direct naar inhoud van Toelichting
Plan: StellaNova II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Nissewaard en Maasdelta Groep hebben beiden de intentie uitgesproken om gezamenlijk de wijk Sterrenkwartier Hoog te herstructureren omdat de huidige woningen niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. De komende jaren wordt een groot aantal woningen gesloopt. Daarvoor in de plaats komen nieuwbouwwoningen - zowel appartementen als grondgebonden woningen met een mix van huur en koop - terug. De sloop- en nieuwbouw in Sterrenkwartier Hoog vindt plaats in vier fases. Voor fase I is de ruimtelijke procedure doorlopen waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld en de start van de bouw is begonnen. Onderhavig initiatief betreft fase 2 van deze herstructureringsopgave: 'Stella Nova II' genaamd. Hierbij worden 118 woningen gesloopt, om plaats te maken voor 78 nieuwe woningen.

Het initiatief is niet passend binnen de vigerende bestemmingsregeling ter plaatse. Om de realisatie van het plan planologisch-juridisch mogelijk te maken, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde herontwikkeling gemotiveerd en planologisch mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0001.jpg"

Afbeelding bouwblokken Sterrenkwartier, blauwe bouwblokken betreffen fase 1 & gele bouwblokken betreffen fase 2 waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ter hoogte van de Uranusstraat en Neptunusstraat in de wijk Sterrenkwartier, gemeente Nissewaard (kadastraal bekend gemeente Spijkenisse, sectie D, nummers 8672, 8671, 8670, deels 9494).

Het plangebied grenst aan de:

  • Zuidzijde aan de Planetenlaan;
  • Noordzijde aan een bestaande watergang;
  • Westzijde aan de Uranusstraat;
  • Oostzijde aan de Neptunusstraat / de parkeerplaats bij het winkelcentrum Sterrenhof.

Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0002.jpg"

Afbeelding ligging en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0003.jpg"

Afbeelding ligging plangebied in Spijkenisse

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009', vastgesteld op 1 september 2010 door de toenmalige gemeente Spijkenisse en onherroepelijk geworden op 21 oktober 2010. Het plangebied is in dit plan bestemd voor 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer -2' en 'Wonen -1'. Ook is voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2' van kracht. Binnen de bestemming 'Wonen -1' zijn bouwvlakken opgenomen met de functieaanduiding 'gestapeld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0004.jpg"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan

Het planvoornemen voorziet in een herontwikkeling van de gronden. De nieuwe positie van de woningen en de bijbehorende verkeersstructuur en indeling van het openbaar gebied passen niet geheel binnen de mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan. Om het voorgenomen plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk herzien te worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het gebied toegelicht. De toekomstige situatie betreft het mogelijk maken van de verschillende functies. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komen achtereenvolgens de juridische planopzet, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid aan bod

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de wijk Sterrenkwartier, in de kern Spijkenisse. In de jaren ’60 is deze wijk gebouwd. In vele opzichten een typische jaren '60 wijk met onder andere veel hoogbouw aan de rand van de wijk.

In het plangebied bevindt zich een drietal naoorlogse appartementencomplexen (jaren '60). Dit zijn vrijstaande blokken gelegen in een groene omgeving. Aan de Neptunusstraat en Uranusstraat is parkeergelegenheid aanwezig in de vorm van haaksparkeren en geclusterd parkeren. Onder 1 appartementencomplex zijn garageboxen gesitueerd. De noordzijde en het midden van het plangebied zijn groen ingericht.

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Uranusstraat en Neptunusstraat, welke in directe verbinding staan met de Planetenlaan. Voor langzaam verkeer bevindt zich aan de noordzijde een ontsluiting over het water richting de Duikerhoek. Het wijkcentrum ligt op loopafstand van het plangebied.

De woningen in het plangebied zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Ook is de leefbaarheid op de locatie en in de directe omgeving door de jaren heen verslechterd. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0005.jpg"

Afbeelding aanzicht plangebied huidige situatie, gezien van de Neptunusstraat met rechts de parkeerplaats bij het winkelcentrum Sterrenhof

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0006.jpg"

Afbeelding aanzicht plangebied huidige situatie, gezien van de Uranusstraat met in het midden het groengebied

2.2 Toekomstige situatie

De hoogbouw in de wijk Sterrenkwartier is inmiddels verouderd en de vraag van de markt is veranderd, daarom wordt een deel van de hoogbouw in het Sterrenkwartier herontwikkeld tot een mix van moderne appartementen en grondgebonden woningen. Daartoe worden de bestaande woningen gesloopt en worden nieuwe woningen gerealiseerd. Deze herontwikkeling gebeurt in fases. Voor fase I is inmiddels begonnen met de bouw. Onderhavig initiatief betreft Stella Nova fase II. In deze fase worden 118 woningen gesloopt. Daarvoor in de plaats komen 78 nieuwe woningen.

Door Steenhuis Bukman Architecten is een verkaveling gemaakt voor deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0007.jpg"

Afbeelding beoogde verkaveling Stella Nova fase II

Groene lijnen

In het ontwerpplan heeft het binnengebied veel aandacht gekregen. Groen komt op verscheidene manieren terug in het plan. Zo wordt de erfafscheiding aan de voorgevels gevormd door lange beukenhagen. Tussen de verschillende parkeerclusters worden bomen geplaatst. Op de hoeken van de bouwblokken gaat het groen van de voorzijde over in een meer stedelijk karakter, vormgegeven met standaard erfafscheidingen in hoogwaardig materiaal. Dit zorgt voor een goede balans tussen steen en groen.

Het groene binnengebied dient een veilige plek te worden waar kinderen kunnen spelen en andere bewoners elkaar kunnen ontmoeten.

Programma

Het programma van fase II bestaat de realisatie van 9 woonblokken waarin een variëteit aan woningen wordt gerealiseerd. Het programma bestaat uit appartementen, geschakelde eengezinswoningen en parkwoningen. Er zijn zowel koop als huurwoningen opgenomen in het programma. De grondgebonden woningen variëren in omvang en kapvorm. In totaal worden 78 woningen gerealiseerd. In de volgende tabel is onderscheid gemaakt in het type, aantal en oppervlakten van de woningen.

Categorie huur   Aantal   Gemiddeld gebruiksoppervlak (m2)   Prijscategorie  
Appartementen   22   74 m2   Sociale huur  
Eengezinswoningen   23   96 tot 110 m2   Sociale huur  
Totaal huur   45   57%    
Categorie koop   Aantal   Gemiddeld gebruiksoppervlak (m2)   Prijscategorie  
Geschakelde eengezinswoningen 3 lagen plat   12   circa 144-168 m2   Dure koop  
Geschakelde eengezinswoningen 2 lagen + kap   8   circa 122 m2   Goedkope koop  
3^1 / 4^1 kap parkwoningen   13   circa 180 m2   Dure koop  
Totaal koop   33   43%    

Tabel programma Stella Nova fase II

Parkeren en verkeer

Om het groene karakter van het plan te waarborgen, worden parkeerplaatsen waar mogelijk omzoomd worden door groene hagen en het plaatsen van bomen. De luxe parkwoningen aan de waterkant krijgen minimaal één parkeerplaats in de ruime voortuin op eigen terrein. Er wordt voorzien in genoeg parkeerplaatsen volgens de hier te hanteren parkeernormen. Dit wordt nader beschreven paragraaf 4.2.

