Plan: | Wijzigingsplan Lageweg 3, Zuidland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.WPLageweg3-3001 |
In het bestemmingsplan "Buitengebied West" van de gemeente Nissewaard is het perceel Lageweg 3 te Zuidland bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid'. Rondom de bebouwing is in het bestemmingplan een agrarisch bouwvlak aangegeven met een oppervlakte van ruim 1 ha.
Tot 24 februari 2017 is het perceel in gebruik geweest als agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen. Vanwege de leeftijd van de eigenaar zijn de agrarische activiteiten beëindigd en zijn de tot het bedrijf behorende agrarische gronden verkocht.
De eigenaar heeft besloten over te gaan tot verkoop van het perceel Lageweg 3. Omdat niet aannemelijk is dat kopers worden gevonden die het gebruik als agrarisch bedrijfswoning en -bebouwing willen voortzetten, wordt planologische medewerking gevraagd om de agrarische functie om te zetten in een reguliere woonfunctie (burgerwoning) gecombineerd met het hobbymatig houden van paarden.
Figuur 1 huidige situatie Lageweg
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid' bevat een wijzigingsmogelijkheid waarmee vervolgfuncties toegelaten kunnen worden. Toepassing is mogelijk indien wordt voldaan de voorwaarden die aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden, waaronder de voorwaarde dat de agrarische functie moet zijn beëindigd.
Dit wijzigingsplan voorziet in toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van de vervolgfunctie 'wonen/hobbyboeren' op een deel van het oorspronkelijke agrarische bouwvlak van het perceel Lageweg 3 te Zuidland.
Het perceel Lageweg 3 ligt in het landelijk gebied tussen Zuidland en Oudenhoorn (figuur 2).
Figuur 2 Ligging plangebied in omgeving
Figuur 3 toont de planlocatie vanuit de lucht.
Figuur 3 Luchtfoto perceel Lageweg 3
Van kracht is het bestemmingsplan "Buitengebied West" dat op 7 december 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Nissewaard.
In het bestemmingsplan is het perceel Lageweg 3 bestemd voor "Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid'. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 6" (figuur 4).
Figuur 4 Fragment geldend bestemmingsplan: rood omlijnd het bestaande agrarische bouwvlak
De geldende bestemming gaat in hoofdlijnen uit van het gebruik van gronden en opstallen voor akker- en opengrondtuinbouw, grondgebonden veehouderij en fruitteelt en daarnaast van het beheer, behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle openheid en het patroon van dijken, wegen en kreken. Daarnaast worden in de bestemmingsomschrijving genoemd kleinschalige functies als natuurontwikkeling, dagrecreatieve voorzieningen en windturbines, alsmede wandel-, fiets- en ruiterpaden en een aantal nader omschreven nevenfuncties (o.a. foeragehandel, veearts, paardrijactiviteiten, kleinschalig kamperen, bed and breakfast en educatieve rondleidingen).
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Per bouwvlak mag één bedrijfswoning aanwezig zijn. Daarnaast zijn bedrijfsgebouwen en voorzieningen (o.a. voedersilo's, lichtmasten, kleinschalige windturbines, paardenbakken) toegelaten. De maximale inhoud en goothoogte van de bedrijfswoning bedragen resp. 630 m3 en 5 meter. De goothoogte van bedrijfsgebouwen is bepaald op 6,5 meter.
Artikel 4.7.2 van de regels beschrijft de wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van vervolgfuncties. Voor toepassing van de wijzigingsmogelijkheid gelden de volgende voorwaarden:
geldt tevens dat:
met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan
De bestemming "Waarde-Archeologie 6" bestemt de gronden mede voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Bouwen is uitsluitend toegestaan als een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en die waarden, gelet op dit rapport, niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en beperkingen te verbinden.
Archeologisch onderzoek is niet nodig indien het bouwplan betrekking heeft op:
Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving. In dit hoofdstuk is kort de strekking van het wijzigingsplan verwoord. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de verschillende beleidskaders, voor zover relevant voor de beoogde wijziging. In hoofdstuk 4 komen de eventuele gevolgen in relatie tot de verschillende omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.
Zoals in hoofdstuk 1 beschreven is de agrarische functie van het perceel Lageweg 3 te Zuidland in februari 2017 beëindigd. De tot het bedrijf behorende landbouwgronden zijn verkocht aan andere agrarische bedrijven. Alleen het perceel waarop de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing zich bevindt is nog in eigendom bij de voormalige agrariër.
Op het perceel staat de boerderij, bestaande uit de op de Lageweg georiënteerde bedrijfswoning met een aan de achterzijde aangebouwde schuur. Verder bevinden zich op het perceel 2 vrijstaande gebouwen, waarvan een loods met zadeldak achter de boerderij en een lagere schuur met een lessenaarsdak nabij de zuidwestelijke perceelsgrens.
