direct naar inhoud van Regels
Plan: Eerste herziening Groenzone
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.he00130042-4001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Eerste herziening Groenzone met identificatienummer NL.IMRO.1926.he00130042-4001 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een al of niet voor bewoning bestemd gebouw dat aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.9 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, uitgezonderd inrichtingen:

  • a. voor het winnen van water, grondstoffen, olie en windenergie;
  • b. waarop het Besluit glastuinbouw of het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is;
  • c. voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in beheer bij een waterschap of gemeente of in exploitatie bij een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap of een gemeente met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast;
  • d. voor afvalstort;
1.10 bedrijf aan huis:

het in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:

  • 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving,
  • 2. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit, en
  • 3. waaronder eveneens zijn begrepen kinderopvang, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure;
1.11 beroep aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;

1.12 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat:

  • a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, of;
  • b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvrage voor dat tijdstip is ingediend;
1.13 bestaande maat:

maat, zoals die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17 bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat indien vrijstaand van de woning, niet voor bewoning is bestemd;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwlaag:

voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en plat dak.
Een kap/schuin dakvlak, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap/schuin dakvlak, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. Onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek tenminste 20 en maximaal 60 graden bedraagt;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan wordt niet als detailhandel aangemerkt een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij ter plaatse geen uitstallings- en verkoopruimte aanwezig is voor rechtstreekse verkoop en aflevering aan consumenten;

1.23 erker:

een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;

1.24 extensieve openluchtrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknick-plaatsen en strandjes;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.28 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.29 peil:
  • a. de hoogte van de kruin van de weg:
    in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
  • a. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw:
    in andere gevallen;
1.30 raamprostitutiebedrijf:

een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;

1.31 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;

1.32 verbeelding:

de weergave van de bestemmingen van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (?!?). Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.33 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;

1.34 voorgevelrooilijn:

de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerkmet uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

boven peil, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en buitenwerkse dakvlakken, met inbegrip van erkers en met inbegrip van dakkapellen; in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang is gelegen in het talud of op de kruin van een dijk, wordt de ruimte onder peil doch boven het laagst gelegen aansluitende terrein meegerekend; voor zover een kelder geheel of gedeeltelijk is gelegen onder peil doch boven het laagst gelegen aansluitende terrein, wordt de gehele kelder meegerekend bij de inhoud van een gebouw;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Weide

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. weide,
  • b. hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik,
  • c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a en b bedoelde functies niet onevenredig worden aangetast,
  • d. fiets- en voetpaden en ruiterpaden, en
  • e. sloten en andere watergangen.
3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, als paardenbak.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 3.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • f. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • g. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • h. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai.

3.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 3.4.1, onder d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  • d. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 3.4.1, onder f, voor zover de APV daarop van toepassing is;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
  • f. werken en werkzaamheden die in het kader van de aanleg van het natuur- en recreatiegebied 'Groenzoom' zijn voorzien in een goedgekeurd inrichtingsplan.

3.4.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 3.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. extensieve openluchtrecreatie,
  • b. instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'natuur',
  • c. instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten en andere waterpartijen, waterberging in geval van calamiteiten, en kades,
  • d. wegen, fiets- en voetpaden en ruiterpaden, en
  • e. parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en bij een en ander behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterbeheer.
4.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. windmolens ten behoeve van waterbeheer, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
  • b. andere bouwwerken ten behoeve van waterbeheer, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • c. overige andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, behoudens lichtmasten, verkeerstekens en wegwijzers, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking gebouwen voor beheer en onderhoud

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.2, ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in lid 4.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van elk gebouw mag niet meer dan 30 m² bedragen, en de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 150 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 4.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • f. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • g. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • h. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai.

4.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 4.4.1, onder d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  • d. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 4.4.1, onder f, voor zover de APV daarop van toepassing is;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
  • f. werken en werkzaamheden die in het kader van de aanleg van het natuur- en recreatiegebied 'Groenzoom' zijn voorzien in een goedgekeurd inrichtingsplan.

