Plan: | Groene Buffer Delfgauw |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1926.bp000160103-4001 |
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, het vigerende plan, de planvorm en de leeswijzer.
Op het perceel in de hoek van de Reginastraat en de Schimmelpenninck van de Oyeweg (S. van de Oyeweg), aan de rand van de dorpskern van Delfgauw, worden vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw tuinbouwactiviteiten ontplooid. In de huidige situatie is er sprake van veertig jaar oude kassen welke economisch en functioneel afgeschreven zijn. Al langer bestaat de wens om het perceel her in te richten als een groene bufferzone langs Delfgauw. De eigenaar van het perceel is bereid aan deze wens mee te werken indien de gemeente enkele nieuwe woningen op het perceel toe staat.
De ruimte-voor-ruimte regelgeving van de Provincie Zuid-Holland is voor een dergelijke ontwikkeling geschikt. De aanwezige kas c.a. wordt gesloopt en ter plaatse worden drie woningen mogelijk gemaakt. Het omliggende gebied zal gebruikt worden om enkele schapen op te laten grazen en hoewel deze grond privaat eigendom blijft, wordt deze wel openbaar toegankelijk gemaakt. Binnen het vigerende bestemmingsplan is de ontwikkeling niet mogelijk. Onderhavig bestemmingsplan dient dan ook om de gewenste ontwikkeling tot een 'Groene Buffer' op het perceel mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in de hoek van de Reginastraat en de S. van de Oyeweg in Delfgauw. Twee zijden van het plangebied grenzen aan het water, in het noorden aan de Pijnackerse Vaart en in het oosten aan een waterbuffer gegraven door het Hoogheemraadschap Delfland. Verder naar het oosten zijn kassen van de glastuinbouw gelegen. Ten zuiden van het plangebied loopt de S. van de Oyeweg en in het westen loopt de Reginastraat.
Afbeelding 1.1 - Locatie en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan:
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
Het bestemmingsplan heeft een gedetailleerd karakter, waarmee uitsluitend de voorgestane ontwikkelingen - drie woningen en realisatie van de Groene Buffer - mogelijk wordt gemaakt.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het plan zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn gebundeld in de "Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Groene buffer Delfgauw'", welke als bijlage Bijlage 5 is toegevoegd aan deze toelichting.
Parallel aan de inspraakprocedure is tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota inspraak- en overlegreacties.
Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, is vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzageligging van zes weken zijn géén zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de historie en van de huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.
Delfgauw is van oorsprong een agrarische buurtschap van twee bebouwingslinten (de Delftsestraatweg en de Noord- en Zuideindseweg) en de Pijnackerse Vaart. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde deze buurtschap zich langs historische linten tot een dorp.
Al vanaf de zeventiende eeuw is er sprake van tuinbouw in Delfgauw. De ligging aan de Pijnackerse vaart als aan- en afvoerroute heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. In de jaren '20 en '30 vestigden de eerste tuinbouwbedrijven (plat glas en open grond teelt) zich nabij Delfgauw, aan de Pijnackerse Vaart. Door de jaren heen ontwikkelde de sector zich en begin jaren '60 werd de S. van de Oyeweg als tweede ontsluitingsweg aangelegd.
Het tuinbouwbedrijf aan de Reginastraat / S. van de Oyestraat kwam vanaf de jaren '30 in handen van de huidige eigenaar van het perceel. Medio jaren '70 werd op het perceel circa 11.500 m2 glasopstanden en een nieuwe bedrijfsruimte gebouwd. Midden jaren '90 van de twintigste eeuw werd er naast het bedrijf door het Hoogheemraadschap Delfland een grote waterbuffer gegraven (ten oosten).
Het betreffende perceel ligt aan de rand van Delfgauw, op de scheiding van wonen en glastuinbouw. Ten oosten van de Reginastraat is er sprake van een groot kassengebied en ten westen van de Reginastraat begint de woningbouw.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Delfsestraatweg en de S. van de Oyeweg. De lintbebouwing langs de Delftsestraatweg (ten noorden van het plangebied) is nog herkenbaar door de aanwezige woningen, ondanks de grote mate van glastuinbouw. De S. van de Oyeweg wordt gekenmerkt door lintbebouwing met (tuinders)woningen en achterliggend duurzaam glastuinbouw. De woningen aan de S. van de Oyeweg zijn over het algemeen herkenbaar aan de langgerekte volumes en de beperkte bouwhoogtes.
Ten westen van het plangebied wordt gewoond. Rijwoningen met twee lagen en kap voeren de boventoon in de naastgelegen wijk.
Het plangebied zelf bestaat uit een grote kas welke gebouwd is in 1976 en, in het noorden, een bedrijfsruimte uit 1975 en een watersilo (zie afbeelding 2.1).
Afbeelding 2.1 - Huidige situatie plangebied (bron: bing.maps)
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan grotendeels bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouw' met een functieaanduiding bedrijfswoning en voor een klein deel als 'Bedrijf' met een functieaanduiding opslag (zie afbeelding 2.2). Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Leiding - Riool'.
