Plan: | De Haven - Veerweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.UPHavenVeerweg-3001 |
Op 21 december 2015 heeft de gemeenteraad van Nissewaard het bestemmingsplan 'De Haven' vastgesteld. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk.
Naast gebieden met een directe bouwtitel kent het bestemmingsplan ook gebieden met een uit te werken bestemming, waaronder het gebied aan de Veerweg.
Inmiddels is voor het gebied aan de Veerweg een plan opgesteld, dat voldoet aan de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan 'De Haven'.
Voor dat gebied is het onderhavige uitwerkingsplan 'De Haven - Veerweg' opgesteld.
Het plangebied 'De Haven - Veerweg' ligt aan de oostzijde van het centrum van de kern Spijkenisse en wordt globaal als volgt begrensd:
Ter plaatse geldt het door de gemeenteraad op 21 december 2015 vastgesteld bestemmingsplan 'De Haven'. In het bestemmingsplan zijn de betreffende gronden opgenomen met de bestemming ''Woongebied - Uit te werken - 2'. In de bestemmingsomschrijving en in de uitwerkingsregels wordt uitgegaan van wonen met een mix van andere functies.
Het uitwerkingsplan heeft betrekking op onbebouwde gronden ten zuiden van de Veerweg, alsmede het talud en water van de haven.
In het uitwerkingsplan 'De Haven - Veerweg' gaat het om de bouw van woningen en worden in de bebouwing ook andere functies toegestaan. Het uitwerkingsplan kent een directe bouwtitel.
In het hoofdstuk over de juridische planbeschrijving zal hierop nader worden ingegaan.
In hoofdstuk 1 worden enkele algemene onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de uitgangspunten voor het opstellen van het uitwerkingsplan. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in hoofdstuk 4. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en komen eveneens de resultaten van het overleg aan de orde.
Het bestemmingsplan 'De Haven' is een onderdeel van het project De Elementen, waarbij het plandeel De Haven één van de vier deelprojecten is: De Dijk, Het Land, Het Park en De Haven.
Het plan De Elementen is gericht op transformatie van langs de Oude Maas gelegen verouderde bedrijventerreinen in een aantrekkelijk woongebied met ca. 2700 woningen en bijbehorende voorzieningen.Het bestemmingsplan 'De Haven' is het laatste deelproject.
Het waarom van de transformatie en waarom juist deze locatie, is uitvoerig beschreven in het bestemmingsplan. Het plan De Elementen is inmiddels een begrip geworden en geeft nadrukkelijk aan waar de gemeente met dit gebied naar toe wil.
Het bestemmingsplan 'De Haven' kent naast bestemmingen als 'Groen', 'Verkeer', 'Water -Haven' vooral bestemmingen gericht op de ontwikkeling als woongebied. Centraal in het gebied ligt de haven.
In het plangedeelte ten zuiden van de haven ligt een gebied met een directe bouwtitel en dat is het gebied waar gestart gaat worden met woningbouw. In samenhang daarmee is het van belang geoordeeld om min of meer gelijktijdig het plangedeelte aan de overzijde van de haven te ontwikkelen. Dat gedeelte heeft een uit te werken bestemming 'Woongebied'.
In de uitwerkingsregels voor het gebied aan de Veerweg is het volgende beschreven:
Op 8 juli 2014 stelde de gemeenteraad het Masterplan Spijkenisse Haven vast. In dat Masterplan zijn de uitgangspunten voor het plangebied De Haven beschreven. Onderstaand volgen enkele van de van belang zijnde passages voor het gehele gebied De Haven.
Algemeen
De Haven is het laatste deelproject van De Elementen en biedt mogelijkheden voor een woonmilieu dat Spijkenisse nog niet kent. Naast maritiem woongenot, kan het gebied transformeren tot een florerende plek voor dienstverlening, creatieve industrie, horeca, kantoren, maatschappelijke functies, groenvoorziening en recreatieve en culturele activiteiten.
Met de ontwikkeling van de wijk De Elementen is de cirkel, voor “New Town” Spijkenisse met circa 75.000 inwoners, rond. Nieuwe uitdagingen op het gebied van leefbaarheid, aantrekkelijkheid en onderhoud, zijn onderdeel van de aanpak van de wijk. En ook integraal beheer, integrale handhaving, wijkontwikkeling, sociale cohesie en kwalitatief hoogwaardige voorzieningen spelen hierin een belangrijke rol.
Spijkenisse is vol in ontwikkeling en wil graag een ´complete stad´ zijn met diverse aantrekkelijke woonmilieus. Huidige bewoners moeten daarom kunnen 'doorgroeien' en nieuwe doelgroepen moeten zich tot de stad aangetrokken gaan voelen. De vraag naar kwalitatieve woningen en een bijzonder woonklimaat neemt toe. Alle nieuwbouw in Spijkenisse speelt in op deze trend. De Haven biedt kansen om daar nog een schep bovenop te doen en een aanvullend - én onderscheidend - woningmarktsegment te realiseren.
De ambitie: van ´huiskamer´ naar ´thuishaven´
Spijkenissers weten het al lang: de stad is aantrekkelijk om te wonen en te leven. Alle faciliteiten zijn binnen handbereik. Er is volop werkgelegenheid. Het verenigingsleven bruist.
Met de herstructurering van het centrum is de focus en ambitie van Spijkenisse jarenlang naar binnen gericht geweest. Het centrum moest (weer) voelen als 'huiskamer van de stad'. En het mag gezegd: Spijkenissers herontdekken het stadshart.
Maar niet alleen het centrumbezoek van eigen inwoners neemt toe. “Binnen beginnen is buiten winnen,” moet het stadsbestuur gedacht hebben. Het intern gerichte verhaal klinkt steeds verder door buiten de stadsmuren. Van heinde en verre bezoeken mensen Spijkenisse-Centrum en zijn ze aangenaam verrast: “Als ik dat eerder had geweten…”
Om het vizier naar buiten verder te onderstrepen toont de stad een staaltje toonaangevende architectuur. En onderschat het niet, Spijkenisse staat écht op de kaart. Meer dan ooit is nu het moment om de interne ambitie van 'huiskamer' te verschuiven naar de externe ambitie van 'thuishaven'.
Thuishaven
Overal ter wereld herbergen 'thuishavens' drie kernwaarden. Een thuishaven is een ankerplaats voor:
Gezien de mogelijke positie van Spijkenisse heeft De Haven alles in zich om niet één, maar alle drie de kernwaarden in haar programmering op te nemen. Het gebied biedt de stad een uniek en onderscheidend vestigingsmilieu voor bewoners, bedrijven en ondernemers. De Haven herbergt het oerverhaal over Spijkenisse. Tegelijkertijd claimt de stad met het gebied een sterke positie in de regio, wat z'n uitwerking heeft op wonen, bezoek en vrije tijd.
De thuishaven geeft richting aan het programma
De drie waarden bieden een functionele mix die veel synergie oplevert, maar laten ook de verhouding zien tussen kleinschalige, middelgrote en grootschalige programmaonderdelen. Voor de uitstraling van het hele gebied is het van belang om zorgvuldig te kijken naar die verhouding van maat en schaal. Zo wordt voorkomen dat de komst van een te groot havenbedrijf de ontwikkeling van de andere kernwaarden frustreert.
Plangebied en omgeving
De strategie van het stedenbouwkundig plan is om het water centraal te stellen met aan de ene zijde aansluiting op het karakteristieke 'oude Dorp' en aan de andere zijde verbinding met het stedelijke centrum. Het is dé kans om de stad echt af te maken en een eigen identiteit (terug) te geven. Dankzij kwaliteiten van de haven en de Oude Maas kan het gebied verder ontwikkelen binnen de nautische thematiek.
In de volgende paragraaf wordt bij de beschrijving van het Beeldkwaliteitsplan Spijkenisse Haven verder ingezoomd op het gebied aan de Veerweg.
Het Beeldkwaliteitsplan Spijkenisse Haven d.d.30 mei 2016 geeft richtlijnen voor de openbare ruimte en de bebouwing met als doel de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. De in dit plan geformuleerde architectonische richtlijnen vormen voor de ontwikkelaar, gemeente, architecten en andere ontwerpers een kader voor de verdere uitwerking. De richtlijnen garanderen dat de samenhang, ambitie en uitgangspunten van het Masterplan Spijkenisse Haven overeind blijven en worden versterkt.
Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd.
In deze paragraaf worden enkele elementen die betrekking hebben op het gebied aan de Veerweg (de zgn. Koopmansbuurt) aangehaald.
Voorafgaand daaraan wordt aandacht besteed aan het kwaliteitsteam en de supervisie, de welstand, de relatie met de welstandsnota, het stedenbouwkundige plan en algemene architectuur richtlijnen.
Kwaliteitsteam en supervisie
Voor de bewaking van de kwaliteit van de architectonische uitwerking wordt bij Spijkenisse Haven gewerkt met een Kwaliteitsteam. In het Kwaliteitsteam vervult de stedenbouwkundig ontwerper van het plan de rol van supervisor. Naast de supervisor hebben de gemeentelijke projectleider en de gemeentelijke stedenbouwkundige zitting in het team. Het aldus samengestelde Kwaliteitsteam vertegenwoordigt het gedachtengoed van het Stedenbouwkundig plan en het Beeldkwaliteitsplan en zal de verschillende ontwerpers begeleiden in het ontwerpproces.
De uitwerkingen in de vorm van gebouwontwerpen zullen uitsluitend na goedkeuring door het Kwaliteitsteam aan de Welstand worden voorgelegd.
Het Kwaliteitsteam richt zich op de integrale stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van het plan en heeft een adviserende rol bij de selectie van architecten en overige ontwerpers. Ze heeft als taak alle ontwerpers zo te sturen dat zij de oorspronkelijke gedachte van het plan versterken. Juist hierin is de afstemming tussen de verschillende ontwerpen van belang. De regels en richtlijnen uit dit Beeldkwaliteitsplan vormen het toetsingskader voor de gebouwen. Ze zullen flexibel worden toegepast wanneer er betere oplossingen worden voorgesteld dan in de richtlijnen beschreven en een ontwerper ideeën heeft die het plan met voortschrijdend inzicht aanscherpen en verbeteren.
Welstand
De Welstandscommissie is een onafhankelijk adviesorgaan, dat het gemeentebestuur adviseert over ruimtelijke kwaliteit. Haar taken zijn wettelijk vastgelegd. De formele, wettelijke bevoegdheid tot welstandstoetsing ligt bij de Welstandscommissie. Zij bewaakt de ruimtelijke kwaliteit en esthetische samenhang in ontwikkelingen en baseert zich daarbij op het door de gemeente opgestelde welstandsbeleid. Met het vastleggen van de criteria in dit Beeldkwaliteitsplan worden de kwaliteit en het ambitieniveau geborgd.
Het Beeldkwaliteitsplan voor de Haven is leidend voor de begeleiding van individuele planontwikkelingen. Bij de eerste ontwerpschetsen zal het supervisieteam, bestaande uit supervisor, stedenbouwkundige en projectleider, de voorstellen beoordelen en van commentaar voorzien, waarbij de welstandscommissie meekijkt en zo nodig aanvullende opmerkingen maakt. Verderop in het proces zal er bij de uitwerking van de eerste schetsen naar VO eenzelfde consultering van de Welstandscommissie plaatsvinden, en nogmaals tijdens het DO proces, zodat de commissie, wanneer een vergunningsaanvraag voorligt, volledig op de hoogte is van de ontwikkelingsgeschiedenis, en een akkoord in feite de bevestiging is van de sturing tijdens het totale proces.
Relatie met de Welstandsnota
Het Beeldkwaliteitsplan Spijkenisse Haven dicteert het ambitieniveau voor welstand. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de gemeente Nissewaard. Door het opstellen van het welstandsbeleid kan de gemeente een effectief en controleerbaar welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
De Welstandsnota geeft richting in hoofdlijnen en omschrijft bij welke mensen en instanties de verantwoordelijkheden liggen. Het Beeldkwaliteitsplan geeft een nadere invulling van de kwaliteit van het beeld. De architectonische richtlijnen uit het Beeldkwaliteitsplan kunnen fungeren als basis voor een actualisering van de Welstandsnota.
Stedenbouwkundig plan
Het masterplan Spijkenisse Haven zet in op zoveel mogelijk wonen aan het water. Bestaande structuren van Spijkenisse worden doorgezet in de Haven. Aan de noordzijde wordt het historische dijklint doorgetrokken. Dit dijklint met karaktervolle panden vormt ook een afscherming van het bestaande bedrijventerrein.
Om aan de benodigde grond te komen voor het aanleggen van de nieuwe Veerkade, wordt er een aantal havenkommen gegraven. Woningen rondom deze havenkommen én een aantrekkelijk ´waterprogramma´ vormen de basis voor de woonkwaliteit. Door de uitgerekte en verlengde kades worden zoveel mogelijk woningen op de zon en het water georiënteerd.
Een parallelle verbinding tussen de haven, de Elementenweg en een aantal tussenstraten zorgt voor een fijnmazig stedelijk weefsel. De parallelle route en de tussenstraten hebben een meanderende structuur. Door bewust níet te kiezen voor kaarsrechte straten, ontstaat er een structuur waarin het plan niet in één keer is te overzien. Knikken zorgen ervoor dat er intieme plekken ontstaan, die worden afgewisseld met weidse ruimten. Dit maakt het plan veel spannender. Het stedelijk weefsel is geïnspireerd op de Townscape-benadering van de Engelse architect Gordon Cullen. Juist door min of meer gevarieerd met gebouwen, straten en ruimtes om te gaan ontstaat er een visuele ervaring die de bezoeker nieuwsgierig maakt.
