Plan: | Lede zuidzijde, Hekelingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPHLNLEDEZZIJDE-3001 |
Voor het plangebied aan de zuidzijde van de Lede te Hekelingen, in aansluiting op de Jacob van den Berglaan, geldt beheersverordening Heer&Meester West. In tegenstelling tot de mogelijkheid die de beheersverordening biedt, wil de gemeente middels een bestemmingsplanprocedure voor drie woningen, de maatvoering van de voortuin en de minimale goothoogte wijzigen. Om dit mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied aan de Lede ligt aan de zuidzijde van de kern Hekelingen en ten noorden van de watergang Spui.
Ligging plangebied (bron google earth)
Het plangebied is een klein onderdeel van ‘Heer&Meester’.
De locatie is gelegen nabij het dorpshuis van Hekelingen, op de hoek Lede - Jacob van der Berglaan.
Voor het plangebied is de beheersverordening Heer&Meester van toepassing, welk is vastgesteld op 12 juli 2013. Het plangebied heeft in dit plan de bestemmingen 'Erf', 'Tuin' en 'Wonen'.
Uitsnede beheersverordening
De diepte van de voortuin is in dit plan 7 meter en de goothoogte is minimaal 4,5 m en maximaal 6 meter. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de diepte van de voortuin te wijzigen naar 5 meter en de minimale goothoogte te wijzigen naar 3 meter.
Het bestemmingsplan "Lede zuidzijde, Hekelingen" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft eerst de bestaande situatie in het plangebied en daarna de uitgangspunten. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in hoofdstuk 4. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, duurzame (energie)voorzieningen, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en landschap, verkeer en vervoer en water. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en komen eveneens de resultaten van het overleg aan de orde.
Het plan maakt een klein onderdeel uit van Heer&Meester.
Het betreft de locatie ter plaatse van de zwarte cirkel. De wijziging ten opzichte van de basis is dat de voortuindiepte wijzigt van 7 meter naar 5 meter. Tevens wijzigt de minimale goothoogte naar 3 meter.
Het plangebied betreft een bouwrijp terrein dat ingezaaid is met gras.
Hierna volgen enkele foto's (bron: google earth).
Foto genomen vanaf de hoek Lede - Jacob van den Berglaan
Foto vanaf de Jacob van den Berglaan
Foto richting Dorpshuis
Het plangebied is gelegen op de hoek Jacob van den Berglaan - Lede en grenst aan de noordkant aan Hekelingen Dorp en aan de westkant bevindt zich het dorpshuis van Hekelingen.
In het plan Heer&Meester is de lineaire structuur van het dorp Hekelingen voortgezet met een open bebouwingstypologie.
De woningen worden ontsloten via dammen op de Lede. De straten in en nabij het plangebied worden aangemerkt als verblijfsgebied met een 30 km uur regime.
Het plan vormt een onderdeel van het oorspronkelijke plan Heer&Meester.
De voormalige gemeente Spijkenisse, thans gemeente Nissewaard, had ruim 10 jaar geleden het plan opgevat om ten zuiden van het dorp Hekelingen een nieuwe woonwijk te ontwikkelen, genaamd Heer&Meester. Uitgangspunt daarbij was dat er een nieuwe villawijk zou ontstaan met 85 ruime kavels.
Door de economische neergang vanaf 2008 zijn de woningbouwplannen voor het plan Heer&Meester onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. Van de geplande woningen waren er in 2012 slechts zeven gebouwd.
Stevast Ontwikkeling uit Capelle aan den IJssel heeft in 2012 op eigen initiatief een plan gemaakt voor het oostelijk deel van Heer&Meester. Dit oostelijk gedeelte wordt aangeduid als het plan Park Waterrijk. In eerste aanleg betrof dit een ontwerp met 93 woningen. De eerste fase bestond uit het plan Park Waterrijk I. Dit plan omvat de bouw van 18 woningen ten oosten van de kern Hekelingen, onderaan de Toldijk. Deze woningen zijn allemaal verkocht. Daarna is in de tweede fase Park,Waterrijk II genaamd, ontwikkeld. Dit plan bestaat uit 24 woningen. Ook deze woningen zijn allemaal verkocht. Thans wordt de derde fase ontwikkeld. Deze fase bestaat uit 18 woningen.
