Plan: | 150/25 kV-Transformatorstation Geervliet |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.BPGVLtrafo-2001 |
Netbeheerders Stedin en TenneT hebben op een gedeeld perceel aan de Noorddijk te Geervliet een hoogspanningsstation met een aantal transformatoren en schakelinstallaties. Voor Stedin is dit een transformatorstation met een tweetal transformatoren. Van TenneT is er een zogeheten GIS-schakelinstallatie en een schakeltuin aanwezig op het perceel. Een GIS-Schakelinstallatie is een 'Gas Insulated Switchgear' wat neerkomt op een gas geïsoleerde hoogspanningsinstallatie in een gesloten bouwwerk.
In de regio waar het station ligt is sprake van congestie op het elektriciteitsnet. Nieuwe aansluitingen op het net zijn hierdoor op dit moment niet mogelijk. Hiervoor wordt op diverse plaatsen geïnvesteerd om het net uit te breiden. Om voldoende capaciteit op het elektriciteitsnet te kunnen blijven borgen zijn zowel TenneT als Stedin voornemens om verzwaringen/uitbreidingen op dit station te realiseren.
Dat is uitdagend omdat het bestaande terrein van het station nu al zichtbaar en onzichtbaar vol is. Zowel boven als onder de grond is het terrein al grotendeels in gebruik. Daarnaast moet voldaan worden aan strenge veiligheidsvoorschriften en technische eisen. Dat maakt een uitbreiding van een bestaand station in dit geval een complexe puzzel.
Stedin is voornemens om het bestaande transformatorstation te verzwaren met een derde 150/25 kV-transformator met een vermogen van 120 MVA (mega volt amperé). Deze transformator wordt opgesteld in het westen van het plangebied dat hiervoor moet worden uitgebreid. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt het vermogen van het station uitgebreid naar een totaal opgesteld transformatorvermogen van 360 MVA, waarvan 240 MVA gelijktijdig in te schakelen vermogen (N-1/redundante reguliere bedrijfsvoering). Het elektriciteitsnet is namelijk zo uitgevoerd dat er altijd een reserve optie aanwezig is voor bijvoorbeeld onderhoud. De ontwikkeling is in onderstaande figuur weergegeven.
Figuur 1-1 Locatie nieuwe 15-/25 kV-transformator
Door deze verzwaring overschrijdt het transformatorstation een gelijktijdig in te schakelen vermogen van 200 MVA. Als deze grens wordt overschreden wordt een inrichting op basis van Besluit omgevingsrecht (Bor) (Art. 2.1, lid 3 Bor in combinatie met Bijlage I onderdeel C, lid 20.1 onder b en onderdeel D lid 1 onder n) aangemerkt als inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken (Wet geluidhinder industrieterrein). De voorgenomen uitbreiding leidt er dus toe dat de inrichting wordt ontwikkeld tot een transformatorstation met niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen vermogen van meer dan 200 MVA. Volgens de Wet geluidhinder is een scheiding tussen een dergelijke inrichting en geluidsgevoelige objecten zoals woningen noodzakelijk. Concreet heeft dit als gevolg dat de inrichting gelegen moet zijn op een geluidgezoneerd industrieterrein.
Een geluidgezoneerd industrieterrein wordt vastgelegd in het bestemmingsplan en krijgt een zone rondom de inrichting waarin het toelaten van geluidsgevoelige objecten alleen onder voorwaarden mogelijk is. Ook bepaald deze zone het maximum niveau van geluid dat door de inrichting mag worden geproduceerd.
In de huidige situatie is het perceel niet gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein. De nieuwe transformator past ook niet op het huidige perceel waardoor het perceel naar het westen uitgebreid moet worden en dient de bestaande weg te worden omgelegd om ruimte te maken voor de plaatsing van de derde transformator. Zodoende is het toevoegen van de transformator strijdig met het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied West'.
De beoogde uitbreiding van TenneT is de plaatsing van een tweede GIS-schakelinstallatie. De omvang van deze installatie is meer dan is toegestaan op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan. Ook deze ontwikkeling is strijdig met het huidige bestemmingsplan. Deze ontwikkeling is onderstaand weergegeven.
Figuur 1-2 locatie nieuwe GIS-installatie
Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken dient daarom het bestemmingsplan te worden aangepast. Met voorliggend document wordt voorzien in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Figuur 1-3 Luchtfoto plangebied Bron: Streetsmart Cyclomedia
Ligging
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied ten oosten van Geervliet en ten Noordwesten van Spijkenisse. Boven het plangebied langs loopt het Scheepvaart- en Voedingskanaal. Het huidige transformatorstation is deels gelegen tegen de dijk van dit kanaal aan.
