Plan: | Voorstraat 27, Groot-Ammers |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPvoorstr27AMS-OW01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om in het huidige gebouw aan de Voorstraat 27, dat nu als winkelruimte met bijbehorende werkplaats-/opslagruimte in gebruik is, één woning te realiseren. Het huidige gebouw blijft deels intact en wordt deels gesloopt. De realisatie van de woning past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken dient een verantwoorde basis voor een flexibele bestemmingsregeling te worden ontworpen, waarbij de ontwikkeling van de gewenste functies juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid voor omwonenden wordt geboden.
Het plangebied ligt aan de Voorstraat 27. Het ligt hiermee in het oude dorpslint aan de westzijde van Groot-Ammers (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 In paragraaf 2.4 wordt het gemeentelijk beleid behandeld, waarna in paragraaf 2.5 conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied worden gegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Liesveld relevante belangen zijn:
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (inclusief actualisatie 2012)
In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
In de provinciale structuurvisie is het plangebied aangewezen als Stads- en dorpsgebied.
Provinciale Verordening Ruimte (inclusief herziening januari 2013)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied valt binnen de bebouwingscontour, waardoor de Verordening Ruimte vaststelling van het plan niet in de weg staat.
Figuur 2.2 Bebouwingscontour uit de Verordening Ruimte
Structuurplan Liesveld 2006
Het structuurplan heeft betrekking op het hele gebied van de voormalige gemeente Liesveld. In hoofdlijnen is aangegeven hoe de gemeente zich de komende jaren kan ontwikkelen. De centrale strategische visie in het kort luidt: Liesveld streeft naar een duurzaam leefbare gemeente met versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het landelijk karakter van zowel de dorpsgebieden als het buitengebied.
De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:
Vigerend bestemmingsplan
De ontwikkeling is gepland op gronden die zijn gelegen in het bestemmingsplan '1e herziening Bestemmingsplan Groot-Ammers'. Ter plaatse van het plangebied is de bestemming 'Dorpskern' toegekend. Tevens heeft het plangebied een nadere aanduiding 'Vulpunt LPG met LPG-zone' (zie figuur 2.3).
Figuur 2.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Groot-Ammers'
Op basis van de bij dit plan behorende voorschriften is de realisatie van één woning ter plaatse niet mogelijk. Binnen de bestemming 'Dorpskern' zijn de gewenste functies wel mogelijk, maar mag het aantal bestaande woningen binnen de aanduiding 'LPG-zone' niet uitbreiden. Hierdoor is de gewenste ontwikkeling in strijd met het vigerende bestemmingsplan. In 2009 is er een herziening vastgesteld voor het plangebied, maar deze herziening heeft geen invloed op de beoogde ontwikkeling.
Raadsbesluit ten behoeve van uitbreiding aantal woningen in de LPG-zone
Op 26 oktober 2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Liesveld ingestemd met het raadsvoorstel om uitbreiding van het aantal woningen binnen de LPG-zone (die is opgenomen in bestemmingsplan Groot-Ammers) toe te staan. Hieraan is de voorwaarde gesteld dat bij realisatie van nieuwe woningen voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn op het betreffende perceel.
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan maar is wel in overeenstemming met het ruimtelijke beleid van Rijk, provincie Zuid-Holland en het gemeentelijk beleid.
Omgeving plangebied
Groot-Ammers is een dijkdorp op de rand van twee polders: de Polder Liesveld (vroeger Gelkenessche Polder) en de Polder Streefkerk. De Molenvaart is een oude boezemwetering in deze laatste polder. Als gevolg hiervan is Groot-Ammers omsloten door structuren van historische betekenis: de Voorstraat, Kerkstraat en Graafland zijn oude polderdijken en ook de Haarsteeg is een historische weg. De overgang naar het omringende landschap wordt hierdoor over het algemeen gevormd door historische bebouwing.