Algemene richtlijnen architectuur
Bij de opzet van het Masterplan heeft de Oudhollandse havenstad met haar duidelijk gedefinieerde openbare ruimten met straten en pleinen als voorbeeld gediend. Niet de rationaliteit van de bouwblokken staat voorop maar de rijke schakering en opeenvolging van straten en pleinen is daarbij het vertrekpunt. Het uitgangspunt van het plan is dat de gevels van de gebouwen vanuit de openbare ruimte ontworpen moeten worden en als het ware het 'behang' zijn van de stedelijke ruimte. De kades en straten zijn te lezen als een verzameling huizen en gebouwen met ieder een eigen identiteit.
Het ontwerp van elke afzonderlijke gevel dient enerzijds een krachtige eigen identiteit in de reeks van gevels te zijn, anderzijds onderdeel van de reeks uit te maken, volgens het principe: “The variety of each is dominated by the harmony of the whole”. Binnen elke regel is er altijd plaats voor een uitzondering, maar dan wel voor een uitzondering met een bijzondere kwaliteit.
De krachtige eigen identiteit, of het eigen karakter van het perceel, kan worden bereikt door per gevel onderscheidende keuzes te maken voor: de architectonische ordening of hoofdopzet, de kleur en soort materiaal, profilering in de gevel waardoor ritmering wordt geïntroduceerd, de hoogte, materialisering en detaillering van de bovenbeëindiging, de ritmering van raamopeningen en penanten, de neggediepte van openingen, het kozijntype, breedte, diepte en kleur van kozijnen en draaiende delen, maatvoering van boven- en onderkant van openingen, begrenzing van de openingen, balkontype en hekwerk.
Richtlijnen Koopmansbuurt
Sfeer
De Koopmansbuurt is de verbindende schakel van de Haven met het historische dijklint. De meandering van het historische dijklint wordt aan de Veerkade doorgezet. De Veerkade heeft een voorname uitstraling en wordt gekenmerkt door een kleine korrel (breedte van 1 of 2 panden) en een grote diversiteit aan plinten, ramen en dakbeëindigingen.
Aan de kade liggen kleine pleinen. Op de kop van elk plein staat een bouwblok met een grotere korrel.
Aan de Veerweg is de schaal van de bebouwing vergelijkbaar met het Noordeinde; een afwisseling van 1-laagse bebouwing met incidenteel 2 lagen waartussen openingen mogelijk zijn.
Algemene opbouw per korrel
Om de gewenste diversiteit te bereiken kunnen de volgende middelen worden ingezet:
Deze middelen vormen een palet waar bij elk pand uit gekozen wordt en waarmee een kleurrijk en divers geheel ontstaat.
Aanvullende criteria Veerkade
Kadewoningen
Verschijningsvorm: grachtenpanden
Appartementen
Verschijningsvorm: geparceleerd bouwblok
Vormgegeven met een duidelijke verticale geleding
Encroachment zone
Verschijningsvorm: Dijklint
Opbouw:
Aanvullende criteria openbare ruimte
Veerkade
De materialisering van de kade is volgens de algemene richtlijnen beschreven in het beeldkwaliteitsplein op pagina 12-13. Verbijzonderingen van de openbare ruimte zoals de pleinen, trappen en delen van de kade worden uitgewerkt in aardse kleuren en grijze accenten.
Bomen begeleiden de kade. Op een paar strategische plekken is er ruimte om een klein bas! on te maken met daarin een boom.
Veerweg
Aan de Veerweg komen bomen met een dichte kruin. Naast de bomen zorgen ook de struiken tussen de parkeerplaatsen voor een groen beeld. De parkeerplaatsen en de stoep worden in dezelfde kleuren bestraat als de weg zodat de openbare ruimte een geheel blijft .
In het bestemmingsplan 'De Haven' zijn de verschillende beleidskaders aangehaald. Zo is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, daar uitvoerig beschreven.
De betreffende beleidskaders zijn voor dit uitwerkingsplan onverminderd van toepassing.
Na de in werking treding gaat dit uitwerkingsplan deel uit maken van het bestemmingsplan 'De Haven'.
Voor de volledigheid wordt onderstaand wel aandacht besteed aan de geactualiseerde Regionale woonvisie
Regionale woonvisie
De provincie Zuid-Holland heeft aan de verschillende regio's in de provincie gevraagd om voor 1 juli 2017 een geactualiseerde regionale (kwalitatieve) woonvisie te overleggen. Het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam (SvWrR), waar Nissewaard bij aangesloten is, heeft deze actualisatie op 28 juni 2017 vastgesteld en aangeboden aan de provincie. Dit document is de basis voor regionaal woonbeleid. Onderdeel van deze woonvisie was ook het planaanbod van de verschillende subregio's binnen de SvWrR. De provincie kijkt hierbij naar de gegevens zoals deze door de gemeenten zelf worden ingevoerd in de provinciale planmonitor wonen (www.planmonitorwonen.nl). Naar deze monitor wordt ook verwezen in de woonvisie/aanbiedingsbrief bij de woonvisie SvWrR.
Woningbouwplan De Haven is opgenomen in deze actualisatie en het regionaal afgestemde planaanbod. En wel met de volgende aantallen:
In totaal dus 555 woningen.
Aantallen moederplan
Het moederplan De Haven kent 2 uit te werken woonbestemmingen: 'Woongebied – Uit te werken 1' en 'Woongebied – Uit te werken 2'. Dit plan geeft qua aantallen het volgende aan in de regels:
In totaal dus 700 woningen.
Het totaal aantal woningen blijft binnen het aantal woningen wat mogelijk gemaakt wordt in het moederplan.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'De Haven' is uitvoerig aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. De daar beschreven toetsingen blijven van toepassing.
In dit uitwerkingsplan worden enkele omgevingsaspecten vanwege de helderheid en overzichtelijkheid wederom beschreven en tevens is, waar nodig, de tekst geactualiseerd.
Rijksbeleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden.
Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden.
Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.
Gemeentelijk beleid
De voormalige gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (meest recente versie vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid om te zorgen:
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid, dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vastgesteld op 29 juni 2011).
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject, of geen verdere stappen te ondernemen.
Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (versie 2011) gelden voor een aantal zones binnen dit gebied verschillende archeologische verwachtingen, van laag tot hoog, met hieraan gekoppeld archeologisch beleid. In 2015 is de archeologische verwachting van het havengebied getoetst aan de hand van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (booronderzoek), in het kader van een herinrichting van het gebied. De resultaten van het onderzoek geven aanleiding om een aantal meters onder maaiveld vrij te geven in verband met de aanwezigheid van opgebrachte grond in allerlei vormen: dijken (nu flink aangetast), havenslib en spuitkades. Voor het plangebied, het mondingsgebied van de haven van Spijkenisse, blijft de verwachting op het aantreffen van scheepswrakken van kracht, deze kunnen bewaard zijn onder de ophogingslagen of op en in de havenbodem. Daarnaast is er een verwachting voor oudere archeologische resten in dieper gelegen bodemlagen.
In de regels worden de cultuurhistorische/archeologische waarden als volgt beschermd:
Waarde - Archeologie - 1
Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 400 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan geen bezwaren tegen dit uitwerkingsplan. Uit onderzoek blijkt dat de voorgenomen bebouwing en functies kunnen worden uitgevoerd.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste
afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van wonen noodzakelijk.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende
afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige
functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen, afhankelijk van het type gebied. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Het plangebied kan worden getypeerd als een “gemengd gebied “, als bedoeld in de VNG-brochure.
In opdracht van de gemeente Nissewaard is door Alcedo bv, adviseurs voor milieu, geluid, trillingen, brand en bouwfysica, te Holten een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus van de aanwezige bedrijven ten noorden van de Veerweg en de gevolgen daarvan op de in het uitwerkingsplan De Haven - Veerweg te realiseren woningen.
Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de bedrijfsvoering, literatuurgegevens en Alcedo-expertise. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidsniveaus zijn berekend.
De geluidsniveaus ten gevolge van de bedrijven zijn bepaald volgens de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999”. Bij het onderzoek zijn de richtlijnen volgens de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening” gehanteerd.
De berekende geluidsniveaus worden getoetst aan de geluidsvoorschriften volgens het Activiteitenbesluit. Het inrichtingsgebonden verkeer (indirecte hinder) is beoordeeld volgens de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996.
Per bedrijf is een onderzoeksrapport opgesteld. Onderstaand wordt ingegaan op de betreffende rapporten.
Auto Hoogenboom
Auto Hoogenboom (Rapportnummer: 20165657.R01.V03, document 16593, d.d. 5 juli 2017) is gelegen aan de Schenkelweg 2 te Spijkenisse. De activiteiten van Auto Hoogenboom hebben voornamelijk betrekking op het stallen, verhuren, verkopen, onderhouden en herstellen van personenauto's.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden overschreden. De grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor de maximale geluidsniveaus worden overschreden. Afgewogen kan worden dat deze overschrijding aanvaardbaar is. Wel dienen passende maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd.
Gelet op de lokale situatie is er geen sprake van akoestisch herkenbaar inrichtingsgebonden verkeer.
C. Steinweg Handelsveem
C. Steinweg Handelsveem (Rapportnummer: 20165657.R02.V03, document 16954, d.d. 6 juli 2017) is gelegen aan de Ir. Herman de Grootweg 18 te Spijkenisse. Binnen de inrichting vindt opslag van goederen plaats. Momenteel betreft dit enkel aluminium, maar in de toekomst kunnen ook andere goederen opgeslagen worden. De laad- en losactiviteiten van deze andere goederen zijn, op de representatieve dag, minder intensief. Daarom wordt de situatie met aluminiumhandling beschouwd.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau niet worden overschreden in de representatieve bedrijfssituatie. In de incidentele bedrijfssituatie worden de grenswaarden wel overschreden. Mits wordt voorzien in afdoende geluidswering van de woningen, kan worden afgezien van het treffen van verdere maatregelen. Het is wel nodig om daarvoor passende maatwerkvoorschriften te hanteren.
Het inrichtingsgebonden verkeer kan akoestisch herkenbaar zijn en leiden tot overschrijding van de grenswaarde volgens de circulaire van 29 februari 1996. Aangezien er volgens het Activiteitenbesluit geen formeel toetsingskader is voor inrichtingsgebonden verkeer en de bijdrage van het overige wegverkeer ter plaatse van de woningen vele malen hoger dan de bijdrage van het inrichtingsgebonden verkeer, kan worden afgewogen dat de situatie alsnog aanvaardbaar is.
Amenajare Tere
Amenajare Tere (Rapportnummer 10165657 R04.V02, document 16966, d.d. 6 juli 2017) is gelegen aan de Ir. H. de Grootweg 42 te Spijkenisse. Amenajare Teren is een transportbedrijf die haar trucks en opleggers parkeert op het terrein aan de Veerweg. De activiteiten bestaan daarmee uit het inrijden, parkeren en uitrijden van het terrein. Voor het in- en uitrijden wordt gebruik gemaakt van de toegangspoort van Getron.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau worden overschreden. Mits wordt voorzien in afdoende geluidswering van de woningen, kan worden afgezien van het treffen van verdere maatregelen. Het is wel nodig om daarvoor passende maatwerkvoorschriften te hanteren.
Het inrichtingsgebonden verkeer kan akoestisch herkenbaar zijn en leiden tot overschrijding van de grenswaarde volgens de circulaire van 29 februari 1996. Aangezien er volgens het Activiteitenbesluit geen formeel toetsingskader is voor inrichtingsgebonden verkeer en de bijdrage van het overige wegverkeer ter plaatse van de woningen duidelijk hoger is dan de bijdrage van het inrichtingsgebonden verkeer, kan worden afgewogen dat de situatie alsnog aanvaardbaar is.
Horecaworld
Horecaworld (Rapportnummer: 20165657.R05.V03, document 16956, d.d. 6 juli 2017) is gelegen aan de Ingenieur Herman de Grootweg 1C te Spijkenisse. Horecaworld is een groothandel in meubels en apparatuur voor de horeca. De bedrijfsactiviteiten betreffen in de basis het aanvoeren, opslaan en distribueren van meubels en apparatuur.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden overschreden. Ook worden de grenswaarden voor het inrichtingsgebonden verkeer niet overschreden.
De grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor de maximale geluidsniveaus worden gedurende de avondperiode overschreden. Afgewogen kan worden dat deze overschrijding aanvaardbaar is. Wel dienen passende maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd.
Rederij Fortuna
Vanwege de voorgenomen herinrichting van de haven te Spijkenisse, wordt de aanlegplaats van Rederij Fortuna (Rapportnummer: 20165657.R06.V03, document 16945, d.d. 6 juli 2017) verplaatst. Met de verplaatsing worden mogelijk twee nieuwe aanlegplaatsen gecreëerd: een binnendijkse aanlegplaats in de haven en een buitendijkse aanlegplaats in de voorhaven.
De binnendijkse aanlegplaats in de haven wordt gebruikt voor het 'parkeren' van het schip als gedurende langere tijd niet wordt gevaren. In de buitendijkse voorhaven vindt het in- en uitschepen van passagiers plaats.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau worden overschreden.
De grenswaarden voor het inrichtingsgebonden verkeer worden niet overschreden.
De overschrijdingen worden veroorzaakt door het muziekgeluid in combinatie met open deuren, alsmede door rijdende touringcars. Door de deuren gesloten te houden tijdens het ten gehore brengen van muziekgeluid in de voorhaven, resteert nog enkel een overschrijding ten gevolge van de touringcars. Afgewogen kan worden dat deze overschrijding aanvaardbaar is. Wel dienen passende maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd.
