Plan: | Lekdijk 136 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.WPLekdijk136NLL-VG01 |
Het bedrijf Den Boer Beton Nieuw-Lekkerland BV is eigenaar van het terrein aan de Lekdijk 136 en is voornemens op het perceel enkele activiteiten te ontplooien om zo tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen.
Op het terrein Lekdijk 136 spelen de volgende zaken:
Bovenstaande punten hangen met elkaar samen en kunnen dus niet los van elkaar worden gezien. Op 8 maart 2018 is het westelijk deel van het terrein verkocht aan Jan Kees Boer Transport.
Ten behoeve van diverse activiteiten is op 8 november 2016 het bestemmingsplan Lekdijk 136 vastgesteld. Aangezien destijds nog geen overeenstemming was bereikt over de uitruil van gronden met Rijkswaterstaat is hiervoor in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat de bestemming 'Water' omgezet kan worden naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd' door het opstellen van een wijzigingsplan.
Op 3 maart 2018 is door Rijkswaterstaat een watervergunning verleend voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Deze vergunning vervangt de in 1967 verleende vergunning.
Het plangebied bestaat uit de twee percelen die van eigendom zullen wisselen. Deze percelen zullen in eigendom komen van het aangrenzende bedrijf en zullen worden ingericht als kade. De uit te ruilen gronden met Rijkswaterstaat hebben een oppervlakte van 1.200 m2.
Op navolgende afbeelding staat aangegeven welke gronden het betreft. De 'groene' gebieden zullen worden overgedragen naar Den Boer en bij het bedrijventerrein worden betrokken. Deze gronden maken deel uit van het plangebied van dit wijzigingsplan. Het gearceerde gebied zal worden overgedragen aan Rijkswaterstaat.
Uitruil gronden (de groen aangegeven gronden betreffen het plangebied van dit wijzigingsplan)
Voor de grond die in eigendom zal vallen van Rijkswaterstaat is geen wijziging van het bestemmingsplan nodig aangezien binnen de geldende bestemming Bedrijventerrein- Geluidgezoneerd reeds water mogelijk is.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan “Lekdijk 136”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 november 2016. De percelen waarvoor onderliggend wijzigingsplan wordt opgesteld hebben de bestemming 'Water'.
Vigerend bestemmingsplan Lekdijk 136 en plangebied wijzigingsplan
Over het gehele plangebied is sprake van de dubbelbestemming Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed.
Over het plangebied ligt een wijzigingsbevoegdheid. Deze is als volgt geformuleerd:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' geheel, dan wel partieel te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
Langs de rivier de Lek ligt een buitendijks bedrijventerrein dat gericht is op grootschalige (inter)nationale ondernemingen. De Lekdijk 136 is gelegen in een uiterwaard van de Lek en het oostelijk deel is in gebruik door MBI Beton en het westelijk deel recentelijk door Jan Kees Boer Transport.
Het terrein is al vanaf de 19e eeuw in gebruik als bedrijfsterrein. In 1883 vestigde de betonfabriek Den Boer Beton zich op deze locatie. Door inpoldering en watervrije ophoging is het terrein in de loop der jaren gegroeid tot een bedrijfsterrein met een oppervlakte van ca. 8 ha.
Op het terrein staat een bedrijfspand, bestaande uit productiehallen en kantoren. Op het overgrote deel van het terrein worden grondstoffen en producten opgeslagen. Het terrein is verhard met hoofdzakelijk betontegels en betonnen verhardingsplaten.
In 2016 is een deel van het terrein verkocht, waardoor een terrein met een oppervlakte van ca. 7,1 ha resteert. Dit terrein wordt heringericht, om het geschikt te maken voor gebruik door meerdere bedrijven c.q. partijen. De herinrichting bestaat in grote lijnen uit het deels ophogen van het terrein, het aanbrengen van een damwand langs de oever van de Lek, deze afwerken als kade en het bouwen van een bedrijfspand. De herinrichting wordt gecombineerd met de uitvoering van een bodemsanering. De haven is reeds gedempt.
Ligging in de regio
Aan de oostzijde van het terrein bevindt zich de aanlegsteiger van de veerpont tussen Lekkerkerk en Nieuw-Lekkerland.
Begrenzing huidig bedrijventerrein
In 2016 is een deel van het terrein verkocht, waardoor een terrein met een oppervlakte van ca. 7,1 ha resteert. Dit terrein wordt heringericht, om het geschikt te maken voor gebruik door meerdere bedrijven c.q. partijen. De herinrichting bestaat in grote lijnen uit het deels ophogen van het terrein, het aanbrengen van een damwand langs de oever van de Lek, deze afwerken als kade en het bouwen van een bedrijfspand. De herinrichting wordt gecombineerd met de uitvoering van een bodemsanering. Een deel van de werkzaamheden is reeds afgerond.