Figuur 1-4 Ligging plangebied Bron: Streetsmart Cyclomedia
Begrenzing
Het plangebied is gelegen binnen de kadastrale percelen 1029, 1030, 642 en deel 796 allen sectie A van de voormalige gemeente Bernisse (nu gemeente Nissewaard). In het zuiden wordt het plangebied begrenst door de Noorddijk, in het oosten, westen en noorden wordt het plangebied begrenst door omliggend groen, met direct ten noorden de dijk.
Figuur 1-5 Begrenzing plangebied Bron: Streetsmart Cylomedia
Omgeving
In de directe omgeving liggen voornamelijk agrarische percelen. Aan de oostzijde van het station ligt de jachthaven van watersportvereniging Hairt-Hille. Direct ten zuiden ligt een agrarisch bouwvlak met woning aan de Hogelandseweg 18, met iets verder een tweede bouwvlak voor een agrarisch verwant bedrijf op nr. 20.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West' dat op 7 december 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van de Gemeente Nissewaard. Vanuit dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen gelegen:
Bestemmingen
Bedrijf - enkelbestemming;
Groen - enkelbestemming
Verkeer - enkelbestemming
Leiding - Hoogspanning - dubbelbestemming;
Leiding - Hoogspanningsverbinding - dubbelbestemming;
Leiding - Olie - dubbelbestemming;
Waarde - Archeologie 2 - dubbelbestemming;
Waterstaat - Waterkering - dubbelbestemming.
Aanduidingen
Bouwvlak;
nutsvoorziening - functieaanduiding;
maximaal aantal wooneenheden: 0 - maatvoeringsaanduiding;
geluidzone industrie - gebiedsaanduiding;
veiligheidszone - leiding - gebiedsaanduiding.
Figuur 1-6: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied West' Bron: Ruimtelijke plannen
Strijdigheid
Het plan is strijdig met de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Voor de bouw van de derde transformator wordt de bestaande weg (nu bestemd als 'Verkeer') verlegd op gronden die in de huidige situatie zijn bestemd als 'Groen'. Dit is op grond van de bestemmingsomschrijving niet toegestaan. Binnen een gedeelte van de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' wordt de derde transformator ontwikkeld. Dat is in de huidige situatie niet toegestaan op grond van de bouwmogelijkheden van de enkelbestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken ,geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 meter. De bouw van de GIS-installatie is niet mogelijk binnen de bouwmogelijkheden van de bestemming 'Bedrijf'. Hierbinnen zijn gebouwen tot een hoogte van maximaal 9 meter toegestaan. De GIS-installatie overschrijdt deze maximale bouwhoogte. Ook wordt de maximale oppervlakte van de te bouwen gebouwen overschreden. Dit is op dit moment begrenst op de bestaande oppervlakte van gebouwen aangevuld tot maximaal 10% extra bebouwing. Dat wordt ook in de toekomstige situatie overschreden.
Binnen de gronden die bestemd zijn met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' mag uitsluitend worden gebouwd als er door middel van een archeologisch rapport kan worden aangetoond dat er geen schade aan of verstoring van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond is te verwachten. Dit onderzoek wordt op dit moment nog uitgevoerd, maar is nog niet gereed. Hierin is het planvoornemen niet noodzakelijkerwijs strijdig met de vigerende bestemmingsregel, maar voordat gestart wordt met de bouw moet nog wel voldaan worden aan deze planregel.
Daarnaast is er, zoals eerder beschreven, sprake van strijdigheid met de Wet geluidhinder. Hiervoor moet het terrein moet worden omgezet in een geluidgezoneerd industrieterrein met een geluidszone.
Gezamenlijk vormt dit de grondslag voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.
Met voorgenomen bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer' verplaatst, de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bestemming 'Bedrijf' aangepast, wordt het station aangewezen als geluidgezoneerd industrieterrein en wordt er een geluidzone om het plangebied heen gelegd. De overige (dubbel)bestemmingen binnen het plangebied blijven intact en zijn één op één overgenomen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders op verschillende schaalniveaus. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op relevante wet- en regelgeving. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de regels weergegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan alsmede de resultaten van de doorlopen procedure van het bestemmingsplan.
In de huidige situatie is het terrein in gebruik voor elektriciteitsdistributie en -transformatie door TenneT en Stedin. Op het terrein staan twee 150/25 kV-transformatoren, een schakeltuin en een GIS-schakelinstallatie opgesteld. Op het terrein zijn tevens twee hoogspanningsmasten gesitueerd.
In de beoogde situatie wordt het terrein aan de westzijde uitgebreid. In dit gedeelte wordt een derde 150/25 kV-transformator opgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt de bestaande weg 20 meter omgelegd. Ten oosten van de bestaande GIS-schakelinstallatie wordt een nieuwe GIS-schakelinstallatie opgesteld. De schakeltuin wordt in de nieuwe situatie gesaneerd. De andere transformatoren en installaties blijven behouden.
Figuur 2-1 globale lay-out toekomstige situatie
Kader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking.
Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. De volgende nationale belangen zijn geformuleerd vanuit de NOVI:
Relevantie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is nationaal belang 11: 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is, en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur'. Hierbij zijn transportverbindingen van 110 kV en hoger van nationaal belang. De ruimtelijke inpassing hiervan is in eerste instantie bevoegdheid van de decentrale overheden. Indien noodzakelijk kan de rijksoverheid de ruimtelijke inpassing van transportverbindingen van 110 kV en 150 kV op zich nemen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een 150/25 kV-transformator toegevoegd. Dit betreft een ondersteuning van een 150 kV transportverbinding. In dit geval wordt dit geregeld door de desbetreffende decentrale overheid, namelijk de gemeente Nissewaard.
Kader
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende projectgebied.
Relevantie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de voorgenomen nationale belangen uit de SVIR en het BARRO.
Kader
Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. Naderhand is deze nog bijgesteld, zodoende wordt er aan de meest recente versie (geconsolideerde versie 25-10-2022) getoetst. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd. De Omgevingsverordening geeft concrete uitwerking van dit beleid door middel van regels. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.
Richtinggevende ambities
In de Omgevingsvisie zijn de volgende zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:
Relevantie
Een gevolg van de energievernieuwing is minder gebruik van fossiele brandstoffen en daardoor een toenemende elektrificatie. Deze elektrificatie zorgt voor een toenemende belasting van het elektriciteitsnet. Om deze toenemende belasting op te kunnen vangen dient het elektriciteitsnet uitgebreid/verzwaard te worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier een bijdrage aan geleverd.
Het omgevingsprogramma Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan gefocust op het landelijk gebied. De meest rencente versie van het omgevingsprogramma is vastgesteld op 6 april 2021. Vervolgens is hier nog een herziening van geweest die is vastgesteld op 9 november 2021. Het omgevingsprogramma beschrijft voornamelijk wat wenselijk is in de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen. Het gaat voornamelijk in om op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere wijze in te vullen. Hierdoor ontstaat een goede balans tussen het belang van goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een vitale landbouw.
Het omgevingsprogramma gaat specifiek in op de nieuwvestiging van intensieve veehouderij, het handhaven van de openheid van het landelijk gebied, overnames van akkerbouwbedrijven en aangewezen gebieden in de verordening voor de ontwikkeling van glastuinbouw en boom-en sierteelt.
Relevantie
Het omgevingsprogramma is voornamelijk gefocust op landbouw, veehouderij en anderzijds agrarische activiteiten. Met de voorgenomen ontwikkeling worden dit soort activiteiten niet gerealiseerd en is er ook geen invloed op de omliggende activiteiten met een dergelijk karakter. Het omgevingsprogramma vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
Op 20 februari 2019 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In de afgelopen jaren is de verordening meermaals aangepast en herzien. Daarom wordt er aan de meest recente geconsolideerde versie van 1 april 2023 getoetst.
In de omgevingsverordening is vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024 op integrale wijze het omgevingsbeleid vertaald in samenhangende en overzichtelijke regels over de fysieke leefomgeving. Aan deze regels wordt het planvoornemen getoetst.
Relevantie
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende artikelen relevant:
Artikel 3.36 vrijstellingen ontgrondingen
Op grond van artikel 3.1. van de Ontgrondi ngenwet is het verboden om zonder vergunning te ontgronden. In artikel 3.3.6 van de POV zijn vrijstellingen opgenomen voor specifieke werkzaamheden. In lid a is de volgende vrijstelling opgenomen: "het aanbrengen, vervangen, wijzigen, onderhouden of opruimen van buizen of kabels met toebehoren". Een gedeelte van de werkzaamheden behorende bij de voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het (ver)plaatsen van bekabeling. Op grond van deze vrijstelling hoeft hier geen vergunning voor ontgronding te worden aangevraagd.
Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied
Op grond van kaart 14 van de POV is de 'Beschermingscategorie 3 buitengebied' op het plangebied gelegen. Een ruimtelijke ontwikkeling is uitsluitend toegestaan als de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. Hiervoor dient een een motivering te worden opgesteld die ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Tevens dienen de volgende kwaliteiten betrokken te worden in de motivering:
Toetsing
Op de locatie is reeds een transformatorstation aanwezig, dit zorgt al voor een onderbreking van het landschap in de huidige situatie. Het gaat om een beperkte uitbreiding van de bouwhoogten, de toevoeging van een tweetal installaties en een kleine uitbreiding van het terrein. Dit leidt echter niet tot een significant grotere verstoring van de openheid en structuur van het landschap dan het geval is in de huidige situatie. Het groene karakter zal ook zo veel mogelijk behouden blijven. Daarnaast wordt de schakeltuin op het perceel op termijn afgebroken. Dit leidt tot een vermindering van de verstoring van het landschap.