Getron
Getron (rapportnummer 20165657, R03.V02, document 16932, d.d. 6 juli 2017 is gelegen aan de Ir. H. de Grootweg 42. Getron is een transportbedrijf waar in hoofdzaak de volgende activiteiten plaatsvinden:
Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen getroffen dienen te worden om een aanvaardbare geluidssituatie te realiseren. Ook dienen de vigerende geluidsvoorschriften te worden aangepast met een ambtshalve wijziging.
Onderzocht is of er praktisch uitvoerbare maatregelen getroffen kunnen worden om de overschrijdingen weg te nemen dan wel te verminderen. Dit heeft geleid tot de volgende maatregelen:
Afweging Getron
Getron is een transportbedrijf dat al tientallen jaren is gevestigd tussen de Veerweg en de Ir. H. de Grootweg. De activiteiten betreffen met name het stallen, onderhouden en repareren van bulkwagens en andere vrachtwagens. Deze activiteiten zorgen voor een geluidsuitstraling naar de omgeving. In de vigerende omgevingsvergunning uit 1995 zijn de grenswaarden voor de geluidsniveaus bij de omliggende woningen aangegeven. Door DCMR en Alcedo zijn geluidsmetingen en berekeningen uitgevoerd waarmee de feitelijke geluidsniveaus op zowel de huidige als de toekomstige woningen zijn bepaald. Daaruit blijkt dat de huidige geluidsvoorschriften bij de huidige woningen duidelijk worden overschreden. Ook bij de nieuw te bouwen woningen aan de Veerweg is sprake van relatief hoge geluidsniveaus.
Er is onderzocht op welke wijze de geluidsniveaus zoveel als mogelijk kunnen worden teruggebracht zodat de woon- en leefkwaliteit in de omgeving aanvaardbaar is terwijl gelijktijdig het bedrijf haar activiteiten kan voortzetten. Ook de stedenbouwkundige aspecten zijn daarbij van belang. Zo is het bijvoorbeeld niet gewenst om een enorm geluidsscherm (denk aan minimaal 5 meter hoog) langs de terreingrens te plaatsen.
Uit het onderzoek blijkt dat er een pakket met maatregelen kan worden ontworpen die aan deze criteria voldoet. Dit pakket bestaat uit:
De maatregelen leiden tot een forse verlaging van de geluidsniveaus:
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is bij zowel de bestaande als de nieuwe woningen ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde (55 dB(A) in de dagperiode, 50 dB(A) in de avondperiode en 45 dB(A) in de nachtperiode. Dit is de gebruikelijke grenswaarde bij woningen op een bedrijventerrein en leidt, met een standaard bouwwijze, in de woningen tot een goede woonkwaliteit. De nieuw te realiseren woningen aan de Veerweg worden uitgevoerd met een bovengemiddelde bouwkwaliteit en een duidelijk hogere geluidsisolatie hetgeen uiteraard ook ten goede komt aan de woonkwaliteit.
Ondanks de maatregelen blijven de maximale geluidsniveaus vrij hoog. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bestaande en de nieuwe woningen:
Nieuwe woningen:
In de representatieve bedrijfssituatie bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 76 dB(A) etmaalwaarde. Dit wordt volledig veroorzaakt door het afblazen van remlucht van een vrachtwagen op het bedrijfsterrein en rijden van een vrachtwagen bij het verlaten van het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om 1 tot 3 vrachtwagens per uur. Aangezien dit transportactiviteiten betreft, is het gerechtvaardigd om de vergelijking te maken met transportactiviteiten op de openbare weg. Vanwege het verkeer op de openbare weg (zowel van Getron als vanwege andere bedrijven) treden door de kortere afstand naar de woningen hogere maximale geluidsniveaus op. Hiervoor geldt echter geen toetsingskader. Gelet op het relatief kleine aantal gebeurtenissen waarbij de maximale geluidsniveaus optreden en gelet op de bovengemiddelde bouwkwaliteit van de nieuwe woningen is een goede woonkwaliteit in de woningen gewaarborgd.
In de incidentele bedrijfssituatie (ten hoogste 12 dagen per jaar) bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 77 dB(A) etmaalwaarde. Dit wordt bepaald door het uitpandig gebruik van de slagmoersleutel in de avondperiode. Aangezien dit enkel incidenteel voorkomt en gelet op de bovengemiddelde bouwkwaliteit van de nieuwe woningen is een goede woonkwaliteit in de woningen gewaarborgd.
Bestaande woningen:
In zowel de representatieve als de incidentele bedrijfssituatie bedraagt het maximale geluidsniveau ten hoogste 81 dB(A) etmaalwaarde (71 dB(A) in zowel de dag- als de avond- als de nachtperiode). Dit wordt volledig veroorzaakt door het afblazen van remlucht van een vrachtwagen op het bedrijfsterrein. Dit niveau treedt alleen op bij de woning Ir. H. de Grootweg 20. Deze woning is, net als de appartementen boven het kantoorgebouw, eigendom van Getron. Aangezien een zeer hoog geluidsscherm bij deze woning (circa 5 meter) niet gewenst is, er geen klachten bekend zijn en in een vaststellingsovereenkomst met Getron is afgesproken dat Getron de geluidsisolatie van de woning verbetert, is ook hier een goede woonkwaliteit in de woning gewaarborgd.
De te treffen maatregelen hebben geen consequenties voor de geluidsniveaus vanwege het inrichtingsgebonden verkeer (het verkeer van en naar het bedrijf op de openbare weg). Het equivalente geluidsniveau vanwege het inrichtingsgebonden verkeer bedraagt ten hoogste 55 en 58 dB(A) gedurende de representatieve, respectievelijk de incidentele bedrijfssituatie. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden. De overschrijding is echter zodanig gering dat met de beoogde hoge bouwkwaliteit, een goed woonklimaat is gewaarborgd.
Gelet op de voorgaande afweging en de waarborgen ten aanzien van kwaliteit van de nieuw te realiseren woningen is het gerechtvaardigd om, in afwijking van de standaard grenswaarden volgens het Activiteitenbesluit en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, de resulterende geluidsniveaus toe te staan. Hiermee kunnen de activiteiten van het bedrijf worden uitgevoerd terwijl gelijktijdig sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied kan worden getypeerd als een “gemengd gebied “, als bedoeld in de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”.
Op basis van de onderzoeken dienen er bij Getron o.a. afschermende maatregelen te worden genomen. Het gemeentebestuur zal daarvoor in overleg met het bedrijf zorgdragen. De gemaakte afweging is hiervoor beschreven.
In enkele andere gevallen dienen passen maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd. Daartoe zal het gemeentebestuur actie ondernemen.
Bij enkele bedrijven is op enkele momenten en in enkele situaties sprake van een geringe overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In de afweging van de verschillende belangen vindt het gemeentebestuur dit aanvaardbaar omdat passende maatwerkvoorschriften worden gehanteerd.
De planregels zijn afgestemd op deze maatwerkvoorschriften. Bovendien zijn eisen gesteld aan het toelaatbare geluidsniveau in de woningen. Daarmee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd terwijl gelijktijdig de milieuruimte van de bedrijven niet wordt aangetast.
Voorts wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen die er op toeziet dat de bebouwing langs de Veerweg (het zogenaamde dijklint) is gerealiseerd voordat de woningen langs de Veerkade in gebruik mogen worden genomen. De achtergrond hiervan is dat de bebouwing in het dijklint een afschermende werking heeft.
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken, de aanbevelingen en de getrokken conclusie, is er geen beletsel het uitwerkingsplan De Haven – Veerweg vast te stellen en uit te voeren.
Wet Bodembescherming (Wbb)
Het doel van deze Wet is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit
is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.
Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft
alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook
toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn
opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van
de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus,
laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend
onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen
om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de
handhaving te verbeteren.
Provinciaal en Regionaal Bodembeleid
Als uitgangspunt om te bepalen of een gebied wel of niet geschikt is voor woningbouw, wordt gebruik gemaakt van de nota "naar een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid in de provincie en stad" uit juni 1989, opgesteld door de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Den Haag en Rotterdam. Kortweg stelt de nota dat in een geval van herinrichting niet gesaneerd behoeft te worden, indien in de contactzone de geconstateerde waarden de B-waarde uit de Interim-wet Bodemsanering en de Wet Bodembescherming (WBB) niet overschrijden. In de regio Rijnmond voert de DCMR Milieudienst Rijnmond de Wet bodembescherming uit.
Bodemverontreiniging is de chemische toestand van de bodem, waarbij bepaalde stoffen in concentraties boven de streefwaarde aanwezig zijn. Die stoffen hebben ook een interventiewaarde. Dit is het verontreinigingniveau waarboven de kwaliteit van de functie, die de bodem heeft voor mens, plant of dier is verminderd (of dreigt te worden verminderd).
Een bodemverontreiniging die geheel of grotendeels is ontstaan na 1 januari 1987, wordt een 'nieuwe bodemverontreiniging' genoemd. In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen. De zorgplicht houdt in, dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging meteen helemaal opgeruimd moeten worden, ongeacht de aangetroffen gehalten en risico's van de verontreinigende stoffen.
Een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 wordt een 'historische bodemverontreiniging' genoemd.
Als de interventiewaarde voor een of meer stoffen is overschreden in een bodemvolume dat kleiner is dan 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'niet ernstige verontreiniging' genoemd. Als de interventiewaarde is overschreden in minimaal 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'ernstige verontreiniging' genoemd. Daarvoor wordt in een beschikking bepaald of er risico's zijn voor mens, plant of dier, waardoor de bodem met spoed moet worden gesaneerd. Als er risico's zijn, wordt ook bepaald, wanneer de sanering moet beginnen. Dit is meestal binnen 4 jaar.
Provinciale milieuverordening en bodemenergie
De Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV) is op 27 maart 2013 gewijzigd door het opnemen van regels voor bodemenergiesystemen voor milieubeschermingsgebieden voor grondwater. Hoewel de provincie ambities heeft op het gebied van duurzame energievoorziening, waaronder het toepassen van bodemenergie, zijn er bezwaren tegen bodemenergiesystemen binnen milieubeschermingsgebieden voor grondwater. De provincie dient binnen deze gebieden de kwaliteit van het grondwater te beschermen ten behoeve van de drinkwaterwinning. Daartoe moet zij op grond van de Wet milieubeheer regels opnemen in de PMV. Vanuit deze verantwoordelijkheid dienen voor bodemenergiesystemen binnen genoemde gebieden in de PMV verdergaande beperkingen te gelden dan het algemene beschermingsniveau van het Besluit bodemenergiesystemen. Gelet op de bezwaren tegen bodem- energiesystemen binnen genoemde gebieden, zijn daarom in de PMV expliciete verbodsbepalingen voor die gebieden opgenomen.
Door de gemeenteraad is op 15 juni 2016 de 'Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer 2016-2021 Plangebied 'De Elementen' te Spijkenisse' vastgesteld. Daarin is aangegeven op welke wijze met de bodem in het plangebied De Elementen wordt omgegaan.
Algemeen
Binnen het plangebied ‘De Elementen’ te Spijkenisse wordt een woonwijk ontwikkeld met deels grondgebonden en deels niet-grondgebonden woningen. Bij het bouw- en woonrijp maken zal veel grondverzet plaatsvinden. Zo is voorzien in het deels dempen van de Spijkenisserhaven, maar ook in het graven van nieuwe havens. Uit oogpunt van duurzaamheid streeft de Gemeente Nissewaard er naar om hierbij de hergebruikmogelijkheden van grond binnen het plangebied zo optimaal mogelijk te benutten.
Besluit bodemkwaliteit
Om verantwoord hergebruik van grond te faciliteren is in 2008 het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) van kracht geworden. Het Bbk bevat een generiek (landelijk) en een gebiedsspecifiek (lokaal) toetsingskader. Gemeenten zijn bevoegd gezag voor het toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem binnen het eigen beheergebied.
Gebiedsspecifiek beleid ‘De Elementen’
In 2008 is al vastgesteld dat het generieke (landelijke) kader onvoldoende mogelijkheden biedt voor duurzaam hergebruik van grond binnen het plangebied ‘De Elementen’. Daarom heeft de Gemeente besloten om voor het plangebied gebiedsspecifiek beleid te ontwikkelen. Dit beleid is uiteindelijke vastgelegd in de door Grontmij Nederland B.V. opgestelde ‘Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer’ van 22 juli 2009. Voorliggende rapportage betreft feitelijk niet meer dan de verplichte 5-jaarlijkse actualisatie van deze bestaande bodemkwaliteitskaart. Hierbij is ook rekening gehouden met de uitbreiding van het plangebied met ‘Haven Veerweg’ en daarmee met het dempen van een deel van de bestaande Spijkenisserhaven.
Lokale Maximale Waarden
Ook na de actualisatie worden binnen het plangebied ‘De Elementen’ vier deelgebieden onderscheiden: ‘De Dijk’, ‘De Haven’, ‘Het Land’ en ‘Infrastructuur’. Rekening houdend met het (geplande) gebruik van deze deelgebieden, zijn Lokale Maximale Waarden (LMW) opgesteld voor zware metalen, minerale olie, PAK en PCB. Bij het vaststellen van de LMW is uitgegaan van de generieke maximale waarden ‘Wonen’ (‘De Dijk’, ‘De Haven’, ‘Het Land’) en de generieke maximale waarden ‘Industrie’ (‘Infrastructuur’). Is van een stof de 95-percentielwaarde binnen een deelgebied hoger dan generieke maximale waarde, dan wordt voor die stof een LMW vastgesteld. Dit is dan in de meeste gevallen de 95-percentielwaarde.