Langs de noordoostelijke perceelsgrens staat een rij bomen. De zuidwestelijke perceelsgrens is ter hoogte van de lagere schuur beplant met opgaande struiken, waardoor de schuur vanaf de Lageweg voor een deel visueel is afgeschermd. Het perceel is, afgezien van de genoemde bebouwing en bomen/struiken, gedeeltelijk voorzien van verharding voor de ontsluiting van de boerderij en de schuren en voor het overige ingericht als tuin.
Gezien zijn leeftijd wil de inmiddels voormalige agrariër zijn bezit aan de Lageweg 3 verkopen. Sinds het stoppen met diens agrarische activiteiten is ter plaatse geen sprake meer van agrarische bedrijfsvoering.
Herstel van dit agrarische gebruik na verkoop van de boerderij met bijbehorende schuren en erven ligt niet in de rede. Bij de bedrijfsbeëindiging in 2017 zijn de tot het bedrijf behorende landbouwgronden afgestoten. Verkoop en voortzetting van de agrarische functie door middel van een bedrijfsovername is om die reden niet aan de orde.
Daartegenover staat dat er wel belangstelling blijkt te bestaan voor koop van het perceel voor één van de vervolgfuncties die het bestemmingsplan via de wijzigingsbevoegdheid mogelijk maakt.
Onlangs heeft de eigenaar een voorlopige verkoopovereenkomst kunnen sluiten. De koper wil ter plaatse gaan wonen en hobbymatig paarden gaan houden. Uitgangspunt is dat de bestaande bebouwingssituatie wordt gehandhaafd. Wijziging of uitbreiding van bebouwing is niet aan de orde. Ook de landschappelijk inrichting van het perceel zal worden gerespecteerd.
Wel overweegt de aspirant-koper om op termijn een paardenbak op het perceel aan te leggen, een en ander conform de afmetingen die het bestemmingsplan toelaat.
In relatie tot de in paragraaf 1.3 genoemde voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor vervolgfuncties kan het volgende worden opgemerkt:
ad a het oorspronkelijke agrarische gebruik van het perceel is in 2017 beëindigd;
ad b. de bebouwingssituatie en landschappelijke inrichting van het plangebied worden gehandhaafd;
het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is daardoor niet van invloed op de bestaande
landschappelijke waarden in de omgeving;
ad c. milieuhygiënisch is het hobbymatig houden van paarden niet meer belastend dan de
agrarische bedrijfsuitoefening die tot begin 2017 op deze locatie plaatsvond; het ter plaatse
toelaten van burgerbewoning levert daarnaast, gezien de ruime afstanden ten opzichte van
bestaande boerderijen in de omgeving, geen belemmeringen op voor die agrarische
bedrijven;
ad d. de boerderij met bijbehorende loodsen/schuren biedt meer dan voldoende ruimte voor het
beoogde toekomstige gebruik voor bewoning en de uitoefening van de paardenhobby; er is
geen behoefte aan uitbreiding van de aanwezige bebouwing;
ad e. op het perceel bevinden zich geen kassen of loodskassen; de ruimte die de bestaande
bebouwing biedt is toereikend voor het beoogde gebruik voor bewoning en het hobbymatig
houden van paarden;
ad f. het perceel dat door de aspirant-koper wordt aangekocht is aanzienlijk kleiner dan het
bouwvlak dat het geldende bestemmingsplan aangeeft; de aanduiding 'specifieke vorm van
wonen - voormalig agrarisch bedrijf' is vermeld op de verbeelding van het
wijzigingsplan;
ad g. er zijn geen plannen voor nieuwe of uitbreiding van bestaande bebouwing; de regels van het
wijzigingsplan sluiten dit ook uit;
ad h. de huidige woning in de boerderij blijft als woning in gebruik; het bouwen van een extra woning
is niet aan de orde en sluit het wijzigingsplan eveneens uit;
ad i. in de toekomstige situatie is geen sprake van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten als
bedoeld in deze bepaling;
ad j. vooralsnog zijn er geen plannen om een paardenbak te maken; mocht dat in de toekomst
alsnog aan de orde komen dan zullen de afmetingen van het bestemmingsplan worden
gerespecteerd;
ad k. de functies dierenpension/hondenfokkerij en -africhting zijn niet voorzien;
ad l. de toekomstige eigenaar beoogt hobbymatig gebruik; reclameborden en lichtreclame zullen
dan ook niet worden geplaatst;
ad m. de nieuwe eigenaar koopt het perceel uitsluitend voor privégebruik; op eigen terrein is
voldoende ruimte beschikbaar voor de eigen auto's en die van bezoekers.