Artikel 6.9d Beschermingscategorie 2 Groene Buffers
Op grond van kaart 14 van de POV is de 'Beschermingscategorie 2 groene buffers' op het plangebied gelegen. Een ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie niet onevenredig wordt verstoord. Om te onderbouwen dat er geen sprake is van een onevenredige verstoring dient er een motivering op te worden gesteld waarin de volgende kwaliteiten betrokken moeten worden:
Toetsing
Het gebied speelt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie een essentiële rol in de stroomvoorziening van Geervliet en omstreken. Deze identiteit blijft met de beperkte uitbreiding ongewijzigd. Door te kiezen voor een uitbreiding van het bestaand station hoeft hier maar een kleine ingreep plaats te vinden en wordt voorkomen dat elders binnen de gemeente een nieuw transformatorstation wordt ontwikkeld. Het extra ruimtebeslag van de ontwikkeling wordt dan ook niet gezien als een grootschalige zelfstandige ontwikkeling en houdt het omliggende groen en karakter zo veel mogelijk in stand. Eventuele compensatie wordt nader toegelicht in de sectorale toetsing in hoofdstuk 4.
De voorgenomen ontwikkeling is zodoende in lijn met het gestelde in de omgevingsverordening Zuid-Holland.
Kader
Bovenstaand is getoetst aan de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland'. Deze is in de huidige situatie van kracht. Per 1 januari 2024 wordt de 'Zuid-Hollandse Omgevingsverordening' van kracht. Aangezien Het bestemmingsplan op zijn vroegst pas na 1 januari 2024 vastgesteld kan worden. Zodoende is er voor gekozen om tevens de relevantie van de Zuid-Hollandes Omgevingsverordening in beeld te brengen.
Relevantie
Op grond van de Zuid-Hollandes Omgevingsverordening is het plangebied aangewezen als grondgebied van Waterschap Hollandse Delta en als verplicht peilbesluitgebied. Dit heeft geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling en de voorgenomen ontwikkeling zorgt eveneens niet voor verstoring van deze werkingsgebieden. Zodoende kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Het uitvoeringsprogramma ‘Schone Energie voor Iedereen’ is de opvolger van de Energie-Agenda ’Watt Anders’. Het doel is dat gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in Zuid-Holland samenwerken aan het landelijk bepaalde doel in het klimaatakkoord: 49% minder CO2 uitstoot in 2030. De provincie draagt bij aan dit doel en zet zich ervoor in dat alle activiteiten samen komen in een betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland werkt vooral aan de volgende drie punten:
Relevantie
De voorgenomen ontwikkeling faciliteert de energietransitie en een verdere mogelijkheid tot elektrificatie in Geervliet en de directe omgeving. Hiermee wordt ook een bijdrage geleverd aan de beoogde CO2-reductie van het klimaatakkoord. Zodoende is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met het gestelde in het 'Uitvoeringsprogamma Provincie Zuid-Holland schone energie voor iedereen 2020-2023'.
Kader
De voormalige gemeente Bernisse (opgegaan in Nissewaard) heeft in 2010 de 'Structuurvisie 2025' vastgesteld. Door de gemeente Nissewaard is voor dit grondgebied nog geen nieuwe structuurvisie of omgevingsvisie vastgesteld. Daarom is deze structuurvisie nog onverminderd van kracht. Met deze structuurvisie heeft de gemeente Bernisse inzichtelijk gemaakt waar de gemeente ruimtelijk, maatschappelijk en economisch wil staan in 2025.
Relevantie
Met onderstaande kaart is weergegeven wat de strategie is voor de verschillende gebieden in de gemeente:
Figuur 3 -1 Uitsnede Structuurvisie 2025 Gemeente Bernisse
Op grond van deze kaart is de strategie voor het plangebied 'behoud'. Deze strategie geldt voor de gebieden waarbij het bestaande gebruik en de invulling van de locatie prima functioneert. Hier treden in principe weinig veranderingen op. Incidenteel zullen kleinschalige ontwikkelingen plaatsvinden, maar op hoofdlijnen blijft de functie gelijk.
Met de voorgenomen ontwikkeling zullen er wijzigingen plaatsvinden op het perceel, maar deze leiden niet tot een andere functie of ander gebruik van het terrein. Zodoende is er geen sprake van strijdigheid met de Structuurvisie 2050.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden `
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe gevoelige functies toegestaan. Dit leidt niet tot mogelijke belemmeringen. De voorgenomen ontwikkeling kan wel invloed hebben op omliggende gevoelige functies.
De voorgenomen ontwikkeling heeft een transformatorvermogen van meer dan 200 MVA en valt daarom in de categorie 'Elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen van 200 MVA - 1000 MVA'. Op grond van de richtafstandenlijst van de VNG komt dit gebruik overeen met Milieucategorie 4.2, deze categorie heeft een maximale richtafstand van 300 meter. Deze richtafstand geldt uitsluitend voor geluidsbelasting. Daarnaast is er nog een richtafstand van 50 meter voor gevaar opgenomen.