Toekomstige indeling terrein
Op het meest westelijk deel van de locatie gaat zich een transportbedrijf vestigen. Het centrale terreindeel blijft in gebruik bij MBI Beton B.V. Op het meest oostelijk deel van het terrein gaat zich een drietal transportbedrijven vestigen.
Om het terrein beter te kunnen benutten is een grondruil voorgesteld. Op twee locaties wordt een damwand geplaatst en betrokken bij het bedrijventerrein en op de andere locatie zal grond worden betrokken bij de Lek.
Uitwisseling gronden
De terreineigenaar is voornemens om vanaf het meest westelijke deel van het terrein tot de grens met de veerstoep een damwand aan te brengen. Deze damwand wordt geplaatst op de kadastrale grens, aan de teen van de oever. Voorafgaand aan het plaatsen van de damwand vindt een aanpassing van de oever plaats, waarbij een deel van het bestaande terrein wordt ontgraven en op twee andere plaatsen een deel van de rivier wordt gedempt en aan het bedrijfsterrein wordt toegevoegd.
Het grijs gearceerde deel op voorgaande afbeelding betreft het te ontgraven deel van het terrein, de groengekleurde terreindelen betreffen de te dempen delen van de rivier. Deze ruil is oppervlakte-neutraal. De damwand dient als saneringsmaatregel om verspreiding van de op de locatie voorkomende mobiele verontreiniging naar de Lek te voorkomen.
Aanleg kade met damwanden
De ruimte tussen de damwand en de oever wordt opgevuld met grond/ zand. Hiervoor wordt naar verwachting circa 3.000 m3 grond / zand gebruikt. Vervolgens wordt de nieuwe oever afgewerkt als kade. Deze kade wordt door de nieuw te vestigen bedrijven gebruikt voor op- en overslag vanaf de rivier, of voor roll-on-roll-off-activiteiten. Hiertoe wordt een deel van de kade afgewerkt als helling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt.
Eén van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Eén van de nationale belangen is waterveiligheid. Het Rijk beschermt en stelt de normen voor de primaire waterkeringen. De staat van de primaire keringen wordt in een meerjaarlijkse toetsing in beeld gebracht. In het Deltaprogramma worden de opgaven voor de primaire keringen voor de korte en lange termijn inzichtelijk gemaakt. Het Rijk is samen met de waterschappen verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Eén van de opgaven van nationaal belang in de zuidvleugel/Zuid-Holland is de versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma).
In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de nationale belangen, zoals deze zijn opgenomen in de SVIR. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de verschillende planologische en milieuaspecten als waterhuishouding en bodem.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. De AmvB Ruimte is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Daarnaast kan in de AmvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals de grote rivieren en primaire waterkeringen in en buiten het kustfundament. Op een later moment wordt het besluit aangevuld met voorschriften over onder meer de Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
In titel 2.4 van het Barro over de grote rivieren zijn de algemene rivierkundige voorwaarden, waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed altijd moeten voldoen, verwoord. Tevens wordt hierin de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, waaronder een waterkering, mogelijk gemaakt. Onderhavig plan ligt in het stroomvoerend deel van het rivierbed. Het stroomvoerend deel heeft als doel de veiligheid tegen overstromingen te borgen.
Rijkswaterstaat heeft bij beschikking van 28 november 1967 toestemming gegeven voor een watervrije ophoging (deze vergunning is op 3 maart 2018 geactuliseerd). Ook de haven valt onder de reikwijdte van deze beschikking. Met Rijkswaterstaat is overlegd over de eisen ten aanzien van de demping van de, de uitruil van gronden en de aanleg van een damwand.
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2016-2021 op basis van de Waterwet vastgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) richt zich op de waterkeringen die niet voldoen aan de normen van veiligheid, maar niet zijn opgenomen in andere programma's. In het programma staan ongeveer 100 maatregelen om de waterkeringen te versterken. Daarbij gaat het om bescherming tegen de zee, maar ook tegen de rivieren.