Conclusie:
Het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van bewoning en het hobbymatig houden van paarden op het perceel Lageweg 3 te Zuidland voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 4.7.2. van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied West" van de gemeente Nissewaard.
Met dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.2. van het bestemmingsplan "Buitengebied West". In dit op 7 december 2016 vastgestelde bestemmingsplan werd derhalve al met de mogelijkheid van wijziging zoals nu aan de orde rekening gehouden. De beleidsmatige afweging dat een dergelijke wijziging niet op voorhand onmogelijk dient te zijn is daarom al bij de vaststelling van het bestemmingsplan gemaakt.
Gezien de beperkte reikwijdte van dit wijzigingsplan worden in de hoofdstuk de meest relevante beleidskaders aangestipt en wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan zich hier toe verhoudt.
De Nota Ruimte uit 2001 is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen en richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.
Conclusie:
Het mogelijk maken van de functie wonen/hobbyboeren op de locatie Lageweg 3 te Zuidland, waarin dit wijzigingsplan voorziet, raakt geen van de nationale belangen, zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het plan voldoet hiermee aan het ruimtelijke beleid van de rijksbeleid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro regelt dat nationale belangen op perceelsniveau verwerkt moeten worden in bestemmingsplannen en andere decentrale ruimtelijke besluiten.
In het Barro genoemde nationale belangen zijn onder andere de Mainportontwikkeling Rotterdam, het Kustfundament, Grote rivieren. Waddenzee en waddengebied, Defensie, Erfgoederen, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, Elektriciteitsvoorziening en Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente moet in haar ruimtelijk beleid met deze belangen rekening houden.
Conclusie:
De voorliggende wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' is In relatie tot de in het Barro genoemde geregelde nationale belangen niet relevant.
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Die ladder moet in bestemmingsplannen worden doorlopen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Met ingang van 1 juli 2017 is genoemd artikel gewijzigd en luidt sindsdien als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Uit de jurisprudentie omtrent de Ladder blijkt dat, wil deze van toepassing zijn, er sprake moet zijn van een stedelijke ontwikkeling. Daar is geen sprake van wanneer het gaat om ondergeschikte wijzigingen van een bestemmingsplan, zoals de bouw van een enkele woning of het wijzigen van het gebruik van bestaande bebouwing.
In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((RVS: 2017:1724) is aangegeven dat, wil gesproken kunnen worden van een stedelijke ontwikkeling, de ontwikkeling voldoende substantieel moet zijn om als zodanig te kunnen gelden. De Afdeling geeft daarbij als voorbeeld dat een ontwikkeling voor niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. In zo'n situatie is artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing.
Conclusie:
Het wijzigingsplan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking is bedoeld. Toepassing daarvan is derhalve niet aan de orde.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in deze 2 documenten.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
De provincie ondersteunt het uitgangspunt van de Omgevingswet dat taken en bevoegdheden in principe op lokaal niveau worden uitgevoerd, tenzij een expliciet provinciaal belang betrokkenheid van de provincie noodzakelijk maakt. Gelet op de aard en schaal van de samenhangende beleidskeuzes, worden deze gerekend tot het provinciaal belang. Het is bovenal de bedoeling dat overheden ontwikkelingsgericht, integraal en samen met belanghebbenden gaan werken aan de maatschappelijke opgaven die zich voordoen. Dit is precies de manier waarop het provinciale bestuur van Zuid-Holland wil werken: een partner die open staat voor vernieuwing, samenwerkt, zich dienstbaar opstelt en waar nodig haar verantwoordelijkheid neemt.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen.
Het betreft de volgende ambities:
Omgevingskwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is het fysieke resultaat van menselijk handelen, natuurlijke processen en de wisselwerking daartussen. Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:
Al deze lagen hebben een relatie met elkaar. De laag van de ondergrond gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag van de cultuur- en natuurlandschappen behandelt de laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut. Deze laag is gevormd door eeuwenlang (agrarisch) gebruik door de mens. De stedelijke occupatie bestaat uit steden, dorpen en hun onderlinge netwerken. Tot slot gaat de belevingslaag over identiteit en (recreatieve) beleving.
Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.
Inpassing
Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
Aanpassing
Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De rol van de provincie zal zich vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
Transformatie
Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding. De betrokkenheid van de provincie zal zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen in de vorm van een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.
