direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud-Alblas, Noordzijde 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan Noordzijde 23 te Oud-Alblas staan de leegstaande bedrijfsgebouwen van voormalige kaasmakerij Heijkoop. De bebouwing bestaat uit een kaasboerderij, een kaasmakerij/kaaspakhuis en een nog in gebruik zijnde bedrijfswoning. De bedrijfsactiviteiten van de kaasmakerij zijn in 2008 beëindigd. De eigenaar is voornemens om in de bedrijfsgebouwen drie woningen te realiseren. Naast functiewijziging ten behoeve van vier woningen (inclusief voormalige bedrijfswoning) zal de bebouwing worden aangepast. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het slopen van het tussenlid tussen de kaasboerderij en het kaaspakhuis en het aanpassen van dak en buitengevels.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom'. In opdracht van de initiatiefnemer heeft Architectenbureau Ir. Arie Gelderblom BNA een principe-verzoek ingediend voor het voorgenomen plan. De gemeente Molenwaard heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herbestemming van het perceel Noordzijde 23 naar wonen (3 inpandige nieuwe woningen) onder de volgende voorwaarden:

  • het landschappelijke inrichtingsplan bij het principe-verzoek maakt als voorwaardelijke verplichting onderdeel uit van het bestemmingsplan;
  • aangetoond wordt dat het naastgelegen agrarisch bedrijf niet gehinderd wordt in de bedrijfsvoering.

Met dit bestemmingsplan wordt, op basis van de benodigde onderzoeken, de herbestemming juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van het riviertje de Alblas, ten oosten van de kern Oud-Alblas. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Noordzijde. In figuur 1.1 is een weergave gegeven van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' is op 25 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Graafstroom. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kaasboerderij'. Ten behoeve van de bebouwing is een ruim bouwvlak opgenomen waarbinnen een maximum van 789 m2 mag worden bebouwd. In de regels is voor de bedrijfsgebouwen een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter vastgelegd. Daarnaast geldt voor een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en zijn de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - aanlegvergunning overgangsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied dorpslint' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom'

In de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' is het gemeentelijke archeologiebeleid vertaald in verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor het oostelijke deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en een kleine strook langs de Alblas is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het relevante beleidskader kort beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke analyse

2.1 Huidige situatie plangebied

Analyse omgeving plangebied

Oud-Alblas, in de westpunt van de gemeente Molenwaard, is een van de oudste dorpen in de Alblasserwaard. De oudste kern is rond het jaar 1000 ontstaan als lintbebouwing aan het riviertje de Alblas en ligt op een hoger deel van de zuidelijke stroomrug. Na de tweede wereldoorlog heeft het lintbebouwingsdorp een grote groei doorgemaakt. De dorpsuitbreidingen liggen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat, waardoor het oorspronkelijke bebouwingsbeeld langs de Alblas goed bewaard is gebleven.

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Oud-Alblas in de gemengde lintbebouwing langs de Alblas. De bebouwing kenmerkt zich door een afwisseling van boerderijen, woonhuizen en bedrijfjes. Hier en daar is de oude bebouwing vervangen door nieuwbouw en hebben de bestaande boerderijen hun agrarische functie verloren en zijn volledig in gebruik als woonfunctie. Kenmerkend voor de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing tussen de Noordzijde en de Alblas is de oriëntatie op het riviertje. Van oudsher liggen de voorkanten van de panden aan de Alblas. Ook nu bevindt de erfbebouwing zich in veel gevallen nog langs de Noordzijde.

In de directe omgeving van het plangebied liggen een melkrundveebedrijf (Noordzijde 22a), een aannemersbedrijf (Noordzijde 25) en een klussenbedrijf (aan de overzijde van de Alblas op het perceel Oosteinde 50). Direct ten oosten van het plangebied ligt een klein perceel agrarisch grasland en op het naastgelegen perceel aan de westkant staat een woning. Tussen het plangebied en deze woning ligt ook een klein perceel agrarisch grasland. Aan beide zijden van het plangebied is een watergang aanwezig.