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM, in werking per 1 augustus 2014) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) bestaat uit meerdere onderdelen: de visie, het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat geen eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
In de Visie is voor dit bestemmingsplan van belang dat het plangebied is aangeduid als 'buitendijks bebouwd gebied'. De provincie vindt het wenselijk dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden van het benedenrivierengebied een inschatting maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en verantwoorden hoe zij daarmee omgaan. Buitendijkse gebieden zijn gebieden die niet beschermd worden door een primaire kering. Door hun ligging zijn het vaak aantrekkelijke gebieden voor wonen en werken. Veel buitendijkse gebieden – zoals de Kop van Zuid in Rotterdam en de Maasvlakte – liggen hoog genoeg waardoor water geen bedreiging vormt. Lagergelegen buitendijkse gebieden hebben daarentegen een relatief grote kans op overstromingen.
Daarnaast is het plangebied net als de rest van Nieuw-Lekkerland aangeduid als milieubeschermingsgebied voor grondwater. De provincie stelt kaders voor grondwater en beheert een deel van het grondwater. Het belangrijkste doel daarbij is dat de voorraad zoet grondwater in Zuid-Holland niet afneemt. Dit is met name essentieel voor de drinkwatervoorziening op lange termijn. Andere doelen zijn het voorkómen van verontreiniging door gevaarlijke stoffen en vermindering van de verontreiniging door niet-gevaarlijke stoffen. In haar grondwaterbeheer speelt de provincie verder in op de risico’s van verzilting van drinkwater in perioden van langdurige droogte en de risico’s van temperatuurverhoging als gevolg van energieopslag en energiewinning.
Het grondwater in Zuid-Holland is conform de Europese Kaderrichtlijn Water onderverdeeld in vijf ‘grondwaterlichamen’. De provincie wil dat kwantiteit en kwaliteit van het grondwater uiterlijk in 2027 voldoen aan de normen die volgen uit de Kaderrichtlijn. Binnen de vijf grondwaterlichamen heeft de provincie twee typen beschermingsgebieden vastgesteld: beschermingsgebieden voor grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening en beschermingsgebieden van grondwaterafhankelijke natuur in Natura 2000-gebieden.
De uiterwaarden langs de Lek hebben de status van KRW-waterlichaam. In deze gebieden geldt dat de provincie zich samen met de waterschappen en andere partners inzet om de waterkwaliteitsopgaven waar dat kan te combineren met andere water-, groen- en ruimtelijke opgaven. Dit levert synergievoordelen en doelmatigheidswinst op.
Op de kaart 'laag van de stedelijke occupatie' is de zone langs de Lek aangeduid als 'stads- of dorpsrand'. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dienen bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Per 19 januari 2018 is de geconsolideerde versie van de VRM in werking getreden. De laatste inhoudelijke wijzigingen betreffen onderwerpen als de ladder voor duurzame verstedelijking, detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen en stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare. Deze wijziging heeft geen invloed op de inhoud van dit wijzigingsplan.
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er 1 is. De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De versie die nu geldt betreft degene die in werking is vanaf 19 januari 2018 (geconsolideerde versie).
Voor ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied zijn geen specifieke regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.
Op de kaart 'waterveiligheid' is het plangebied aangeduid als 'buitendijks bebouwd gebied'. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, bevat in de toelichting een inschatting van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing toelaat ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan, kan een risicoanalyse achterwege blijven.
De structuurvisie Nieuw-Lekkerland bestaat uit twee delen. Deel A: Ruimtelijk Casco, betreft het ontwikkelingskader voor de voormalige gemeente Nieuw-Lekkerland. De Lekdijk is hierin aangegeven als primaire waterkering. De dijk beschermt het achterliggende polderlandschap tegen overstromingen en heeft een belangrijke verkeers- en ontsluitingsfunctie. Doordat de zeespiegel stijgt en de bodem daalt wordt het gebied kwetsbaar. De dijk is niet overal voldoende stabiel en is niet overal hoog genoeg. Derhalve zijn in de nabije toekomst maatregelen nodig om het achterliggende landschap droog te houden. Deze dijkversterking biedt kansen om de relatie met de Lek te versterken en voor een kwaliteitsverbetering van de beleving van de Lek.
Daarnaast is de Lekdijk één van de beeldbepalende cultuurhistorisch waardevolle lijnen in het landschap. De Lekdijk wordt gekenmerkt door de vele cultuurhistorische waardevolle panden die langs de dijk staan. Het beleid is gericht op het behoud van deze aanwezige cultuurhistorische panden langs de dijk. Bij eventuele maatregelen voor de dijkversterking moet worden getracht de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoveel mogelijk te behouden. Indien dit niet mogelijk is, wordt gestreefd naar een passende oplossing, waarbij het zichtbaar maken van het historische karakter van de dijk voorop staat. Het doel is een veilige dijk die passend is in het landschap.