Mogelijkheden voor grondverzet
De kwaliteit van de aanwezige bodem is vastgesteld op basis van bodemonderzoeken. De kwaliteit is weergegeven op de zogenaamde ontgravingskaart (bijlage 12). De combinatie van de gegevens weergegeven op de ontgravingskaart en de toepassingskaart (bijlage 13), bepaalt of het mogelijk is grond die in een bepaald deel van het plangebied vrij komt in een ander deel toe te passen. Op basis van dit gebiedsspecifieke toetsingskader voor plangebied ‘De Elementen’ blijkt dat grond die vrijkomt uit de bovengrond (0,0 – 1,0 m –mv) van ‘De Dijk’ en van zowel boven- als ondergrond van ‘Het Land’ overal in het plangebied kan worden toegepast. Daarnaast blijkt dat alle binnen het plangebied vrijkomende boven- en ondergrond mag worden toegepast in de ondergrond van ‘De Haven’ en de boven- en ondergrond van ‘Infrastructuur’. Grond die vrijkomt van de ondergrond (>1,0 m –mv) van deelgebied ‘De Dijk’ kan eveneens overal worden toegepast, met uitzondering van deelgebied ‘Het Land’. Grond die vrijkomt van de boven- en ondergrond van ‘De Haven’ kan alleen worden toegepast in de ondergrond van ‘De Haven’, in ‘De Dijk’ en ter plaatse van ‘infrastructuur’.
Resultaat
Op basis van de resultaten uit deze rapportage kan worden geconcludeerd dat door het toepassen van gebiedsspecifiek bodembeleid voor het plangebied ‘De Elementen’, het grondverzet kan worden geoptimaliseerd. Hiermee is een duurzame en efficiënte aanpak gerealiseerd voor het bouwrijp maken en het herinrichten van het voormalige bedrijventerrein. Tevens kan worden gesteld dat uit de risicobeoordeling op grond van het Bbk blijkt dat bij deze aanpak/werkwijze geen sprake is van humane en/of ecologische risico’s.
Reikwijdte
Voorliggende Bodembeheernota is in reikwijdte beperkt tot de landbodem. Voor de waterbodem is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegde gezag Bbk. Daarbij geldt dat wat waterbodem is en landbodem wordt, wordt beschouwd als landbodem. De aanvulling/demping van de Spijkenisserhaven valt derhalve binnen de reikwijdte van deze nota. Landbodem die verwordt tot waterbodem, moet na oplevering worden beschouwd als waterbodem. De kwaliteit van de ‘nieuwe’ waterbodem valt derhalve buiten de reikwijdte van deze nota. De ontgraving als zodanig en daarmee het hergebruik van de vrijkomende grond valt echter wel binnen de reikwijdte van de Bodembeheernota.
Met inachtneming van het bovenstaande levert de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmeringen op voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen wordt voorgenomen zo duurzaam mogelijk te bouwen. Dit houdt ook in dat gebruik wordt gemaakt van duurzame materialen. Voorts geldt dat uiteraard wordt voldaan aan de duurzaamheids eisen uit het Bouwbesluit.
Volgens dit bouwbesluit moet de EPC-waarde van een gebouw (de waarde, die aangeeft hoe zuinig een bebouw met energie omspringt) maximaal 0,4 bedragen. De haalbaarheid van het aspect duurzaam bouwen wordt haalbaar geacht. Bij de eventuele toepassing van ondergrondse energieopslagsystemen speelt de wet- en regelgeving een voorname rol. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen open en gesloten systemen. Voor open systemen is de Waterwet van toepassing. Gesloten energieopslagsystemen vallen momenteel nog niet onder een wettelijk kader.
Naast energie wordt er ook gedurende de uitvoering van het gehele project De Elementen gezocht naar hergebruik van materiaal. Tijdens de sloop vrijgekomen (natuurstenen) klinkers worden bijvoorbeeld hergebruikt voor de nieuwe bestrating in zowel het deelgebied Het Land als mogelijk ook in De Haven. Grond wordt efficiënt opgeslagen en hergebruikt binnen het plangebied zodat onnodig zwaar transport wordt vermeden.
Aansluitend bij het regionale convenant “Verbeteren energieprestatie nieuwbouw” is er op initiatief van de Stadsregio Rotterdam een energievisie opgesteld voor dit plangebied. Hier is ook subsidie voor toegekend. Deze energievisie stelt het ambitieniveau om een EPC-waarde van 0 te realiseren. Deze energievisie is op 24 april 2013 aan de Stadsregio aangeboden.
Dit uitwerkingsplan is gericht op een zo duurzaam mogelijke planvorming en dat er wordt voldaan aan de laatste duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit.
Alle ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan het externe veiligheidsbeleid. Deze verplichting is voor wat betreft de risico's van bedrijven vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi),
voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en in de circulaire
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) voor wat betreft het transport van gevaarlijke
stoffen. De toetsing aan het externe veiligheidsbeleid moet worden uitgevoerd als het plangebied
gelegen is binnen het invloedsgebied van een risicobron. Wanneer dit het geval is moet beoordeeld
worden of het plan voldoet aan de grens, c.q. richtwaarde van het plaatsgebonden risico van deze
risicobron. Verder zal in dat geval het groepsrisico beschouwd en onderzocht moeten worden. Tevens
dient advies te worden gevraagd bij de Veiligheidsregio Rijnmond (VRR).
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft op verzoek van de gemeente een inventarisatie gemaakt van alle risicovolle inrichtingen en transportroutes, die invloed kunnen hebben op het gemeentelijk grondgebied.
Deze inventarisatie heeft de basis gevormd voor de opgestelde visie externe veiligheid “Spijkenisse
Veiliger ” die d.d. 21 maart 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Als algemene visie op externe veiligheid is geformuleerd, dat risico's onvermijdelijk zijn. Vanwege de
ligging van Spijkenisse ten opzichte van het havenindustriegebied en bijbehorende transportroutes is het een utopie om te denken, dat het gemeentebestuur de burgers absolute veiligheid kan garanderen. Er zullen altijd risico's blijven bestaan. In de huidige situatie wordt binnen de gemeente voldaan aan de externe veiligheidsnormen en is het in die zin “veilig genoeg””. Op enkele plaatsen kan het
mogelijk veiliger, vaak gaat het dan om zaken die buiten de invloed en competenties liggen van de
gemeente. Uitgangspunt voor de gemeente is om samen met bedrijven en partners zoals de DCMR,
Milieudienst Rijnmond en de VRR de veiligheidssituatie in die gevallen te verbeteren.
Kernpunt van het gemeentelijk externe veiligheid beleid is verder, dat de gemeente bij
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening houdt met de door de veiligheidsregio Rotterdam-Rijmond
aangehouden effectzones bij ongevallen en de daaraan gerelateerde gewenste maatregelen
(kwetsbaarheidszonemodel VRR ).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht.
Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving.
Gemeentelijk beleid: Visie Externe veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Er worden twee normstellingen gehanteerd:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Op basis van de inventarisatie van de DCMR Rijnmond heeft het plangebied te maken met verschillende risicobronnen, te weten:
Doordat het plangebied buiten het groepsrisicoaandachtsgebied van 200 m ligt van de A15 en het spoortraject, behoeft volgens het toekomstig Besluit externe veiligheid transport, het groepsrisico van deze twee risicobronnen niet verantwoord te worden.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het voorheen in het plangebied aanwezige vulpunt voor het LPG tankstation 'de Witte Pomp' niet meer aanwezig is. Bij brief van 17 mei 2016 heeft de eigenaar aangegeven in te stemmen met het intrekken van dit gedeelte van zijn milieuvergunning. De in de regels van het bestemmingsplan 'De Haven' opgenomen bepaling dat in het uitwerkingsplan een verantwoording van het groepsrisico dient te worden afgelegd, is daardoor achterhaald.
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Shell heeft meerdere contouren voor het plaatsgebonden risico, geen daarvan reikt tot het plangebied.
Oude Maas
Voor de Oude Maas geldt dat de veiligheidsafstand, de afstand van de risicobron tot aan de plaats waar het plaatsgebonden risico gelijk is aan de wettelijke grens- en richtwaarde, ligt op de oever van de rivier. Binnen de oevers van de rivier worden middels dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Tevens is het betreffende gebied bestemd als water (waterstaat). Er kunnen binnen deze bestemming geen (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering om het uitwerkingsplan vast te stellen.
Voor de Oude Maas wordt uitgegaan van een plasbrandaandachtsgebied van 40 m landinwaarts van de oever van de rivier. Binnen deze zone worden nieuwe ontwikkelingen niet meer toegelaten, of ten minste aan zeer strenge voorwaarden verbonden. Binnen het bestemmingsplan 'De Haven' - en daarmee ook binnen het onderhavige uitwerkingsplan- is geen bebouwing opgenomen binnen de betreffende zone.
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Het plangebied ligt op circa 2.700 meter vanaf het bedrijf Shell Nederland Raffinaderij B.V. Dit bedrijf heeft een wettelijk invloedsgebied van 9.800 meter. Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van dit bedrijf. In de Visie op externe veiligheid "Spijkenisse Veiliger” is bepaald dat bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een risicobron het groepsrisico alleen berekend hoeft te worden wanneer het plan ligt binnen het groepsrisicoaandachtsgebied van deze risicobron. Het groepsrisicoaandachtsgebied van Shell Nederland Raffinaderij B.V. bedraagt 3.400 meter Het plan ligt dus binnen het groepsrisicoaandachtsgebied waardoor door middel van een berekening van het groepsrisico bepaald moet worden of het plan gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico.
Voor de berekening van het groepsrisico is op basis van de beschrijving uit het Masterplan en het bestemmingsplan 'De Haven' uitgegaan van de volgende populatie: In de dag zijn 700 woningen en 500 extra personen aan de populatie toegevoegd. Dus een totaal van 700*1,2 + 500 = 1340 personen.
In de nacht zijn 700 woningen, dus een totaal van 700*2,4 = 1680 personen toegevoegd. Zoals uit het rekenresultaat blijkt is de toename vanwege de ruimtelijke ontwikkeling van De Haven in het groepsrisico van Shell Nederland Raffinaderij B.V. verwaarloosbaar. De overschrijding van de oriëntatiewaarde is bekend en wordt veroorzaakt door omliggende bedrijven van de Shell Nederland Raffinaderij B.V..
Het verwerken van het advies van de VRR, over de zelfredzaamheid en rampenvoorbereiding, is voldoende voor de verantwoording van het groepsrisico van deze risicobron.
Voor het uitwerkingspan is er geen aanleiding om van een andere conclusie uit te gaan.
Oude Maas
De rekenmethodiek voor zeevaart is nog niet opgenomen in het RBM II. Volgens paragraaf 3.1 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het daarom voor zeevaart voldoende een kwalitatieve inschatting van de risico's te maken. Volgens het Basisnet Water is het groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen waaronder deze ontwikkeling.
De gemeente is van mening dat het groepsrisico geen belemmering vormt voor het vaststellen van het onderhavige uitwerkingsplan.
Bij diverse bestemmingsplannen, die reeds voor het plangebied de Elementen in procedure zijn gebracht, is de VRR in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid met betrekking tot het plangebied. Deze adviezen zijn in het bestemmingsplan 'De Haven' verwerkt.
Overeenkomstig het derde lid van artikel 13 van het Bevi zal de gemeente het bestuur van de regionale brandweer (in casu de VRR) het ontwerpuitwerkingsplan in het kader van het vooroverleg ter advisering voorleggen. Indien de VRR op basis van het ontwerpuitwerkingsplan nog aanvullende maatregelen wenst, zullen deze indien dit juridisch mogelijk is, in de regels van het bestemmingsplan worden verwerkt.
In hoofdlijnen omvat het eerdere advies van de VRR de volgende voorzieningen cq. aanbevelingen:
Ad 1 en 2
In het bestemmingsplan wordt via een aanduiding in de verbeelding de zone van 300 m vanaf het midden van de Oude Maas zichtbaar gemaakt. In de planregels wordt vervolgens verwoord, dat binnen dat gebied (woon)bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien maatregelen worden getroffen om het luchtverversingssysteem uit te schakelen en ramen, deuren en ventilatieopeningen te kunnen sluiten en er voorts sprake is van minimaal 1 (nood)ontsluiting aan de van de Oude Maas afgekeerde zijde.
De in het uitwerkingsplan aan de orde zijnde bebouwing ligt buiten genoemde aanduiding.
Ad 3
De bereikbaarheid van het gebied is voldoende, aanrijden is mogelijk van verschillende zijden. Er zullen voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn.
Ad 4
Voorlichting en instructie van de aanwezige personen vormt onderdeel van het gemeentelijke rampenplan.
De VRR geeft in haar eerdere adviezen aan, dat de risicobron Oude Maas tot incidenten kan leiden, die vallen in de maatrampklasse II (flare en toxisch scenario). De maatrampklasseschaal loopt van I tot en met V, waarbij tot en met klasse III beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten.
Bij brieven van 6 juni 2014 en 28 november 2014heeft de VRR bericht in te stemmen met de benadering van de gemeente, die is gebaseerd op de adviezen van de VRR op het plan De Elementen (d.d. 18 oktober 2010, kenmerk 1011685/SRC/JT/RL/DdG).
Er is geen aanleiding om in het kader van dit uitwerkingsplan af te wijken van de in het bestemmingsplan 'De Haven' opgenomen conclusie:
"Omdat geen van de risicobronnen knelpunten opleveren op het gebied van het plaatsgebonden risico, er slechts een geringe toename van het groepsrisico is te verwachten, er binnen het plangebied de Elementen bij alle projectfases veel inspanningen zijn verricht om de situatie op het gebied van externe veiligheid in kaart te brengen en daar nimmer grote knelpunten zijn vastgesteld, acht de gemeente het verantwoord dit bestemmingsplan in procedure te brengen. Het externe veiligheidsbeleid vormt naar het inzicht van de gemeente dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan'.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan “De Haven” is door de gemeenteraad formeel verantwoording afgelegd met betrekking tot de vastgestelde overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Het nu aan de orde zijnde uitwerkingsplan past in die verantwoording.