Conclusie
Het wijzigingsplan voor Lageweg 3 beoogt om, na de beëindiging van het agrarische gebruik van het perceel, een zinvol en passend gebruik van de bestaande bebouwing mogelijk te maken. Daarbij worden de kaders voor wijziging, die in het bestemmingsplan "Buitengebied West" zelf zijn gegeven, volledig gerespecteerd. Afgezien van het toestaan van de vervolgfunctie "Wonen/hobbyboeren" laat de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe ontwikkelingen toe die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke kwaliteit. Het wijzigingsplan kan daarom worden gezien als "Inpassing" en raakt daarmee geen provinciale belangen.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt mogelijk dat de bebouwing van een beëindigd agrarisch bedrijf kan worden gebruikt voor een in het buitengebied passende functie, zonder dat de bebouwing wordt uitgebreid of de landschappelijke inpassing in de omgeving wijzigt.
Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de wijziging dermate kleinschalig is dat niet kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking bedoeld is. In de uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1) is uitgesproken dat dergelijke kleinschalige ontwikkelingen, waaronder functiewijziging van bestaande bebouwing, niet onder de regeling vallen. Toetsing aan de ladder is om die reden niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Zoals hiervoor onder 3.3.1 is toegelicht is in dit wijzigingsplan sprake van een ruimtelijke "Inpassing". Gezien de ondergeschikte aard van het plan gelden hiervoor op grond van de Omgevingsverordening geen voorwaarden of is anderszins enige provinciale bemoeienis nodig.
Conclusie:
Het wijzigingsplan is op grond van het provinciale omgevingsbeleid alleszins toelaatbaar.
In het bestemmingsplan "Buitengebied West" (2016) worden de op dat moment relevante gemeentelijke beleidskaders beschreven. Dit zijn de Structuurvisie Bernisse, vastgesteld in 2010 en de Structuurvisie 2010-2020 Spijkenisse, vastgesteld op 13 mei 2009.
Na het van kracht worden van het bestemmingsplan "Buitengebied West" zijn voor het plangebied geen nieuwe, voor dit wijzigingsplan relevante, beleidsdocumenten vastgesteld.
De in het bestemmingsplan opgenomen beleidskaders worden in dit wijzigingsplan integraal herhaald. Daarnaast worden de in het bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten voor de omgeving van het plangebied aangehaald.
Op 18 september 2007 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de 'Toekomstvisie Bernisse' vastgesteld. Uitgangspunt voor de toekomstvisie is dat Bernisse een landelijke gemeente is, waar rust, ruimte en openheid de boventoon voeren. Voor het formuleren van de toekomstvisie is de vraag gesteld, of dat over 20 jaar nog zo zal zijn en op welke manier er omgegaan zou kunnen worden met verwachte trends en ontwikkelingen.
Globaal zijn er drie strategieën geschetst, te weten bescherming, overgave en selectieve ontwikkeling. Er is collectief gekozen voor de strategie van selectieve ontwikkeling. Hierin wordt beschreven dat Bernisse in 2025 een groene oase is binnen en buiten de regio. Er is aandacht voor autonome groei en behoud van levendige dorpen met een eigen identiteit. De sterke agrarische sector ontwikkelt zich verder als landschapsbeheerder en recreatie wordt versterkt in met name het gebied rond de Bernisse. De kwantitatieve groei is beperkt, de toekomstvisie richt zich voornamelijk op een versterking van de kwaliteit.
Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de 'Structuurvisie 2025' vastgesteld. Deze structuurvisie kan gezien worden als een ruimtelijke doorvertaling van de 'Toekomstvisie Bernisse'.
In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds is in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd.
Figuur 5. samengestelde basiskaart en kaart duurzaam structuurbeeld
Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau is het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.
De structuurvisie bevat een ontwikkelingsperspectief voor de komende 20 jaar. De visie richt zich voornamelijk op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Spijkenisse en in mindere mate op de andere kernen en het buitengebied van de gemeente Nissewaard.
Voor het buitengebied geeft de visie aan dat de groenstructuur een kwaliteitsslag moet krijgen en beter moet worden benut voor nieuwe woontypologieën en voor een sterkere relatie tot het landschap door middel van langzaam verkeersroutes en specifieke programmering.
Figuur 6. kansenkaart structuurvisie
Nissewaard moet zich beter gaan verhouden ten opzichte van het landschap. Benut die potentie om een aantrekkelijke woonomgeving te creëren die aantrekkingskracht uitoefent op de rest van de regio:
In de toelichting op het bestemmingsplan wordt het beleid voor het buitengebied beschreven. Bescherming van aanwezige waarden is hierin een belangrijk onderdeel.
De kenmerken van het gehele plangebied zijn niet overal hetzelfde. Afhankelijk van het bodemtype, de waterhuishouding, de aanwezigheid van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en agrarisch grondgebruik is een nuancering van de uitgangspunten voor het bestemmingsplan op zijn plaats. In de vigerende bestemmingsplannen is de bescherming van deze waarden tot uitdrukking gekomen in de zonering.