De kavels met drie vrijstaande woningen die met dit plan worden mogelijk gemaakt sluiten aan op de oorspronkelijke uitgangspunten van Heer&Meester.
Het plangebied is bouwrijp gemaakt en ingezaaid met gras. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een functioneel gebruik voor wonen.
Met onderhavig plan worden geen woningen toegevoegd aan hetgeen op grond van de beheersverordening reeds mogelijk was; los van de situering en de goothoogte worden geen wijzigingen doorgevoerd.
In het plangebied zijn geen detailhandel, horeca, kantoren en bedrijven toegestaan.
De maatschappelijke functies zijn elders in de omgeving opgenomen en zijn dus niet mogelijk in dit plan.
In het plangebied is geen ruimte voor recreëren, groen en water. Dit wordt echter gecompenseerd door de ruime hoeveelheid groen en water in de directe omgeving.
Langzaam Verkeer
Langzaam verkeer kan gebruik maken van de algemene infrastructuur
Gemotoriseerd Verkeer
De woningen worden ontsloten op de Lede. Via Lede, Groede en de Dorpsstraat bereikt men de Hekelingseweg. Met de Metro en de Randstadrail reist men naar Rotterdam en Den Haag.
Parkeren
Voor het parkeren voor bewoners wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens de CROW.
Parkeren gebeurt op eigen terrein.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven en vindt een toetsing in het kader van de voorgenomen ontwikkeling plaats. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Voor het plangebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal drie woningen mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Conclusie
Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is voor dit plan niet aan de orde, tevens maakt dit plan geen andere woningtypologie mogelijk waardoor het aantal woningen in principe gelijk blijft ten opzichte van het oorspronkelijke plan.
Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het Rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014 en meermaals (gedeeltelijk) herzien, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
De provincie voert op basis van deze pijlers een “ja-mits” beleid: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Om hieraan te kunnen toetsen is de kwaliteitskaart ontwikkeld. Op deze kaart zijn vier lagen te onderscheiden:
Ladder voor duurzame verstedelijking
De provincie Zuid-Holland past de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (artikel 2.1.1 Verordening Ruimte):
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Het bouwplan voorziet in de bouw van extra woningen.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro bepaalt ten aanzien van de werking van de ladder, dat de ladder toegepast moet worden bij bestemmingsplannen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Hier worden in het geheel geen extra woningen toegevoegd. Er is hier geen sprake van een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.16, tweede lid, Bro wordt beschouwd.
Om deze reden hoeft de ladder der duurzame verstedelijking in dit geval niet te worden ‘afgelopen’.
Voor het gemeentelijke beleid geldt dat grotendeels het beleid van de voormalige gemeente Spijkenisse nog geldend is. Er is tot nu toe slechts op onderdelen, zoals bij het woonbeleid, integraal beleid ontwikkeld voor de gehele gemeente Nissewaard.
In 2016 heeft de gemeente Nissewaard de woonvisie 'Nissewaard woont' vastgelegd. Deze vervangt de eerdere woonvisies van de gemeente Spijkenisse en Bernisse. Met de visie wil de gemeente aangeven hoe zij kwaliteit ziet, wat belangrijk is en waar de gemeente kansen ziet.
Nissewaard is, als het om wonen en woonomgeving gaat, in tweeën te delen. Dat is historisch gegroeid. Aan de ene kant is er het open landschap met de kleine kernen, die door de jaren heen zijn ontstaan langs de rivieren de Bernisse en het Spui of als landbouwgemeenschap midden in de polder. De dorpen zijn rondom hun historisch hart licht gegroeid, maar altijd relatief klein gebleven. Aan de andere kant is er Spijkenisse, dat in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw in recordtempo is uitgegroeid tot een middelgrote stad.
Door demografische ontwikkelingen zal er in Nissewaard minder grootschalige nieuwbouw plaatsvinden dan voorheen. De focus zal verschuiven naar het transformeren van bestaande bebouwing, zodat die meer is afgestemd op de woonbehoeften van de huidige en toekomstige bewoners. Hierbij richt Nissewaard zich op haar eigen inwoners en op mensen uit de middenklasse die nu elders wonen. Een van de grootste uitdagingen voor de gemeente is de huidige inwoners, zeker de kleine kernen, te behouden. Tegelijkertijd is het van belang mensen van elders te verleiden zich in Nissewaard te vestigen. Om die ambities waar te maken, is een opwaardering van het woonaanbod en de woonomgeving nodig. Dit moet gebeuren vanuit een brede blik: sociaal, cultureel, landschappelijk, economisch, stedenbouwkundig en architectonisch.