Wet geluidhinder
Op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen langs die weg, de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat voor het bepalen van de geluidsbelasting iedere weg in beschouwing dient te worden genomen, tenzij er sprake is van woonerf, dan wel van een maximum snelheid van 30 km/u. De omvang van het gebied dat in de beschouwing moet worden betrokken hangt af van het aantal rijstroken van de weg. Voor wegverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB; de maximale ontheffingswaarde is 63 dB.
Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde tot 68 dB.
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden -max. 55 dB(A)- zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A).
Het plangebied heeft te maken met geluidsbelasting van verschillende geluidsbronnen en van meerdere kanten. Er is sprake van industrielawaai en wegverkeerslawaai. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh zijn geluidsgevoelige bestemmingen aangewezen, zoals woningen en scholen. Daarnaast zijn voor de verschillende bronnen van lawaai geluidszones en voorkeursgrenswaarden benoemd.
Wanneer voorkeursgrenswaarden worden overschreden, kunnen burgemeester en wethouders hogere waarden vaststellen. De maximaal te ontheffen waarden zijn eveneens vastgelegd.
De Wgh geeft het kader voor het vaststellen van een hogere waarde. Voor het bepalen van de benodigde motivering van een hogere waardenbesluit geeft de Wgh aan de gemeente een zekere beleidsvrijheid. De Wgh stuurt in eerste instantie op het voldoen aan de grenswaarden. Wanneer dit niet lukt, moeten maatregelen worden onderzocht om dit alsnog te bewerkstelligen. De Wgh hanteert daarbij de voorkeursvolgorde bronmaatregelen – overdrachtsmaatregelen – maatregelen bij de ontvanger.
Voor het vaststellen van hogere waarden heeft de gemeente in 2009 de beleidsregel 'Vaststelling hogere waarde' vastgesteld. In dit beleid zijn gemeentelijke eisen vastgelegd voor het toekennen van hogere waarden. De eisen hebben betrekking op:
Het akoestisch onderzoek van DCMR Milieudienst Rijnmond d.d. 26 november 2014 dat is gebruikt voor het bestemmingsplan De Haven geeft aan dat zowel op het gebied van verkeerslawaai, als industrielawaai hogere waarden dienen te worden vastgesteld. Dat is gedaan voor de gronden met een directe bouwtitel. Voor de uit te werken woonbestemmingen is in het onderzoek geconcludeerd dat de maximaal vast te stellen hogere waarden niet worden overschreden.
Door Alcedo is nu onderzoek gedaan in het kader van het uitwerkingsplan De Haven - Veerweg (rapportnr. 20165657.R07.V04 d.d. 18 december 2017). Dit onderzoek is als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur wegen.
Het uitwerkingsplan De Haven - Veerweg ligt binnen de zones van de Veerweg, Schenkelweg, Groene Kruisweg, de Grootweg-Oud Oostbroeksedijk en Noordeinden. Het onderzoek geeft de volgende resultaten:
Veerweg
De maximaal toegestane rijsnelheid op de Veerweg bedraagt ten hoogste 30 km/uur. Daarmee valt deze weg niet onder het regime van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel de geluidsbelasting vanwege de Veerweg ter plaatse de nieuwe woningen bepaald. aarvoor wordt een vergelijking gemaakt met de wettelijke – niet van toepassing zijnde – waarden. De geluidsbelasting vanwege de Veerweg bedraagt ten hoogste 57 dB ter plaatse van het appartementengebouw op de hoek Veerweg-Schenkelweg. De maximale ontheffing van 63 dB volgens de Wet geluidhinder wordt niet overschreden.
Schenkelweg
De geluidsbelasting vanwege de Schenkelweg bedraagt ten hoogste 62 dB ter plaatse van het appartementengebouw op de hoek Veerweg-Schenkelweg. De maximale ontheffing van 63 dB volgens de Wet geluidhinder wordt niet overschreden.
Groene Kruisweg
De geluidsbelasting vanwege de Groene Kruisweg bedraagt ten hoogste 53 dB ter plaatse van de meest noordelijke appartementengebouwen. De maximale ontheffing van 63 dB volgens de Wet geluidhinder wordt niet overschreden.
De Grootweg - Oud Oostbroeksedijk
De geluidsbelasting vanwege de De Grootweg - Oud Oostbroeksedijk is bij alle woningen lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Noordeinde
De geluidsbelasting vanwege het Noordeinde is bij alle woningen lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Conclusie wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek van Alcedo blijkt dat de grenswaarde wordt overschreden, maar dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 63 dB niet wordt overschreden.
Het college van burgemeester en wethouders is verzocht een hogere waarde vast te stellen voor de woningen, die niet aan de voorkeurswaarde voldoen.
Als gevolg van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle spoorwegen en metrobanen geluidszones. Het plangebied ligt niet binnen de zones van de metrobaan van de metrolijnen met Rotterdam en Schiedam.
In het kader van de Wet geluidhinder moeten alle industrieterreinen waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Het project De Elementen en daarmee ook het onderhavige plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Botlek/Pernis (Rotterdam).
Tem behoeve van het bestemmingsplan De Haven heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond onderzoek gedaan met het volgende resultaat.
Botlek /Pernis
Op 19 februari 1998 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor het industrieterrein Botlek/Pernis het saneringsprogramma vastgesteld. Door de Minister van VROM is op basis van dit saneringsprogramma op 5 juli 2000 een besluit genomen over de “maximaal toelaatbare geluidsniveaus” (MTG's) bij de rondom het industrieterrein gelegen woonkernen. De geluidsbelasting in het plangebied is berekend met het rekenmodel dat ten grondslag ligt aan deze MTG's.
Uit onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) op het gehele plangebied wordt overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (55 dB(A)) wordt op enkele locaties op het zuidelijke deel van het plangebied op 5 meter hoogte overschreden. Dit wordt veroorzaakt door reflecties op de achterliggende gebouwen en omdat het een open gebiedsberekening betreft (zonder afschermende en reflecterende effecten van objecten in het gebied).
Indien een hogere waarde wordt aangevraagd, moet de geluidbelasting worden berekend op de gevels van de woningen, dat wil zeggen: exclusief de reflectie van de achterliggende gevel. Zonder deze reflectie wordt op die locaties minder dan 55 dB(A) berekend. Wanneer de locatie en hoogte van de toekomstige bebouwing bekend is, zal uit nader onderzoek moeten blijken, of ook in datgeval in het plangebied de waarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden. Door reflecties tussen de geplande woningen is het mogelijk dat deze waarde plaatselijk wordt overschreden.
Voor het deel van het bestemmingsplan waarvoor een rechtstreekse bouwtitel is opgenomen zijn door burgemeester en wethouders hogere waarden vastgesteld. Voor de plandelen met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is geconstateerd dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 55 dB(A) ook in die plandelen niet wordt overschreden.
Door Alcedo is nu onderzoek gedaan in het kader van het uitwerkingsplan De Haven - Veerweg (rapportnr. 20165657.R07.V04 d.d. 18 december 2017) met als conclusie dat dat de grenswaarde wordt overschreden, maar dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 60 dB niet wordt overschreden.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat aanvankelijk ook het bedrijventerrein 'Haven en Hongerland' als gezoneerd industrieterrein diende te worden aangemerkt. Door het recente vertrek van Basal is er in het gebied geen grote lawaaimaker meer aanwezig en door de woonbestemmingen in het bestemmingsplan De Haven en door de beheersverordening Noord, kunnen dergelijke bedrijven niet meer worden gevestigd.
Het gezoneerde industrieterrein had betrekking op enkele bestemmingsplannen en de beheersverordening Noord. Via een afzonderlijke parapluherziening wordt de zone formeel opgeheven.
Conclusie industrielawaai
Uit het onderzoek van Alcedo blijkt dat de grenswaarde wordt overschreden, maar dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 60 dB(A) niet wordt overschreden.
Het college van burgemeester en wethouders is verzocht een hogere waarde vast te stellen voor de woningen, die niet aan de voorkeurswaarde voldoen.
In de Nederlandse wetgeving zijn geen bepalingen opgenomen voor geluid afkomstig van scheepvaart. Op basis van een uitspraak van de Raad van State blijkt echter, dat in een goede ruimtelijke onderbouwing ook scheepvaartlawaai in overweging genomen moet worden.
Voor de berekening van het scheepvaartlawaai is door Alcedo gebruik gemaakt van het Milieueffectrapport, dat ten behoeve van het ruimtelijk plan “Maasvlakte 2” is opgesteld. Uit het akoestisch onderzoek van Alcedo blijkt dat de scheepvaart op de Oude Maas een dermate geringe geluidsbijdrage levert dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd
Het geluidsbeleid van de gemeente Nissewaard is verwoord in de beleidsnotitie “Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder gemeente Nissewaard” van 21 november 2016. De beleidsnota betreft een aanvulling op de algemene bepalingen volgens de Wet geluidhinder.
Enkele belangrijke aspecten uit de nota zijn:
1. Luwe gevel
De aanwezigheid van minimaal één luwe gevel bij een woning wordt vereist. Onder luw wordt verstaan een geluidsbelasting niet hoger dan 53 dB voor wegverkeer en 50 dB(A) voor industrie. De geluidsluwe gevel mag daarbij ook niet worden verstoord door geluidsbronnen waarop het geluidsbeleid geen betrekking heeft (dus waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is).
2. Luwe buitenruimte
Als de woning beschikt over een buitenruimte, dan dient deze bij voorkeur aan de geluidsluwe zijde te liggen. De geluidsbelasting van de buitenruimte mag in principe niet meer bedragen dan de grenswaarde van de geluidsluwe gevel verhoogd met 5 dB, dus 58 dB voor wegverkeer en 55 dB(A) voor industrie.
3. Indeling gevoelige ruimten
Het wordt als zeer wenselijk aangemerkt dat geluidsgevoelige ruimten zo min mogelijk aan de geluidsbelaste zijde van de woning worden gesitueerd.
4. Cumulatie
Bij de beoordeling van de cumulatieve geluidsbelasting wordt de onderstaande tabel gehanteerd:
Gecumuleerde geluidsbelasting | Beoordeling akoestisch klimaat |
< 50 dB | Goed |
50 – 55 dB | Redelijk |
55 – 60 dB | Matig |
60 – 65 dB | Tamelijk slecht |
65 – 70 dB | Slecht |
> 70 dB | Zeer slecht |
In het akoestisch rapport is over de toetsing aan het hogere grenswaarden beleid het volgende opgemerkt:
1. Luwe gevel
In het akoestisch rapport is een impressie opgenomen waarin is aangegeven welke woningen, zonder specifieke voorwaarden aan vormgeving of inrichting over minimaal één geluidsluw geveldeel beschikken.
Uit de figuur blijkt dat alle grondgebonden woningen beschikken over een geluidsluw geveldeel.
Bij de appartementen is, zonder specifieke voorwaarden aan de gebouwvorm en inrichting, niet altijd sprake van een luw geveldeel. Daarom dient bij het ontwerp van het gebouw ervoor te worden gezorgd dat, bijvoorbeeld door een afgestemde gebouwvorm of het toepassen van afgeschermde balkons of serres, de geluidsbelasting wordt gereduceerd zodat ook hier sprake is van een geluidsluw geveldeel.
2. Luwe buitenruimte
Bij de grondgebonden woningen betreft de tuin de luwe buitenruimte. Bij de appartementengebouwen ligt de luwe buitenruimte (indien een buitenruimte aanwezig is) bij de geluidsluwe gevel.
3. Indeling gevoelige ruimten
Bij grondgebonden woningen kan, in enige mate, rekening worden gehouden met de indeling van de woning door bijvoorbeeld de bad- en toiletruimte aan de hoogst belaste zijde van de woningen te oriënteren. Bij appartementen is deze mogelijkheid over het algemeen niet aanwezig.
4. Cumulatie
De cumulatieve geluidsbelasting Lcum bedraagt ten hoogste 67 dB aan de zijde van de Schenkelweg. Dit wordt volledig bepaald door het wegverkeer. Bij andere, meer oostelijk gelegen, woningen kan ook het industrielawaai een relevante bijdrage leveren. Deze bijdrage is ten hoogste 55 dB. Daarnaast is sprake van het geluid van de nabijgelegen bedrijven en het scheepvaartverkeer. De geluidsniveaus hiervan kunnen verhoogd zijn, maar treden niet dagelijks (zoals bij wegverkeer en het industrieterrein) in dezelfde hoge mate op.
In bijlage 9 van het akoestisch rapport is zowel de voor de Wet geluidhinder relevante cumulatieve geluidsbelasting Lcum als de voor de goede ruimtelijke ordening relevante totale geluidsbelasting weergegeven.
Geconcludeerd wordt dat, met name aan de westzijde van het plangebied de geluidskwaliteit overeenkomstig het geluidsbeleid wordt aangemerkt als “slecht”. Bij overige woningen is sprake van kwaliteiten die variëren van “goed” tot “tamelijk slecht”. Deze kwalificatie betreft de buitenzijde van de hoogst belaste gevel. Ook met deze kwalificatie kan, met een afgestemd ontwerp een goede woonkwaliteit worden gerealiseerd.
Het blijkt dat niet bij alle woningen kan worden voldaan aan alle ambities van het geluidsbeleid.