Op de kruising tussen de Voorstraat en de Kerkstraat staat het beeldmerk van Groot-Ammers: de oude kerk. Doordat dijkverzwaring aan de buitenzijde is gerealiseerd, is de oude bebouwing langs de Voorstraat gespaard gebleven. Hierdoor heeft deze weg nog steeds het smalle profiel met een historisch beeld. Hier bevinden zich dicht op elkaar staande panden met op een enkele plaats een smalle voortuin. Van doorzichten is nauwelijks sprake. De Middelwetering is de oude middensloot van de Gelkenessche Polder, die in Groot-Ammers een grillig beloop heeft.
Huidige situatie
Het pand aan de Voorstraat 27 is momenteel in gebruik als winkelruimte (Hans Maat Rijwielen) met bijbehorende werkplaats/opslagruimte. Op dijkniveau is aan de voorzijde de winkel en aan de achterzijde de werkplaats gevestigd. De eerste verdieping is in gebruik als opslagruimte. De bevoorrading vindt plaats via De Gorzen. Aan de noordzijde, aan de Voorstraat, bevinden zich op eigen terrein nog 2 parkeerplaatsen. In figuur 3.1 is de huidige situatie van het plangebied te zien, deze foto is gemaakt op de kruising van de Voorstraat en de Gorzen.
Figuur 3.1 Foto huidige situatie plangebied
Bouwplan
Het voornemen is om het bestaande pand deels te slopen - het gebouw aan de voorzijde langs de Voorstraat met oranje dakpannen - en deels intern te verbouwen. Op deze wijze wordt de winkel omgezet naar één woonhuis. Op de plaats van het gesloopte deel wordt een kleinere enkellaags aanbouw gerealiseerd waarin de entree van de woning wordt gesitueerd. Deze aanbouw maakt onderdeel uit van het hoofdgebouw. De gevelrooilijn van de bebouwing in de huidige situatie wordt hierdoor naar achteren verlegd en sluit in de nieuwe situatie beter aan op de rooilijn van de aangrenzende bebouwing aan de Voorstraat. Aan de achterkant, op dijkniveau, wordt de begane grondlaag uitgebreid met een vlonder met terras. Dit terras zal eveneens onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw. Onder deze vlonder wordt een garage met oprit gerealiseerd. De entree naar deze garage sluit aan op de Gorzen. Door het realiseren van de garage en de oprit kunnen twee personenauto's worden opgevangen in het plangebied. Aan de voorzijde van het pand zal niet langer worden geparkeerd hetgeen de verkeersveiligheid ook ten goede komt.
Ten behoeve van deze ontwikkeling zal het achterste deel van het bestaande pand blijven bestaan en zullen interne wijzigingen plaatsvinden. Door de toevoeging van ramen/deuren worden eveneens wijzigingen in de gevel aangebracht. Ook wordt een geluidsluwe buitenruimte gerealiseerd in de vorm van een terras aan de achterzijde op dijkniveau. Hieronder kan geparkeerd worden. De architectonische uitwerking zal worden voorgelegd aan de welstandscommissie. In figuur 3.2 is een afbeelding te zien van de toekomstige linkergevel. Deze gevel correspondeert met de gevel zoals weergegeven op figuur 3.1.
Figuur 3.2 Impressie toekomstige linkergevel
Verkeer en parkeren
In de huidige situatie is het pand in gebruik als winkelruimte met bijbehorende opslagruimte. Deze winkel zal worden omgezet naar een woonhuis. Dit brengt geen extra verkeer met zich mee. Integendeel, het verkeer zal juist afnemen als gevolg van deze ontwikkeling. Er zullen zich dan ook geen problemen in de verkeersafwikkeling voordoen. Op het erf worden aan de achterzijde twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Eén op de oprit en één in de garage. Hiermee voldoet dit plan ruim aan de normen uit de CROW. Het aspect verkeer en parkeren staat de realisatie van de woning dan ook niet in de weg.