De vraag naar suburbaan wonen aan de rand van Rotterdam zal blijven. Veel mensen zullen ook in de toekomst in een rustige, veilige omgeving willen wonen, dicht bij de grootstedelijke gebieden van de Randstad, het Haven-industriecomplex en voorzieningen, en het liefst in een huis met een tuin en een eigen parkeerplaats. Tegelijkertijd ontstaat een nieuwe middenklasse; een groep met een andere opleiding en woonwensen. Technologische ontwikkelingen en de verdergaande individualisering zorgen voor een behoefte aan nieuwe woonvormen. Het gaat om bewoners die lagere vaste lasten willen in ruil voor meer vrije tijd, een werkplek aan huis en belang hechten aan duurzaamheid en de kwaliteit van de buitenruimte. De openbare ruimte als sociale ontmoetingsplek, recreatie en het opwekken van energie zijn trends die de nieuwe woonwensen bepalen. Het is belangrijk te blijven investeren in een aantrekkelijke woonomgeving om daadkrachtige en vitale bewoners vast te houden of aan te trekken.
Nieuwe plannen en herstructurering moeten in deze woonbehoeften voorzien. Daarnaast moeten ze de eerder genoemde tweedeling tussen stedelijk en dorps overbruggen; ze moeten het open landschap, de kleine kernen en de stad op harmonieuze wijze met elkaar en de inwoners verbinden, met behoud van contracten en variatie in woonmilieus.
Het voorliggende plan speelt vooral in op de behoefte aan suburbaan wonen voor de mensen die in een rustige, veilige omgeving willen wonen. Binnen de categorie biedt het een breed palet aan woningbouwtypen. Het plan heeft ook nog enige flexibiliteit in zich, waardoor het mogelijk wordt op veranderende eisen in te spelen. Het plan sluit goed aan op ontbrekende (prijs)segmenten, waardoor binnen de gemeente de mogelijkheid is om een wooncarrière te maken.
Op 29 januari 2014 hebben de wethouders van de stadsregio Rotterdam de samenwerkingsafspraken voor de subregio's ondertekend. In deze convenanten worden afspraken gemaakt over de woonmilieus, de bestaande voorraad, de kwantiteit en kwaliteit van het planaanbod en de omvang en toegang van de sociale voorraad. Bij de ondertekening van het convenant is er op basis van de Primos prognose geconstateerd dat er een overcapaciteit is aan nieuwbouwplannen op Voorne-Putten en dat een reductie van dit overaanbod noodzakelijk is.
Uit het moederplan blijkt dat er voldoende behoefte is voor de realisatie van vrijstaande woningen. Deze woningen zijn dan ook geen nieuwe toevoeging aan de woningvoorraad.
Conclusie van het geheel is dat het voorliggende plan een bijdrage kan leveren aan de woning behoefte in Nissewaard voor de komende jaren.
Bouw meer verschillende woningtypes in Spijkenisse, verbeter de bereikbaarheid, zorg voor meer en gevarieerde werkgelegenheid en benut het groen in de Bernisse. Deze vier principes vormen een toekomstvisie die moet zorgen voor een veerkrachtig en verbonden Nissewaard in 2040. Deze toekomstvisie is in november 2017 vastgesteld.
Een breed aanbod aan verschillende type woningen trekt ook verschillende type inwoners aan. Keuzemogelijkheid is van belang voor een schokbestendige woonomgeving.
Het VGRP is vastgesteld op 7 december 2016. Hierin is weergegeven hoe de gemeente haar rioleringstaak vorm wil geven. Het VGRP heeft de volgende speerpunten:
De gemeente wil deze speerpunten realiseren door:
Rijksbeleid
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.
Gemeentelijk beleid
De voormalige gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (meest recente versie vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid om te zorgen:
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid, dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vastgesteld op 29 juni 2011).
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject, of geen verdere stappen te ondernemen.
