direct naar inhoud van Regels
Plan: 150/25 kV-Transformatorstation Geervliet
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPGVLtrafo-2001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 150/25 kV-Transformatorstation Geervliet met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPGVLtrafo-2001 van de gemeente Nissewaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.6 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

1.7 bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandel zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in of bij een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestaande bouwwerken

de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande bouwwerken die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bestaand gebruik

de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande vorm van gebruik die wordt uitgevoerd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte.

1.23 geluidgevoelige objecten

woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.24 geluidzone behorende bij een transformatorstation

zone rond een transformatorstation waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.25 geluidzone van een industrieterrein

zone rond een industrieterrein waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.27 kantoor

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.29 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien is aangetoond dat op het gebied van de volgende aspecten aan onder meer de genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a. milieu:

  • 1. voor milieugevoelige functies een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • 2. omliggende functies niet onevenredige in hun gebruiksmogelijkheden worden aangetast;
  • 3. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
  • 4. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • 5. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • 6. de luchtkwaliteit geschikt is voor de gewijzigde functie;
  • 7. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of de vastgestelde hogere grenswaarde.

b. natuur

1. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);

2. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor de natuur;

c. verkeer

1. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;

2. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte;

d. water

1. de toename aan verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

1.30 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.32 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.33 rooilijn

de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een gebouw (niet zijnde een bijgebouw) die het dichtst bij de weg is gelegen, dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig aan de weg is gelegen de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van de gevel van een gebouw (niet zijnde een bijgebouw);

indien op een bouwvlak geen gebouw, zoals hiervoor bedoeld, aanwezig is, wordt de rooilijn op de wijze, zoals hiervoor aangegeven, bepaald door het dichtstbij gelegen gebouw (niet zijnde een bijgebouw) op een ander bouwvlak;

een rooilijn wordt niet aanwezig geacht, indien een bouwvlak geen volledig naar de weg toegekeerde zijde heeft, ook al grenst dit bouwvlak op enig punt aan gronden met de bestemming Verkeer.

1.34 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

1.35 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bebouwde oppervlakte

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

de hoogte gemeten vanaf het peil tot de hoogst gelegen horizontale snijlijn van het gevelvlak en het dakvlak; indien zich aan enige zijde van een bouwwerk of een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van het gebouw meer dan 70%) wordt de goot- of boeibord van de dakkapel of dakopbouw als hoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken, uitgezonderd dakkapellen en van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren; indien een gebouw voorzien is van een niet geheel door wanden omsloten overkapping, wordt het gedeelte van het gebouw onder deze overkapping mede als oppervlakte berekend, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op dakoverstekken en luifels met een diepte van minder dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend een nutsvoorziening in de vorm van een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van maximaal 1000 MVA;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt 14 meter;
  • c. de maximale te bebouwen oppervlakte bedraagt 1.200 m².
3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de maximale bouwhoogte voor masten bedraagt 40 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 30 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van erf en terreinafscheidingen bedraagt 3 meter.
  • d. bouwwerken met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c om de oppervlakte van gebouwen en overkappingen uit te breiden, met inachtneming van het volgende:

  • a. de uitbreiding bedraagt ten hoogste 30% van de bestaande oppervlakte;
  • b. de uitbreiding is milieuhygiënisch inpasbaar.
3.4 specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
  • b. niet meer dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf voor kantooractiviteiten mag worden gebruikt met een maximum van 100 m² per bedrijf;
  • c. buitenopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. buitenopslag voor en binnen 3 m achter de (voorgevel)rooilijn niet is toegestaan;
    • 2. de hoogte van buitenopslag ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. Bevi-inrichtingen, anders dan de bestaande inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • g. activiteiten moeten ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming;

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen,
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. bermen en bermsloten;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal rijstroken': wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstroken;
  • b. overige wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken;
  • c. fiets- en voetpaden en andere verhardingen en bermen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ aangeduide monumentale waarden;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, passeerplaatsen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV met dien verstande dat de bestaande maximale voltage niet overschreden mag worden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanning zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
6.4.2 Uitzonderingen op uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 6.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, wat onder andere kan blijken uit de tussen de leidingbeheerder en de grondeigenaar gesloten en geldende overeenkomst;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