De locatie is ontsloten aan de Planetenlaan direct via de Uranusstraat en Neptunusstraat, waaraan ook een groot gedeelte van de parkeerplaatsen liggen. Er wordt gebruik gemaakt van de reeds bestaande ontsluitingsstructuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid.

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voortkomen die van nationaal belang zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het plangebied ligt niet binnen een in het Barro aangewezen gebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking';
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de sloop van 118 woningen en de bouw van 78 nieuwbouwwoningen mogelijk. Het planvoornemen gaat gepaard met het verminderen van het aantal woningen en is om die reden niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Bovendien ligt het plangebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Derhalve is een nadere onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 augustus 2020.

Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:

1. Ruimtelijke hoofdstructuur

  • De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
      • a. het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
      • b. de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
      • c. het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
      • d. de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
      • e. de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
      • f. het bodem- en watersysteem;
      • g. energie.

In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.

2. Ambities en sturing

De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:

  • 1. naar een klimaatbestendige delta;
  • 2. naar een nieuwe economie: the next level;
  • 3. naar een levendig meerkernige metropool;
  • 4. energievernieuwing;
  • 5. best bereikbare provincie;
  • 6. gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

3. Omgevingskwaliteit

Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:

  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

4. Beleidskeuzes

De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).

Planspecifiek

1. Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.

2. Ambities en sturing

De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan de ambitie 'gezonde en aantrekkelijke leefomgeving'. De provincie wil de stap maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleven. Om een vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Met de beoogde ontwikkeling wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan het leef- en vestigingsklimaat. Dit wordt gedaan door aandacht te besteden aan het binnengebied, er wordt een veilige en groene omgeving gecreëerd en een aantrekkelijke plek voor ontmoeting. Daarnaast wordt er met het gevarieerde woningbouwprogramma bijgedragen aan een evenwichtige woningvoorraad.

De rest van de ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.

3. Omgevingskwaliteit

Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Hiervoor worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.

Laag van de ondergrond

Het plangebied bevindt zich in een rivierdeltacomplex. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Gezien de ligging van het plangebied in stedelijk gebied is het rivierdeltacomplex niet van groot belang. In het plangebied bevinden zich verder geen watergangen waar rekening mee gehouden dient te worden.

Laag van de stedelijke occupatie

Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangewezen voor 'Steden en dorpen'. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Het planvoornemen betreft de herstructurering van een bestaande woonlocatie. Deze ontwikkeling draagt bij aan versterking van het stedelijk groen en bouwt voort op de bestaande identiteit en het stedenbouwkundig patroon blijft behouden.

4. Beleidskeuzes

De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.

Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Voorne Putten'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:

Stedelijk gebied met hoogwaardig OV

De metro loopt centraal door het stedelijk gebied van Spijkenisse waardoor veel gebied binnen de invloedsfeer van dit hoogwaardig openbaar vervoer ligt. Ambitie voor dit gebied is om het zwaartepunt van de verstedelijking in stad en dorp binnen de invloedsfeer van het hoogwaardig openbaar vervoer te realiseren. Daarnaast is er de ambitie om een duidelijke aansluiting van routes tussen de haltes en het omringende landschap te behouden en te versterken. Met het beoogde woningbouwproject binnen de invloedsfeer is de ontwikkeling goed verbonden met het hoogwaardig openbaar vervoer. Tevens wordt de aansluiting op dit netwerk behouden doordat de bestaande infrastructuur niet gewijzigd wordt. Er worden enkel aanpassingen gedaan in het plangebied waardoor er een goede en logische ontsluiting ontstaat op de Planetenlaan.

Kwaliteit van stads- en dorpsrand

Spijkenisse heeft een herkenbaar historisch centrum, maar is in de loop van de tijd uitgegroeid tot de exponent van de grote stad Rotterdam. De openbaar vervoerverbinding, moderne hoogbouw en stedelijke uitbreidingen getuigen hiervan. De ambities voor de stad zijn het versterken van de relatie tussen de steden en het water en de dorpse geschiedenis verenigen met stedelijke ambities. Met de beoogde ontwikkeling hebben de woningen in de noordzijde van het plangebied een nadrukkelijke connectie met het water. Doordat de tuinen van de woningen grenzen aan de watergang wordt de beleving van het water versterkt.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. In de Omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'

Bij het voorgenomen plan is in toelichting subparagraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is met dit plan sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling past bij de aard en de schaal van het gebied (bestaand woongebied in Spijkenisse). In de huidige situatie is reeds sprake van 118 woningen in het plangebied. Met de beoogde ontwikkeling worden de woningen geherstructureerd en in aantal verminderd, waarmee de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet. Daarnaast zorgt het planvoornemen voor een kwaliteitsverbetering ter plaatse omdat de verouderde woonbebouwing wordt vervangen door kwalitatief hoogwaardigere woningen.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonbeleid

Op 28 juni 2017 is de actualisatie van de woningmarkstrategie en woonvisie regio Rotterdam 2014 tot 2020 vastgesteld. Sinds januari 2017 wordt gewerkt aan een actualisatie van de woonvisie, met als doel om nieuwe woningmarktafspraken vast te stellen. In algemene zin voorziet het planvoornemen in de invulling van een regionale behoefte aan nieuwe woningen. Eén van de reeds gemaakte afspraken is de prioritering op bouwlocaties, een voorkeur om te bouwen op inbreidingslocaties.

Met de provincie en de regio Rotterdam zijn recent nieuwe afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningmarkt en de woningvoorraad. Met de sloop van een deel van de verouderde sociale huurwoningvoorraad is rekening gehouden bij deze Woningmarktafspraken (WMA). Ook het gedifferentieerd terug bouwen van (een lager aantal) woningen past binnen deze afspraken.

Elders binnen de gemeente wordt bij nieuwbouwplannen ook een aantal sociale huurwoningen opgenomen en aan de voorraad toegevoegd, zodat de totale voorraad aan sociale huurwoningen op peil blijft en zelfs nog licht groeit. Dit is nodig voor de gehele regio, en niet alleen voor Nissewaard, en is onderdeel van de afspraken met provincie en regio. Bij deze afspraken zijn de buurgemeenten ook betrokken, en de totale opgave en de verdeling is ook in de subregio Voorne-Putten afgestemd.

Het planvoornemen past binnen de Woningmarktafspraken met de regio. In het plangebied wordt een gevarieerd woningaanbod gerealiseerd. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat verouderde woningen worden gesloopt; de herstructurering zorgt voor een verbetering van de bestaande woningvoorraad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

Op 13 mei 2009 heeft het gemeentebestuur (toen nog gemeente Spijkenisse) de gemeentelijke structuurvisie voor de periode 2010-2020 vastgesteld.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden, marktpartijen en partners om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren. In de visie zijn de volgende kernkwaliteiten geformuleerd;

  • 1. Ligging aan de rand van de Randstad tussen stad en strand
  • 2. Stadsranden en stadsentrees
  • 3. Verbindende elementen
  • 4. Wonen in Spijkenisse
  • 5. Kwalitatief hoogwaardig stadscentrum
  • 6. Sociaal-culturele kwaliteiten

De Structuurvisie biedt negen punten voor de politieke agenda van het gemeentebestuur van Spijkenisse: ideeën voor verbeteringen in negen gebieden. Het plangebied is niet gelegen in één van deze negen gebieden.