Binnen 50 meter van het plangebied is een bouwvlak behorend bij de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid' opgenomen. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan, dit is een gevoelige functie. Deze bevindt zich in de huidige situatie niet binnen 50 meter van de grens van de inrichting. Strikt planologisch gezien zou deze wel binnen de 50 meter van de grens van de inrichting gepositioneerd mogen worden.
Echter is de veiligheidscontour voor gevaar in de huidige situatie tevens 50 meter. Zodoende worden met de voorgenomen ontwikkeling de planologische rechten van de eigenaar van desbetreffend bouwvlak niet ingeperkt. Verder beschouwing van externe veiligheid is opgenomen in 4.10.
Voor het aspect geluid geldt de eerdergenoemde richtafstand van 300 meter. Op circa 100 meter van de inrichtingsgrens bevindt zich een gevoelige functie in de vorm van een bedrijfswoning, hierdoor wordt niet voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie voor deze bedrijfsactiviteit.
Het transformatorstation valt onder de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wmb). Op grond hiervan gelden de volgende richtwaarden 50 dB(A) (dagperiode), 45 dB(A) (avondperiode) en 40 dB(A) (nachtperiode). In het kader hiervan is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de langtijdgemiddelde en het maximale geluidsniveau dat wordt veroorzaakt door de bestaande en beoogde situatie op het transformatorstation Geervliet. Het rapport van dit door Peutz uitgevoerde onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5. Uit dit onderzoek volgt dat bij de dichtstbij gelegen woningen wordt voldaan aan een maximale waarde van 35 dB(A) (etmaalwaarde inclusief toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid). Gesteld kan worden dat hiermee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Bro is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen. Instemming van het waterschap Hollandse Delta is een voorwaarde voor goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het plangebied beslaat in totaal circa. 14.050 m2. Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging. Hiervoor is gekeken naar de hoeveelheid verhard en onverhard oppervlak.
Voor de aanleg van de transformator is het nodig om het bestaande terrein aan de westerzijde uit te breiden. Hiervoor moet een deel van de weg langs de Noorddijk worden verlegd. Ook wordt een hek geplaatst langs de grens van de uitbreiding (zie figuur 4-1, groene lijn). Het project omvat ook de aanleg van een GIS-station. Om inzicht te geven in het worstcasescenario wordt ervan uitgegaan dat de verharding oppervlak kan toenemen tot 700 m2 (GIS-gebouw 300 m² en uitbreiding 3e trafo van 400 m²). De verwachting is dat de verlegging van de weg niet zal leiden tot een toename van de verharding.
Figuur 4-1 Overzicht van de verwachte toename verharding (worst-case-scenario). De voorgestelde locatie van de weg wordt aangegeven met een groene lijn
Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is en de effecten door klimaatverandering.
Ter compensatie van de uitbreiding van het verhard oppervlak geldt op basis van de Keur 2014 van Waterschap Hollandse Delta een compensatieberging van 10% van de toename verhard. In totaal moet het voorgenomen watersysteem 70 m2 kunnen bergen om de toename van verharding te compenseren.
De watercompensatie vindt plaats in de vorm van het graven van extra oppervlaktewater op korte afstand van de te realiseren ontwikkeling. Dit dient verder afgestemd te worden. Voor het aanleggen, wijzigen of dempen van oppervlaktewaterlichamen geldt een vergunningplicht. Daarnaast wordt het ook aanbevolen om grasbeton te gebruiken op wandelpaden en parkeerplaatsen. Dit materiaal maakt de retentie en infiltratie van ca. 0,5 m/dag mogelijk. Ook is het mogelijk om in het GIS-gebouw een groen dak aan te leggen. Het dakoppervlak heeft een oppervlak van circa 300 m2. Uitgaande van een potentiële berging van 20 mm en een holle ruimte van 95% levert deze ca. 5,7 m3 (300 m2 x 0,02 m x 0,95m) aan waterberging op.
Conform het beleid van de gemeente moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Aangezien de ontwikkeling de aanleg van een GIS-station en een transformator omvat, wordt geen toename van het afvalwaterbelasting verwacht. De gemeente streeft ernaar het verhard oppervlak af te koppelen. Het heeft de voorkeur om hemelwater te infiltreren of hergebruiken op eigen terrein en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied.