Inrichting plangebied

Al sinds de jaren '50 staat aan de Noordzijde 23 een (kaas)boerderij. Aan de zijde van de Alblas is hier in 1968 een woonhuis aan toegevoegd dat met een tussenlid is verbonden met de kaasboerderij. Het woonhuis doet dienst als bedrijfswoning en is met de voorzijde georiënteerd op de Alblas. In de jaren '90 is aan de westzijde van de boerderij een kaasmakerij/kaaspakhuis gebouwd. Dit opvallende rode gebouw is met een tussenlid verbonden met de kaasboerderij en beschikt aan de noordzijde over een industriële stalen trap. Naast de kaasmakerij/kaaspakhuis stonden twee hoge weisilo's die inmiddels zijn gesloopt. Aan de kant van de Noordzijde bevindt zich het (achter)erf met parkeergelegenheid voor verschillende auto's. Tot het begin van deze eeuw stond op het achtererf een markante buitenschuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Achtererf (straatzijde) kaasboerderij (l) en kaaspakhuis (r) (bron: Google Streetview)

2.2 Planbeschrijving

Doel herontwikkeling

De karakteristieke bebouwing van de voormalige kaasmakerij staat al enkele jaren leeg. Daardoor is sprake van achterstallig onderhoud. Om verdere verpaupering te voorkomen en een nieuwe invulling te geven aan de leegstaande bebouwing, is onderstaand beschreven plan ontwikkeld. Het plan zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door het opknappen van de bestaande bebouwing wordt aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en het authentieke karakter van het bebouwingslint voorkomen. Mede door de woonbehoefte in de kern Oud-Alblas is het plan een wenselijke ontwikkeling voor de gemeente Molenwaard. In beginsel zijn de woningen beoogd voor de eigenaar van de voormalige kaasmakerij en zijn familie.

Beoogd plan

De initiatiefnemer is voornemens in de bestaande bedrijfsbebouwing drie woningen te realiseren: twee woningen in het voormalige kaaspakhuis (begane grond en verdieping) en één woning op de verdieping van de kaasboerderij. De begane grond van de kaasboerderij zal worden ingericht met drie bergingen. De inhoudsmaat van de beoogde woningen in het voormalige kaaspakhuis bedraagt circa 1.150 m3 (begane grond inclusief inpandige berging) respectievelijk circa 1.340 m3 (verdieping inclusief berging op begane grond kaasboerderij). De inhoudsmaat van de woning op de verdieping van de kaasboerderij bedraagt circa 875 m3 (inclusief berging op begane grond). De bestaande (voormalige bedrijfs)woning aan de zijde van de Alblas blijft gehandhaafd en wordt uitgebreid met een berging in de kaasboerderij. De functiewijziging van bedrijf naar wonen heeft daarmee betrekking op vier woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Bestaande situatie noordgevel (boven) en impressie nieuwe situatie noordgevel (onder)

Hoewel de verbouwing hoofdzakelijk inpandig plaatsvindt, wordt ook het tussenlid tussen de kaasboerderij en de kaasmakerij/kaaspakhuis gesloopt en zijn een aantal gevelaanpassingen voorzien. Door de sloop van het tussenlid ontstaat een doorzicht van de Noordzijde richting de Alblas. De gevelaanpassingen betreffen onder andere de verplaatsing van de open trap van de noordgevel naar de oostgevel van het pakhuis, de vervanging van de huidige rood metalen gevelbeplating van de kaasmakerij/kaaspakhuis door fijn bezaagde houten delen in een zwarte kleur en de vervanging van de witte stalen dakplaten van de kaasmakerij/kaaspakhuis. Voor het dak is mat gepatineerd zink het beoogde materiaal, hetgeen past bij de blauw/grijs gesmoorde keramische dakpannen op de kaasboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.3 Bestaande situatie zuidgevel (boven) en impressie nieuwe situatie zuidgevel (onder)

Ook de herinrichting van de buitenruimte maakt onderdeel uit van het plan. Om uitvoering van het opgestelde landschappelijke inrichtingsplan te waarborgen, maakt het inrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting onderdeel uit van het bestemmingsplan (zie artikel 3.4.1). De buitenruimte wordt en blijft sober ingericht. Visueel springt het vervallen van de parkeerplaatsen langs de Noordzijde het meeste in het oog. Mede door het vervallen van de westelijke ontsluiting naar het kaaspakhuis kan het lineaire groene karakter van de wegberm worden hersteld. De nieuw aan te leggen parkeergelegenheid op het achtererfterrein wordt door de bermbeplanting grotendeels aan het zicht onttrokken. Het achtererfterrein biedt ruimte aan 11 parkeerplaatsen die op grasroosters worden aangelegd. De parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de centrale inrit die ook in de bestaande situatie toegang biedt tot het terrein aan de noordzijde van de kaasboerderij. De kastanjeboom naast de inrit blijft behouden en draagt bij aan het groene karakter van het erf. Gebruik wordt gemaakt van streekeigen erfbeplanting. De kavelsloten langs de randen van het plangebied worden zo goed mogelijk hersteld met natuurvriendelijke oevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0008.png"