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van de ontwikkelingen in het plangebied (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van de ontwikkelingen en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorkomen dat deze in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Bij ontwikkelingen dient voldoende oppervlaktewaterberging te zijn en moet rekening worden gehouden met infiltratie en afvoer van kwalitatief goed water om vervuiling van bodem en milieu te voorkomen. Bij het realiseren van meer verhard oppervlak dient dit te worden gecompenseerd in oppervlaktewater.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling voorziet in een functieverandering en interne verbouwing van de bestaande bebouwing aan de Voorstraat 27. Door de sloop van een gedeelte van het gebouw aan de voorzijde en het realiseren van een aanbouw ter plaatse zal het bebouwde oppervlak afnemen. Hierdoor is het plan niet van invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Bij de keuze van eventueel te gebruiken bouwmaterialen dient er rekening mee te worden gehouden dat deze geen uitlogende, of anderszins milieuvervuilende, eigenschappen mogen hebben om de milieukwaliteit van onder andere de bodem te waarborgen.
Beleid en normstelling
De nieuwe woonfunctie is voorzien aan de Voorstraat 27 in de kern Groot-Ammers in de gemeente Molenwaard. De woonfunctie wordt mogelijk gemaakt in het gebouw waar nu een fietsenwinkel is. Om de nieuwe woonfunctie mogelijk te maken, wordt het huidige gebouw aan de voorzijde bij de Voorstraat deels gesloopt en blijft het achterste gedeelte intact. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidsgevoelige functie zodat akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).
Een gezoneerde weg van één of twee rijstroken heeft in binnenstedelijk gebied een geluidszone van 200 m. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen gezoneerde wegen waarvan de geluidszone over het plangebied heen ligt. Wel zijn rondom de locatie niet-gezoneerde 30 km/h-wegen aanwezig. De Voorstraat, Sluis, Kerkstraat en De Gorzen liggen in de nabijheid van de ontwikkeling. Deze niet-gezoneerde wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Hierdoor zou toetsing aan de Wgh achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient bij nieuwe ontwikkelingen, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, aannemelijk gemaakt te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de gevel noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Zodoende dient ook voor nieuwe ontwikkelingen de geluidsbelasting ten gevolge van verkeer op 30 km/h-wegen te worden onderzocht. Dit komt verderop in de paragraaf aan de orde.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, dient onderzocht te worden of maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting mogelijk of doelmatig zijn.
Lokaal beleid
Geluidshinder is lokaal van aard. Sinds 2007 heeft de gemeente daarom meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen de Wgh gekregen. Dit biedt de gemeente meer gelegenheid om naar eigen inzicht te werken en maatwerk te leveren. Wel dient de gemeente daarvoor gemeentelijk geluidsbeleid vast te stellen. De gemeente Molenwaard heeft hieraan invulling gegeven met de nota Geluidsbeleid hogere waarden Wgh en 30 km/h-wegen.
In tegenstelling tot de Wgh, maakt de gemeente Molenwaard geen onderscheid in gezoneerde en niet-gezoneerde wegen en ziet wat betreft het aspect geluid een 30 km/h-weg als een 'gewone' weg. Dit betekent dat voor deze wegen akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden wanneer er sprake is van nieuwe wegaanleg, reconstructie of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen het invloedsgebied van deze wegen. Daarbij wordt uitgegaan van een voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de 30 km/h-wegen Voorstraat/Sluis, Kerkstraat en De Gorzen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze wegen. Het invloedsgebied wordt gedefinieerd als geluidszone wanneer er sprake is van een gezoneerde weg. Deze bedraagt zoals gesteld 200 m. Indien de aanvaardbare geluidsniveaus worden overschreden, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting aan de gevel noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Zodoende dient ook voor nieuwe ontwikkelingen de geluidsbelasting ten gevolge van verkeer op 30 km/h-wegen te worden onderzocht. Dit komt verderop in de paragraaf aan de orde.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.