In december 2017 is door Archeologie Rotterdam (BOOR) een notitie opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat er in het verleden al archeologisch onderzoek is uitgevoerd voor deze locatie. Dit onderzoek leverde geen aanwijzingen op voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Er dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan moet op basis van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 het bevoegd gezag, de gemeente Nissewaard worden geïnformeerd.
Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor de realisatie van de woningen. De notitie is als Bijlage 1 Notitie archeologie toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plangebied wordt omgeven door woningen die mogelijk worden gemaakt of worden gerealiseerd binnen de mogelijkheden van de huidige vigerende beheersverordening. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het dorpshuis. Hiervoor geldt milieucategorie 2. Voor het plangebied geldt omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De woningen komen op ruim 40 meter vanaf de grens van het perceel van het dorpshuis te liggen.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van woningen.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
In februari 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
De onderzoekslocatie is op basis van het vooronderzoek beschouwd als een onverdachte locatie.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit humeuze klei, plaatselijk is er in de bovengrond sprake van zwak humeus zand. In de ondergrond zijn veenlagen aangetroffen. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,57 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de grond zijn geen verhogingen aan de onderzochte parameters gemeten.
Grondwater:
In het grondwater is barium licht verhoogd aangetroffen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het grondwater een streefwaarde overschrijding aan barium is gemeten. Dit gehalte wordt beschouwd als zijnde een natuurlijk verhoogde waarde. Verder zijn er geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf is milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan ‘Hekelingen 2012’ is de rapportage “Bestemmingsplan Hekelingen, advies externe veiligheid” opgesteld door de DCMR Milieudienst Rijnmond d.d. 13 maart 2012 (kenmerk 21347111). In die rapportage zijn de verschillende risicobronnen in dat plangebied beschreven. Vanwege de ligging van het plangebied kan de inhoud van de rapportage van de DCMR ook worden gebruikt voor de beoordeling van de veiligheidssituatie in het plangebied.
Uit de rapportage komt naar voren dat alleen voor de buisleidingstraat RotterdamAntwerpen die ten zuiden van het plangebied loopt een verder verantwoording in het kader van externe veiligheid noodzakelijk zou zijn. Op basis van de structuurvisie buisleidingen geldt er een veiligheidsstrook van 70 m. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt afgerond 50 m aan weerszijden van de leidingstrook. Het plangebied ligt echter op een afstand tot de buisleidingenstraat van meer dan 400 m, waardoor die buisleidingenstraat niet relevant is voor het plangebied.
Het plangebied ligt formeel ook nog in het invloedsgebied van de risicobedrijven De Rijke B.V. aan de Malledijk 1 en Shell Nederland Raffinaderij aan de Vondelingenweg in Rotterdam en van de transportroutes spoortraject Europoort-Botlek. Deze risicobronnen liggen echter zo ver van het plangebied vandaan dat verdere verantwoording voor deze bronnen niet nodig is.
Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de gemeente Nissewaard haar bewoners actief informeert op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Door middel van de campagne Denk Vooruit ('Rampen vallen niet te plannen, voorbereidingen wel') worden burgers geïnformeerd hoe men zich kan voorbereiden op een eventuele calamiteit.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat in dit bestemmingsplan voldaan wordt aan de wettelijke eisen en het geldende beleid op het gebied van externe veiligheid.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Het plangebied is gelegen in een 30-km gebied en niet gelegen binnen geluidszones van wegen. Een akoestisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle spoorwegen en metrobanen geluidszones. Het plangebied ligt niet binnen de zone van spoorlijn of metrobaan. Railverkeerslawaai speelt geen rol.
In het kader van de Wet geluidhinder moeten alle industrieterreinen waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. De planlocatie ligt niet binnen de onderzoekszone van een industrieterrein. Industrie speelt bij de voorgenomen ontwikkeling geen rol.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van enkele woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.
De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.
Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.
In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van bestemmingsplannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.
In februari 2018 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van het plangebied met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied.
Soortbescherming
Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest - of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachte diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
Opgemerkt wordt dat het voorkomen van bodembroedende vogelsoorten op voorhand niet uitgesloten kan worden. Alle in gebruik zijnde nesten zijn binnen het broedseizoen beschermd. Indien er geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten voorafgaand hieraan moet de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
De zorgplicht blijft te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten zuidwesten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oude Maas. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 2,4 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland. Gezien de afstand tussen het plangebied en het NNN wordt een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN gebieden niet verwacht.