Figuur 2.4 Plattegrond begane grond en buitenruimte

Duurzaamheid

In het bestemmingsplan moet worden beschreven op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan duurzaamheid. Dit kan op verschillende manieren, zoals:

  • energiezuinig of energieneutraal bouwen en wonen;
  • aanpasbaar en herbruikbaar wonen;
  • gebruik duurzame materialen;
  • gebruik van daken en gevels voor energieopwekking, wateropvang, bevorderen biodiversiteit, voorkomen hittestress;
  • waterverbruik.

Bij het ombouwen van de bedrijfsbebouwing naar de woonfunctie zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame materialen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het karakter van de voormalige kaasboerderij. Ook qua energiezuinigheid zullen de beoogde woningen zo goed mogelijk toekomstbestendig zijn. Naast goede warmte-isolatie en een luchtwater-warmtepomp (voor warmte en koude) zullen PV-panelen zorgen voor de opwekking van voldoende elektriciteit. De PV-panelen op het dak komen volledig uit het zicht van de bebouwing aan de overkant van de Noordzijde. Ten slotte wordt sociale duurzaamheid gestimuleerd door het creëren van een leefgemeenschap waarbinnen bewoners elkaar kunnen helpen en ondersteunen op verschillende vlakken. Niet alleen valt te denken aan mantelzorg en kinderoppas, ook zijn veel buitenruimten ingericht voor gezamenlijk gebruik zoals de beoogde moestuin aan de westkant van de kaasmakerij/kaaspakhuis.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

Voorliggend plan maakt drie nieuwe woningen mogelijk. Eén woning is al aanwezig en en is in het geldende bestemmingsplan aangeduid als bedrijfswoning. De nieuwe woningen worden gevestigd in de voormalige kaasmakerij. De bebouwing wordt niet gesloopt, maar getransformeerd naar woningen. Naast functiewijziging vinden beperkte bouwkundige aanpassingen plaats. Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de SVIR en het Barro. Ook wordt voldaan aan de uitgangspunten van de rijksladder. Uit jurisprudentie volgt dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Binnen het plangebied worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie januari 2018)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In het VRM zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Verordening Ruimte (geconsolideerde versie april 2018)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.

Toetsing provinciaal beleid

De transformatie sluit goed aan bij de speerpunten 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. Het onderhavige plan betreft een ontwikkeling binnen de bestaande bedrijfscontouren van een voormalige kaasmakerij. Er is geen sprake van een toename aan verharding. Een klein deel van de bebouwing wordt juist gesloopt en ook verdwijnt de verharding aan de westzijde grotendeels. Door middel van het onderhavige plan wordt leegstand, verpaupering en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen. De bedrijfsbebouwing wordt opgeknapt en verbouwd tot woningen. Daarbij wordt de dissonerende rode gevelbeplating van het voormalige kaasmakerij/kaaspakhuis vervangen door zwarte houten delen en worden de witte dakpanelen vervangen zink. Door deze aanpassingen voegt het gebouw zich beter in de bestaande situatie.

Daarnaast wordt in het kader van een optimale kwaliteitsverbetering het erf van de voormalige kaasmakerij heringericht. Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Richtlijnen van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). Er is sprake van een kwalitatieve verbetering van het bebouwingslint.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is de ontwikkeling van drie woningen geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Molenwaard wordt uitgegaan van een behoeve van circa 2.000 woningen. Ook in de kern Oud-Alblas is sprake van een woonbehoefte. Dit plan sluit hierop aan.

3.3 Regionaal beleid

Regionale structuurvisie VISIE 2030 (Open, voor elkaar)

In de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren.