Uitgangspunten
Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk. Hiervoor zijn de verkeerstellingen van 2011 van de gemeente Molenwaard gehanteerd. De aangeleverde verkeerstellingen zijn weekdagintensiteiten die van belang zijn voor het akoestisch onderzoek. Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2023 gehanteerd te worden. Voor de autonome groei is uitgegaan van een jaarlijkse groei van 1,5%. In tabel 4.1 zijn de verkeersintensiteiten voor 2023 opgenomen van de op basis van het invloedsgebied relevante wegvakken.
Voor De Gorzen zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Op basis van de functies aan deze weg is een inschatting gemaakt van de intensiteit op deze weg. Aan De Gorzen zijn 7 woningen en 1 tennisbaan gelegen. Aangenomen is dat per woning 10 ritten per etmaal worden gemaakt. Voor de tennisbaan is de verkeersgeneratie bepaald aan de hand van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Uitgaande van 3 parkeerplaatsen per tennisbaan (publicatie 182 CROW), een turn over van 3 (aantal maal per etmaal dat een parkeerplaats bezet is) en 2 ritten per parkeerplaats (heen- en terug) bedraagt de verkeersgeneratie 3*3*2 = 18 mvt/etmaal. Hiermee komt de totale intensiteit op De Gorzen uit op circa 90 mvt/etmaal op een weekdag.
De voertuigverdelingen en de dag-, avond- en nachtuurpercentages in de onderstaande tabel zijn ook afkomstig van de verkeerstellingen van de gemeente Molenwaard. Voor De Gorzen is aangesloten bij de standaardvoertuigverdeling voor een buurtverzamelweg.
Tabel 4.1 Verkeersgegevens per telpunt
niet -gezoneerde wegen | 2011 weekdag | 2023 weekdag | voertuigverdeling % (L/MZ/Z)1) | dag/avond/nacht |
Voorstraat /Sluis | ||||
Voorstraat 54 |
3447 | 4120 |
dag: 79,05/7,69/13,26 avond: 86,00/6,57/7,43 nacht: 80,79/5,12/14,10 |
6,43/3,38/1,16 |
Sluis 27 |
4734 | 5660 |
dag: 78,45/16,73/4,82 avond: 79,85/17,53/2,62 nacht: 73,27/22,50/4,23 |
6,45/3,43/1,10 |
Kerkstraat | ||||
Kerkstraat 54 |
1575 | 1880 |
dag: 84,56/12,29/3,15 avond: 92,57/4,46/2,97 nacht: 81,27/7,68/11,05 |
6,08/4,27/1,24 |
De Gorzen | ||||
De Gorzen |
90 | 110 |
dag: 94,59/4,76/0,65 avond: 94,59/4,76/0,65 nacht: 94,59/4,76/0,65 |
6,54/3,76/0,81 |
1) Lichte voertuigen/middelzware voertuigen/zware voertuigen
Lokale karakteristieken
De maximumsnelheid op de niet-gezoneerde wegen bedraagt 30 km/h. De Voorstraat en Sluis liggen in elkaars verlengde en zijn beide uitgevoerd in dicht asfaltbeton (DAB), de Kerkstraat en De Gorzen zijn uitgevoerd in elementenverharding in keperverband. De bebouwing ligt op circa 5 m van de Voorstraat, 24 m van de Kerkstraat en op 1 m van De Gorzen. Verder heeft de bebouwing een goothoogte van 4,5 m en een bouwhoogte van 7 m. De Voorstraat heeft een wegbreedte van 5,5 m, de Kerkstraat 8,5 m en De Gorzen 5 m. De SRM II-berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.
Maatregelenonderzoek
Uit deze SRM II-berekening blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Voorstraat. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen.