Dit is een consequentie van de keuze om op een deze locatie woningen te realiseren. De belangrijkste ambitie (een geluidsluwe gevel) kan, met een slim ontwerp, wel worden nageleefd.
In combinatie met een goede geluidswering kan daardoor een goede woon- en leefkwaliteit worden gerealiseerd, .zodat afwijking van het geluidbeleid gerechtvaardigd is
Het bevoegd gezag is via een afzonderlijk verzoek verzocht hogere waarden vast te stellen voor uitvoering van het uitwerkingsplan.
De binnenwaarde is de geluidsbelasting in bijvoorbeeld een woning ten gevolge van geluidsbronnen van buiten de woning. Voor een woning geldt een maximale binnenwaarde van 33 dB (Bouwbesluit hoofdstuk 3) in relatie tot wegverkeerslawaai en 35 dB(A) in relatie tot industrielawaai. Als aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder wordt voldaan dan wordt verondersteld, dat de maximaal toegestane binnenwaarde niet wordt overschreden. Als een hogere waarde verleend wordt, zullen extra gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde te waarborgen.
Vanuit een oogpunt van geluidhinder bestaat er na vaststelling van de hogere waarden geen bezwaar tegen dit uitwerkingsplan.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Op 31 juli 2009 heeft de Minister van VROM het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Het NSL bevat de maatregelen die vereist zijn om tijdig te voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Het NSL biedt ook de onderbouwing voor de in het NSL genoemde ruimtelijke projecten met gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het NSL heeft een looptijd van vijf jaar en is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Artikel 15.6, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om projecten te realiseren die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de concentratie van een stof waarvoor de richtlijnen een grenswaarde bevatten. Nadere toetsing aan de grenswaarden is in dat geval niet nodig. Omdat in Nederland alleen de concentraties PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) de grenswaarden dreigen te overschrijden, richt de uitwerking van het begrip NIBM zich op deze twee stoffen.
Het begrip NIBM is gedefinieerd in de algemene maatregel van bestuur “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”, kortweg het Besluit NIBM. Een bijdrage aan de concentratie PM10 of NO2 wordt als “in betekenende mate” (IBM) beschouwd als de bijdrage groter is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor één van beide stoffen. Een project wordt dus aangemerkt als NIBM als de bijdrage van dat project niet groter is dan 1,2 ug/m3 PM10 én niet groter dan 1,2 ug/m3 NO2. Als dit aannemelijk kan worden gemaakt, is een nadere toetsing of onderbouwing wat betreft de luchtkwaliteit niet nodig.
Deze grens van 3% is gekoppeld aan de werking van het NSL. Het effect van het NSL-maatregelenpakket is namelijk zo groot dat de grenswaarden ook worden bereikt als projecten onder deze 3%-grens niet afzonderlijk, op projectniveau, worden gecompenseerd voor hun effect op de luchtkwaliteit. De effecten van deze projecten worden met andere woorden op programmaniveau gecompenseerd.
Totdat het NSL definitief was vastgesteld, gold een grens van 1%. Ook deze 1%-grens is in het Besluit NIBM opgenomen, maar is in de context van dit NSL niet langer relevant.
Om het beoordelen van projecten te vergemakkelijken, is de 3%-grens voor een aantal categorieën projecten 'vertaald' in een getalsmatige grens. Dat is gebeurd in de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Voorbeelden hiervan zijn woningbouwlocaties, kantoorlocaties en bepaalde landbouwinrichtingen. Zo is in voorschrift 3A.2 in bijlage 3A van de Regeling NIBM bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:
Voorschrift 3A.1 bevat een soortgelijke regeling voor kantoorlocaties. De NIBM-grens is dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”.
Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
Het plan De Elementen is een omvangrijke woningbouwontwikkeling. Er moet rekening worden gehouden met het anti-cumulatiebeginsel (artikel 5 van het besluit NIBM). Hierin is aangegeven dat als er in de directe omgeving van een deelplan (binnen 1000 meter) en binnen afzienbare tijd ook nog andere ontwikkelingen gepland zijn, deze ontwikkelingen dan samen beoordeeld moeten worden. Om de effecten op de luchtkwaliteit van het totale plan in beeld te brengen is een luchtonderzoek uitgevoerd. Het plangebied is onderdeel van De Elementen met in totaal meer dan 3000 woningen en daardoor is er geen sprake van een NIBM-plan als bedoeld in genoemd artikel 3A.2.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Haven' is onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (DCMR 22 februari 2013).
Uit de rekenresultaten blijkt dat langs geen van de beschouwde wegen overschrijdingen optreden van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in 2020. De resultaten liggen zelfs ver onder de normen, zowel gebruik makende van de verkeerscijfers uit MER De Elementen, als met de verkeerscijfers uit bestemmingsplan 'De Haven'.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijdingen optreden van de grenswaarden van de luchtkwaliteit.
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is er geen bezwaar tegen de voorgestane ontwikkelingen in het uitwerkingsplan.
In het Besluit milieueffectrapportage (Mer) is aangegeven ten behoeve van welke activiteiten een milieueffectrapportage moet worden opgesteld of “Mer-beoordelingsplichtig” zijn. In het besluit zijn drempelwaarden opgenomen voor verschillende milieubelastende activiteiten op basis waarvan, gezien de omvang van de activiteiten, beoordeeld moet worden of:
Per 7 juli 2017 is het Besluit Mer mede naar aanleiding van uitspraken van het Europese Hof aangepast. De aanpassing houdt in, dat indien de omvang van de activiteit onder drempelwaarden als bedoeld in bijlage D blijft, er toch een vormvrije Mer-beoordelingsplicht van toepassing is op de te onder nemen activiteit. Deze beoordeling houdt in dat moet worden afgewogen, dat ondanks dat de activiteit (ruim) onder de drempelwaarden blijft, de milieueffecten van de activiteit moet worden bepaald en moet worden beoordeeld of al dan niet een MER moet worden opgesteld. Deze beoordeling moet ook worden gedaan voor het ruimtelijke besluit (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) dat de activiteit mogelijk maakt.
Het uitwerkingsplan “De Haven - Veerweg” maakt de bouw van 160 woningen mogelijk. Volgens het Mer is dit een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling blijft echter onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.4 van het Besluit Mer. In het kader van de gewijzigde mer-regeling dient echter wel beoordeeld te worden of de activiteiten niet zodanig zijn dat er belangrijke negatieve milieueffecten zijn. Uit deze plantoelichting blijkt dat van belangrijke milieugevolgen geen sprake is en daardoor een mer- beoordelingsplicht niet aan de orde is. In dat verband is ook van belang dat voor het gehele project De Elementen, waar het uitwerkingsplan “De Haven - Veerweg” een onderdeel van is, al is bepaald door middel van onderzoek dat de milieugevolgen van de gehele ontwikkeling niet zodanig zijn dat hiervoor voor het opstellen van een MER gerechtvaardigd is. (raadsbesluit 9 juli 2008).
Een Mer-beoordeling is niet nodig. Op grond van de gewijzigde Mer-regelgeving wordt dit bij de vaststelling van het uitwerkingsplan expliciet besloten.
Verordening ruimte provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Molens en de daarbij behorende molenbiotopen zijn onderdeel van de CHS.
In deze verordening is voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen bestaand stads- en dorpsgebied (stedelijk gebied) zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. Dit onderscheid is gemaakt omdat het binnen het bestaand stads- en dorpsgebied moeilijker is de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen, gelet op de vele andere –soms conflicterendebelangen die daar een rol spelen.
Het plangebied van dit uitwerkingsplan ligt binnen een afstand van 400 meter van de molen Nooit Gedacht, gelegen aan Noordeinde 97/99 en daarmee binnen de molenbiotoop. Er is sprake van bestaand stads- en dorpsgebied (stedelijk gebied) en daardoor mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30 regel).
Om de ontwikkeling van het Centrumplan Spijkenisse en het project De Elementen mogelijk te maken heeft de gemeente de molen 7 meter omhoog gebracht.
De door de provincie voorgeschreven regel over de molenbiotoop is in dit uitwerkingsplan opgenomen.
In dit uitwerkingsplan wordt rekening gehouden met de molenbiotoop.
Rijksbeleid
Wet Natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en voegt drie ‘oude’ natuurwetten samen: de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De Wet natuurbescherming kent naast de algemene zorgplicht (artikel 1.11) nog drie hoofdstukken die van belang zijn voor ruimtelijke ingrepen. Dit betreft hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming), hoofdstuk 3 (soortbescherming) en hoofdstuk 4 (houtopstanden).
Hoofdstuk 2 van de Wet richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de soortenbescherming.
De Wet natuurbescherming kent 4 beschermingsregimes voor soorten:
In genoemde artikelen is bepaald voor welke handelingen een vrijstelling kan worden verleend van de verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen uit de Wet zijn (iets) anders geformuleerd dan de verbodsbepalingen uit de oude Flora- en faunawet. De verbodsbepalingen komen er kortweg op neer dat vogels en andere beschermde soorten niet (opzettelijk) gedood of opzettelijk verstoord mogen worden en dat nesten / voortplantingsplaatsen en rustplaatsen niet beschadigd of vernield mogen worden. Planten mogen niet worden geplukt of vernield. Voor vogels geldt daarbij dat nesten niet weggenomen mogen worden.
In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, dus ook voor algemene soorten zoals konijn en egel. De provincies hebben de mogelijkheid om vrijstellingsbesluiten op te stellen. In deze besluiten staat voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet (vergelijkbaar met de vroegere tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet). Ten opzichte van de oude wetgeving is de lijst met beschermde soorten gewijzigd.
Naast de overgehevelde en toegevoegde soorten (vaatplanten, vlinders) is er een groot aantal soorten dat geen beschermde status meer heeft in de Wet. Dit betreffen voornamelijk vaatplanten en vissen.
Door de Grontmij is reeds in 2008 in het kader van het gehele project De Elementen een natuurtoets uitgevoerd. In verband met het opstellen van het bestemmingsplan De Haven is door de Grontmij dat onderzoek geactualiseerd.
In het onderzoeksrapport d.d. 31 juli 2012, nr. 0069454, is het zuidelijke plandeel belicht en in het onderzoeksrapport d.d. 3 oktober 2014, nr. 336760 het noordelijke plandeel. In het algemeen wordt het volgende geconcludeerd:
Gezien de conclusies en het gegeven dat er zich in het gebied geen wijzigingen hebben voorgedaan is het niet bezwaarlijk geoordeeld gebruik te maken van het rapport uit 2014.
Ook het gegeven dat er sinds 1 januari 2017 sprake is van een nieuwe 'Natuurwet' is niet als bezwaarlijk geoordeeld om van genoemd rapport gebruik te maken.
Vanuit een oogpunt van Natuur en Landschap bestaan er geen bezwaren tegen dit uitwerkingsplan.
Nota mobiliteit
Het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan is inmiddels vervangen door de Nota Mobiliteit. Deze nota is het nationaal verkeers- en vervoersplan tot 2020. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Het motto van de nota is:” Sneller, schoner en veiliger van deur tot deur”.
Vanaf augustus 2007 is de inhoud van de nota terug te vinden in de provinciale en regionale plannen.
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP 2002-2020)
In het gebied van de stadsregio Rotterdam is het verkeers- en vervoersbeleid van de stadsregio beleidsmatig gezien leidend. De provincie speelt een rol als wegbeheerder. Daarom wordt hier niet verder ingegaan op het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid.
Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP 2003-2020)
De stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de uitwerking van het landelijk verkeers- en vervoersbeleid voor de regio. Het beleid zou gebaseerd moeten zijn op een Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP), maar bij het ontbreken van een vastgesteld NVVP is door de stadsregio een RVVP opgesteld in de geest van het concept-NVVP. Het RVVP 2003-2020 is op 17 december 2003 door de regioraad vastgesteld. Relevant beleidsuitgangspunt in het RVVP is een goede bereikbaarheid voor personen (binnen richtlijnen voor maximale reistijden) van locaties, waar bovenlokale voorzieningen zijn gevestigd. De overige beleidsuitgangspunten hebben betrekking op de reistijd naar verschillende bestemmingen, de bereikbaarheid voor het goederenvervoer, het inrichten van 'knooppunten', waarop uitwisseling tussen verschillende vervoerswijzen mogelijk is, het bundelen van grote verkeersstromen en de kwaliteit van het openbaar vervoer. De doelstelling in het 'oude' RVVP, dat de groei van het autoverkeer beperkt dient te blijven tot maximaal 15%, is verlaten. In het nieuwe RVVP is het uitgangspunt “mobiliteit mag”, maar binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid, met het oog op schaarste aan ruimte en aan financiële middelen.
Verkeersbeleid, wegcategoriseringsplan
De lokale taken op het gebied van verkeer en vervoer worden door de gemeente uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Stadsregio Rotterdam. Het grootste knelpunt voor Spijkenisse is de matige (externe) ontsluiting van de stad. Met name de onbetrouwbaarheid en de onvoorspelbaarheid van het verkeerssysteem is een knelpunt. Een belangrijk onderwerp in het verkeers- en vervoersbeleid is daarom het bepleiten van de aanleg van een derde vaste ontsluiting in de vorm van een aansluiting op de nog aan te leggen A4-zuid.
Uit verkeersprognoses blijkt dat ook de Ruit van Rotterdam (snelwegen rond Rotterdam), ondanks alle maatregelen die reeds zijn voorzien in de periode 2020-2040, nog steeds niet voldoet aan een goede doorstroming en bereikbaarheid. In samenwerking met de nationale overheid is in 2008 gestart met een verkennende studie naar oplossingen voor de bereikbaarheid van Rotterdam en omstreken. Plannen voor verbreding en verbetering van de A15 zijn momenteel in uitvoering.