In de visie is geen specifiek beleid ten aanzien van de nieuwbouw van woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0008.jpg"

Afbeelding uitsnede gemeentelijke structuurvisie (plangebied is rood omcirkelt)

3.4.2 Visiedocument Nissewaard naar 2040

De gemeenteraad heeft op 6 december 2017 het visiedocument (ontwikkelperspectief voormalige groeikern Spijkenisse) vastgesteld. In het visiedocument zijn de kansen geduid die kunnen bijdragen aan de toekomstbestendigheid van Nissewaard. Vier principes vormen de basis voor een verrassend, veelzijdig, veerkrachtig, vitaal en verbindend Nissewaard in 2040: bouw meer verschillende woningtypes in Nissewaard, verbeter de bereikbaarheid, zorg voor meer en gevarieerder werkgelegenheid en realiseer meer groen.

Het plan Stella Nova fase II draag tezamen met de andere herontwikkelingsplannen voor de wijk Sterrenkwartier bij aan de realisatie van verschillende woningtypes en meer groen in deze wijk. Het plan draagt derhalve bij aan de uitvoering van het visiedocument.

3.4.3 Wonen

Op 26 januari 2016 is de woonvisie 'Nissewaard woont' vastgesteld. In deze visie zijn onder meer de gemeentelijke woning ambities beschreven. Door demografische ontwikkelingen zal er in Nissewaard minder grootschalige nieuwbouw plaatsvinden dan voorheen. De focus zal verschuiven naar het transformeren van bestaande bebouwing, zodat die meer is afgestemd op de woonbehoeften van de huidige en toekomstige bewoners. Hierbij richt Nissewaard zich op haar eigen inwoners en op mensen uit de middenklasse die nu elders wonen.

Voor nieuwbouw is de ambitie opgesteld dat er alleen nog nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd in segmenten en woonmilieus die iets toevoegen. Hierbij gelden vijf basisprincipes:

  • het woningaanbod is toekomstbestendig;
  • de wijken en dorpen zijn gezinsvriendelijk;
  • de wijken en dorpen bieden sociale geborgenheid;
  • de wijken en dorpen zijn zelfvoorzienend;
  • de woonomgeving is groen en open.

In de woonvisie staat als beleidsdoel o.m. een meer gedifferentieerd en aantrekkelijk woonmilieu bieden voor de eigen inwoners en voor de regionale behoefte. Het herstructureren van de eenzijdige vroeg naoorlogse flatwijken, waar in het voorliggende plangebied sprake van is, is daar een onderdeel van.

Zoals aangegeven in het 'Prestatiekader 2019-2021' (d.d. 5 december 2018), vormt de herstructurering van de flatstrook van Sterrenkwartier één van de belangrijkste ontwikkelingen voor de komende jaren. De uitvoering daarvan loopt over een periode van 10 jaar (2019-2029). Indicatief is met de gemeente een programma gedeeld met 400-425 nieuwbouwwoningen, waarvan 240 sociale huurwoningen.

De woonvisie uit 2016 is gebaseerd op de bevolkingsprognoses uit 2015. Inmiddels zijn deze prognoses als gevolg van de economische groei verouderd. In 2019 vindt binnen Nissewaard (met een doorkijk naar heel Voorne-Putten) een Woningbehoeftenonderzoek (WBO) plaats en wordt er een nieuwe Woonvisie geschreven. Vooruitlopend daarop is bij de regionale Woningmarktafspraken al rekening gehouden met de gestegen woningbehoefte. Het groeisaldo nul is losgelaten en voor de komende 10 jaar wordt wel in groei voorzien en ook voor deze groei gebouwd. Dit is vertaald in een gedifferentieerd bouwprogramma met aandacht voor sociaal en duur, en voor koop en huur. De aantallen en woningtypen voor Stella Nova passen daar uitstekend in.

In november 2017 is een ontwikkelperspectief voor Spijkenisse opgesteld, 'Nissewaard naar 2040'. Voor nieuwe verstedelijking ligt een sterke basis in de bestaande structuur. Dit biedt onder andere de kans voor de grote woningbouwopgave in heel Zuid-Holland die voor een deel in Spijkenisse kan worden opgelost. Over woningbouw wordt onder andere gezegd dat er een hernieuwde balans tussen huur en koop gevonden moet worden en het differentiëren van de woningvoorraad moet worden aangepakt. Het is ambitie dat mensen in Nissewaard een complete wooncarrière kunnen maken. De realisatie van het planvoornemen draagt bij aan de hernieuwde balans van huur- en koopwoningen om zo hoge concentraties van sociale problematiek tegen te gaan. Daarnaast draagt het voorgenomen plan bij aan het differentiëren van de woningvoorraad zodat er voor jong en oud een woning is en een wooncarrière binnen de eigen buurt of wijk mogelijk is.

In het voorliggende geval worden 118 relatief kleine en verouderde gestapelde woningen vervangen door een gevarieerd programma van in totaal 78 gestapelde en grondgebonden woningen in vier typen. Het planvoornemen is passend binnen de woonvisie.

3.4.4 Parkeerbeleid

Op grond van de Mobiliteitsagenda 2020 + en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren & Laden En Lossen' moeten voor het parkeren in de nieuwbouw eerst de stedelijkheidsgraad en de ligging in de gemeente worden vastgelegd. Het gebied is te karakteriseren als ‘rest bebouwde kom’ en ‘sterk stedelijk’. De meest recente parkeernormen volgens het CROW dienen gehanteerd te worden. Dat betreft thans CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018).

Op basis van de overeenkomst tussen de Maasdelta Groep en de gemeente Nissewaard, wordt in het voorliggende geval uitgegaan worden van de 'Harmonisatie parkeernormeringen' (d.d. 9 februari 2016), waarbij de Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie (CROW, 2012) worden gehanteerd. De parkeerberekening wordt toegelicht in paragraaf 4.2.

3.4.5 Conclusie

In de gemeentelijke structuurvisie is geen specifiek beleid opgenomen voor nieuwbouwwoningen en het plangebied ligt niet binnen één van de negen aangewezen gebieden. Derhalve levert deze visie geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Het planvoornemen is passend binnen het gemeentelijk woonbeleid en het ontwikkelperspectief. De sloop van de huidige woningen en het woningbouwplan in het plangebied voorziet in de behoefte aan een gedifferentieerde woningvoorraad en een hernieuwde balans tussen huur en koop. De nieuwbouw wordt gerealiseerd binnen de structuur van een bestaande woonwijk. Bovendien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 M.e.r. beoordeling

4.1.1 Kader

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (m.e.r.-plicht) en onderdeel D (m.e.r.-beoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-procedure van toepassing is.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.1.2 Beoordeling

Het planvoornemen betreft het realiseren van 78 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D is onder D 11.2 de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 78 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

  • 1. Kenmerken project / activiteit

De omvang van het project betreft het realiseren van 78 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Uit de beoordelingen van de aspecten verkeer (zie paragraaf 4.2) en luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.10) blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

  • 2. Plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied van Spijkenisse, in de wijk Sterrenkwartier. Het plangebied ligt ter hoogte van de Uranusstraat en Neptunusstraat in de wijk Sterrenkwartier.