De gemeente heeft de ambitie om lokaal gebonden bedrijvigheid te faciliteren in haar ruimtebehoefte. De bestaande buitendijkse bedrijventerrein spelen hierin een belangrijke rol. Ondanks de beperkte ruimte op de huidige terreinen zijn dit dé plekken waar ontwikkeling van bedrijvigheid mogelijk is, ook in de toekomst.
Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel overal op het bedrijventerrein mogelijk, voor zover hiervoor kansen aanwezig zijn.
De realisatie van nieuwe bedrijventerreinen en de uitbreiding van bestaande buitendijkse bedrijventerreinen is in principe niet gewenst.
Op de buitendijkse bedrijventerreinen ligt het primaat bij watergebonden bedrijvigheid. Watergebonden bedrijvigheid past bij het gebied en de gemeente wenst dan ook blijvend plaats te bieden aan deze vormen van bedrijvigheid binnen de gemeente. Er wordt niet actief ingezet op transformatie van deze gebieden naar andere functies. Mogelijk kan in de toekomst een transformatie naar andere (niet watergebonden) bedrijvigheid aan de orde zijn.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het beter kunnen benutten van het beschikbare bedrijventerrein en is daarom passen binnen het beleid van de structuurvisie.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Lekdijk 136 zijn reeds enkele milieuonderzoeken uitgevoerd. Aangezien het bestemmingsplan recentelijk is vastgesteld kan voor dit wijzigingsplan gebruik worden gemaakt van dezelfde onderzoeken.
In dit hoofdstuk zijn conclusies van deze onderzoeken opgenomen. Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar de in de subparagrafen genoemde bijlagen.
Onderzoeksplicht
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Daarom is er plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied. Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.
Dit plan
Van het bedrijventerrein is bekend dat zich op sommige plekken een ernstige verontreiniging bevindt. Ten behoeve van de sanering van het terrein ten westen van de te dempen haven wordt een saneringsplan voorbereid.
De damwand dient tevens als saneringsmaatregel om verspreiding van de op de locatie voorkomende mobiele verontreiniging naar de Lek te voorkomen. Ten aanzien van de werkzaamheden die in dit wijzigingsplan zijn voorzien is bepaald dat tijdens de uitvoering van de stalen damwanden door Den Boer CCI de directievoering en het toezicht worden verzorgd. Indien nodig zal de begeleiding van milieutechnische zaken door LievenseCSO geschieden.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.
Weg- en spoorweg verkeerslawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone. Aangezien in dit bestemmingsplan geen sprake is van het toevoegen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen hoeft ten aanzien van weg- en spoorweglawaai geen onderzoek plaats te vinden.
Industrielawaai
Bedrijventerrein Lekdijk is een gezoneerd industrieterrein. Het plangebied gaat in de toekomst onderdeel uitmaken van dit gezoneerde industrieterrein. De geluidszone rond het industrieterrein Lekdijk strekt zich uit over de omgeving van het bedrijventerrein. De grens van het gezoneerd industrieterrein vormt tevens de binnengrens van de geluidszone. In het kader van de rivierverbreding worden enerzijds delen van de rivier (waaronder een haven) gedempt en wordt anderzijds land veranderd in water. De toekomstige gronden worden onderdeel van het gezoneerd industrieterrein. De (binnengrens van de) geluidszone wordt in dit bestemmingsplan in beperkte mate aangepast.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een 'Notitie Geluid' opgesteld. Deze notitie is bijgevoegd in bijlage 2. Conclusie van de notitie is dat met betrekking tot het aspect industrielawaai voldaan wordt aan de Wet geluidhinder. Er is geen sprake van een toename van de geluidhinder voor omwonenden.
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Hierbij geldt:
De grondruil beïnvloedt het wegprofiel en de verkeersintensiteit niet of nauwelijks. De verkeersaantrekkende werking verandert niet, afgezien van de reguliere groei en ook de bereikbaarheid van de bestemmingen op en langs de dijk verandert niet. Het aantal verkeersbewegingen blijft daarmee grotendeels identiek.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of "gemengd gebied".
Het plangebied maakt deel uit van een omvangrijk bedrijventerrein. Met de grondruil zal per saldo het oppervlak van het terrein niet wijzigen. Het heeft geen invloed op gevoelige bestemmingen in de omgeving van het bedrijfsperceel. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorziene ontwikkeling.
Bij externe veiligheid gaat het om het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Het kan hierbij zowel gaan over het gebruik, de opslag en de productie als over het transport van gevaarlijke stoffen.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen) volgt de verplichting om bij ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's die handelingen met gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken voor het plangebied.
Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. De risico's worden onderverdeeld in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR beschrijft de kans per jaar dat een persoon op een plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van door die activiteit veroorzaakte calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. Dit is een harde grenswaarde die niet mag worden overschreden. Rondom de 'risicobron' (weg, spoorlijn, bedrijf, etc.) wordt een risicocontour gelegd. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten liggen.
Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen (een ramp). Het GR is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de z.g. oriënterende waarde (OW).
Het gaat om een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, mits afdoende gemotiveerd, van deze richtwaarde afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, dus ook als de OW niet wordt overschreden.
De kans op en de gevolgen van mogelijke ongevallen zijn te berekenen in een risicoanalyse. Met de risicoanalyse is voor elke willekeurige locatie langs een route van gevaarlijke stoffen (weg, binnenwater, spoor), het risico voor de omgeving te berekenen. Eenzelfde berekening kan worden gemaakt voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (chemische installaties, vuurwerkfabrieken, LPG installaties, etc.).
Externe veiligheid in relatie tot het plangebied
Er is een analyse gemaakt van de externe veiligheid voor het plangebied. Voor de inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied is de Risicokaart van de Provincie Zuid-Holland geraadpleegd. In onderstaande figuur is het plangebied weergegeven:
Uitsnede risicokaart.nl met het plangebied in de blauwe cirkel
Op basis van voorgaande risicokaart valt op te maken dat zich in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen of routes bevinden die een risico met zich mee brengen. Dichtstbijzijnde gasleidingen en inrichtingen bevinden zich op meer dan een kilometer van het plangebied.
Hieruit volgt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Plannen en projecten dienen rekening te houden met het waterbelang. In deze toelichting is onderstaand een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding opgenomen.
Kaderrichtlijn Water
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
De kaderrichtlijn bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren, waarmee wordt voldaan aan de (gebieds)norm die in een gebiedsproces tussen betrokken provincies, waterschappen en gemeenten is overeengekomen.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Met het Nationaal Waterplan trad ook de Waterwet in werking. Het nationale beleid betreffende bodem en grondwater is erop gericht bestaande verontreinigingen te saneren, nieuwe verontreinigingen te voorkomen en de verontreiniging als gevolg van diffuse bronnen (bijvoorbeeld afstromend wegwater of bestrijdingsmiddelen in de landbouw) terug te dringen. Belangrijke punten uit het nationaal waterbeleid zijn:
Een belangrijk instrument om te toetsen of water voldoende aandacht heeft bij inrichtingsplannen, is de watertoets. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.
Regel voor ruimte
De provincie Zuid-Holland heeft in de nota 'Regels voor ruimte' aangegeven dat indien ruimtelijke ingrepen de waterkwaliteit negatief beïnvloeden er ruimte gereserveerd moet worden voor maatregelen om het kwaliteitsverlies te compenseren.
Tevens staat in de nota aangegeven dat de primaire en regionale waterkeringen en boezem- en hoofdwatergangen als zodanig bestemd moeten worden. Hierbij dienen de Keurbepalingen in acht genomen te worden.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Het waterbeheerprogramma 2016-2012 vloeit voort uit het Waterbeheerplan 2010-2015 en geeft richting aan het waterbeheer in het Rivierengebied. Het beheerprogramma omvat alle watertaken van het Waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Met dit programma blijft het Waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, voldoende en schoon water te hebben en het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma tracht het Waterschap zich dynamisch op te stellen en mee te bewegen met veranderingen in de omgeving. Daarnaast wil het Waterschap kansen benutten die zich voordoen in de regio. Speerpunten uit het programma zijn:
De doelstellingen uit het waterbeheerprogramma sluiten aan bij de opgave waar het Waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het Waterschap het beheergebied in 2021 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moet de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot.
Een andere doelstelling, en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.
Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd.
Als laatste heeft het Waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
In de Keur geeft het waterschap de regelgeving aan. Uit de Keur komt naar voren dat het verboden is om watergangen te dempen of het verhard oppervlak dat afwatert op het oppervlaktewater uit te breiden.
Het plangebied ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Met de beheerders van dit gebied zal in overleg worden getreden over de verschillende initiatieven die lopen in het plangebied.
Kern- en beschermingszones dijken
Op de kaart Vastgestelde Legger primaire waterkeringen staan de dijken in het beheergebied van Waterschap Rivierenland en de bijbehorende kern- en beschermingszones weergegeven. Binnen deze kern- en beschermingszones, gelden geboden en verboden voor bepaalde activiteiten, werkzaamheden en beheer. Deze geboden en verboden zijn bedoeld om de dijken sterk en veilig te houden.