De Voorstraat vormt een belangrijke weg voor de bereikbaarheid van de kern Groot-Ammers. Deze functie dient te worden behouden. Snelheidsverlaging is niet mogelijk, omdat de weg reeds de laagste snelheidslimiet voor wegen binnen de bebouwde kom kent (30 km/h). Functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer zijn daarom niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt (dunne deklaag B) op de Voorstraat om de geluidsbelasting te reduceren. Door het toepassen van dunne deklagen B wordt op de wegen de geluidsbelasting gereduceerd. Voor de Voorstraat is het effect van dunne deklagen B voor de geluidsbelasting aan de gevel doorgerekend.
Door het toepassen van dunne deklagen B zou de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op het Voorstraat reduceren van 59 dB naar 57 dB op een maatgevende hoogte van 1,5 m.
Geconcludeerd wordt dat door het toepassen van dunne deklagen B nog steeds de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden op de woning ten gevolge van het verkeer op de Voorstraat. Derhalve wordt geconstateerd dat de maatregel onvoldoende doeltreffend is om aan de richtwaarde van 48 dB te voldoen. Daarnaast stuit het aanleggen van dunne deklagen B op financiële bezwaren en is toepassing van dergelijk wegdek op 30 km/h-wegen niet gebruikelijk, omdat bij dergelijke snelheden het effect van geluidsreducerend asfalt beperkt is, aangezien het motorgeluid ten opzichte van het bandengeluid maatgevend is.
Naast maatregelen aan de bron, zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. Vanwege de inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwingssituatie en de landschappelijke waarden is het niet mogelijk om geluidsschermen te plaatsen of de afstand te vergroten.
Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard stuiten.
De gemeente Molenwaard acht hogere waarden aanvaardbaar tot 53 dB, waarbij een geluidsluwe gevel een streven is, en tot 64 dB, waarbij een geluidsluwe gevel een voorwaarde is. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ligt tussen de 53 en 64 dB. Aangezien de bebouwing direct aan de Voorstraat is gelegen, kan aangenomen worden dat de achterzijde van het gebouw geluidsluw is, zodat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de richtwaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Voorstraat wordt overschreden, de maximaal aanvaardbare waarde wordt niet overschreden.
Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard stuiten. Tevens is het aanleggen van dunne deklagen B onvoldoende doeltreffend om de geluidsbelasting te verlagen onder de voorkeursgrenswaarde.
Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Voorstraat te reduceren. Omdat de maximaal aanvaardbare waarden van 63 dB niet wordt overschreden, wordt geconstateerd dat ten aanzien van het aspect wegverkeersgeluid sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat. Aangezien voor 30 km/h-wegen wettelijk geen hogere waarden kunnen worden verleend, zijn verdere procedures op grond van de Wgh niet noodzakelijk.
Het aspect geluidshinder staat de planvorming niet in de weg.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³), of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Ter plaatse van de bestaande winkel zal één woning ontwikkeld worden. Deze ontwikkeling valt ruimschoots binnen de categorie 'woningbouw minder dan 1.500 woningen'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de Monitoringstool de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: minder dan 37 µg/m³ en minder dan 30 µg/m³. Hiermee wordt in 2011 reeds voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015. Bekend is overigens dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerdere technieken).
Conclusie
Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in ruimtelijke plannen in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze VNG-uitgave zijn voor een veelheid aan (bedrijfs)activiteiten richtafstanden genoemd die gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden gelden tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. De betreffende afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandseisen. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van het omgevingstype 'gemengd gebied' verkleinde richtafstanden gelden. Ook indien uit onderzoek, nadere argumentatie of vergunde rechten blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening kunnen kleinere afstanden aangehouden worden dan de aangegeven richtafstanden.
Onderzoek
De omgeving van het plangebied is een gemengd gebied: een gebied waar naast woningen nog andere functies aanwezig zijn zoals detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijvigheid. Deze functiemenging wordt in het bestemmingsplan dorpskernen ook geambieerd en mogelijk gemaakt.