  • 3. Samenhang met andere activiteiten

Het voorgenomen plan hangt samen met herstructureringsplannen voor aangrenzende woonblokken in het Sterrenkwartier. Binnen het plangebied wordt de nieuwbouw mogelijk gemaakt. Het realiseren van woningen sluit aan bij de rest van de woonwijk Sterrenkwartier.

  • 4. Kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.1.3 Conclusie

Voor het project is dan geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. De gemeente Nissewaard moet nog wel een officieel besluit nemen dat deze procedures niet nodig zijn.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Aangezien het huidige woningenaantal (118) aanzienlijk hoger is dan het aantal nieuwbouwwoningen dat hiervoor in de plaats komt (78), wordt aangenomen dat geen sprake is van extra verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie. De realisatie van de herstructurering veroorzaakt dan ook geen problemen met betrekking tot verkeersafwikkeling.

Parkeren

Voor het planvoornemen is een parkeerberekening gemaakt. Deze is als Bijlage 1 toegevoegd. Onderstaand worden de belangrijkste bevindingen toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage.

Aantal parkeerplaatsen

Huidig aantal parkeerplaatsen

Exclusief het parkeerterrein bij het winkelcentrum kent het plangebied in de huidige situatie 127 openbare parkeerplaatsen en 12 privé parkeerplaatsen. Het parkeerterrein (102 pp) nabij het winkelcentrum wordt (deels) gebruikt door bewoners/bezoekers van de appartementen in het plangebied en wordt daarom wel meegenomen in de studie.

Toekomstig aantal parkeerplaatsen

Exclusief het parkeerterrein bij het winkelcentrum kent het plangebied in de toekomstige situatie vooralsnog 155 openbare en 16,4 privé parkeerplaatsen. Het parkeerterrein (102 pp) nabij het winkelcentrum wordt (deels) gebruikt door bewoners/bezoekers van de aangrenzende woningen in het plangebied en daarom wel meegenomen in de studie.

Parkeerbehoefte

Bruto parkeerbehoefte

Het gemeentelijke beleid in Nissewaard schrijft een parkeerberekening voor conform de kentallen uit CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). Voor het planvoornemen leidt dit tot de volgende bruto parkeerbehoefte:

  • 64 bestaande appartementen * 1,0 pp/wooneenheid: 64,0 parkeerplaatsen
  • 22 nieuwe appartementen * 1,3 pp/wooneenheid: 28,6 parkeerplaatsen
  • 23 nieuwe huurwoningen * 1,5 pp/wooneenheid: 34,5 parkeerplaatsen
  • 33 nieuwe koopwoningen * 1,8 pp/wooneenheid: 59,4 parkeerplaatsen

Totaal 186,5 parkeerplaatsen

De bruto parkeerbehoefte van het plangebied is afgerond 187 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van bezoekers van de woningen is hiervan (afgerond) 43 (42,6) parkeerplaatsen.

Netto parkeerbehoefte

In de praktijk wordt niet elke parkeerplaats maar door één bewoner gebruikt. Als een bewoner weg is kan een parkeerplaats immers worden gebruikt door een bezoeker van het winkelcentrum of een bezoeker van zijn buurman. Voor openbare plaatsen geldt dan ook dat in het bepalen van de parkeerbehoefte rekening gehouden kan worden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. In dit plan is daarnaast tevens sprake van parkeren op eigen terrein (POET). Een parkeerplaats op eigen terrein zal niet worden gebruikt door een bezoeker, deze heeft dan ook beperkingen waar het gaat om gebruik door anderen. Deze effecten zijn doorgerekend door het opstellen van een parkeerbalans.

Exclusief het parkeerterrein bij het winkelcentrum, kent het plangebied in de toekomstige situatie vooralsnog 155 openbare parkeerplaatsen en daarnaast 16,4 privé parkeerplaatsen op eigen terrein (POET). Hiermee zijn er binnen het plangebied van fase II ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om de netto parkeerbehoefte van afgerond 164 parkeerplaatsen te faciliteren.

Benodigde parkeerplaatsen

Het benodigd aantal parkeerplaatsen is ook afhankelijk van de situering, loopafstanden, de parkeercapaciteit op eigen terrein (POET) en dubbelgebruik van het parkeerterrein bij het winkelcentrum. Wat betreft acceptabele loopafstanden schrijft CROW-publicatie 381 voor bewoners een afstand van circa 100 meter voor. Voor bezoekers is dit 100 tot 250 meter.

Uit de parkeernotitie volgt dat in deze parkeergebieden voldoende restcapaciteit over is voor het opvangen van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling.

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van de parkeerstudie volgt dat er binnen het plangebied ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, binnen acceptabele loopafstand.

Conclusie verkeer en parkeren

Het planvoornemen kan gezien vanuit deze aspecten gerealiseerd worden.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

4.3.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten/functies en/of in de directe nabijheid van drukke gebiedsontsluitingswegen.

De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.

4.3.2 Beoordeling

In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van milieuhinderlijke functies. Het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming van wonen ligt kan dan ook gekenmerkt worden als 'rustige woonwijk'.

Op iets grotere afstand zijn een aantal maatschappelijke functies (onderwijs) en een bedrijfsfunctie aanwezig. Er is dan ook getoetst aan de hand van de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' of de richtafstanden tot het plangebied voldoen.

Bestemming   Functie   Adres   Maximaal toegestane milieucategorie   Richtafstand   Kortste afstand tot het plangebied  
Maatschappelijk   Onderwijs   Zwanenhoek 41   2   30 m   200 m  
Centrum   Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   Sterrenhof 32   1   10 m   60 m  
Centrum   Supermarkten, Warenhuizen   Sterrenhof 6-14   1   10 m   76 m  
Maatschappelijk   Onderwijs   Galileilaan 1-3   2   30 m   57 m  
Bedrijf   Garage en motorbrandstofverkooppunt zonder LPG   Mizarstraat 2   2   30 m   500 m  

Tabel overzicht omliggende milieuhinderlijke functies

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0009.png"

Afbeelding overzicht omliggende milieuhinderlijke functies

De afstand van de geplande bebouwing tot de dichtstbijzijnde milieuhinderlijke functie, het centrum, is circa 57 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand tussen milieuhinderlijke functies en milieugevoelige functie. Daarom wordt gesteld dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3.3 Conclusie

De bouwvlakken waarbinnen de nieuwe woningen worden gerealiseerd liggen niet binnen de richtafstanden van de omliggende milieuhinderlijke functies. De conclusie is dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de realisatie van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.4 Bodem

4.4.1 Kader

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem en het zich daar in bevindende grondwater te beschermen. Enerzijds bevat deze wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor de bodem en het grondwater. Als er toch een verontreiniging optreedt dienen maatregelen te worden genomen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Deze zorgplichtbepaling verplicht bij (dreigende) bodemverontreiniging, dus ook van het grondwater, tot het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. De zorgplicht geldt alleen voor zogenaamde ‘nieuwe' bodemverontreinigingen, dit zijn gevallen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan.