In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De kernenprofilering biedt hiervoor een helder kader. In de kernenprofilering wordt de kern Oud-Alblas aangeduid als voorzieningenkern.

De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.

De visie 'open, voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

Regionale woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden

In antwoord op het door de provincie opgestelde woonbeleid heeft de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden een regionale woonvisie opgesteld. De regionale woonvisie is een uitwerking van de Visie 2030 en heeft als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen.

Doel van de visie is om in te kunnen spelen op de veranderende dynamiek van de woningmarkt en de woonkwaliteit te verbeteren. De woonvisie gaat uit van investeren in nieuwbouw regio-breed, maar aangepast op de lokale vraag. Om hierin het onderscheid aan te kunnen geven wordt er in de visie onderscheid gemaakt in:

  • stedelijk gebied;
  • voorzieningendorpen;
  • woondorpen.

Oud-Alblas wordt gezien als een 'woondorp'. Woondorpen behouden hun kwaliteit door investering in particuliere woningen en de openbare ruimte. In woondorpen gaat het om het bedienen van de lokale vraag, zelden projectmatig, vooral door het binden van starters en doorstromers.

Naast nieuwbouw richt de Regionale woonvisie zich ook nadrukkelijk op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Omdat nieuwbouw maar een beperkte voorraadverandering teweeg brengt, is de kwaliteit van de bestaande voorraad in toenemende mate bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio.

Actualisatie regionale woonvisie 2017-2020

In 2017 is de regionale woonvisie geactualiseerd. Een actualisatie werd voldoende geacht omdat de hoofdlijn van de woonvisie nog steeds actueel is. Nieuwe demografische inzichten, veranderende wetgeving en de veranderende maatschappij en markt vormden de aanleiding voor de actualisatie.

In de actualisatie is vastgehouden aan het onderscheid tussen stedelijk gebied, voorzieningendorpen en woondorpen. Actuele prognoses wijzen op korte termijn tot 2020 op een grotere woningbehoefte, maar gemeten over de periode 2017-2025 is de voorspelde behoefte opnieuw 0,7 procent groei per jaar op regioniveau.

Toetsing regionaal beleid

Vanuit regionaal beleidsoogpunt, de vorming van een vitale regio, zijn niet in gebruik zijnde agrarische bedrijfsbestemmingen en functieloze bedrijfsopstallen niet wenselijk in de regio Alblasserwaard - Vijfheerenlanden. Het onderhavige plan voorziet in de nieuwe invulling van de functieloze bedrijfsgebouwen van een voormalige kaasmakerij en de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Daarmee zorgt het onderhavige plan ervoor dat het karakter van het bebouwingslint behouden blijft en wordt versterkt.

In het onderhavige plan worden per saldo drie wooneenheden toegevoegd. De woningen worden gerealiseerd op particulier initiatief. Het plan betreft een kleinschalig woningbouwplan welke een kwalitatieve toevoeging betekent aan de woningvoorraad van de gemeente Molenwaard. Het plan is daarmee kleinschalig van aard (geen concurrentie met andere woningbouwplannen). Oud-Alblas is een woondorp, waarmee toevoeging van nieuwbouw mogelijk is, zonder regionale afstemming tot en met 5 woningen en tot een maximale groei van 0,7% per jaar tot 2020. Aangezien hieraan wordt voldaan, heeft er geen regionale kwalitatieve plantoets plaatsgevonden.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Molenwaard 2030 - Samen vooruit (2012)

De toekomstvisie is opgesteld in verband met de gemeentelijke herindeling in 2013. Met de toekomstvisie wil de gemeente de kernwaarden van het gebied vasthouden, ontwikkelen en stimuleren. Vanuit historische tradities en landschappelijke kwaliteiten streeft de gemeente naar een comfortabele en veilige woon- en werkomgeving in een levend, groen en duurzaam landschap. Dit alles binnen een sociaal hechte gemeenschap met actieve burgers en een ondersteunende gemeente.

MeerjarenPerspectief Wonen Molenwaard

Het MeerjarenPersepectief Wonen (MPW) is geen blauwdruk voor de toekomst maar heeft het karakter van een leidend principe om een evenwicht te creëren tussen programma en behoefte. Voor Oud-Alblas geldt een bandbreedte behoefte van 100-140 woningen tussen 2015 en 2025. In woondorpen wordt vooral gebouwd voor starters en doorstromers.