Afbeelding 2.2 - Uitsnede vigerend bestemingsplan
Onderhavig plan voorziet in de sloop van alle tot glastuinbouw bestemde glasopstanden en bedrijfsruimten, de ontwikkeling van een robuuste groene buffer met een grootte van circa 7.000 m2 en de realisatie van drie vrijstaande woningen; twee langs de Reginastraat en één langs de S. van de Oyeweg (zie afbeelding 2.3).
Afbeelding 2.3 - Nieuwe situatie beoogde ontwikkeling
Inrichting groene buffer
Haag langs Reginastraat
De huidige haag die gelegen is tussen de Reginastraat en het plangebied blijft behouden. De haag is een belangrijke broedplaats voor diverse vogelsoorten en vormt een afbakening tussen het plangebied en de bestaande woningen aan de Reginastraat. De privacy blijft op deze manier voor beide zijden gegarandeerd.
Beukenhaag
Op de erfgrens tussen de groene buffer en de woonkavels worden beukenhagen aangeplant. Deze beukenhagen vormen de groene scheiding tussen wonen en groen.
Wandelpad
Door de groene buffer komt een half verhard wandelpad te liggen. Dergelijke wandelpaden zijn al in de omliggende recreatiegebieden aanwezig. Het pad is gelegen op private gronden, maar wordt openbaar toegankelijk.
Schapen
Voor het onderhoud van het grasland zal gebruik gemaakt worden van een kleine schapenkudde. Deze manier van onderhoud biedt ecologische voordelen. Een kleine schuilgelegenheid zal in het gebied worden gerealiseerd.
Notenbomen
In de groene buffer worden enkele notenbomen aangeplant. De bomen zorgen voor schaduwrijke plekken en in de herfst voor noten die geoogst kunnen worden door de gemeenschap.
Woningen
In het plangebied worden drie vrijstaande woningen gerealiseerd. Twee woningen aan de Reginastraat (kaveloppervlakte van 1.280 m2) en één woning aan de S. van de Oyeweg (kaveloppervlakte van 1.732 m2). De randvoorwaarden voor de vrijstaande woningen zijn als volgt:
Gasleiding
In het plangebied bevindt zich een doorlopende gasleiding die ook voorziet in de gasaanvoer van de woningen in Delfgauw. In de directe omgeving van deze gasleiding kan en mag niet gebouwd worden. De woonkavels zijn dan ook zo ingericht dat deze lopen tot aan de gasleiding. Door de kavel aan de S. van de Oyeweg loopt de gasleiding richting de Reginastraat; deze kavel kan hierdoor voor een deel niet bebouwd worden.
Woning aan de S. van de Oyeweg
De hoofdrichting van deze woning word bepaald door de S. van de Oyeweg. De voorgevelrooilijn zal parallel aan deze weg lopen en de voorgevel dient voor tenminste 55% in de voorgevelrooilijn gebouwd te worden. De woning kent een goothoogte van maximaal 4 meter een een nokhoogte van maximaal 7 meter. De footprint mag niet groter zijn dan 140 m2 en de maximale inhoud, inclusief bijgebouwen, is 750 m3.
Woningen aan de Reginastraat
De hoofdrichting van deze woningen wordt bepaald door de Reginastraat. De voorgevelrooilijn zal parallel aan deze weg lopen en de voorgevel dient voor tenminste 50% in de voorgevelrooilijn gebouwd te worden. De woningen kennen een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van maximaal 9 meter. De footprint mag niet groter zijn dan 100 m2 en de maximale inhoud, inclusief bijgebouwen, is 750 m3.
Bedrijf
Op het noordelijke deel van het perceel staat een watersilo. Een deel van de vigerende bedrijvenbestemming wordt hier bestemd tot groen. Hierdoor ontstaat een zichtlijn vanaf het fietspad van de Pijnackerse Vaart naar de S. van de Oyeweg. Het erf voor de aanwezige bedrijfsruimte wordt bestemd tot 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'opslag'.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Blijkens uitspraak van de Raad van State (201302867/1/R4, d.d. 18 december 2013) wordt er bij een plan dat kleinschalige woningbouw (zoals in onderhavig geval: 3 woningen) mogelijk maakt niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
In onderhavig plan is er sprake van de ontwikkeling van 3 vrijstaande woningen; er is dus - in terminologie van de "ladder duurzame verstedelijking" - geen sprake van een woningbouwlocatie. Onderhavig plan kan dan ook niet worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling; derhalve hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet verder te worden doorlopen.
Het plangebied behoud in het noorden deels de bestemming 'Bedrijf'. De bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met functieaanduiding bedrijfswoning zal verdwijnen. De bestaande dubbelbestemmingen blijven gehandhaafd. Daarnaast worden de nieuwe bestemmingen 'Groen - Privaat met landschappelijke waarden', 'Tuin' en 'Wonen' aan het plangebied toegekend, en behoeve van de nieuwe ontwikkeling.