Anderzijds moeten bestaande verontreinigingen (ontstaan voor 1 januari 1987) worden aangepakt en gesaneerd of beheerd. Er is sprake van een geval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Als een geval van ernstige verontreiniging is vastgesteld dan is er sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren.

Besluit en Regeling bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) met bijbehorende Regeling bevat het wettelijk kader voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem of in oppervlaktewater. Voor toepassing in oppervlaktewater is een specifieke zorgplicht in het Besluit bodemkwaliteit opgenomen om nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater te voorkomen. Voor toepassing op de landbodem is deze al afdoende opgenomen in de Wet Bodembescherming. Het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit is van toepassing op elk gebied waarvoor geen gebiedspecifiek beleid is vastgesteld. Uitgangspunt van het generieke kader voor landbodems is dat de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie moet aansluiten bij de functie die de bodem heeft. Ook mag de actuele kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren. Naast de toetsingskaders voor gebiedspecifiek en generiek beleid, kent het Besluit nog een andere categorie van toepassingen: grootschalige toepassingen. Bij deze categorieën hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. Wél moet worden voldaan aan de kwaliteitseisen en randvoorwaarden die het Besluit stelt aan deze toepassingen.

Nota bodembeheer regio Voorne-Putten

De regio Voorne-Putten bestaat uit de gemeenten Westvoorne, Brielle, Hellevoetsluis en Nissewaard.

Specifieke situaties en aanvullende bepalingen

Vrijstelling van bodemonderzoek

In volgende gevallen kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek:

  • 1. Het bouwwerk raakt de grond niet of het bestaande feitelijk gebruik blijft gehandhaafd.
  • 2. Het te bebouwen oppervlak is kleiner dan 50 m².
  • 3. Het bouwwerk heeft geen woon- of verblijfsfunctie, dat wil zeggen dat in het gebouw minder dan twee uur per dag mensen aanwezig zijn;
  • 4. Op de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) valt de locatie binnen de zone schone grond. Toelichting: aangezien in de Bouwverordening is vastgelegd dat ontheffing verleend kan worden bij een omgevingsvergunning (aspect bouwen) omdat er voldoende gegevens bekend zijn met betrekking tot de bodemkwaliteit, wordt de bodemkwaliteitskaart in combinatie met de nota bodembeheer geaccepteerd bij bouwaanvragen op onverdachte locaties.

In de situaties 2 t/m 4 geldt de vrijstelling alleen indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging (puntbronnen of diffuus verspreide verontreiniging). Hiertoe wordt een historische toets uitgevoerd. In de situaties 2 en 3 wordt dit door de gemeente gedaan. In situatie 4 vult de aanvrager van de vergunning het formulier 'Historische toets' in. Op basis hiervan beoordeelt de gemeente of vrijstelling verleend kan worden. Als dit niet het geval is, moet de aanvrager alsnog een bodemonderzoek uitvoeren.

Verhoogde gehalten metalen in het grondwater

In de regio komen verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater voor. Bij matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen dient per situatie bekeken te worden of sprake is van een bodemverontreiniging of natuurlijk verhoogde achtergrondgehalten. Indien verhoogde gehalten aan zware metalen kunnen worden gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten op of in de omgeving van het onderzochte perceel dient altijd een herbemonstering plaats te vinden. Op basis van de resultaten van de herbemonstering dient per geval bepaald te worden of nader onderzoek noodzakelijk is. Indien de verhoogde gehalten niet gerelateerd kunnen worden aan bedrijfsactiviteiten en er geen sprake is van een verontreiniging van de grond, is mogelijk sprake van een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. Herbemonstering is, mits voldoende onderbouwd, dan niet noodzakelijk.

Asbestonderzoek

Asbestonderzoek is verplicht bij bodemonderzoeken van locaties die op grond van voorinformatie uit terreinbezoek, vooronderzoek of tijdens veldwerkzaamheden verdacht zijn gebleken op het voorkomen van asbest. Dit betreft onder andere:

  • Erven van agrarische bedrijven met bebouwing van voor 1993 of waar voor 1997 sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
  • Autosloperijen;
  • Puinhoudende bodemlagen;
  • Oude ophooglagen binnen de bebouwde kom.
4.4.2 Onderzoek

Econsultancy heeft een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. Het milieuhygiënisch vooronderzoek heeft tot doel te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740 en/of NEN 5707.

Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem blijkt, dat er slootdempingen en een voormalige dam aanwezig zijn op de onderzoekslocatie. Ter plaatse van deze slootdempingen en de voormalige dam kan mogelijk sprake zijn van de aanwezigheid van bodemvreemd (dempings)materiaal. Het advies is om hier enkele boringen te verrichten ter beoordeling of er daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van de dempingsmateriaal. Indien sprake is van de aanwezigheid van dempingsmateriaal is het advies een verkennend bodemonderzoek en een onderzoek asbest in bodem uit te voeren.

De aangetoonde voormalige tanks vormen grotendeels ook géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Drie tanks (2 ter hoogte van Uranusstraat 1 en 8 en 1 ter hoogte van Neptunusstraat 26) zijn reeds gesaneerd en hier is een certificaatnummer van beschikbaar. De tweede tank ter hoogte van Uranusstraat 8 is geregistreerd als gesaneerd in 1982 en afgevuld met zand. Tevens lijkt dat deze in 1998 door Milieutec is onderzocht, dit rapport is echter niet te achterhalen. De tank ter hoogte van Neptunusstraat 1-15 is bovengronds en is volgens de DCMR ook gesaneerd, maar ontbreekt verdere informatie. Vanwege het feit dat er geen saneringscertificaat van deze twee tanks aanwezig is, zijn deze locaties nog onvoldoende onderzocht. Om deze locaties voldoende te onderzoeken is het advies om deze locaties als verdachte puntlocaties (VEP (bovengrondse tank)) te onderzoeken.

Verder blijkt uit het milieuhygiënisch vooronderzoek dat er op het resterende deel van de onderzoekslocatie geen sprake is van bodembelasting anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Bij voorgaande onderzoeken worden géén meldingen gemaakt over bijmengingen met puin. Op dit deel van de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de achtergrondwaarde of boven het in het betreffende gebied geldende achtergrondgehalte. Dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen. In een later stadium, bijvoorbeeld in het kader van de omgevingsvergunning bouwen, dient mogelijk in overleg met de gemeente ook hier een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Dit deel van de onderzoekslocatie kan in dat geval onderzocht worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV-NL). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0010.jpg"

Afbeelding kaart onderzoekslocatie, de gedempte sloot en voormalige dam zijn hierop verbeeld

4.4.3 Conclusie

Voor een deel van het plangebied, ter plaatse van de gedempte sloot en voormalige dam, is verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en wordt toegelicht in subparagraaf 4.4.4. Ook is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid van de tanks. Dit onderzoek is uitgevoerd en wordt toegelicht in subparagraaf 4.4.5.

4.4.4 Verkennend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.

Deellocatie A: gedempte sloten en voormalige dam

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden door middel van een zintuiglijk onderzoek.