Toetsing gemeentelijk beleid

Met de ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt voorzien in de gemeentelijke doelstellingen zoals opgenomen in de Toekomstvisie en het MeerjarenPerspectief Wonen van de gemeente Molenwaard.

Omdat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bouwvlak zal worden verkleind tot, grofweg, de huidige bebouwing en terreinverharding. Sprake is van een duurzame kwaliteitsverbetering, passend binnen het bestaande bebouwingslint.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ontsloten op de Noordzijde. De Noordzijde is een weg in beheer bij Waterschap Rivierenland en is ter plaatse van het plangebied ingericht als 60 km/u-zone. Gebruik zal worden gemaakt van de huidige ontsluiting van het achtererfgebied. Zowel de westelijke ontsluiting naar het kaaspakhuis als de parkeerplaatsen langs de Noordzijde vervallen zodat de verkeerssituatie ter plaatse verbetert.

Op het achtererfgebied (tussen bebouwing en Noordzijde) worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast beschikt één woning over een inpandige garage. Uitgaande van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning, worden voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd om in de behoefte te voldoen. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplan getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene bouwregels opgenomen verplichting (artikel 9.3).

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden in geval van een geluidgevoelige functie. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Toetsing

De woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzones van de gezoneerde wegen Noordzijde en Oosteinde. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de woningen noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek is de uiterste bouwgrens van het bouwvlak aangehouden als referentiepunt.

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Noordzijde sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de noordelijke grens van het bouwvlak. De maximale geluidbelasting inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt 52 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid hoeft, vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling, geen maatregelenafweging plaats te vinden. Maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied zijn op basis daarvan als niet doelmatig beoordeeld. Omdat hogere waarden vastgesteld moeten worden is wel getoetst aan de gemeentelijke voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde. Omdat een cumulatieve geluidbelasting van 57 dB is berekend, dienen de woningen op basis van het gemeentelijk beleid te beschikken over een geluidluwe zijde of buitenruimte. Uit een aanvullende berekening blijkt dat te allen tijde aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Op de zuidzijde van de woningen zal de cumulatieve geluidbelasting nooit hoger zijn dan 48 dB. Op basis daarvan is geconcludeerd dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel en/of buitenruimte. Vanuit het gemeentelijk beleid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van een hogere waarde. Omdat het bouwvlak ruim is vormgeven wordt, omwille van de flexibiliteit, voor alle woningen dezelfde hogere waarde vastgesteld.

Tabel 4.1 Vast te stellen hogere waarden

Weg   Hogere waarde   Aantal  
Noordzijde   52 dB   4  

Verder blijkt uit de berekeningen dat ten aanzien van het wegverkeer op de Oosteinde aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

Conclusie

Ten behoeve van het plan dienen hogere waarden vastgesteld te worden ten aanzien van geluid afkomstig van het wegverkeer op de Noordzijde. Vanuit het gemeentelijk geluidbeleid bestaat geen belemmering voor het vaststellen van deze hogere waarden.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de ontwikkeling van woningen mogelijk gemaakt. Dit betreffen milieugevoelige functies. De bedrijfsfunctie komt te vervallen.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of richtwaarden.

De definitie van een rustige woonwijk/ rustig buitengebied is:

'Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.'

De definitie van een gemengd gebied is:

'Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.'

Het plangebied ligt in een agrarisch gebied met lintbebouwing die wordt gevormd door een afwisseling van (agrarische) bedrijven en woningen. Er is sprake van matige functiemenging, waardoor kan worden gesproken van een gemengd gebied.

In de directe omgeving van het plangebied, op het perceel Noordzijde 22a, is een melkrundveebedrijf gevestigd. Daarnaast bevindt zich wat kleinschalige bedrijvigheid op verder weg gelegen percelen: een aannemersbedrijf (Noordzijde 25) en een klussenbedrijf (aan de overzijde van de Alblas op het perceel Oosteinde 50).

Melkrundveebedrijf Noordzijde 22a

Op basis van de VNG-publicatie heeft een melkrundveebedrijf een richtafstand van 50 meter voor geur en 10 meter voor geluid, uitgaande van een gemengd gebied. De afstand tussen het bouwvlak van de beoogde woningen en de agrarische bestemming van het melkrundveebedrijf bedraagt circa 15 meter. Aan de richtafstand voor geluid wordt voldaan, aan de richtafstand voor geur niet. Onderstaand is nader ingegaan op deze milieuaspecten.

