direct naar inhoud van 4.9 Ecologie
Plan: Groot-Ammers Zuidoost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPGrootAmmersZOLSV-OH01

4.9 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit braakliggend, deels bouwrijp gemaakt terrein.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden woningen gebouwd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, konijn, haas, wezel, huisspitsmuis, bosspitsmuis, woelmuis, veldmuis en bosmuis

bruine kikker, meerkikker, kleine watersalamander, gewone pad en de middelste groene kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   rugstreeppad  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen  
    cat. 5   geen  

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van broedende vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden in ieder geval buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. Bij aanvang van de werkzaamheden dient in ieder geval onderzocht te zijn of op dat moment in de directe omgeving van het plangebied geen broedende vogel(s) aanwezig is.
  • Nader onderzoek naar rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR) is noodzakelijk en wordt momenteel uitgevoerd.
    • 1. Indien de rugstreeppad aanwezig blijkt te zijn en aangetast worden door de ontwikkeling in het plangebied, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    • 2. Indien de rugstreeppad niet wordt aangetroffen in het plangebied dient vestiging van de rugstreeppad in het plangebied te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het plangebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.