Voor werkzaamheden in deze zones is een vergunning nodig of het is verplicht om deze werkzaamheden te melden bij het waterschap. In veel gevallen mogen deze werkzaamheden niet plaatsvinden zonder toestemming van het waterschap (zie Vergunningen).
Er zijn drie zones:
De gronden die in dit wijzigingsplan vallen, liggen in de buitenbeschermingszone van de dijk. Hier gelden aanvullende eisen met betrekking tot ontgrondingen. Aangezien de grondruil met zich mee brengt dat er geen wijzigingen zijn in het oppervlak van het terrein, is er geen sprake van belemmeringen. Voor deze werkzaamheden is reeds vergunning verleend door Rijkswaterstaat.
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het toetsresultaat is bijgevoegd in bijlage 3.
Op basis van de digitale watertoets is geconcludeerd dat een normale procedure nodig is. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het oppervlak dat is aangegeven bij de toets. Het project bestaat uit een uitruil van gronden waarbij per saldo sprake is van even veel verharding als in de huidige situatie het geval is.
Het wijzigingsplan zal worden opgestuurd naar het waterschap voor advies.
Het beschermen van cultureel erfgoed is een taak van de overheid. Een goed beleid moet zorgen voor een zorgvuldige omgang met het culturele erfgoed, zowel bovengronds als ondergronds. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden.
Hiermee zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Archeologische taken en verplichtingen, die voortvloeien uit de Wamz, liggen sindsdien bij de gemeenten. Van hen wordt verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen.
De voormalige gemeente Nieuw-Lekkerland, heeft een eigen archeologisch beleid in werking gesteld. Op basis van dit beleid kent de gemeente Molenwaard aan de gronden in dit wijzigingsplan geen archeologische verwachtingswaarde toe. Op basis hiervan kan gesteld worden dat een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
In Nederland is de bescherming van natuurwaarden geregeld in de Natuurbeschermingswet.
Ten aanzien van flora- en fauna is opgenomen dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
De Natuurbeschermingswet is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen (habitats en soorten) in beschermde gebieden.
Ten aanzien van de gebiedsbescherming kan gesteld worden dat het plangebied buiten het NatuurNetwerk Nederland (NNN) ligt niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen op beschermde gebieden. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.
In het kader van het voorgaande bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving opgesteld. Deze quickscan is bijgevoegd in bijlage 4 en heeft betrekking op de demping van de haven (reeds afgerond) en het in gebruik nemen van het depot.
Een deel van het plangebied van dit wijzigingsplan valt buiten het onderzoeksgebied. Aangezien het plangebied dat buiten het onderzoeksgebied ligt in zijn geheel bestaat uit water met een verharde oever wordt er van uit gegaan dat de conclusies van het onderzoek ook hierop van toepassing zijn.
Flora
Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Fauna
De zwaarder beschermde soorten (tabel 2 & 3 soorten) die volgens het literatuuronderzoek en/of veldbezoek mogelijk ter plaatse van het plangebied voorkomen zijn:
Ad. 1 Grondgebonden zoogdieren
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door de bever. Door de aanwezigheid van enkele jonge bomen is het plangebied in potentie geschikt als foerageergebied voor de bever. Echter door het ontbreken van holen en of burchten kan gesteld worden dat het plangebied alleen als foerageergebied gebruikt kan worden. De vegetatie op de oever zal worden verwijderd waardoor het mogelijke foerageergebied structureel verandert. De vegetatie op de oever is echter beperkt en er is voldoende geschikter foerageergebied in de nabije omgeving, waar de bever naar zou kunnen uitwijken. Een nader onderzoek naar de bever is niet nodig. Bij het eventueel aantreffen van de bever tijdens de werkzaamheden moet direct gestaakt worden met de werkzaamheden en contact worden opgenomen met een deskundige om vast te stellen of de bever in de tussentijd toch geen hol of burcht heeft gemaakt binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden.
Ad. 2 Vleermuizen
Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied, maar niet als verblijfplaats door het ontbreken van holtes in bomen of opstallen en dergelijke. De werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op de aanwezigheid van deze soorten. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd zo min mogelijk in het donker te werken om eventuele lichtverstrooiing tegen te gaan.