In de beleidsnota Verkeer en Vervoer uit 1996 staan twee thema's centraal:
De overlast door de aanwezigheid van autoverkeer in met name de verblijfsgebieden moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Selectief autogebruik moet daarom worden nagestreefd. Het niet-noodzakelijke verkeer dient te worden teruggedrongen door het openbaar vervoer en het fietsverkeer een grotere rol te laten spelen in het mobiliteitsgedrag. Het autoverkeer dient op de gebiedsontsluitingswegen gebundeld te worden.
Het flankerend beleid komt onder meer tot uiting door de mogelijkheden van vervoersmanagement uit te werken. Er is extra aandacht voor de infrastructuur en exploitatie van het openbaar vervoer. In aanvulling op de tweede metroverbinding met Rotterdam via Schiedam, heeft de gemeente zich ingezet voor verbetering van de busdiensten, de realisering van “Park & Ride” plaatsen (o.a. bij de Heemraadlaan) en openbaar vervoer over water (aanlegsteiger watertaxi).
Voltooiing van het fietspadennet, onder andere door ontbrekende schakels aan te leggen, is een maatregel om het fietsverkeer te bevorderen. Ook het afstemmen van de bebordingssystematiek is een van de acties die past binnen het mobiliteitsbeleid van Spijkenisse.
Wegcategoriseringsplan (1999)
In de beleidsnota 'Verkeer en Vervoer' en in het kader van het landelijke project “Duurzaam Veilig” is in 1999 de noodzaak aangegeven om voor geheel Spijkenisse een wegcategoriseringsplan op te stellen. In dit plan zijn de wegen in een aantal categorieën ingedeeld .
Parkeerbeleid
Spijkenisse volgt ten aanzien van het parkeerbeleid zo veel mogelijk de landelijke richtlijnen van het CROW. Er wordt een onderverdeling gemaakt tussen 'kerncentrum' en 'schil'. Het project De Elementen behoort tot de schil.
Het bestemmingsplan 'De Haven' is geen plan op zich, maar een onderdeel van het grotere project De Elementen. Ook het project De Elementen staat niet op zich, maar past in de wijze waarop Spijkenisse zich als stad (verder) ontwikkeld. De stad heeft een positie en een taak in de regio. De groei en ontwikkeling van de stad is niet alleen een initiatief van Spijkenisse, maar dient ook een groter geheel. De ontwikkeling van Spijkenisse met ondermeer de toename van het woningaantal, het zorgen voor een aantrekkelijk centrum, het zorgen voor werkgelegenheid, trekt als vanzelfsprekend ook extra verkeer aan. Ook daarover zijn afspraken gemaakt, zoals in de Provinciale Structuurvisie (voorheen het Streekplan RR2020), Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP 2003-2020). Die onderdelen zijn onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van Spijkenisse en komen dan ook (telkens) terug in vastgestelde visies, zoals Structuurvisie Spijkenisse 2010-2020 en het Stadsplan 2020.
Het nu aan de orde zijnde plan De Haven past in deze visies en afspraken.
Mobiliteitsparagraaf
Het project De Elementen voorziet in de ontwikkeling van voornamelijk woningbouw in de periode 2010 tot 2030. Het totale plan betreft de realisatie van circa 2700 woningen. Voor plandeel De Haven gaat het om ca. 25 % van het aantal van De Elementen.
Deze ontwikkeling in aantallen is meegenomen bij het opstellen van het RVMK 3.0 met 2010 als basisjaar. Het RVMK bevat naast deze ontwikkeling alle overige stadsregionale geplande ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld de realisatie van bedrijfsterreinen, nieuwe infrastructuur en algemene groeicijfers.
Verkeerseffecten prognosejaar 2030 Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK)
De verkeerseffecten als gevolg van ontwikkelingen staan in het RVMK altijd in relatie tot elkaar. Aangezien de planontwikkeling van De Elementen loopt van 2010 tot 2030 kan voor het inzichtelijk maken van de verkeerseffecten het basisjaar 2010 vergeleken worden met het prognosejaar 2030. In De bijlage 'Mobiliteitsparagraaf' toont de I/C-verhoudingen van wegvakken voor het prognosejaar 2030. De Hartelbrug, Spijkenisserbrug en Aveling (Noord) zijn het hoogst belast. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Hartelbrug met een vrij lage capaciteit in het model is opgenomen, dit blijkt uit tellingen waar intensiteiten hoger opliepen zonder problemen te geven in de afwikkeling. De Aveling (Noord) overschrijdt zowel in 2010 als in 2030 de capaciteitbelasting. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wat betreft het totaal aan ontwikkelingen volgens het model op wegvakniveau geen extra nadelige overbelasting van het nabij gelegen wegennet optreed.
Verkeersgeneratie De Elementen
De bij het bestemmingsplan 'De Haven' gevoegde bijlage 'Mobiliteitsparagraaf' toont de verkeersgeneratie 2030 uit het gebied De Elementen en hoe zich dat over het omliggende wegennet verdeeld. Het grootste deel hiervan is terug te vinden op de Spijkenisserbrug en in Spijkenisse zelf. Slecht een heel beperkt deel is terug te vinden op de Hartelbrug.
Vanuit een oogpunt van verkeer en vervoer bestaan geen bezwaren tegen dit uitwerkingsplan.
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden en vervangt de acht hiernavolgende wetten in het kader van waterbeheer:
Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
De waterwet vormt de basis voor normen die aan watersystemen kunnen worden gesteld. Voor primaire waterkeringen blijken de normen uit de wet zelf, andere normen voor rijkswateren worden opgenomen in het Waterbesluit of de Waterregeling. Voor de regionale wateren zullen de verordeningen en plannen van de provincies normen bevatten.
Zo maakt de Waterwet het mogelijk om normen te stellen voor watersystemen ter voorkoming van onaanvaardbare wateroverlast. Ook geeft de Waterwet normen voor de bergings- of afvoercapaciteit van regionale watersystemen. Het regionale watersysteem dient zo te worden ingericht, dat bij hoog water voldoende water kan worden geborgen of afgevoerd.
De waterbeheerders zijn ook verplicht te voldoen aan een aantal belangrijke waterkwaliteitseisen.
Modern waterbeheer doet recht aan de verschillende relaties en belangen die spelen rondom water. De waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, - kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Door het samenvoegen van meerdere vergunningen in de Waterwet nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. In de Waterwet gaan zes vergunningen uit eerdere wetten op in één watervergunning. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water, die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta's), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's. Voor activiteiten in buitendijks gebied is het kader van de Waterwet van toepassing.
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als beheerder van de rijkswateren en de waterschappen, als beheerders van de overige wateren. De waterbeheerder is verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving van de Waterwet.
Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.
Waterbeheerders kunnen via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Ook biedt de wet de mogelijkheid om tot bestuurlijke afspraken te komen tussen een waterschap en een gemeente. Deze mogelijkheid is procedureel eenvoudig.
De waterbeheerder dient leggers van waterstaatswerken op te stellen. Dit zijn registers, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de waterstaatswerken moeten voldoen voor wat betreft ligging, vorm, afmeting en constructie. In een legger worden ook de beheersgrenzen en de beschermingszones van waterstaatswerken duidelijk aangegeven.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Door klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking komt de waterhuishouding van Nederland in de 21e eeuw onder druk te staan. Daarom is in het "Nationaal Bestuursakkoord Water" (juli 2003) afgesproken dat de waterproblematiek, gezamenlijk met de diverse betrokken partijen, opgelost moet worden. Onderdeel van die afspraak is dat voor ruimtelijke plannen een watertoets verplicht is. De watertoets omvat onder meer overleg met de waterbeheerder en de opname van een waterparagraaf. In het kader van de watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met de waterbeheerder waterschap Hollandse Delta.
Als vervolg op het bovenbeschreven akkoord is op 21 april 2011 door de betrokken partijen een nieuw breed Bestuursakkoord getekend, waarvan het Bestuursakkoord Water op 23 mei 2011 door de betreffende partners is ondertekend.
Beleidslijn grote rivieren
De Beleidslijn Grote Rivieren heeft als doelstelling:
De beleidslijn is van belang voor toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en vormt een nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid voor het rivierbed, zoals dat in de Nota Ruimte is verwoord. De hoofdlijnen van het afwegingskader zijn beschreven in de beleidsbrief “Beleidslijn Grote Rivieren“ (februari 2006).
Het toepassingsgebied van de Beleidslijn Grote Rivieren omvat het gehele rivierbed, waarvoor de vergunningplicht ingevolge artikel 1a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) van toepassing is. In deze wet worden de rivieren, behorende tot de wateren in beheer bij het Rijk, begrensd door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering in de zin van de Wet op de waterkering dan wel, waar zodanige waterkering ontbreekt door de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijn van de hoogwaterkerende gronden.
De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen, ten behoeve van de beoordeling van activiteiten/ingrepen.
Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:
In het Provinciaal Waterbeheersplan Zuid-Holland geeft de provincie aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzame (stedelijke) watersystemen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland moet meer rekening worden gehouden met de consequenties van onder meer klimaatverandering. Bij keuzes ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet onder andere gezocht worden naar flexibele en veerkrachtige oplossingen.
Rekening moet worden gehouden met zeespiegelrijzing en grotere (piek)rivierafvoeren.
In overleg met de provincie Zuid-Holland is, uitgaande van de nu aanwezige inzichten welke eveneens zijn gehanteerd in het kabinetsstandpunt “Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw” bepaald, dat op termijn rekening moet worden gehouden met een toekomstige hoogte van de regionale waterkering NAP + 3,60 meter. Bij nieuwe ontwikkelingen zal met deze toekomstige hoogte rekening worden gehouden.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Waterkering
Het hooggelegen groene dijklichaam in De Elementen (de dijk naast de Oude Maas) ligt op + 8,50 m NAP en heeft de functie van primaire waterkering welke beheerd wordt door het waterschap Hollandse Delta. Het bestond uit twee naast elkaar gelegen dijken, de Nieuw Hongerlandsedijk en de Oud Hongerlandsedijk. Bij de start van het project De Elementen is het aangrenzende gebied van de voormalige gemeentelijke huisvuil- en puinstort, dat gemiddeld vier meter lager, op + 4,50 m NAP ligt, gesaneerd. Nu is er nog één dijk aanwezig, de Hongerlandsedijk, die op + 8,50 m NAP is gelegen.
De zone van de Elementenweg en de doortrekking daarvan naar de Hongerlandsedijk, heeft de functie van regionale waterkering.
In de genoemde regionale waterkering mogen geen ontgravingen plaatsvinden zonder ontheffing van het waterschap. Er mogen geen afvoerbuizen in de dijk worden aangelegd.
Ten behoeve van de centrumplannen in de kern Spijkenisse hebben de gemeente en het waterschap, in onderling overleg, de exacte ligging van de waterkeringen in het gebied bepaald.
Uit de keur van het waterschap en de legger van regionale waterkeringen is af te leiden, dat er binnen de beschermingszones van de waterkeringen niet mag worden gebouwd. In verband met de hoogteligging van het aanliggende terrein is hiervan in het verleden reeds afgeweken en is het destijds toegestaan, om met vergunning op de nu bestaande maat (de gegunde bebouwingslijn), binnen de beschermingszone te bouwen. Voor het uitvoeren van werken in waterkeringen en beschermingszones is een vergunning nodig van het waterschap.
Stedelijk Waterplan Spijkenisse
De gemeente heeft in september 1998 het Stedelijk Waterplan Spijkenisse vastgesteld.
Het Stedelijk Waterplan Spijkenisse noemt maatregelen om door het extra inlaten van vers water, het beter doorspoelen van de waterlopen en het uitvoeren van natuurvriendelijke oeverinrichtingsprojecten, de kwaliteit van het oppervlaktewater binnen het stedelijk gebied op een hoger niveau te tillen.
De doelstelling van het project is tweeledig. Ten eerste is het streven erop gericht om in alle watergangen een waterkwaliteitsniveau te halen van minimaal 'biologisch gezond'. Ten tweede wordt ernaar gestreefd om maatregelen te nemen, die de specifieke functies van de watergangen versterken. Deze maatregelen kunnen gericht zijn op de waterbeheersing, de belevingswaarde, de natuurwaarde, of het recreatief medegebruik. Het inventariseren en vastleggen van de functies is een belangrijk onderdeel van het Stedelijk Waterplan.
Waterstructuurplan Spijkenisse
In het “Nationaal Bestuursakkoord Water” is afgesproken, dat gemeenten tussen 2003 en 2006 eigen waterplannen opstellen op grond van de stedelijke wateropgave en rekeninghoudend met de reeds beschikbare (stroom)gebiedsvisie. Om uitvoering te geven aan dit akkoord, heeft de gemeente, samen met de waterbeheerders in het gebied, een waterstructuurplan opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied binnen de hoofdwaterkeringen. Het Waterstructuurplan Spijkenisse dat dateert van 30 september 2004, is met name gericht op het stedelijk gebied van Spijkenisse. In het plan is de visie op het watersysteem tot 2050 gegeven, met een vertaling naar de middellange termijn (2015).
Doel van het Waterstructuurplan Spijkenisse is het watersysteem van Spijkenisse in 2015 met een doorkijk naar 2030 duurzaam op orde te hebben.
Voorts heeft het plan als doel: “de inbreng van waterbelangen te leveren voor de actualisatie van het plan en de basis te vormen voor de watertoets van de ruimtelijke plannen”.
De analyse van het Waterstructuurplan Spijkenisse geeft aan, dat het huidige watersysteem in Spijkenisse knelpunten kent. Zonder maatregelen zal in het licht van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling, alsmede verdere verstedelijking, deze situatie verergeren.