De zonering uit de vigerende bestemmingsplannen grotendeels gehandhaafd. De gewenste ontwikkeling o.a. in de agrarische sector kunnen op deze manier worden afgewogen tegen de bestaande landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden. Op deze manier kan een goede afweging worden gemaakt tussen de bescherming van de waarden en de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden.
De zonering is wel afgestemd en zo nodig aangepast vanwege de nieuwe begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS - thans Natuurnetwerk Nederland) en weidevogelgebieden, beide op basis van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.. Daarnaast is de zonering niet in gebiedsbestemmingen ondergebracht maar vertaald naar de enkelbestemmingen.
De zonering verdeelt het plangebied in drie gebieden:
Figuur 7. zonering buitengebied
Deze zone omvat het grootste deel van het plangebied, met uitzondering van de bestaande natuurgebieden, de natuurgebieden in het kader van Deltanatuur en een deel van de polders Heenvliet en Abbenbroek, de polders Biert en Simonshaven (noord). In deze zone liggen de polders Geervliet, Heenvliet (noord), Oud-Hoenderhoek, Oudenhoorn, Zuidland, Oude Kade, Velgersdijk, Nieuw Velgersdijk, Oud-Schuddebeurs, Abbenbroek (voornamelijk zuid) en Simonshaven (zuid).
Omschrijving
Deze zone vormt door het vrijwel ontbreken van bebouwing in de polders een grootschalig, weids agrarisch gebied. Dit gebied wordt vooral gekenmerkt door een divers agrarisch grondgebruik (waaronder akkerbouw) en openheid. Het gebied wordt op rationele wijze doorsneden door wegen.
Toekomstperspectief
Het toekomstperspectief is gericht op ontwikkeling van de grondgebonden landbouw en het behoud van de openheid. Aan de grondgebonden landbouw wordt zoveel mogelijk ruimte geboden voor een verdere optimalisering van de bedrijfsvoering. Het handhaven en verder versterken van een gezonde agrarische structuur is niet alleen vanuit sociaaleconomisch oogpunt van belang, maar vormt bovendien een randvoorwaarde voor behoud van de openheid. Nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven is mogelijk, mits gebruik wordt gemaakt van bouwvlakken van bestaande agrarische bedrijven. Dit geldt ook voor intensieve kwekerijen. Vanwege het ontbreken van grondgebondenheid en het tegengaan van verdichting van het gebied worden grenzen gesteld aan de omvang van de laatstgenoemde bedrijven.
Om een gezonde en levensvatbare agrarische bedrijfsvoering in stand te houden kan het wenselijk zijn de externe productieomstandigheden te verbeteren (verkaveling, ontsluiting). In het bestemmingsplan is hier in zone AW-WO ruimte voor geboden. Voorts is het voorkomen van schade door wateroverlast van groot belang voor de agrarische bedrijven.
Recreatie kan een belangrijke economische functie in het plangebied worden. Behoud en ontwikkeling van de recreatieve functie binnen de agrarische bestemming is gewenst (denk bijvoorbeeld aan kamperen bij de boer). Verblijfsrecreatie als neventak bij een agrarisch bedrijf kan een bron van inkomsten voor deze sector betekenen en is dan ook onder voorwaarden toelaatbaar.
Nieuwe bebouwing ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatie is in deze zone niet wenselijk, omdat dit een inbreuk op de openheid kan betekenen. Een uitzondering hierop vormen kleinschalige recreatieve voorzieningen ten behoeve van verbrede landbouw.
Beleidslijnen
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone 'waardevolle openheid' de volgende beleidslijnen:
Conclusie:
Met dit wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt dat door beëindiging van de agrarische functie de vrijkomende bebouwing op het perceel Lageweg 3 op een zinvolle en passende wijze kan worden gebruikt. De beoogde vervolgfunctie voor wonen/hobbyboeren past binnen de beleidslijnen zoals geformuleerd in het bestemmingsplan "Buitengebied West" Het wijzigingsplan sluit daarmee aan bij het ruimtelijk beleid van de gemeente Nissewaard.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat een bestemmingsplan moet voldoen aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Ontwikkelingen die een plan toelaat moeten passen in de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Daarnaast moet sprake zijn van een passende ruimtelijke en functionele onderbouwing. En tot slot moet worden aangetoond dat voldoende rekening is gehouden met de relevante omgevingsaspecten en dat geen situaties ontstaan die in strijd zijn met de regelgeving op de verschillende beleidsterreinen.
Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. De beschrijving richt zich met name op de wijziging van gebruik van agrarisch bedrijf naar het wonen gecombineerd met hobbyboeren. In dit hoofdstuk wordt de indeling van het betreffende hoofdstuk in de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied West" gevolgd.