De bestaande winkel/opslagruimte betreft zeer lichte bedrijvigheid (SBI-code 1993 van 5248.5). Hiervoor geldt volgens de VNG-uitgave in een rustige woonwijk een richtafstand van 10 m. In een gemengd gebied zoals de Voorstraat geldt conform VNG-uitgave een richtafstand van 0 m ten opzichte van woningen. De realisatie van de woning ter plaatse van de winkel levert dan ook geen belemmering op.
In de omgeving van het plangebied is een lpg-tankstation aanwezig. Voor een dergelijk bedrijf geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van maximaal 50 m voor het aspect gevaar, ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan. Hiermee wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de kleinere richtafstand van 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. Toetsing aan dit aspect vindt specifiek plaats in de paragraaf 4.7. Voor de overige milieuaspecten gelden kleinere richtafstanden. De beoogde ontwikkeling levert dan ook geen belemmering op.
In de omgeving van het plangebied is Den Hartog BV gevestigd (Haventerrein Groot-Ammers). Dit is een groothandel in brandstoffen en andere minerale olieproducten (SBI-code 5151.2). Voor een dergelijk bedrijf geldt op basis van de VNG-uitgave relatief grote richtafstanden voor het aspect gevaar (richtafstand van 200 tot 500 m ten opzichte van een rustige woonwijk). Toetsing aan dit aspect vindt specifiek plaats in de paragraaf 4.7. Voor de overige milieuaspecten (geur en geluid) geldt voor een dergelijk bedrijf een richtafstand van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstand ten opzichte van een gemengd gebied bedraagt 50 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Bovendien moet het bedrijf in zijn bedrijfsvoering reeds rekening houden met de omliggende woningen. De beoogde ontwikkeling levert dan ook geen belemmering op voor de bedrijvigheid in de omgeving. Ook kan ter plaatse van de nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grens- als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In 2012 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen/spoorwegen/vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast gelden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden).
De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2009). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Is hier niet aan de orde, aangezien dergelijke leidingen niet in of nabij het plangebied aanwezig zijn.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn twee risicorelevante inrichtingen aanwezig (bron: www.risicokaart.nl). Het betreft een tweetal bedrijven.
Den Hartog BV olietanks (haventerrein)
Dit bedrijf valt onder een ministeriële regeling. De PR 10-6-contour ligt voor een klein deel buiten de inrichting, maar niet over andere bebouwing en niet over het plangebied. De beoogde ontwikkeling ligt niet binnen het invloedsgebied van het GR. Voor het bedrijf is geen sprake van een GR. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de externe veiligheidssituatie vanwege het bedrijf Den Hartog BV olietanks in de omgeving.
Mons lpg-tankstation (Sluis 18 Liesveld)
Dit bedrijf valt onder het Bevi en heeft inmiddels een vergunde jaardoorzet van maximaal 499 m³. Vanwege verschillende nieuwbouwplannen in de omgeving van dit bedrijf is onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidssituatie rondom dit bedrijf (zie Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Vervoer gevaarlijke stoffen over het water
Over de Lek vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Lek is in het in ontwikkeling zijnde Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangeduid als binnenvaartverbinding chemische clusters en achterlandverbinding met toetsingsafstand. De PR 10-6-contour ligt niet buiten de oever. In het Ontwerpbasisnet is aangegeven dat voor een dergelijke vaarweg alleen een groepsrisicoberekening en -verantwoording noodzakelijk is als in het plangebied langs de oever sprake is van een populatiedichtheid van meer dan 1.500 personen/ha bij dubbelzijdige bebouwing of 2.250 personen/ha bij enkelzijdige bebouwing. Ter hoogte van het plangebied wordt hier bij lange na niet aan voldaan. Het GR zal dan ook ruimschoots voldoen aan de oriënterende waarde. De beoogde ontwikkeling is dermate kleinschalig van aard dat deze geen gevolgen heeft voor de hoogte van het GR.