Zintuiglijk zijn lokaal in de bovengrond zwakke bijmengingen gevonden met baksteen, aardewerk en grind. Verder zijn er geen bijmengingen, puin of ander bodemvreemd materiaal aangetroffen. Econsultancy concludeert dan ook dat er geen bodemvreemd materiaal gebruikt lijkt te zijn bij de dempingen van de voormalige sloten en het aanleggen van de voormalige dam. De slootdempingen zijn, door het ontbreken van puin en ander bodemvreemd materiaal daarom niet asbestverdacht. Ter plekke van deze sloten en de dam is volgens Econsultancy dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk.

Deellocatie B: overig terrein

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig grof zand en matig zandig klei. De bovengrond is bovendien plaatselijk zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk volledig veenhoudend.

De bovengrond is plaatselijk zwak aardewerk-, baksteen-, beton- en/of grindhoudend. Daarnaast is er ter plekke van boring B06 de bovengrond zwak houtskoolhoudend en ter plekke van boring B11 de bovengrond volledig slakhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen.

De bovengrond is licht verontreinigd met PCB en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt en molybdeen. De lichte verontreinigingen zijn niet te relateren aan bijmengingen en lijken toegeschreven te kunnen worden aan verhoogde lokale achtergrond waarden. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk met nikkel en naftaleen. De verontreinigingen met barium en nikkel zijn hoogstwaarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van deze metalen in het grondwater. Voor de lichte verontreiniging met naftaleen is vooralsnog geen directe verklaring.

Asbest

Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/ puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Bij hergebruik van vrijgekomen grond op een locatie anders dan onderhavige onderzoekslocatie dient de grond onderzocht te worden op PFAS.

Conclusie en advies verkennend bodemonderzoek

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Advies DCMR

Op 27 augustus 2020 heeft de DCMR milieudienst Rijnmond de bodemonderzoeken beoordeeld. Naar aanleiding van deze beoordeling is het vooronderzoek aangepast. Conform het advies van DCMR zijn er wat betreft bodem geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen. Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden en/ of de aanvraag van omgevingsvergunning bouw dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden.

4.4.5 Aanvullend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd. De locaties van de ondergrondse tank aan de Uranusstraat 8, bovengrondse tank aan de Neptunusstraat 1-15D zijn onderzocht en is er PFAS-onderzoek uitgevoerd. Er kan, aan de hand van de resultaten van de deellocaties, worden geconcludeerd dat er op de onderzoekslocatie als geheel, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, géén noodzaak is tot een nader bodemonderzoek. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de verkoop/nieuwbouw van/op de onderzoekslocatie.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.5 Archeologie

4.5.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een Wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) zal het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die naar verwachting in 2021 in werking zal treden.

De huidige groene ruimtes tussen de bebouwing en langs de waterkant zijn in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond daarvan is het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 80 cm niet toegestaan. Naar verwachting wordt een grotere diepte gehanteerd, onder meer ten behoeve van de fundering.

Daarnaast heeft de gemeente Spijkenisse het archeologie beleid verankerd in een Erfgoedverordening, een beleidsnota en de Archeologische Waardenkaart (AWK) Spijkenisse. Volgens de kaart ligt het plangebied in een gebied met een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. De archeologische waarden zijn binnen dit gebied te verwachten beneden 0,5 m –Mv. De gemeente voert zodoende het beleid dat voor initiatieven die groter zijn dan 200 m2 en waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 0,5 m –Mv onderzoek moet plaatsvinden. Omdat de voorgenomen ingreep de vrijstellingscriteria voor dit gebied overschrijdt, geldt in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag een archeologische onderzoeksplicht.

4.5.2 Onderzoek

Transect heeft ter plaatse van het plangebied een inventariserend veldonderzoek archeologie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd voor de drie ontwikkelingsfasen van het projectgebied Stella Nova (fase 2, 3 en 4).

Op basis van het veldonderzoek is geconstateerd dat het plangebied een archeologische verwachting heeft. De verwachting in het plangebied hangt met name samen met het voorkomen van veraarde veenlagen en bodemvorming (rijping en gley) in de Afzettingen van Duinkerke-I.

Het verdient daarom de aanbeveling maatregelen te treffen alvorens het terrein te herinrichten. Geadviseerd wordt een vervolgonderzoek (karterende fase) uit te voeren in het hele plangebied, om de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van een vindplaats vast te stellen. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).

4.5.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek moet in het plangebied Stella Nova fase II vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Door het opnemen van de archeologische dubbelbestemming blijven mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd totdat het benodigde vervolgonderzoek is uitgevoerd.

Het benodigde onderzoek wordt uitgevoerd.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van Rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.6.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0011.jpg"

Afbeelding uitsnede risicokaart (begrenzing plangebied rood omkaderd)

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichten zijn twee tankstations (Shell Spijkenisse, Heemraadlaan 2 & Benzineverkooppunt Belfort, Mizardstraat 2) en een chlooropslag op een terrein aan de P.J. Bliekstraat 1 Hekelingen.

Deze inrichten vormen echter geen gevaar voor de voorgenomen plannen aangezien voor alle inrichtingen een risicoafstand (PR 10-6) van 0 m geldt.

Het plangebied ligt tevens niet in het effectgebied van gevaarlijke transportroutes en buisleidingen.

Aangezien er in het voorgenomen plan sprake is van een afname van het bewonersaantal ten opzichte van de huidige situatie wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de externe veiligheidsregels.

4.6.3 Conclusie

Rond en in Spijkenisse zijn inrichtingen met gevaarlijke stoffen en transportroutes waar over gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig. Deze inrichtingen en transportroutes bevinden zich op dusdanige afstand van het plangebied zodat deze geen extra risico vormen met het voorgenomen initiatief.

Geconcludeerd wordt dat gezien vanuit externe veiligheid er geen knelpunten zijn.

4.7 Flora en Fauna

4.7.1 Kader

In Nederland is de bescherming van belangrijke natuurwaarden vanaf 2017 wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Het gaat hierbij zowel om bescherming van soorten als bescherming van gebieden.

Soortbescherming

Voor dier- en plantensoorten zijn in de Wnb een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan vooral de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 belangrijk zijn in het kader van flora- en faunaonderzoek bij onder andere ruimtelijke ontwikkelingen.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden en hun bijzondere natuurwaarden vindt onder de Wet natuurbescherming plaats via Europese Natura 2000 -gebieden. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van specifieke natuurwaarden in gebieden die in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en/of aangemeld zijn als speciale beschermingszone (Natura 2000-gebieden). Voor deze beschermde gebieden zijn aanwijzingsbesluiten opgesteld waarin beschreven staat voor welke (natuurlijke) habitats en dier- en plantensoorten het gebied aangewezen is. Voor deze kwalificerende waarden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld.

4.7.2 Onderzoek

Econsultancy heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen voorkomen kunnen worden. Het verwijderen van eventueel aanwezige nestgelegenheden kan buiten het broedseizoen uitgevoerd worden. Indien werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden dient voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelinspectie plaats te vinden.