6.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen en werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van:

  • a. 150 KV;
  • b. 380 kV;

met dien verstande dat:

  • c. de bestaande maximale voltage niet overschreden mag worden.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de hoogte van de hoogspanningsmasten ten hoogste 60 m bedraagt;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • d. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • e. het aanleggen van oppervlakteverhardingen.
7.4.2 Uitzonderingen op uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, wat onder andere kan blijken uit de tussen de leidingbeheerder en de grondeigenaar gesloten en geldende overeenkomst;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

7.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen vaneen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen en werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 8 Leiding - Olie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Olie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse leiding (PRB-leiding) voor het transport van aardolieproducten (vloeibare koolwaterstoffen) met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 85 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.

8.2 Bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 8.1, indien de veiligheid en bedrijfsvoering van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Olie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen en egaliseren, bodem verlagen, afgraven, ontginnen of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem en het verrichten van heiwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen, vellen of rooien van bomen en diepwortelende beplantingen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties, apparatuur of objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, informatiepanelen en ander straatmeubilair;
  • g. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen;
  • i. het inrichten van evenemententerreinen.
8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 30.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen, wat onder andere kan blijken uit de tussen de leidingbeheerder en de grondeigenaar gesloten en geldende overeenkomst;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. gericht zijn op het verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen door of namens de leidingbeheerder van de in lid 30.1 bedoelde leiding.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding met de bijbehorende belemmeringenstrook niet wordt aangetast.

8.3.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen en werken en werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
      • de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
9.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;
  • b. het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen, met uitzondering van draineren en egaliseren;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. ter plaatse van bestaande weg- en leidingcunetten worden uitgevoerd.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, of de aanvrager naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate heeft aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologisch monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.2 onder b, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de afwijking ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
12.2 Rooilijn

De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. worden overschreden, tenzij het betreft:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • c. perceelsafscheidingen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.

13.2 veiligheidszone - leiding
13.2.1 Verbod nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt dat geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' mogen worden opgericht.

13.2.2 Afwijken ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten

Het college van Burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning toestemming verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 13.2.1, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt;
  • c. advies is ingewonnen door Burgemeester en wethouders bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Partiële herziening bestemmingsplan 'Buitengebied West'
  • a. Voor gronden waarvoor in dit plan geen enkelbestemming, maar uitsluitend de aanduiding 'geluidzone - industrie' is opgenomen, wordt het bestemmingsplan 'Buitengebied West', zoals onherroepelijk vastgesteld op 7 december 2016 partieel herzien;
  • b. de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' wordt als volgt herzien:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - trafostation ', zoals aangegeven op de verbeelding van dit plan, wordt de aanduiding 'geluidzone - trafostation' toegevoegd;
    • 2. voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing;
  • c. de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' wordt als volgt herzien:
    • 1. aan artikel 1 wordt het begrip geluidzone behorende bij een trafostation toegevoegd, zoals opgenomen in lid 1.22 van dit plan;
  • d. aan de algemene aanduidingsregels wordt na lid 45.5 een nieuw lid 45.6 toegevoegd, dat als volgt luidt:

45.6 geluidzone - trafostation

45.6.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - trafostation' zijn mede aangewezen voor de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

45.6.2 Bouw- en gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - trafostation' mogen, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd of in gebruik worden genomen.

45.6.3 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 45.5.2 en toestaan dat een nieuw geluidgevoelig object wordt gebouwd of in gebruik wordt genomen, indien:

a. door het bevoegd gezag een hogere waarde voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting is vastgesteld; of

b. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat, ondanks de ligging binnen de geluidzone, de geluidbelasting ter plaatse van het geluidgevoelige object niet meer bedraagt dan 50 dB(A).

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 15-/25 kV-transformatorstation Geervliet'.