Een deel van het plangebied ligt volgens de legger van het waterschap Hollandse Delta in een beschermingszone van een regionale kering. De activiteiten in de beschermingszone van de polderkade zijn vergunningplicht bij het waterschap. Het is nog niet duidelijk welke activiteiten binnen de beschermingszone zullen plaatsvinden. In de ontwerpfase zal hier meer inzicht in worden gegeven.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft Antea Group een plantoets aangevraagd bij de afdeling archeologie van de gemeente Rotterdam (Archeologie Rotterdam, BOOR). In deze plantoets is beoordeeld of nader onderzoek noodzakelijk is voor de voorgenomen ontwikkeling. Archeologie Rotterdam heeft op basis van de aanvraag geadviseerd om een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (door middel van grondboringen) uit te voeren. Deze onderzoekend dienen voorafgaand aan de grondverstorende werkzaamheden te worden uitgevoerd conform de gemeentelijke richtlijnen met betrekking tot archeologisch onderzoek.
Deze onderzoeken en mogelijke vervolgonderzoeken worden nog uitgevoerd. Dit is verankerd door middel van de verplichte omgevingsvergunningen voor bouw- en graafwerkzaamheden die benodigd zijn voordat er werkzaamheden plaats kunnen vinden. Deze vergunningen worden uitsluitend verleend als aangetoond is dat er sprake is van een goede archeologische situatie. Deze onderzoeken komen voor de rekening van de grondeigenaren, Stedin en Tennet in deze.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, die in de huidige situatie op het plangebied is gelegen, blijft gehandhaafd.
Als dit onderzoek is uitgevoerd en beoordeeld voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld kan dit alsnog worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Vanuit het aspect archeologie zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In het plangebied en de directe omgeving hiervan zijn geen monumenten gelegen. Wat betreft cultuurhistorische waarden heeft de provincie Zuid-Holland een cultuurhistorische kaart opgesteld. Hierin zijn de cultuurhistorische waarden en kenmerken opgenomen die van belang zijn op provinciaal niveau. Onderstaand is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Figuur 4-2 - Uitsnede Cultuurhistorische kaart Bron: Provincie Zuid-Holland
Op grond van de cultuurhistorische kaart is het plangebied gelegen buiten gebieden met een provinciaal belang of een provinciaal beschermingsregime. Direct naast het plangebied zijn wel gebieden gelegen van provinciaal belang onder andere op het gebied van archeologie. Dit gaat uitsluitend om bescherming van de bodem, de voorgenomen ontwikkeling heeft daarom geen invloed op deze waarden.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen te verwachten.
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In deze Natuurtoets wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden omdat er geen houtopstand als bedoeld in de Wnb in het plangebied is gelegen.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft Antea Group een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage ). In dit onderzoek zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op soorten en gebieden in kaart gebracht.
Beschermde soorten
Bij het ecologisch veldbezoek zijn geen beschermde soorten in het plangebied waargenomen. Wel is er een biotoop aangetroffen die geschikt is voor beschermde soorten (vanuit de Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat hier om nestgelegenheid voor algemene broedvogels en potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. Met het treffen van de juiste maatregelen is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Dat zijn onderstaande maatregelen (per soort):
Tabel 4-x: noodzakelijke maatregelen per beschermde soort
Soort(groep) | Maatregelen |
Algemene broedvogels | Werken buiten het broedseizoen |
Vleermuizen | Geen verlichting schijnen of uitstralen op GIS-schakelinstallatie. |
Naast de mogelijke aanwezigheid van Wnb-beschermde soorten zijn er ook nog een aantal soorten waarmee rekening gehouden dient te worden in het kader van de zorgplicht voor soorten. Met bijvoorbeeld onderstaande maatregelen kan er rekening gehouden worden met deze soorten:
Tabel 4-x: voorbeelden van maatregelen in het kader van de zorgplicht.
Soort(groep) | Maatregelen |
Grondgebonden zoogdieren (alle soorten) | Voorafgaand aan de werkzaamheden de grasvelden in het plangebied kort maaien |
Kleine marterachtigen | Struweel en heg behouden indien mogelijk. Indien dit niet mogelijk is dienen elementen gefaseerd verwijderd te worden en dient er vanaf één kant gewerkt te worden zodat dieren de kans krijgen om de elementen te ontvluchten. |
Beschermde gebieden
Natura 2000
Vanuit de Wnb dient inzichtelijk gemaakt te worden of er met een ontwikkeling geen sprake is van significante gevolgen op Natura 2000-gebieden. Rondom het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden Oude Maas (circa 4,5 kilometer), Haringvliet (circa 6,4 kilometer) en Voornes Duin (circa 13,5 kilometer). Waarvan het gebied Voornes Duin stikstofgevoelige habitats bevat. Vanwege de afstand ten opzichte van de Natura 2000 gebieden zijn directe effecten uit te sluiten. Indirecte effecten, ten gevolge van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Om deze effecten inzichtelijk te maken is er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling door Antea Group een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd(zie bijlage 3). Hierin is een berekening uitgevoerd met de AERIUS-Calculator om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van de voorgenomen ontwikkeling.
Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Significante gevolgen voor de habitats in de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen zodoende worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is niet in het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevind zich op circa 2 kilometer ten zuiden van het plangebied. Vanuit de provincie Zuid-Holland is er geen externe werking vanuit het NNN. Zodoende zijn er geen vervolgstappen benodigd en geen belemmeringen vanuit het NNN.
Vanuit het aspect natuur zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling te verwachten.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Antea Group conform NEN 5725: 2017 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd zie bijlage 4. De verzamelde informatie uit dit onderzoek geeft aanwijzingen voor bodembedreigende (bedrijfs)activiteiten. Bijvoorbeeld demping, ophoging, landbouw en elektrisch onderstation op of in de directe omgeving van het beoogde plangebied. Op de locatie zijn diverse onderzoeken en saneringen uitgevoerd, die niet bekend zijn bij het bevoegd gezag. Hierdoor is op basis van de historische data geen uitspraak te doen over de lokale bodemkwaliteit.
De locatie is niet verdacht ten aanzien van asbestverontreiniging. Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nissewaard wordt bodemverontreininging met PFAS of GenX tevens niet verwacht.
Op grond van het historisch bodemonderzoek zijn verontreinigingen of andere bodembedreigende activiteiten niet uit te sluiten. Daarom is aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. Dit is geborgd bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Deze kan uitsluitend worden verleend als er een bodemkwaliteit is aangetoond die volstaat voor het toekomstig gebruik. De kosten voor nader onderzoek en eventuele sanering komen bij de grondeigenaar van het perceel, Stedin en TenneT in deze. Zij zijn grote netbeheerders en kunnen de kosten hiervoor dragen.
Zodoende zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen te verwachten vanuit het aspect bodem.
Ten aanzien van een ontwikkeling dient aannemelijk gemaakt te worden dat er geen belemmeringen ontstaan voor verkeer, parkeren en mobiliteit. Dit heeft betrekking op zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Aanlegfase
Tijdens de aanlegfase zal er voor beperkte tijd een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen. Deze tijdelijke toename zal naar verwachting goed op te vangen zijn en beperkte invloed hebben op het omliggende wegennetwerk en de omgeving.
Gebruiksfase
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het huidige gebruik van het plangebied uitgebreid maar niet veranderd. Het gebruik als transformatorstation is geen verkeersintensieve activiteit en met het toekomstig gebruik wordt daarom slechts een beperkte verkeerstoename verwacht.
Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit zijn regels gesteld ter bescherming van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, tegen geluidbronnen van (spoor)wegen, industrieterreinen en bedrijven. Voor geluidgevoelige bestemmingen zijn geluidsgrenswaarden opgenomen waaraan een ontwikkeling getoetst moet worden. Aanvullend op deze wettelijke kaders heeft een gemeente de mogelijkheid om geluidbeleid op te stellen.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van het transformatorstation. Dit onderzoek is opgesteld door Peutz bv (zie Bijlage 5). In het onderzoek is zowel de huidige als de beoogde situatie gemodelleerd. In beide gevallen voldoet de geluiduitstoot op de omgeving aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de relevante wetgeving (Wet milieubeheer & Wet geluidhinder). Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie zowel in de huidige als de toekomstige situatie.
Naast de toetsing van de optredende geluidsniveaus ten opzichte van de omgeving is er nog een andere kwestie vanuit de Wet geluidhinder (Wgh). Door het opstellen van een nieuwe transformator overschrijdt het gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen van niet in een gesloten gebouw ondergbrachte transformatoren de 200 MVA. Dit betekent dat er een geluidzone in het kader van de Wgh opgesteld dient te worden. Op grond van de resultaten en de systematiek van de Wgh is daarom onderstaande geluidzone opgesteld.
Figuur 4-3 Voorgestelde geluidzone transformatorstation Geervliet Bron: Peutz bv
Deze geluidzone is tevens overgenomen op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. Binnen de zone zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen.
Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het huidige gebruik van het terrein voortgezet en uitgebreid. Het nieuwe gebruik zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Zodoende draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de concentraties van verontreiningende stoffen.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij externe veiligheid worden de risico's, die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen beschreven. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Figuur 4-4 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 4.5 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Omgevingsveiligheid (Omgevingswet)
Omgevingsveiligheid is een begrip dat hoort bij de Omgevingswet die januari 2024 in werking zal treden. Door alle wetten en regelingen binnen het omgevingsrecht samen te voegen ontstaat een verandering onder het motto ‘Eenvoudig beter’.
De Omgevingswet introduceert (in het Besluit kwaliteit leefomgeving) een aantal aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden verschillen per risicobron. Voor transportroutes gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen in het Basisnet (waaronder de spoorlijn direct ten zuiden van het plangebied) gaan de volgende aandachtsgebieden gelden:
Binnen deze aandachtsgebieden kunnen aanvullende bouwkundige maatregelen van toepassing zijn. De afwegingsruimte ligt hierbij primair bij het bevoegd gezag, met uitzondering van zeer kwetsbare gebouwen (zoals gebouwen bestemd voor het verblijf van jonge kinderen). Voor zeer kwetsbare gebouwen binnen het aandachtsgebied gelden de aanvullende bouwkundige maatregelen (of gelijkwaardige maatregelen) altijd
In het kader van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied West'' is een onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Dit onderzoek is vergeleken ten opzichte van de huidige en beoogde situatie.