Het “Waterstructuurplan” geeft antwoord op de vraag op welke manier Spijkenisse in de toekomst droge voeten kan behouden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Tevens zijn functiegeschiktheidskaarten voor diverse vormen van grondgebruik opgesteld.
In het streefbeeld is aangegeven dat het met name gewenst is de problematiek van de wateroverlast in Spijkenisse-Noord aan te pakken.
Spijkenisse ligt in het werkgebied van het waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zorgt voor waterbeheer, waterkwaliteit en waterkeringen in het gebied van de Zuid-Hollandse Eilanden. Dit houdt in:
In het Waterstructuurplan Spijkenisse staat, dat voor het stedelijk gebied van Spijkenisse, op de korte termijn wordt gestreefd naar duurzaam stedelijk waterbeheer. Dit waterstreefbeeld 2050 houdt in, dat schoon, verhard oppervlak zoveel mogelijk zal zijn afgekoppeld van de riolering en tegelijk de waterberging op open water is uitgebreid. Vervuilingsbronnen zullen dan zijn aangepakt en gesaneerd. Het streven is, dat in 2050 een aanzienlijk deel van de oevers in het stedelijk gebied van Spijkenisse natuurvriendelijk zal zijn ingericht. Deze uitgangspunten sluiten aan op de doelstelling van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) en het maatregelenpakket van het waterschap Hollandse Delta (WSHD).
Gemeentelijk Rioleringsplan Spijkenisse (GRP)
Algemeen
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Spijkenisse 2003-2007 zijn maatregelen opgenomen om de in de gemeente aanwezige bemalinggebieden met een gemengd rioleringsstelsel aan te passen en te laten voldoen aan de milieueisen, die in de Wet milieubeheer aan de gemeenten als verplichting is opgelegd. Een van de doelstellingen van de Wet Milieubeheer is een halvering van de vervuiling door het oppervlaktewater vanuit het riool. Voor het “centrale gebied” heeft dit geresulteerd in het bouwen van een bergbezinkvoorziening (BBV), het aanpassen en vergroten van een aantal hoofdafvoerriolen, het sluiten van de meest vervuilende riooloverstorten en het afkoppelen van afvoerend verhard oppervlak, waardoor de vuilemissie op oppervlaktewater voldoende is gereduceerd om aan de gestelde eisen te voldoen. Hiermee is de zogenaamde “basisplanning” voor de gemeente afgerond.
Het huidige Gemeentelijk Rioleringsplan dateert van 1 december 2008 en is het eerste GRP, dat behalve de zorgplicht voor afvalwater, ook de nieuwe zorgtaken van de gemeente op het gebied van hemelwater en grondwater beschrijft. Dit “verbrede” GRP is door de raad vastgesteld voor de planperiode 2009-2013.
Conform de huidige eisen volgend uit de Wet milieubeheer, dient een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Dit betekent dat het afvalwater en het regenwater apart worden ingezameld en afgevoerd. Schoon hemelwater wordt naar het oppervlaktewater gebracht. Hemelwater afkomstig vanaf de daken kan rechtstreeks worden afgekoppeld, mits er geen uitloogbare materialen gebruikt worden. De rechtstreekse afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater heeft tot gevolg, dat het riool minder snel zal overlopen.
Daarnaast zal tevens de mogelijkheid open gehouden worden om een gescheiden rioolstelsel met voorzieningen toe te passen.
Grondwater
De zorgplicht voor het grondwater is een gemeentelijke taak, waarin de gemeente een trekkersrol moet vervullen. Voorheen was dit een taak van de provincie, het waterschap en de gemeente samen.
In natte perioden komt in Spijkenisse regelmatig grondwateroverlast voor. Dit treedt vooral op in gebieden die op grotere afstand liggen van open water, doordat daar het grondwater het meest opbolt. De gemeente inventariseert waar het grondwater voor problemen kan zorgen. Hiertoe legt zij een netwerk van peilbuizen aan, waarmee de stand van het grondwater wordt gemeten. Aan de hand van de meetresultaten kan een goed beeld worden geschetst van de grondwaterstanden in een gebied en kunnen eventuele problemen worden aangepakt.
De kern Spijkenisse ligt in de delta van de grote rivieren. Het plangebied De Elementen grenst direct aan de Oude Maas en aan de bestaande haven van Spijkenisse.
De bestaande haven is via een sluis verbonden met de Oude Maas. Ook de geschiedenis van het aangrenzende gebied heeft direct te maken met de ligging van de delta. Van oorsprong was dit gebied een zogenaamde aanwaspolder. Dit was oorspronkelijk buitendijks gebied dat door natuurlijke aanslibbing met klei is opgehoogd en in de 16e en 17e eeuw is ingepolderd. Meer dan 1,2 m onder maaiveld ligt veen. Spijkenisse ligt in het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta.
Binnen het stedelijk gebied van Spijkenisse is een aantal peil- en afvoergebieden te onderscheiden. De Schenkelweg vormt een waterscheiding binnen dit stelsel. Het aan de dijkzone grenzende peilgebied Schenkel heeft een peil van -1,60 m NAP. De afvoer van overtollig water door neerslag en kwel vindt plaats via een stelsel van hoofdwatergangen en gemalen.
Deelplan De Haven beschikt door de al bestaande haven over oppervlaktewater.
Het hooggelegen groene dijklichaam in het plangebied (Hongerlandsedijk) ligt op + 8,50 m NAP, dit is de leggerhoogte en heeft de functie van hoofdwaterkering welke beheerd wordt door het waterschap Hollandse Delta.
De zone van de Elementenweg en de doortrekking daarvan naar de Hongerlandsedijk, heeft de functie van regionale waterkering. Aangezien de Elementenweg een compartimenteringdijk is, is een keurvergunning vereist voor de aanleg van nieuwe watergangen en voor de verkeersontsluiting van gebied De Haven naar de Elementenweg. In de genoemde regionale waterkering mogen geen ontgravingen plaatsvinden zonder ontheffing van het waterschap.
De ontwikkeling van plangebied De Haven heeft, gezien de afstand tot deze waterkering, geen consequenties voor zowel de hoofdwaterkering als voor de secondaire waterkering zoals de Elementenweg en Schenkelweg (3.60+ NAP).
Het plangebied De Haven behoudt mogelijk de hoge ligging. Ook in de nieuwe situatie zal om die reden geen grondwateroverlast optreden. Het hemelwater zal direct in de haven zelf worden afgevoerd. Ook in geval van (geringe) verlaging van het totale terrein is er om die reden geen sprake van grondwateroverlast.
Conform de huidige eisen volgend uit de Wet milieubeheer dient voor het te realiseren nieuwbouwproject een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Het rioleringsplan voor het totale plangebied is ter beoordeling aan het waterschap en/of RWS voorgelegd. In overleg met deze waterkwaliteitsbeheerder(s) is er voor gekozen om al het van het verhard oppervlak afstromend hemelwater (HWA) direct onder vrijverval op de haven te lozen. De vuilwaterstroom (DWA) zal via een nieuw aan te leggen rioolstelsel apart afgevoerd worden naar het reeds bestaande rioolgemaal aan de westkant van het plangebied nabij de Schenkelweg.
Gezien de hoogteligging van het plangebied in relatie tot de waterstanden in de haven zijn geen directe grondwaterproblemen te verwachten. Indien toch gekozen wordt voor de aanleg van een drainagesysteem dan dient ook deze afvoer, evenals die van de HWA leiding, op de haven te worden aangesloten.
Door de transformatie van plangebied De Haven ontstaat er een aantrekkelijk en bijzonder woon, en of -werkgebied direct grenzend aan de bestaande haven van Spijkenisse. Dat versterkt de identiteit van Spijkenisse als geheel maar ook als stad aan de rivier met een echte eigen (thuis)haven.
De ontwikkeling van plangebied De Haven is in overleg met de waterbeheerders tot stand gekomen en voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.
Waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat hebben in de overlegfase ingestemd met dit bestemmingsplan.
Gelet hierop bestaan er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen eveneens geen bezwaren tegen dit uitwerkingsplan.
In dit uitwerkingsplan zijn bestemmingen opgenomen met een directe bouwtitel. Inhoudelijk stemmen de regels overeen met de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan 'De Haven'.
Er is bij dit uitwerkingsplan gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan 'De Haven' in artikel 5.3 opgenomen mogelijkheid om het plan te wijzigen door de bestemmingsgrens 'Water -Haven' maximaal 10 m te verschuiven en de oppervlakte toe te voegen aan de aangrenzende bestemmingen. In dit uitwerkingsplan is de grens met ca. 3 m verschoven.
Begripsbepalingen
De begripsbepalingen van het geldende bestemmingsplan 'De Haven' blijven van toepassing. In de begripsbepalingen zijn daarom uitsluitend de ´nieuwe´ begrippen benoemd: het plan en het moederplan.
Werking
Om misverstanden te voorkomen is in deze planregel uitdrukkelijk aangegeven dat het moederplan (= het bestemmingsplan 'De Haven') van toepassing blijft, tenzij het in deze uitwerking anders is verwoord.
Bestemmingen
Tuin
Deze bestemming heeft betrekking op de bij de gronden voor de bebouwing aan de Veerweg. Ter plaatse zijn alleen vergunningsvrije bouwwerken toegestaan; voorts mogen de gronden worden gebruikt voor parkeren op eigen terrein.
Verkeer-2
De openbare ruimten die niet zijn bedoeld voor de verkeersafwikkeling zijn bestemd tot 'Verkeer - 2'. Het gaat hierbij om pleinen, kaden, straten.
Direct grenzend aan het plangebied ligt de in het bestemmingsplan 'De Haven' met de bestemming 'Verkeer- 1' opgenomen Veerweg. De Veerweg heeft een functie als verkeersontsluiting. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze bestemming niet is opgenomen in het uitwerkingsplan omdat er al sprake is van een gedetailleerde bestemming en die niet behoeft te worden uitgewerkt.
Woongebied
In het uitwerkingsplan zijn gestapelde woningen en grondgebonden woningen voorzien, alsmede enkele andere functies. Met een bouwvlak is de begrenzing van de zogenaamde hoofdbebouwing aangegeven.
Het maximum woningaantal komt uit het moederplan. De totale brutovloeroppervlakten voor niet-woonfuncties zijn als gevolg van de gekozen planopzet gehalveerd ten opzichte van de mogelijkheden in het moederplan (2500 m² bvo in plaats van 5000 m² bvo). Ook voor de functies 'bedrijven' en 'maatschappelijk' is een maximum van 500 m² per functie opgenomen en een maximum van 150 m² per vestiging.
De niet-woonfuncties zijn alleen op de begane grond toegestaan, met een mogelijkheid van afwijking (denk met name aan bebouwing langs de Veerweg).
Vanwege de aanwezigheid van bedrijven in het gebied ten noorden van de Veerweg zijn er regels opgenomen met betrekking tot geluidhinder afkomstig van de bedrijven en zijn via een zogenaamde voorwaardelijke verplichting regels opgenomen voor de bebouwing direct aan de Veerweg. De bebouwing die daar wordt opgericht dient als een geluidscherm ten opzichte van de woonbebouwing aan de Veerkade; om die reden is bepaald dat deze bebouwing moet worden gerealiseerd voordat de bebouwing aan de Veerkade in gebruik mag worden genomen en is o.a. een minimale bouwhoogte van 3 m opgenomen en de regel dat aaneengesloten moet worden gebouwd.
De horecafunctie is alleen toegestaan in de hoekpanden aan de Veerkade. Indien er sprake is van de gewenste verlevendiging/aantrekkelijkheid van het gebied kan met een afwijking ook horeca in andere panden worden toegestaan.
Dubbelbestemmingen
In het uitwerkingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Deze dubbelbestemmingen zijn in de regels genoemd vanwege de relatie met de verbeelding, maar in de regels is uitsluitend verwezen naar het moederplan.
Gebiedsaanduidingen
In het uitwerkingsplan zijn ook de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.
Deze gebiedsaanduiding zijn in de regels genoemd vanwege de relatie met de verbeelding, maar in de regels is uitsluitend verwezen naar het moederplan.
Overgangs- en slotregels
In de overgangsregels is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. In de slotregel is de naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan aangehaald worden.
Op 8 juli 2014 heeft de gemeenteraad het Masterplan Spijkenisse Haven vastgesteld. Het Masterplan omvat de plangebieden Haven-Zuid en Haven-Noord (het gebied ten zuiden van de Veerweg). Deze plangebieden maken weer onderdeel uit van het totale plan De Elementen dat het vigerende bestemmingsplan De Dijk en Het Land en de gebieden Haven-Zuid en Haven-Noord omvat. Het gebied Haven-Zuid wordt ontwikkeld via een samenwerkingsovereenkomst met drie projectontwikkelaars en de gemeente.
Voor het gebied De Haven-Veerweg zijn soortgelijke afspraken gemaakt met twee projectontwikkelaars. De gemeente is eigenaar van de gronden gelegen tussen de haven en de Veerweg.
Omdat de kosten voor de ontwikkeling “anderszins verzekerd zijn”, is een grondexploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro niet noodzakelijk.
In het kader van het overleg ex. artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitwerkingsplan Haven-Veerweg via email op 29 november 2017 aangeboden aan de relevante instanties. Tot 20 december 2017 kon worden gereageerd op het voorontwerp uitwerkingsplan. Dit heeft niet geleid tot inhoudelijk aanpassingen van het uitwerkingsplan. Het ontwerp is wel aangepast in de zin dat verwijzingen en onderdelen zijn geactualiseerd.