Op basis van het onderzoek dient voor de uitvoering van de plannen door middel van aanvullend onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bebouwing en de bomen op de onderzoekslocatie. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te laten voeren naar de functie van het plangebied voor de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en ruige dwergvleermuis. Ten aanzien van mogelijk in de omgeving verblijvende vleermuizen wordt geadviseerd om verlichtingsarmaturen te gebruiken die naar beneden schijnen en daarmee zo min mogelijk strooilicht veroorzaken of andere vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor amfibieën en grondgebonden zoogdieren.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 0,7 kilometer ten westen van de onderzoekslocatie. Nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0012.jpg"

Afbeelding ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Oude Maas, bevindt zich op circa 2,1 kilometer afstand ten oosten van de onderzoekslocatie. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, het Voornes Duin, bevindt zich op circa 15,3 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Met betrekking tot het meest nabijgelegen stikstofgevoelige habitat dient daarom met een AERIUS-berekening uitsluitsel te worden gegeven over een mogelijke toename van stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0013.jpg"

Afbeelding ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000

De potentieel te kappen bomen op de onderzoekslocatie zijn niet beschermd conform artikel 4 van de Wet natuurbescherming. De bomen liggen binnen de door de gemeente vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Bij de voorgenomen kap geldt dan ook geen meldingsplicht en herplantplicht. Daarnaast zijn de bomen geen onderdeel van een bos/boomoppervlak van meer dan tien are, en vormen ze geen bomenrij van meer dan 20 bomen, waardoor ze niet onder de definitie houtopstanden vallen.

4.7.3 Conclusie

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat nader onderzoek naar vleermuizen nodig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden om overtredingen voor broedvogels te voorkomen.

Voor het onderdeel gebiedsbescherming is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze wordt toegelicht in paragraaf 4.8.

4.8 Stikstofdepositie

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer gehanteerd worden als toestemming voor activiteiten die zorgen voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In beginsel mag ten gevolge van de uitspraak geen sprake meer zijn van een significante toename.


Geen significante toename

Het beoogde plan mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000- gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.


Vergunningsplicht

Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast. Dit kan worden aangetoond met een verschilberekening tussen de referentiesituatie en de toekomstige situatie (interne saldering). Wanneer blijkt dat het projecteffect van het beoogde plan kleiner dan of gelijk is aan de referentiesituatie, dan kan de ontheffingsvergunning verleend worden.

Onderzoek en conclusie

Econsultancy heeft een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 7 bijgevoegd. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2019A). Uit beide berekeningen blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

4.9 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting dient per gezoneerde weg te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden. Daarnaast is een akoestisch onderzoek noodzakelijk bij de reconstructie van wegen indien binnen het invloedsgebied van de reconstructie van de weg geluidgevoelige bestemmingen gelegen zijn.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt bij o.a.:

  • nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen;
  • bestaande geluidgevoelige bestemmingen nabij nieuwe wegen.

Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij aangesloten worden bij het normenstelsel van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.

Wet geluidhinder

Zonering

Behalve langs 30 km/uur-wegen en woonerven bevindt zich overeenkomstig artikel 74 Wgh aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat nieuwe woningen binnen deze zone kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de grenswaarden van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied). De definities van stedelijk en buitenstedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom (bepaald door komgrensborden) met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de bebouwde kom dat is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

Normstelling

In het geval nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, dient beoordeeld te worden of geluidreducerende maatregelen doelmatig dan wel mogelijk zijn. Als maatregelen onvoldoende resultaat oplevert of niet mogelijk zijn, dan kan door het bevoegd gezag hogere waarden worden vastgesteld. In deze situatie zijn burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard het bevoegd gezag.

Voor de plansituatie zijn de volgende grenswaarden van toepassing:

  • Voorkeurswaarde: 48 dB (artikel 82 Wgh);
  • Maximale ontheffingswaarde: 63 dB (artikel 83, lid 2 Wgh).
4.9.1 Onderzoek

Adviesburo van der Boom heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Copernicuslaan bedraagt op de gevels ten hoogste 28 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden door wegverkeer op deze weg.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Planetenlaan bedraagt op de gevels ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door wegverkeer overschreden op de zuidgevel van de rekenpunten 1 – 3, 8 – 10 en 16. Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de Planetenlaan kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.


Maatregelen wegverkeer

Hieronder zijn maatregelen beschreven om de geluidbelasting ten gevolge van de Planetenlaan zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen.


Maatregelen aan de bron: stil asfalt

De Planetenlaan is voorzien van het wegdek met een elementenwegdek in keperverband. Bij het toepassen van stille klinkers neemt de geluidbelasting met ca. 2 dB af. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan nog steeds overschreden. Het is daarom niet doeltreffend om de Planetenlaan te voorzien van stille klinkers.

Bij het toepassen van een stil asfalt neemt de geluidbelasting met ca. 6 dB af. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan niet langer overschreden. Het is uit financiële overwegingen naar verwachting niet haalbaar om het wegdek op de Planetenlaan te vervangen teneinde de geluidbelasting op de woningen te verlagen.


Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid

De maximumsnelheid op de Planetenlaan bedraagt 50 km/uur. Het terugbrengen van de verkeerssnelheid ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg.


Afscherming van de woningen: geluidscherm

Het woongebouw kan in principe van de weg worden afgeschermd door het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming (geluidscherm) op het eigen terrein. De hoogte van het geluidscherm dient voor een effectieve afscherming van alle woonlagen circa 9 meter te bedragen. Schermen met een dergelijke hoogte op deze locatie is echter stedenbouwkundig ongewenst gezien de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.


Hogere waarden

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet doeltreffend dan wel ligt niet voor de hand uit financiële overwegingen. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst. Voor de gevels van de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB voor wegverkeer op de Planetenlaan.

Conform het beleid van de gemeente zijn alle woningen voorzien van een geluidluwe zijde. De meeste woningen hebben een geluidluwe buitenruimte met een geluidbelasting van ten hoogte 53 dB zonder aftrek. De woningen in rekenpunt 1 – 3 hebben geen buitenruimte aan de geluidluwe zijde. De geluidbelasting ter plaatse van de buitenruimte bedraagt bij een aantal woningen 57 dB zonder aftrek op de gevel. In het beleid van de gemeente is opgenomen dat de geluidbelasting op de buitenruimte in principe niet hoger mag zijn dan 58 dB, hieraan wordt voldaan.

4.9.2 Conclusie

Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wet geluidhinder. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan met de hierboven beschreven maatregelen.
Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen hogere waarden worden aangevraagd en daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

De beschikking hogere grenswaarde is als Bijlage 9 bij de toelichting toegevoegd.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m³, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ''niet in betekenende mate'' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.10.2 Onderzoek

In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 78 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarbij is er sprake van een afname de verkeersgeneratie aangezien het woningen aantal daalt in vergelijking met de huidige situatie. Daardoor is de ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool 2019. In deze tool is onder andere de Hekelingseweg, Planetenlaan, Copernicuslaan, Galileilaan en Mercuriusstraat opgenomen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 24,2 µg/m³, 20,2 µg/m² en 12,2 µg/m³ bedragen. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,8 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.

De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Kader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van Waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:

  • Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • Veilige (vaar)wegen;
  • Voldoende en schoon oppervlaktewater.

Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door Waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.