Ad. 3 Vogels
Het plangebied biedt mogelijkheden voor broedvogels. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de Flora- en faunawet geen standaardperiode aangehouden. Wel kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot en met 15 augustus. Buiten het broedseizoen zijn nesten doorgaans niet beschermd, behalve als het jaarrond beschermde nesten betreft, zoals uilen. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten en/of leefgebieden aangetroffen.
De oevers en rietkragen zijn geschikt als broedplaats voor diverse vogelsoorten. Geadviseerd wordt buiten het broedseizoen te werken. Als dit niet mogelijk is wordt geadviseerd voorafgaand aan het broedseizoen potentieel broedhabitat te verwijderen (bijvoorbeeld maaien riet en kappen bomen) of minder geschikt te maken (bijvoorbeeld plaatsen afschriklinten bevestigd aan piketten). Deze methode is geen garantie dat er alsnog vogels gaan broeden. Daarom is het tevens noodzakelijk voorafgaand van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol op te stellen waar onder andere in staat dat een deskundige op het gebied van vogels controleert of er broedparen aanwezig zijn en of deze broedparen negatieve effecten ondervinden van de werkzaamheden.
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden), beschermd Natuurmonument). Op circa 2 kilometer ten westen ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Boezems Kinderdijk'. Het Natura 2000-gebied betreft een Vogelrichtlijngebied. De haven mondt uit in een gebied dat deel uitmaakt van Nationaal Natuurnetwerk (Grote wateren en Noordzee). Het betreft een relatief klein deel van het plangebied gelegen in de Lek, buiten het plangebied. Een verder onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet zinvol geacht.
Advies
Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (doorgaans 15 maart en 15 augustus) uit te laten voeren. Als dit niet mogelijk is wordt geadviseerd voorafgaand aan het broedseizoen de potentiële broedplaatsen te verwijderen (bijvoorbeeld maaien riet en kappen bomen) of minder geschikt maken habitat (bijvoorbeeld plaatsen linten). Deze methode is geen garantie dat er geen vogels gaan broeden, maar blijkt in de praktijk redelijk tot goed te werken. Daarom is het tevens noodzakelijk voorafgaand van de werkzaamheden tijdens het broedseizoen een ecologisch werkprotocol op te stellen waar onder andere in staat dat een deskundige op het gebied van vogels controleert of er broedparen aanwezig zijn en of deze broedparen negatieve effecten ondervinden van de werkzaamheden.
De werkzaamheden in het water hebben geen invloed op de eventueel aanwezige vissen en andere waterfauna. In het kader van de zorgplicht is het noodzakelijk om vanaf de zuidoever naar de rivier te werken. Zo kan aanwezige fauna uitwijken naar de rivier en komt niet vast te zitten in de haven.
Geadviseerd wordt om voor de eventuele aanwezige vleermuizen lichtverstoring te minimaliseren.
Het bedrijfsperceel wordt in hoofdzaak ontsloten door de Lekdijk maar is tevens bereikbaar via de Veerweg. Door de grondruil zal geen sprake zijn van extra activiteiten op het terrein dan op basis van het geldende bestemmingsplan op het terrein zijn toegestaan. De uitbreiding is gericht op het beter benutten van het terrein.
Daarom kan er van worden uitgegaan dat het aspect 'verkeer' geen aandachtspunten met zich meebrengt voor dit bestemmingsplan.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
De regels zijn afkomstig uit het recent vastgestelde bestemmingsplan Lekdijk 136.
In dit wijzigingsplan worden de gronden bij het bedrijventerrein gevoegd. Het buitendijkse bedrijventerrein is in de regels voorzien van een aparte bestemming, namelijk “bedrijventerrein – geluidgezoneerd”.
Bijzonder gegeven bij het terrein is de buitendijkse situering. Deze situering stelt vanwege de noodzakelijke ruimte voor de rivier paal en perk aan de eventuele uitbreidingen van deze bedrijven.
Het huidige beleid houdt in dat het plangebied deel uitmaakt van een 'stroomvoerend regime'. Dit geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven “riviergebonden” activiteiten, zoals een scheepswerf, zijn toegestaan (“Ja, mits”). Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan; alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk. (“Nee, tenzij”).
In de beleidslijn grote rivieren staat dat een aantal activiteiten - waar ook gelegen in het rivierbed - onder voorwaarden zijn toegestaan.
Het betreft hier:
Vooral de eenmalige toegestane uitbreiding van ten hoogste 10% is van belang voor dit bestemmingsplan, zowel in oppervlakte als in volume.