De wijziging van het agrarische gebruik van het plangebied in een gebruik voor burgerbewoning in combinatie met hobbyboeren leidt uit een oogpunt van verkeer niet tot wezenlijke veranderingen. De ontsluitingen voor gemotoriseerd en voor langzaam verkeer wijzigen niet. Dat geldt ook voor de bereikbaarheid met het openbaar vervoer.
De gebruiksintensiteit en daarmee het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal met de realisering van dit vervolggebruik ten hoogste gelijk blijven en door het beëindigen van de agrarische functie mogelijk afnemen.
Daarnaast is het aannemelijk dat de behoefte aan ruimte voor het parkeren van auto's voor eigen gebruik en voor bezoekers niet substantieel zal wijzigen. De kans dat op de openbare weg moet worden geparkeerd is daarom nihil.
Conclusie:
Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor het verkeer en de infrastructuur.
De Wet geluidhinder bevat bepalingen voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
De wet maakt daarbij onderscheid in nieuwe situaties en bestaande situaties. Voor nieuwe situaties gelden geluidnormen, die bij het vaststellen van een bestemmingsplan, waarin nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden voorzien, in acht genomen moeten worden. De wet hanteert daarbij voorkeursgrenswaarden en, indien daar niet aan kan worden voldaan, onder voorwaarden de mogelijkheid tot vaststelling van hogere waarden.
Het wijzigingsplan voor het perceel Lageweg 3 te Zuidland maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. De aanwezige woonfunctie blijft bestaan, met dien verstande dat de woning niet langer als agrarische bedrijfswoning te boek zal staan.
De Wet geluidhinder maakt geen onderscheid tussen reguliere woningen en bedrijfswoningen. Dit betekent dat door de omschakeling van agrarische bedrijfsbewoning naar burgerbewoning geen nieuwe situatie als bedoeld de Wet geluidhinder ontstaat. In het kader van het voorliggende wijzigingsplan kan toetsing aan de normen voor nieuwe situaties en de eventuele vaststelling van hogere waarden daarom achterwege blijven.
Conclusie:
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er normen voor de geurbelasting van geurgevoelige objecten, zoals woningen. Buiten de bebouwde kom geldt een minimum afstand van 25 meter.
De locatie Lageweg 3 ligt op ruime afstand van woningen en agrarische bedrijven in de omgeving. De afstanden ten opzichte van de dichtstbij gelegen bebouwing zijn:
Lageweg 5 | woning | 225 m |
Lageweg 7 | boerderij | 325 m |
Dwarsweg 7 | boerderij | 550 m |
Conclusie:
Gezien de afstanden tussen het plangebied Lageweg 3 en de dichtstbij gelegen bebouwing staat het aspect geurhinder de wijziging van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van milieugevoelige bestemmingen zoals wonen, noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Het bestemmingsplan "Buitengebied West" acht bedrijfsactiviteiten uit de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar. De minimum afstand ten opzichte van woningen bedraagt voor deze categorie 30 meter.
Voor de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige bedrijven die behoren tot een categorie hoger dan 2 is een specifieke aanduiding opgenomen, op grond waarvan de bestaande activiteiten in de hogere categorie voortgezet mogen worden. Wijziging van activiteiten is alleen mogelijk als die passen in de algemeen toelaatbare categorie 1 en 2.
De dichtstbijzijnde locatie met een bedrijfsbestemming is het perceel Dwarsweg 6. In het bestemmingsplan is dit perceel aangeduid als "paardenhouderij". De afstand ten opzichte van het plangebied Lageweg 3 is ca. 600 meter.
Conclusie:
Het aspect milieuhinder door bedrijfsactiviteiten vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
In het bestemmingsplan "Buitengebied West" is één horecabedrijf gevestigd nabij Heenvliet. In de omgeving van het wijzigingsgebied vormt het aspect horeca dan ook geen aandachtspunt.
Conclusie:
Horeca speelt geen rol bij voorliggend wijzigingsplan.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Uit de risicokaart (figuur 8.) blijkt, dat zich op korte afstand van het perceel Lageweg 3 geen risicobronnen bevinden. Aan de west- en zuidzijde van het plangebied liggen wel aardgastransportleidingen. De kortste afstand bedraagt ca. 630 meter.
Figuur: 8. Fragment risicokaart
In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat er bij deze leidingen geen sprake is van een PR 10-6 risicocontour. Uit een oogpunt van groepsrisico moet rekening worden gehouden met een invloedsgebied dat, afhankelijk van de diameter en de gasdruk, tot maximaal 470 meter uit de leiding reikt. Zoals aangegeven ligt het plangebied op grotere afstand.
Conclusie:
Het wijzigingsplan levert uit een oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen op.