Conform de ontwerpeisen van het Waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert daarbij de onderstaande waarden:

  • Dakoppervlak is 100% verharding;
  • Tuinen rijtjeswoningen is 50% verharding (geldt ook voor 2 onder 1 kap);
  • Tuinen vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • Openbare verharding (zoals wegen en parkeerplaatsen) is 100% verharding;
  • Openbaar groen (wordt niet gezien als verharding) is vrijgesteld;
  • Bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • Dempen van bestaande watergangen in het gebied moet geheel gecompenseerd worden.
4.11.2 Beoordeling

Watergangen

Direct ten noorden van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Het planvoornemen voorziet in werkzaamheden nabij deze watergang, maar het functioneren hiervan wordt niet belemmerd of aangetast door het planvoornemen. Het bestemmingsplan maakt de realisering van vlonders/terrassen mogelijk, op het aan het water grenzende deel van de tuinen. Er wordt een vergunning aangevraagd bij het Waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPStellaNova2-3001_0014.jpg"

Afbeelding uitsnede leggerkaart wateren en kunstwerken

Waterberekening

In de huidige situatie is er binnen het plangebied verharding aanwezig in de vorm van dakoppervlak, parkeergelegenheid en bestrating. Daarnaast is het plangebied in de huidige situatie een ruim groen oppervlak aanwezig. Een groot gedeelte van dit groen oppervlak komt te vervallen in de nieuwe situatie en maakt plaats voor verharding. In de navolgende tabel is een schatting gemaakt hoeveel m² verharding er in de toekomstige situatie bij komt. De tabel met bijbehorende kaarten is ook als Bijlage 10 bijgevoegd.

water   0 m2   0 m2  
groen   7645 m2   2379 m2  
dakoppervlak   2678 m2   4111 m2  
overige verharding   3878 m2   3487 m2  
parkeergelegenheid   0 m2   275 m2  
tuin (+halfverhard (50%)   767 m2   4717 m2  
totaal oppervlak   14969 m2   14969 m2  
waarvan verhard   6940 m2   9957 m2  

In de huidige situatie is het plangebied voor net iets meer dan de helft verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling komt er netto circa 3017 m² aan verharding bij. Aangezien er een compensatieplicht van 10% open water geldt voor nieuw aan te leggen verharding, komt dit neer op een verplicht aan te leggen oppervlak van 302 m² open water. Met het Waterschap is overeengekomen dat verderop in het peilgebied, ter hoogte van de Mizarstraat, compensatie plaatsvindt voor de gehele herstructurering van het Sterrenkwartier, inclusief het plan Stella Nova II.

4.11.3 Conclusie

De realisatie van het planvoornemen belemmert het functioneren van de aangrenzende hoofdwatergang niet.

Het onderhavige initiatief gaat gepaard met een toename van het verhard oppervlak met circa 3017 m², wat neer komt op 302 m² te realiseren extra open water. Deze watercompensatie vindt verderop in het peilgebied, ter hoogte van de Mizarstraat, plaats.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridische bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten

De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de bestemmingen. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden.

In het navolgende wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.

Bestemming 'Groen'

De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als groenbestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, beplantingen en overige bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De gemeente Nissewaard streeft ernaar om de oevers van de watergang aan de noordzijde van het plangebied vrij te houden van bouwwerken. Nissewaard moet zich beter gaan verhouden ten opzichte van het landschap en de potentie benutten om een aantrekkelijke woonomgeving te creëren die aantrekkingskracht uitoefent op rest van de regio. Hierbij zijn de groene aders, waaronder de watergangen, een belangrijk element om te waarborgen. De gronden aan oevers van de watergang aan de noordzijde van het plangebied dienen uit planologisch oogpunt dan ook niet bebouwd te worden met allerlei bouwwerken. Om die reden zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitgesloten in de bouwregels in een 4 meter brede zone vanaf de oever. Voor deze zone is de aanduiding 'openheid' opgenomen. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een juridisch kader dat de realisering van vergunningsvrije bouwwerken in relatie tot de gewenste openheid van de oevers uitsluit. Ook hiervoor wordt de aanduiding 'openheid' gehanteerd in de Specifieke gebruiksregels. Ter plaatse zijn wel vlonders en terrassen toegelaten (zonder terrasschermen).

Bestemming 'Verkeer - 2'

Deze gronden zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied. Het gebied met de bestemming 'Verkeer - 2' heeft de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, reclameborden, abri's, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' zijn de gronden bedoeld voor een langzaam verkeersroute. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' staat een nutsgebouw.


Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en abri's worden gebouwd. In de regels zijn voor deze gebouwen nadere voorwaarden gegeven. Daarnaast worden in de regels nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bestemming 'Wonen - 1'

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn vrijstaande, geschakelde, aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan met de daarbij behorende tuinen en erven. Overigens zijn de gestapelde woningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. De overige woningen binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn grondgebonden woningen, waarbij de bergingen op het achtererfgebied van het woonperceel zijn gesitueerd.

In de regels is vastgelegd dat de hoofdgebouwen binnen een bouwvlak mogen worden gerealiseerd en tot welk percentage het zij- en/of achtererf met bijbehorende bouwwerken mag worden bebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'openheid' zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Op de verbeelding is de maximale goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen opgenomen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem. Hierbij is bepaald dat geen activiteiten zijn toegelaten die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan. In de bouwregels wordt verwezen naar een rapport van een archeologisch deskundige, zoals dat voor het voorliggende plangebied is vervaardigd. Het betreffende rapport zal worden geraadpleegd bij omgevingsvergunningen voor het bouwen en waar nodig zal nog nader onderzoek plaats hebben.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.

Anti-dubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.


Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten en tot de overschrijding van bouwgrenzen.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat omschreven wat binnen de bestemmingsregeling, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels, onder strijdig gebruik wordt verstaan. Tevens is de parkeerregeling opgenomen met daarin vastgelegd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden.

Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van 3 september tot en met 14 oktober 2020 voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende de inspraaktermijn is eenieder in de mogelijkheid gesteld om te reageren op het bestemmingsplan.

Er zijn in deze periode geen inspraakreacties ontvangen.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de vooroverlegpartners aangeboden. Er is één inhoudelijke reactie ontvangen. Deze is hieronder samengevat en beantwoord.

Vooroverlegreactie BOOR (Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam)

Samenvatting

In het bestemmingsplan is in de Toelichting correct opgenomen dat archeologisch onderzoek is gedaan en dat er nog een vervolgonderzoek nodig is. Ook correct is de opmerking dat de dubbelbestemming archeologie in verband met de kans op het aantreffen van archeologische waarden moet blijven gehandhaafd. De plankaart maakt echter een onderscheid in gebied met en gebied zonder de archeologische dubbelbestemming. Dat is onwenselijk. De plankaart aanpassen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het gehele plangebied laten gelden.

Reactie

Het gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' was opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan 'De Hoek-Sterrenkwartier 2009'. Dit wordt conform de opmerking van het BOOR aangepast voor heel het plangebied.


Conclusie

De verbeelding is naar aanleiding van de reactie aangepast.

6.3 Zienswijzen

Nadat de voorontwerp fase is afgerond wordt het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. In een separate notitie worden de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 19 november tot en met 31 december 2020 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende dit termijn is eenieder in de mogelijkheid gesteld om te reageren op het bestemmingsplan.

Er zijn in deze periode geen zienswijzen ontvangen.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

Er is een wijziging in het stedenbouwkundig plan doorgevoerd vanwege de ligging van belangrijke kabels en leidingen. Dit betekent dat dit bestemmingsplan gewijzigd wordt vastgesteld. De gewijzigde verkaveling is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en Maasdelta, waarbij Maasdelta ontwikkelt. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid in voldoende mate verzekerd.