Geluid

De genoemde afstand van circa 15 meter betreft de afstand van het bouwvlak met de woonbestemming tot de inrit van het bedrijf. De afstand tot de overige delen van het bedrijf zijn groter. Dit betekent dat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter voor geluid. Desondanks is het mogelijk dat het komen en gaan van een melkwagen of een landbouwvoertuig leidt tot een kortstondige verhoging van de geluidbelasting, die hoger is dan de richtwaarde voor het maximaal geluidniveau.

De geluidpieken komen maar enkele malen per dag voor en doorgaans uitsluitend in de dagperiode. Hierdoor zal er geen sprake zijn van slaapverstoring. Daarnaast is het in dit agrarisch gebied gebruikelijk dat er af en toe vrachtwagens en landbouwvoertuigen passeren op de Noordzijde. De geluidpieken afkomstig van het melkrundveebedrijf zullen naar aard en geluidniveau niet afwijken van het overige verkeer en daarom naar verwachting niet als hinderlijk worden ervaren.

Het aspect geluid vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Op basis van artikel 4.1 van de Wgv moet een afstand worden aangehouden tussen een woning en een emissiepunt van een dierenverblijf van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. De Geurverordening Molenwaard (vastgesteld 15 januari 2013) verkleint deze afstanden tot respectievelijk 50 meter en 25 meter. Omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt, moet aan de afstandseis van 25 meter worden voldaan. De afstand tot het meest nabijgelegen emissiepunt bedraagt circa 50 meter. Het onderdeel geur vormt geen probleem.

Overige bedrijvigheid

Het aannemersbedrijf op het perceel Noordzijde 25 en het klussenbedrijf op het perceel Oosteinde 50 betreffen kleinschalige bedrijven waarvoor conform de VNG-publicatie een milieucategorie 2 geldt. Bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 zijn op korte afstand van woningen toelaatbaar, zonder dat sprake is van onaanvaardbare milieuhinder. De afstand tot deze bedrijven bedraagt minimaal 40 meter zodat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de risicokaart (zie figuur 4.1) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Ook vinden in de directe omgeving geen bedrijfsactiviteiten plaats die anderszins als risicovol zijn aan te merken, zoals de opslag van propaan in bovengrondse tanks. Op de Noordzijde/Oosteinde vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een zodanige omvang dat er sprake is van externe veiligheidsrisico's in de omgeving van de weg. Op ruim 950 meter ten zuiden van het plangebied is een buisleiding aanwezig van de Nederlandse Gasunie (aardgasleidingen, NEN 3650-leiding). Voor deze leiding geldt geen PR 10-6 per jaar contour. Het plangebied valt daarom ruimschoots buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0009.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0010.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (plangebied in rode cirkel)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor de uitvoering van het plan. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig. Wel loopt er een 380 KV hoogspanningsleiding op ongeveer 75 meter ten noorden/oosten van plangebied. In verband met draadbreuk, elektrische ontlading en ijzelafzetting wordt een zoneringsafstand van 2x 36 meter uit het hart van de leiding gehanteerd waarin uitsluitend gebouwen ten dienste van de leidingen zijn toegestaan. Het plangebied valt buiten de belemmeringenzone van deze hoogspanningsleiding.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van drie extra woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft het Oosteinde, ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016: 20.451 µg/m³ voor NO2, 18.532 µg/m³ voor PM10 en 11.412 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De functiewijziging heeft een zeer geringe invloed op de verkeersgeneratie. Ter plaatse wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • De bovengrond is verontreinigd met kobalt, kwik, lood, zink en/of PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. De aangetoonde verontreinigingen houden mogelijk verband met de bijmenging van puin in de bodem.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en naftaleen.

Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de herbestemming van de locatie. Door het aangetroffen puin is de locatie wel verdacht voor de aanwezigheid van asbest.

Het bodemonderzoek is beoordeeld door de gemeente Molenwaard. Door de gemeente Molenwaard is aangegeven dat aanvullend asbestonderzoek voor de puinverharding niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. De grond die vrijkomt bij eventuele werkzaamheden kan echter niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn ;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Gemeentelijk beleid

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de (voormalige) gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.

Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.

Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap werken intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke pijler voor het op orde houden van het watersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Alblas en is in de huidige situatie grotendeels verhard. Het gebied bestaat uit een voormalige kaasboerderij, een kaasmakerij/kaaspakhuis en een bedrijfswoning met een daarbij behorend erf (noordzijde) en tuin (zuidzijde).

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt in het peilgebied van de Nederwaard. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m onder het maaiveld.

Waterkwantiteit

De Alblas betreft een A waterloop. Het betreft een primaire watergang met een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De overige watergangen langs de randen van het plangebied zijn niet in de Legger van het waterschap opgenomen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

KRW (Kader Richtlijn Water)-waterlichaam de Alblas heeft een slechte waterkwaliteit.

Veiligheid en waterkeringen

Het zuidelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de regionale waterkering van de Nederwaard. Voor deze waterkering geldt dat bouwwerken en kunstwerken buiten het profiel van vrije ruimte (pvvr) van de waterkering dienen te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0011.png"

Figuur 4.2 Uitsnede legger regionale waterkering Nederwaard

In principe geldt dat er geen bebouwing op de waterkering (in de kernzone) aanwezig mag zijn. Binnen de beschermingszone van de waterkering geldt een bouwprincipe van ja, mits er geen nadelige gevolgen zijn voor de waterkering. In figuur 4.2 zijn de invloedslijnen van de waterkering zichtbaar. Het plangebied ligt binnen de kern- en beschermingszone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied ligt in een vacuümrioleringsgebied en is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Door middel van een functiewijziging worden vier burgerwoningen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning en de drie nieuwe woningen worden in de naastgelegen bedrijfsbebouwing gerealiseerd.

Waterkwantiteit

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Aangezien de nieuwe woningen in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, het tussenlid tussen de kaasboerderij en de kaasmakerij/kaaspakhuis wordt afgebroken en de verharding aan de westzijde van de bebouwing verdwijnt, is voor het plangebied sprake van een afname van het verhard oppervlak. Ook de inrichting van het erf overeenkomstig het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zal leiden tot een afname van het verhard oppervlak, ondermeer door het beoogde parkeren op grasroosters. Compenseren is dan ook niet aan de orde. Wel wordt de sloten langs de randen van het kavel hersteld met natuurlijke oevers.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit.

Veiligheid en waterkeringen

De woningen worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing. De ontwikkeling heeft daarom geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Voor zover de geplande aanpassingen binnen de beschermingszone van de waterkering vallen, is het wel noodzakelijk een watervergunning aan te vragen. Bouwwerken in de kernzone (direct langs de Alblas) zijn niet toegestaan. Ter plaatse van de kernzone geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone is voorzien van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Ter plaatse van deze aanduiding mag alleen een omgevingsvergunning worden gebouwd nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het vacuümriool biedt voldoende ruimte voor de beoogde ontwikkeling. Regenwater wordt direct naar het aanliggende oppervlaktewater gebracht omdat niet mag worden aangesloten op het vacuümriool. Bij de aanplant van nieuwe bomen zal minimaal 2,5 meter afstand worden gehouden tussen het hart van de boom en het hart van de riolering.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

 

Conclusie

Door de afname van het verhard oppervlak draagt de ontwikkeling bij aan het verbeteren van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Een vergunning op basis van de Keur is noodzakelijk vanwege sloop- en aanlegwerkzaamheden binnen de beschermingszone van de Alblas.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten oosten van het plangebied bedraagt ruim 1 kilometer (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPnoordzijde23ABS-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.3 Globale ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (bron: provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (lintbebouwing) kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 17 oktober 2017 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het rapport is opgenomen in bijlage 3. In het rapport worden de volgende conclusies getrokken:

  • In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).
  • Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.
  • Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland.
  • Verder kan het de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) in de om te vormen opstallen niet worden uitgesloten. Effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist. Een dergelijk onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half maart tot en met september.