Dit aspect vormt geen belemmering voor de realisate van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
De locatie wordt ontsloten op de Lede. De woningen zullen voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Uitgaande van de verwachting dat er 3 vrijstaande woningen worden gebouwd, worden er bij een gemiddelde van 6 vervoersbewegingen per woning per etmaal, slechts 18 bewegingen per dag gegenereerd. In het moederplan is hier al rekening mee gehouden.
Parkeerbeleid
De gemeente Nissewaard volgt ten aanzien van het parkeerbeleid zo veel mogelijk de landelijke richtlijnen van het CROW. Er wordt een onderverdeling gemaakt tussen 'kerncentrum' en 'schil'. Het plan behoort tot de schil.
Voor het parkeren voor bewoners wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens de CROW. Op eigen terrein worden minmaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, die onafhankelijk van elkaar gebruikt kunnen worden. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd in Kaatje Mollaan, waar voldoende langsparkeerplaatsen zijn.
Conclusie
Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtoffer risico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken [PZH 2014]. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) in deze methodiek bedraagt 1x10-5 [HKV 2013].
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Het Waterbeheerprogramma bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Het programma bevat maatregelen en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan.
Thema's die in het Waterbeheerprogramma aan bod komen zijn:
Om de doelen die in het Waterbeheerprogramma zijn geformuleerd te bewerkstelligen wordt jaarlijks een maatregelenprogramma uitgewerkt in een Kadernota, programmabegroting en jaarplannen. Op deze wijze worden ook de financiële consequenties van het Waterbeheerprogramma geborgd.
Oppervlaktewatersysteem
Het gedeelte van het plangebied waar de woningen worden gebouwd ligt in peilgebied 6.23 van het waterschap Hollandse Delta. In dit peilgebied wordt een streefpeil van -2,65 m NAP nagestreefd. De woningen komen op – 1.20 NAP. Het is de bedoeling dat in het gehele plan Heer&Meester het peil in de toekomst op – 2,65 m NAP zal worden gebracht. Daarmee zal het peil van Heer&Meester overeenstemmen met dat van het plangebied.
Op 12 augustus 2008 is door WSHD de vergunning (nr. K08.0490VP) verleend aan de gemeente Spijkenisse voor de waterstaatkundige inrichting en het hebben en onderhouden van de bijbehorende waterstaatkundige werken voor het plan Heer&Meester te Hekelingen gemeente Spijkenisse (thans gemeente Nissewaard).
De herontwikkeling leidt tot wijzigingen maar niet tot een afname van het oppervlaktewater ten opzichte van plan “Heer&Meester”. Bij de uitwerking van plan wordt de reeds verleende vergunning als uitgangspunt gebruikt en per fase wordt, indien nodig, een wijziging op de vergunning aangevraagd. Voordat een wijziging wordt aangevraagd vindt vooroverleg met WSHD plaats en wordt gecontroleerd of het watersysteem, zoals vastgesteld in de vergunning van “Heer&Meester” behouden blijft.
Riolering
Qua riolering vormt de dorpskern van Hekelingen een apart bemalingsgebied binnen het totale stelsel van Nissewaard. Het gemengde rioolstelsel van dit gebied voert het afvalwater onder vrijverval af naar het rioolgemaal aan de Lede / J. Hoogstadlaan. Dit gemaal verpompt het afvalwater via een persleiding naar het rioolstelsel van de woonwijk Waterland dat onderdeel uitmaakt van het centrale bemalinggebied van Spijkenisse. Het centrale gebied voert vervolgens af naar een doorvoerpompstation van het waterschap Hollandse Delta waarvandaan het afvalwater via een persleidingenstelsel naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) op de Allemanspolder wordt verpompt.
In het verbreed Gemeente Rioleringsplan 2017-2021 is als beleidsuitgangspunt opgenomen, dat bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen stedelijk afvalwater gescheiden wordt ingezameld en afgevoerd middels de reeds bestaande systemen.
Het hemelwater wordt afgevoerd naar de watergang aan de rand van het plangebied.
Tenslotte wordt vermeld dat om diffuse verontreiniging van water en bodem tegen te gaan, het van belang is duurzame, niet–uitloogbare bouwmaterialen en straatmeubilair toe te passen.