Deze uitbreidingsmogelijkheid komt overeen met de bestaande praktijk voor bestemmingsplannen met een bouwbeperking zonder sanerende werking en werkt terug tot 1997. Als bestaande bebouwing dus na 1997 reeds is uitgebreid met 10%, is dit niet nogmaals mogelijk op basis van deze Beleidslijn grote rivieren. Wel kan toetsing volgens navolgende stappen uit de beleidslijn plaatsvinden.
Het cumulatieve effect van deze ingrepen vormt geen toetspunt in het kader van de beleidslijn. Hoewel er zonder meer een cumulatief effect is van vele kleine ingrepen in het rivierbed is dat effect niet hanteerbaar in de beoordeling en zal daardoor niet worden meegewogen bij de toetsing.
Veiligheid in het buitendijkse gebied is een verantwoordelijkheid van lokale overheden. Uit het oogpunt van veiligheid van het passerende scheepvaartverkeer geldt in zowel de Noord als de Lek een algemeen afmeerverbod. Er wordt uitsluitend ontheffing verleend voor aanlegplaatsen voor bedrijven die watergebonden zijn. In bestemmingsplannen en bouwregels zijn door gemeenten, in aanvulling op de wettelijke voorschriften, bepalingen op te nemen die onveilige situaties kunnen voorkomen. Evacuatieplannen kunnen een belangrijke aanvulling zijn op het voorkomen van onveilige situaties bij hoogwaterstanden.
Door de bouwwijze of de situering van de activiteit zo te kiezen dat de kans of de gevolgen van hoogwater zo gering mogelijk zijn kan de gebruiker zijn risico’s, ook wat betreft veiligheid, aanzienlijk beperken. De mogelijke verzekerbaarheid tegen schade zal hiervan afhankelijk zijn. Aan de dynamiek van het water aangepaste bouwvormen, zoals drijvend of op palen, biedt in dit opzicht interessante mogelijkheden.
Verder geldt voor het water langs de huidige kade een wijzigingsbevoegdheid. Met deze bevoegdheid kan door middel van een wijzigingsplan de bestemming 'Water' worden omgezet naar de bestemming "Bedrijventerrein - Geluidgezoneerd". Binnen deze bestemming is het vervolgens mogelijk om een kade en een damwand te realiseren.
Anti-dubbeltelregel
In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaardbepaling opgenomen. Het Bro verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.
Algemene bouwregels
In deze bepaling is een regeling opgenomen voor bestaande en vergunde maatvoering en situering van bebouwing die afwijkt van de voorgeschreven bouwregels. In dat geval gaan de bestaande en vergunde maten en situering voor. Vervangende nieuwbouw mag in deze bestaande maatvoering worden gerealiseerd en op de bestaande locatie. Ook bij aan en uitbouwen mag de bestaande en vergunde maatvoering worden voortgezet. Ook is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
Om te voorkomen dat gronden worden gebruikt strijdig met de bestemming, zijn de algemene gebruiksregels opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is een artikel 'vrijwaringszone - dijk 2' opgenomen welke de belangen van de dijk behartigt.
Algemene afwijkingsregels
De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het gaat hierbij om:
Algemene wijzigingsregels
De regels bevatten een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Middels een algemene wijzigingsregel kunnen bestemmings- en bouwgrenzen op de plankaart in beperkte mate worden verschoven.
Overgangsbepalingen
Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de aanvraag om omgevingsvergunning veroorzaakt onheil.
Slotregel
Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld. Dit bestemmingsplan betreft geen activiteiten waarvoor een exploitatieplan nodig is.
In het kader van het bestemmingsplan Lekdijk heeft wettelijk vooroverleg plaats gevonden.
Van het Waterschap Rivierenland is een vooroverlegreactie ontvangen. In de reactie geeft het waterschap aan een positief advies te geven omtrent de ontwikkeling. Het oostelijk deel van de damwand valt buiten de beschermingszones van et waterschap en het westelijke deel valt in de buitenbeschermingszone buitendijks. De damwand in de buitenbeschermingszone buitendijks levert geen problemen op voor de stabiliteit van de waterkering. De vergunning van RWS is daarom leidend.
Verzocht is om voor het westelijk deel van het plangebied een vrijwaringszone op te nemen ten behoeve van de bescherming van de dijk. Aan dit verzoek is gehoor gegeven.
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het wijzigingsplan met ingang van 24 augustus 2018 voor zes weken ter inzage gelegen in de bibliotheek te Nieuw-Lekkerland (Raadhuisplein 1) en via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende bovengenoemde ter inzage termijn kon een ieder een mondelinge of schriftelijke zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Het wijzigingsplan is op 5 oktober 2018 ongewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst in het bijgevoegde Vaststellingsbesluit.