Met de Natuur- en Vogelwacht De Alblasserwaard is overeengekomen dat het inventariseren van vleermuizen en vogels door de Zoogdierenwerkgroep zal worden geïnventariseerd. Vervolgens zal een plan worden opgesteld voor voorzieningen en eventueel benodigde compenserende maatregelen voor vleermuizen en vogels.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Wel kan de ontwikkeling mogelijk een negatief effect hebben op vleermuizen en broedvogels. Een gerichte veldinventarisatie wordt uitgevoerd om eventuele effecten en maatregelen in te schatten. De benodigde voorzieningen zullen vervolgens worden aangebracht.

4.10 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Ten opzichte van de huidige situatie worden 3 woningen aan het plangebied toegevoegd. De totale ontwikkeling betreft de functiewijziging naar 4 woningen en overschrijdt de drempelwaarden niet. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

4.11 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

In de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' is het plangebied voorzien van archeologische dubbelbestemmingen. Voor het grootste deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2 of bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst. Voor het oostelijke deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' waarvoor de maten van 100 m2 en 30 cm van toepassing zijn. Slechts een kleine strook langs de Alblas is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hier geldt dat alleen bouwwerken mogen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 250 m2 en een maximale diepte van 30 cm.

De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging waarbij de bestaande bebouwing beperkt wordt aangepast. Omdat dit hoofdzakelijk sloopwerkzaamheden betreft (tussenlid tussen de kaasboerderij en de kaasmakerij/kaaspakhuis) en er geen uitbreiding van de bebouwing plaatsvindt waardoor de bodem wordt verstoord, is door de gemeente Molenwaard aangegeven dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is mits op zorgvuldige wijze wordt gesloopt en verder geen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Om eventuele archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen te beschermen, zijn de vigerende archeologische dubbelbestemmingen uit de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' overgenomen.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Wonen

Op de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Binnen deze bestemming is een bouwvlak toegekend waarbinnen een maximum van vier wooneenheden is toegestaan. Om de woningen binnen de bestaande bebouwing mogelijk te maken is een maximale inhoudsmaat van 1.340 m3 opgenomen. De maximum goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding opgenomen. Voor bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 4 meter zodat de mogelijkheid bestaat om de voormalige buitenschuur op het achtererf op enig moment te herbouwen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast. Dit dient te gebeuren conform het landschappelijke inrichtingsplan zoals dat is beschreven in paragraaf 2.2 en onderdeel uitmaakt van de regels als bijlage 1.

Waarde - Archeologie 1/ Waarde - Archeologie 2/ Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemmingen)

Deze dubbelbestemmingen strekken ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De dubbelbestemmingen komen overeen met de verwachtingswaarden zoals opgenomen op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Molenwaard en zijn overgenomen uit het de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom'.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de regionale waterkering is ter plaatse van de kernzone een dubbelbestemming opgenomen. De bescherming van de waterkering is vormgegeven door een beperking van de ter plaatse geldende bouwregels. Voor de beschermingszone is de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mag alleen een omgevingsvergunning worden gebouwd nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder. Een aanvullende bescherming wordt geboden door het Keur van het waterschap Rivierenland.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Molenwaard wordt een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Communicatie met omwonenden

De initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over de plannen tot functiewijziging. Deze hebben aangegeven geen bezwaar te heben tegen het initiatief.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De provincie Zuid Holland en het Waterschap Rivierenland hebben gereageerd. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben omdat dit plan binnen het provinciaal beleid past. Hieronder staat een samenvatting van de reactie van het waterschap met daaronder de reactie van de gemeente.

  • 1. Waterschap Rivierenland
  • a. Het is verwarrend te spreken over het achtererfgebied wanneer hiermee het deel aan de wegzijde wordt bedoeld (paragraaf 4.1).
  • b. De Noordzijde is een weg in beheer bij Waterschap Rivierenland.
  • c. Met het opnemen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is de zone te hoog beschermd. Onderscheid kan worden gemaakt in de de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
  • d. De beschermingszone loopt niet conform de legger van het waterschap.

Reactie gemeente

  • a. Ter verduidelijking is aan paragraaf 4.1 toegevoegd dat met het achtererfgebied de gronden tussen de bebouwing en de Noordzijde worden bedoeld. De bebouwing is met de voorzijde georiënteerd op de Alblas.
  • b. De toelichting is hiermee aangevuld.
  • c. Op de verbeelding is de kernzone aanduid met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone is voorzien van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. In de regels is een bepaling voor deze aanduiding opgenomen.
  • d. De verbeelding is aangepast conform de meest recente legger.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.