Grondwater
Omdat Hekelingen een relatief ruime drooglegging kent en omdat ook de afvoercapaciteit van het over het algemeen robuust opgezette oppervlaktewatersysteem in deze gebieden ruim is gedimensioneerd, bestaat er slechts een geringe kans dat tijdens hevige neerslagperioden een serieus probleem met wateroverlast en/of te hoge grondwaterstanden zal optreden.
In het plangebied is er geen grondwaterprobleem.
Onderzoek / onderdeel waterhuishouding
Watertoets en waterbeheer
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing. Het betreft een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de waterhuishoudkundige aspecten van de ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta te Ridderkerk welke verantwoordelijk is voor zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer.
In het Waterstructuurplan dat in samenwerking met de waterbeheerders is opgesteld voor het stedelijk gebied van Spijkenisse komt Hekelingen niet als een probleemgebied naar voren en worden tot 2050 geen maatregelen voorgesteld voor het graven van extra waterberging. Wel stelt het waterschap bij de uitbreiding van bebouwing in het stedelijk gebied normaal gesproken de voorwaarde dat bij een toename van het afvoerend verhard oppervlak (verschil tussen de bestaande en de nieuwe situatie) 10 % hiervan als extra m² wateroppervlak gecompenseerd dient te worden.
In overleg met het waterschap Hollandse Delta is een plan ontwikkeld om de waterhuishouding rondom de nieuwbouwwijk Heer&Meester zo optimaal mogelijk in te richten. Gebruik makend van de maatregelen vanuit het Waterbeheerplan Putten van het waterschap waarbij overtollig water van goede kwaliteit uit de gebieden ten oosten van de Toldijk via de zuidelijk van Heer&Meester lopende watergang H06005 wordt afgevoerd, is er voor gekozen deze waterstroom via een aantal regelbare klepstuwen door het nieuwbouwgebied zelf te laten stromen. Hiermee kan de wijk onder normale weersomstandigheden van voldoende vers en kwalitatief goed water worden voorzien.
Het waterschap Hollandse Delta heeft voor de primaire waterkering langs het Spui een dijkversterkingprogramma uitgevoerd omdat bleek dat grote delen niet aan de gestelde veiligheidsnormen voldeed.
Rioleringtechnisch gezien wordt er bij de uitbreiding van bebouwing naar gestreefd zoveel mogelijk verhard oppervlak af te koppelen van de riolering. Om deze reden zal het nieuwbouwplan worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel waarbij het water van het dak en de straat rechtstreeks naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd. De vuilwaterafvoer (DWA) wordt hierbij op het bestaande gemengde rioolstelsel van de dorpskern aangesloten.
Conform het Stedelijk Waterplan en het beleid van de waterbeheerders zullen nieuw te graven watergangen met zowel een bodembreedte als een waterdiepte van minimaal 1 meter worden uitgevoerd. Tevens zullen stilstaande, niet doorspoelbare waterlopen worden vermeden en zullen oevers daar waar mogelijk natuurvriendelijk worden ingericht.
In z'n algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem op grond van de “Keur” een Watervergunning (aanlegvergunning) dient te worden aangevraagd bij het waterschap Hollandse Delta. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van duikers of stuwen, maar ook voor het graven van nieuwe watergangen of het aanbrengen van beschoeiingen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast of dat de berging of aan- en afvoer van water gehinderd wordt.
Op grond van het beleid van het waterschap moet er bij een toename van verharding 10 % van de toename van verharding als compenserende waterberging in hetzelfde peilgebied worden gegraven. Bij de ontwikkeling van Heer&Meester is hier voldoende rekening meegehouden.
De invloed van de ontwikkelingen in het kader van dit plan op het watersysteem is getoetst aan de randvoorwaarden en het waterbeleid van het Waterschap en de gemeente Nissewaard.
Het initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor het watersysteem.