Met voorliggend bestemmingsplan worden er geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Tevens zijn er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten rondom het plangebied gerealiseerd sinds de inwerkingstreding van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied West''. Zodoende is er geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Tevens is er een aantal PR 10-6 risicocontouren over het plangebied gelegen. Deze kunnen veranderen indien er een toename van (beperkt) kwetsbare objecten wordt gerealiseerd of bij de nieuwvestiging/uitbreiding van risicovolle inrichtingen. Binnen het plangebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan, vanuit dit aspect zijn er dus geen belemmeringen.
De reeds aanwezige inrichting is gecategoriseerd als een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen tussen de 200 en 1000 MVA. Zo'n bedrijf is gecategoriseerd als milieucategorie 4.2 en heeft een veiligheidscontour van 50 meter voor gevaar. Met de beoogde ontwikkeling neemt het transformatorvermogen toe maar blijft deze onder de 1000 MVA. De veiligheidscontour blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Zodoende veranderd het plaatsgebonden risico niet.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Komt een activiteit niet voor in kolom 1, dan geldt er geen m.e.r-(beoordelings)plicht.
Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Voor deze afweging gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Het plan voorziet in het vernieuwen en uitbreiden van het elektriciteitsdistributiestation binnen de bestaande oppervlakte van het station. Er geldt voor het onderhavige bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Ook een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig. Een (aanpassing van een) transformatorstation is namelijk niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
De activiteit is niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het initiatief is dus niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig en er hoeft er ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden. Vanuit het aspect Besluit m.e.r. zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een 150/25 kV-transformator en de plaatsing van een GIS-schakelinstallatie. In paragraaf 5.2 is een beschrijving gegeven van de planregels. Voor de nieuwe planregels is zo veel mogelijk aangesloten bij de begrippen, wijze van meten en planregels van het bestemmingsplan Buitengebied West.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort toegelicht.
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels zijn gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, moeten worden gemeten.
De bestemming Bedrijf is opgenomen voor het terrein van Stedin en TenneT. De gronden met de bestemming Bedrijf zijn bestemd voor nutsvoorzieningen. De gronden zijn tevens bestemd voor een elektriciteitsdistributiebedrijfmet een transformatorvermogen van 200-1000 MVA. Geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn binnen deze bestemming toegestaan, risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanning
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' bestemt de gronden van het plangebied naast de aldaar aanwezige enkelbestemming tevens voor het gebruik als ondergrondse hoogspanningsverbinding met een vermogen tot 150 kV.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemt de gronden van het plangebied naast de aldaar aanwezige enkelbestemming tevens voor het gebruik als bovengrondse hoogspanningsverbinding met een vermogen van 150 kV of 380 kV.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
De archeologische waarde van het plangebied is beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2’. Ter plaatse van deze dubbelbestemming dient, ter bescherming van de archeologische waarde, de voorwaarde dat er voorafgaand aan een omgevingsvergunningaanvraag een rapport overlegd dient te worden waarin de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld. Tevens geldt dat (bouw)activiteiten niet mogen leiden tot schade voor de aanwezige archeologische waarde.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestemt de gronden van het plangebied naast de aldaar aanwezige enkelbestemming tevens voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. Eventuele bouwactiviteiten mogen niet leiden tot een onevenredige schade aan het waterkeringsbelang.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders, maar ook beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van bijvoorbeeld milieuwetgeving.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens.
In de overige regels wordt onder meer de verhouding geregeld met de onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan waarin aanpassingen worden gedaan in verband met de aanpassing van de geluidzone voor industrielawaai. Met de aanpassing van het plan wordt het bestemmingsplan 'Buitengebied West' (onherroepelijk vastgesteld op 7 december 2016) partieel herzien.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Stedin en TenneT hebben ruimte in de begroting gemaakt voor de wijziging van het bestemmingsplan en de beoogde veranderingen. Het plan is zodoende economisch uitvoerbaar.
Vanwege de aard van het plan, het beperkte aantal omwonenden en de beperkte wijzigingen van het plan ten opzichte van het huidige station is ervan afgezien een inspraakprocedure te volgen. Wel is er overleg geweest met de direct omwonenden en de watersportvereniging. hieruit is gebleken dat er geen directe bezwaren zijn tegen de geplande uitbreiding van het station.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is daarom in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dan ook niet voorgelegd aan diverse instanties. Dit vindt gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan plaats. Ook is er overleg geweest met DCMR en waterschap.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.