In de omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig en bevinden zich, afgezien van de onder 4.7 genoemde gasleidingen geen ondergrondse leidingen die planologisch relevant zijn.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel "niet in betekenende mate", afgekort NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project "in betekenende mate" is. Is sprake van een NIBM-project dan mag worden aangenomen dat de effecten daarvan worden weggenomen binnen het geheel van maatregelen van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) .
Woonontwikkelingen kunnen als een NIBM-project worden aangemerkt, als in één project niet meer dan 500 woningen met één verkeersontsluiting worden gerealiseerd. NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Met het wijzigingsplan wordt geen substantiële verruiming van de gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er op grond van de Wet luchtkwaliteit geen onderzoeksverplichting voor luchtkwaliteit geldt (NIBM-project).
Overigens blijkt uit de NSL Monitoringtool 2018 dat ter plaatse van een meetpunt aan de Dwarsweg de volgende waarden zijn gemeten:
Figuur 9. Fragment kaart NSL-monitoringstool
Stikstofdepositie
Zoals aangegeven betreft dit wijzigingsplan het omzetten van de agrarische functie in een functie Wonen annex hobbyboeren, waarbij uitbreiding van bebouwing uitgesloten is. De wijziging van gebruik heeft door het ter plaatse van de beëindigen van de agrarische activiteiten een positieve uitwerking op de uitstoot van stikstof.
Het Haringvliet is het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied. Het ligt op ca. 1,2 km afstand van het plangebied.
Voorzover bij de voormalige agrarische bedrijfsuitoefening sprake was van stikstofuitstoot, is daar na de beëindiging van die activiteiten geen sprake meer van. Tegelijkertijd zal de beoogde functiewijziging naar wonen tevens betekenen dat het aantal verkeersbewegingen door het vervallen van de bedrijfsgerelateerde aan- en afvoer van materieel en producten zal afnemen.
Gelet op de beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten en van het aantal verkeersbewegingen is het aannemelijk dat de uitstoot van stikstof zal afnemen. Om die reden is afgezien van nader onderzoek naar eventueel nadelige gevolgen voor het op ruime afstand gelegen Natura 2000 gebied Haringvliet.
Conclusie:
Het aspect luchtkwaliteit, c.q. stikstofdepositie, staat de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.
Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Indien in een bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling wordt voorzien, moet voorafgaand aan de vaststelling van het plan vaststaan dat de bodemkwaliteit zodanig is, dat dit het realiseren van de nieuwe ontwikkeling niet in de weg staat.
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Via de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt dat in plaats van het beëindigde agrarische gebruik reguliere bewoning gecombineerd met hobbyboeren kan plaatsvinden. Omdat zich geen wezenlijke wijziging in het gebruik voordoet (bedrijfsbewoning wordt reguliere bewoning en bedrijfsmatige agrarisch gebruik wijzigt in hobbymatige boeren) is uit een oogpunt van bodemgebruik geen sprake van een relevante gebruikswijziging.
Conclusie:
De bodemkwaliteit staat de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.
In he bestemmingsplan "Buitengebied West" wordt uitgebreid aandacht besteed aan de archeologische waarden. Op basis van de beschikbare informatie hanteert het plan verschillende beschermingsniveaus, een en ander afhankelijk van de vastgestelde verwachtingswaarden.
De archeologische waarden ter plaatse van het wijzigingsplan worden beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-6.
Ter plaatse van deze bestemming geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan. In deze gevallen dient voorafgaand aan het verlenen van deze omgevingsvergunningen een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek kunnen aan de vergunningen voorwaarden worden verbonden.
Deze dubbelbestemming blijft na de wijziging van het bestemmingsplan onverkort gelden.
Conclusie:
De bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden blijft daarmee verzekerd.
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet worden vastgesteld of plannen redelijkerwijs uitvoerbaar zijn met het oog op eventuele gevolgen voor de biodiversiteit. Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden, waarmee de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn vervallen.
Het wijzigingsplan is qua reikwijdte beperkt tot het na beëindiging van de agrarische functie toestaan van een vervolgfunctie in de vorm van reguliere bewoning in combinatie met het hobbymatig boeren. Daarbij wordt er geen ruimte geboden voor uitbreiding of integrale vernieuwing van de bestaande bebouwing. Hierdoor zullen er geen effecten optreden voor beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. De ecologische verbindingszone langs de Lageweg, zoals aangegeven op de kaarten van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) blijft hierdoor ook ongemoeid.
Een en ander neemt niet weg dat er altijd een zorgplicht is om verstoring van beschermde soorten te voorkomen.
Conclusie:
Natuur en ecologie vormen geen belemmering voor het wijzigingsplan.