4.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 4.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 4.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. voor zover burgemeester en wethouders dat nodig achten, advies is ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met ten hoogste twee rijstroken,
  • b. voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken, bushaltes en geluidwerende voorzieningen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,
  • c. parkeerstroken en -voorzieningen,
  • d. fiets- en voetpaden en ruiterpaden,
  • e. bermen en andere groenvoorzieningen,
  • f. watergangen, bruggen en duikers, en
  • g. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals abri's en telefooncellen, en
  • b. bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties en straatmeubilair, waartoe mede gerekend worden onder- en bovengrondse containers voor huishoudelijke afvalstoffen en fietsenstallingen en -rekken.
5.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.2, gelden de volgende bepalingen:

  • a. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 20 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van licht- en andere masten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen en van overige andere bouwwerken niet meer dan 3 m.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen, met daarbij behorende taluds, kades en oevers,
  • b. waterhuishouding, en
  • c. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen, en
  • b. bij aangrenzende en kruizende wegen en paden behorende andere bouwwerken zoals bruggen en duikers ten behoeve van in- en uitritten en paden.
6.2.2 Bouwen

De bouwhoogte van bouwwerken als bedoeld in sublid 6.2.1, mag niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inbegrip van beroep aan huis;
  • b. een gemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • c. een fiets- en voetpad uitsluitend ter plaatse van het bestemmingsvlak waarbinnen de aanduiding 'langzaam verkeer' voor komt.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken, zoals bruggen, duikers, erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd;
  • b. ter hoogte van de aanduiding 'gemaal' bij een gemaal behorende bebouwing.

7.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen elk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer dan één bedragen;
  • b. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • c. de inhoud van een woning inclusief de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 10 m;

7.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- of uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd, op ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de betreffende woning;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag bij elke woning, onverminderd het bepaalde in lid 7.2.2 onder c, niet meer bedragen dan:
    • 1. 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de bij die woning behorende gronden, buiten de oorspronkelijke woning,
    • 2. doch niet meer dan 50 m²;
  • c. van aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag de goothoogte niet meer bedragen dan 2,7 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' een vrijstaand bijgebouw worden opgericht, met dien verstande dat de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak van de aanduiding 'bijgebouw';
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen   1 m  
overige andere bouwwerken   2 m  

7.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van beroep aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis mag, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in sublid 7.4.1 niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 75 m².

7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Afwijking bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  • a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis als bedoeld in lid 7.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 75 m²;
  • b. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  • c. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  • d. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, en
  • e. de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig aantasten.


Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor gastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

8.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 8.4.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere tijen;
  • d. uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de grond.
8.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken of werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 8.4.1, onder e, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.
8.4.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

Werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 8.4.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

 

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding met daarbij behorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. ten behoeve van de hoogspanningsverbinding mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 60 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen mag, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot, en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 9.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningplicht


Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1, de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het ophogen en afgraven van gronden;
  • c. het permanent opslaan van goederen.

9.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud betreffende de hoogspanningsverbinding of betreffende de andere daar voorkomende bestemmingen;
  • b. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

9.4.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in sublid 9.4.1, kan slechts worden verleend:

  • a. indien door de uitvoering daarvan geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en
  • b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.

Artikel 10 Leiding - Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor watertransportleiding en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water'.

10.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 10.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 10.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in sublid 10.4.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de grond.
10.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • c. werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 10.4.1, onder e, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.
10.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 10.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwbepalingen 'Waterstaat - Waterkering'

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1, toegestaan andere bouwwerken, zoals keermuren, bakens en lichten, ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden.

11.2.2 Bouwbepalingen samenvallende bestemmingen

Het bouwen krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 11.1, mag uitsluitend geschieden nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding.

11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Gebruiksbepalingen 'Waterstaat - Waterkering'

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het gebruik krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1, toegestaan voorzieningen, geen bouwwerk zijnde, en gebruiksvormen ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden.

11.3.2 Gebruiksbepalingen samenvallende bestemmingen

Het gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid

11.1, mag uitsluitend geschieden nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels als maximum is toegestaan, geldt die bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud, in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

13.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels als minimum is voorgeschreven, geldt die bestaande afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
  • b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken en van aanduidingen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Artikel 17 Algemene procedureregels

In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:

  • a. het ontwerp-besluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 19 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Eerste herziening Groenzone.