In verband met de effecten van een mogelijke plasbrand op het water, dient in het kader van het basisnet rekening gehouden te worden met een aandachtsgebied van 25 m vanaf de oeverlijn van de Lek: hierbinnen moet de realisatie van kwetsbare objecten zo veel mogelijk geweerd worden. De beoogde ontwikkeling ligt op een aanzienlijk grotere afstand: circa 180 m vanaf de oever.
Verantwoording GR
De gemeente acht de externe veiligheidssituatie voor dit bestemmingsplan verantwoord. Voor de verantwoording van het GR wordt verwezen naar Bijlage 3.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. In het kader van het vooroverleg zal advies worden gevraagd aan de regionale brandweer met betrekking tot de verantwoording van het GR. De conclusies van dit advies zullen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling voorziet in een functieverandering en interne verbouwing van de bestaande bebouwing aan de Voorstraat 27. Een gedeelte van het gebouw aan de voorzijde wordt afgebroken waarna ter plaatse een aanbouw wordt gerealiseerd. Het gebouw wordt niet geschikt geacht voor beschermde soorten. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het advies is om de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Uit informatie van het Bodemloket blijkt dat geen bodemverontreinigingen of bodemverontreinigende activiteiten uit het verleden ter plaatse bekend zijn (www.bodemloket.nl). De beoogde ontwikkeling vindt ter plaatse van bestaande bebouwing plaats. Bodemonderzoek is dan ook in dit stadium van het planproces niet mogelijk. Bij de omgevingsvergunningaanvraag zal een verkennend bodemonderzoek worden gevoegd.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek
De ontwikkeling voorziet in een functieverandering en interne verbouwing van de bestaande bebouwing aan de Voorstraat 27. Een gedeelte van het gebouw aan de voorzijde wordt afgebroken waarna ter plaatse een aanbouw wordt gerealiseerd. Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde met een vrijstelling van de onderzoeksplicht tot 250 m². Het te roeren oppervlakte is kleiner dan 250 m², zodat de vrijstelling van toepassing is. Hierdoor is geen archeologisch onderzoek nodig. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd.
Gemengd
Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd' toebedeeld gekregen, waarbinnen detailhandel en bijbehorende kantoorruimte, maar ook het wonen met daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven zijn toegestaan. Tevens zijn binnen deze bestemming behorende voorzieningen zoals nuts-, verkeers-, parkeer- en laad- en losvoorzieningen mogelijk gemaakt.
Waarde - Archeologie 1 en 4 (dubbelbestemmingen)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is bepaald aan de hand van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Liesveld. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde dient, eventueel voorafgaand aan werkzaamheden, een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In verband met de aanwezigheid van waterkeringen in het plangebied is aan enkele bestemmingen een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de waterbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone 'Waterstaat - Waterkering' is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat een vergunning wordt afgegeven.
Veiligheidszone - lpg (gebiedsaanduiding)
De aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is toegekend aan een deel van het plangebied. Op grond van het voorliggende bestemmingsplan is onderbouwd dat ter plaatse van het plangebied één woning is toegestaan. Om te voorkomen dat in de toekomst woningsplitsing kan plaatsvinden waardoor het aantal woningen binnen de lpg-zone verder toe kan nemen is deze aanduiding 'milieuzone - lpg' opgenomen. Middels deze aanduiding is gereguleerd dat alvorens het aantal woningen binnen de lpg-zone toe kan nemen eerst onderzoek uitgevoerd dient te worden en een nadere belangenafweging plaats dient te vinden.
Met betrekking tot deze ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Liesveld waarin tevens afspraken worden gemaakt omtrent het uitkeren van eventuele planschadevergoedingen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Hiertoe is ook afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door Waterschap Rivierenland en de provincie Zuid-Holland een reactie ontvangen.
Uit de ingediende overlegreacties en nader overleg met het Waterschap, blijkt dat het voorontwerpbestemmingsplan voor zowel de provincie Zuid-holland als Waterschap Rivierenland geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.