In het bestemmingsplan "Buitengebied West" wordt aandacht besteed aan het aspect waterhuishouding, in de vorm van een zgn. watertoets (par. 4.14). De watertoets is een instrument om te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met het aspect water. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming). De toelichting geeft aan dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Zoals aangegeven voorziet het voorliggende wijzigingsplan, na de beëindiging van de agrarische functie ter plaatse, in het toestaan van een vervolgfunctie in de vorm van reguliere bewoning en hobbyboeren. Omdat het bestemmingsplan in het kader van deze wijzigingsbevoegdheid nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de vorm van bebouwing e.d. uitsluit, kan op voorhand worden gesteld dat de wijziging geen gevolgen zal hebben voor de waterhuishoudkundige situatie. Ook in de andere wateraspecten, zoals waterkwaliteit, afvalwaterketen en riolering treden geen wijzigingen op.
Watertoets Waterschap Hollandse Delta
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is op 26 augustus 2019 de zgn. digitale watertoets uitgevoerd. De uitkomst hiervan is (zie figuur 10) dat bij dit wijzigingsplan geen waterschapsbelang gemoeid is.
Figuur 10 digitale watertoets
Conclusie:
Het wijzigingsplan heeft geen invloed op de waterhuishouding.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat nieuwe ruimtelijke plannen - zoals wijzigingsplannen – conform de landelijk geldende RO-standaarden digitaal moeten worden vervaardigd.
Een dergelijk ruimtelijk plan moet worden opgebouwd volgens de 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Het wijzigingsplan Lageweg 3, Zuidland is overeenkomstig deze regels opgesteld.
Algemeen
Omdat sprake is van een wijzigingsplan wordt slechts een gedeelte van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied West" gewijzigd. De reikwijdte van de wijzigingsbevoegdheid is in het bestemmingsplan beschreven. Een wijzigingsplan mag niet meer regelen. Dit betekent dat het wijzigingsplan in samenhang met het bestemmingsplan "Buitengebied West" moet worden toegepast.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven de begrenzing van het wijzigingsplan en de bestemmingen die binnen het plangebied gelden.
In verband met de wijziging ten behoeve van de functie 'wonen/hobbyboeren' is voor de gronden die daar gebruikt voor gaan worden een bestemming 'Wonen' opgenomen, met daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Deze bestemming beslaat een deel van het huidige bouwvlak. De gronden die buiten de bestemming 'Wonen' vallen houden de bestemming 'Agrarisch met waarden - waardevolle openheid', met dien verstande dat het agrarische bouwvlak vervalt. De tevens geldende dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 6" is onverkort overgenomen.
Regels
Om misverstanden te voorkomen is in de regels uitdrukkelijk aangegeven dat, tenzij het wijzigingsplan anders bepaalt, het bestemmingsplan "Buitengebied West" van toepassing blijft,
Bij de toepassing van het wijzigingsplan moeten de algemene regels uit de Hoofdstukken 1 en 3 van het bestemmingsplan "Buitengebied West" in acht worden genomen. Het gaat daarbij veelal om algemene regels, zoals begrippen, wijze van meten, dubbeltelregel, algemene bouw-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels.
In hoofdstuk 2 - bestemmingsregels - wordt in artikel 3 voor de inhoudelijke regeling van de bestemming "Agrarisch met waarden - waardevolle openheid" verwezen naar de desbetreffende regels in artikel 4 van het bestemmingsplan "Buitengebied West". Artikel 4 betreft de nieuwe bestemming 'Wonen'. Voor deze bestemming wordt verwezen naar artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West', met dien verstande dat de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals beschreven in artikel 4.7.2 van de regels het bestemmingsplan.
Verder wordt in artikel 5, ten behoeve van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 6", verwezen naar artikel 38 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West'.
Het laatste hoofdstuk van de regels bevat het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik. Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan worden aangehaald.
Het voorontwerp wijzigingsplan is op 23 december 2019 door middel van het daarvoor bedoelde e-formulier ingediend bij de provincie Zuid-Holland. Gezien de aard en omvang van het wijzigingsplan behoefde het plan niet voor overleg te worden opgestuurd aan de provincie.
De reikwijdte van het wijzigingsplan is beperkt tot het toestaan dat de voormalige agrarische bebouwing (woning en bedrijfsgebouwen) op het perceel Lageweg 3 te Zuidland gebruikt mogen worden voor burgerbewoning in combinatie met hobbyboeren.
Deze bestemmingswijziging betreft een particulier initiatief van de eigenaar in verband met de voorgenomen aankoop van bedoeld perceel. In dat kader is het van belang dat het bestemmingsplan het gebruik voor burgerbewoning en hobbyboeren ook daadwerkelijk toestaat.
Met de eigenaar zijn over de financiële uitvoerbaarheid afspraken gemaakt en dit is vastgelegd in een getekende overeenkomst.
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft, met de daarbij behorende stukken, met ingang van 17 januari 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.