De initiatiefnemer dient zich bewust te zijn van de consequenties van tuinaanpassingen die hoogteverschil veroorzaken vanwege hoogte aangrenzende percelen Beeldsweg en grondwaterstand en Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand. Eventuele wateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar, en mag niet worden afgewenteld op naburige percelen. Initiatiefnemer en gemeente zullen in onderling overleg bepalen welke maatregelen getroffen worden om wateroverlast te voorkomen, zoals drainage en eventueel grondkering
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Er is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling de drie woningen mochten immers al op grond van de beheersverordening. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Gelet op de kenmerken van het plan, zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstuk indeling bestaat uit:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, balkons, luifels of ingangspartijen ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze uitbreidingen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Wonen
De bestemming ‘Wonen’ is gelegd op de gronden waar de woningen gebouwd zullen worden. Om richting te geven aan de opzet van het stedenbouwkundige plan is gebruik gemaakt van een bouwvlak.
Overige bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Diverse maatvoeringen zijn opgenomen om afstanden tot perceelsgrenzen te garanderen alsmede voor de goot- en bouwhoogte.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’ zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 40 cm een archeologisch rapport te overleggen. Het bevoegd gezag kan naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren.
Het bestemmingsplan is als voorontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd worden in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Nissewaard. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. Er is gedurende deze periode geen zienswijze ingediend.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.
In het voorliggende plan wordt het realiseren van maximaal drie woningen beoogd. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeente Nissewaard is grondeigenaar van de kavels. De kosten die gemaakt gaan worden om dit plan te kunnen realiseren zullen gedekt worden uit de grondverkopen, een exploitatieplan is dus niet nodig.
Handhaving van regelgeving vraagt om actuele regels. Regels die zijn gebaseerd op verouderde inzichten hebben hun geloofwaardigheid verloren en kunnen in redelijkheid niet meer worden afgedwongen. Door verouderde regels neemt de kans op misbruik daarvan toe. Door de actualisering van bestemmingsplannen worden actuele ruimtelijke kaders aangegeven en worden de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijk relevante norm vast, met daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheden, die het bestuur de mogelijkheid geven in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen van sancties achteraf, zoals bestuursdwang en dwangsommen. Dit wordt de repressieve vorm van handhaving genoemd. Handhaving bestaat echter ook uit het stellen van normen, het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Dankzij enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
Algemeen
Binnen de gemeente Nissewaard bestaat de uitdrukkelijke wens om concreet werk te maken van de handhaving en te komen tot een beleidsmatige aanpak. Tot nu toe wordt handhaving niet binnen een structuur toegepast, maar wordt veelal ingespeeld op incidenten en excessen en wordt er gereageerd naar aanleiding van klachten. Het handhavingsbeleid zal zich moeten ontwikkelen tot het vastleggen van een structuur, waarbinnen van tevoren door het bestuur vastgelegde doelen nagestreefd worden. In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk.
Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen worden genoemd: het tegengaan van het bouwen zonder omgevingsvergunning, waarbij legalisatie achteraf niet mogelijk is en het optreden in gevallen waar sprake is van een grove afwijking van reeds verleende (omgevings)vergunningen.
Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel en het straffen van de overtreder. Het actualiseren van bestemmingsplannen is op zichzelf reeds een vorm van handhaving. Zoals hiervoor al is aangegeven, is handhaving namelijk niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders, maar ook voor een belangrijk deel het maken van heldere en hanteerbare regels en het verschaffen van inzicht daarin, zodat eenieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden.
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan zogenaamde 'oude' gevallen. Bij de opstelling van bestemmingsplannen dient nagegaan te worden welke situaties uitdrukkelijk gehandhaafd moeten worden, welke zaken onder de werking van het overgangsrecht kunnen worden gebracht en welke zaken positief bestemd kunnen worden. In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan wordt hier daarom uitdrukkelijk bij stil gestaan. Zo nodig zal wraking van de illegale situatie plaats moeten vinden, zodat in principe handhaving mogelijk blijft.
Gestructureerd toezicht
De afgelopen jaren heeft handhaving van het ruimtelijk beleid veelal plaatsgevonden op basis van het piepsysteem en toevallige controle. De doelstelling binnen de gemeente Nissewaard is om te komen tot een integrale structurele vorm van toezicht en opsporing. Daartoe is een concept beleidsplan handhaving omgevingsrecht opgesteld.
Uitvoering
Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. In die zin biedt de aankondiging dat een overtreding van het bestemmingsplan tevens een overtreding is op grond van de Wet Economische Delicten, perspectief. De uitvoering en voortgang van de handhaving kan jaarlijks worden vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk dient te worden vastgesteld.