Voor het bestemmingsplan 'Groene Buffer Delfgauw' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen of groei. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.
Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:
Het bestemmingsplan 'Groene Buffer Delfgauw' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de standaardregels van Pijnacker-Nootdorp. De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2, Bestemmingsregels, zijn de planregels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen (artikel 3 tot en met 9). Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 10 tot en met 14). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 16 tot en met 17).
Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.
Bestemmingsregels
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' blijft behouden, zij het met een iets andere omvang en ligging, en is opgenomen overeenkomstig met de regels zoals vastgesteld in het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Groen
De bestemming Groen is opgenomen ter plaatse van de bestaande heg tussen de ontwikkellocatie en de Reginastraat.
Groen - Privaat met landschappelijke waarden
Ter plaatse van de groene buffer in het plangebied is de bestemming 'Groen - Privaat met landschappelijke waarden' opgenomen. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële landschappelijke waarden. Agrarisch gebruik in de vorm van kleine weides (schapen) is - niet beroepsmatig - toegestaan en het wordt mogelijk gemaakt om een schuurtje ten behoeve van de schapen te bouwen. De private gronden worden middels een wandelpad openbaar toegankelijk.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de nieuwe woningen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.
De bebouwingsregels voor woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend in de op de verbeelding aangegeven typologie (vrijstaand) worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en eventuele maximum oppervlakte of volume zijn op de verbeelding aangeduid. Tevens zijn regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Ook voor het bouwen van andere bouwwerken zijn bepalingen opgenomen.
De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan tot een beperkte brutovloeroppervlakte. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegde gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van een bedrijf aan huis.
Leiding - Riool
Voor bestaande en geprojecteerde nieuwe leidingen(tracés) is een specifieke dubbelbestemming opgenomen met een daarbij aan te houden veiligheidszone (zie regels). Het betreft in deze een bestaande rioolpersleiding, bestemd tot 'Leiding - Riool'.
Waarde - Archeologie
Voor bestaande en te verwachten hoge en middelhoge archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Waarde - Ecologie
De bestemming 'Waarde - Ecologie' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van het ecologisch netwerk en wettelijk beschermde groeiplaatsen van plantensoorten en verblijfplaatsen van diersoorten wordt geregeld. De regels binnen deze dubbelbestemming bepalen dat het bouwen, gebruik en toestaan van andere werkzaamheden alleen mogelijk is, indien deze geen afbreuk doen aan het ecologisch netwerk en de beschermde groei- en/of verblijfplaatsen.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen om de belangen van de waterkeringen (kernzone) en de naastgelegen beschermingszones planologisch te regelen. Het artikel behelst een bouwverbod voor de onderliggende bestemming. Via een afwijkingsbevoegdheid kan bebouwing worden gerealiseerd, vooropgesteld dat advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
De verbeelding is opgesteld conform de SVBP2012. Op deze verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemming en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.
De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Stads- en dorpranden
Het plangebied ligt binnen de contouren van 'Stads- en dorpranden'. Dit is een zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Bij de ontwikkeling van onderhavig plan, zoals omschreven in paragraaf 2.3 is hiermee nadrukkelijk rekening gehouden.
De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.
In paragraaf 2.4 van onderhavig bestemmingsplan is de Ladder voor duurzame verstelijking behandeld.
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in kleinschalige woningbouw, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro valt. Voor onderhavig bestemmingsplan is de ladder duurzame verstedelijking dan ook niet doorlopen.
Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.
Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.
Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 3 vrijstaande woningen en een groene buffer. In deze groene buffer is er ruimte voor een wandelpad van de Reginastraat naar de S. van de Oyeweg. Het plan voorziet daarmee in realisatie van een toegankelijke, landschappelijke overgang tussen woonbebouwing en kassengebied en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede contourenschets 2040 Pijnacker-Nootdorp
Uit de contourenschets (zie afbeelding 4.1) blijkt dat het plangebied binnen zowel de rode contouren als de Groene buffer ligt. Ten aanzien van de overgang stad-land nodigt de structuurvisie uit om zachte overgangen (door middel van groene buffers) naar het stedelijk gebied te creëren.
De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De overgang tussen stad en land dient zacht te zijn door middel van groene buffers. Onderhavig plan is een samenwerking tussen de gemeente en particuliere partijen en voorziet in de komst van een groene buffer tussen de overgang van stad naar land. Derhalve past onderhavig plan uitstekend binnen de gestelde kaders van het gemeentelijk beleid.
Inleiding
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.
Milieuzonering, het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (kaart en regels) te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.
Categorie | Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Het plangebied en haar omgeving kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied' gezien de sterke functiemenging (woningbouw naast (glastuinbouw-)bedrijven en de nabijheid van ontsluitingswegen.
Ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied is er sprake van glastuinbouw.
Bedrijf | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
Glastuinbouw | 011, 012, 013 "kassen met gasverwarming" | 2 | 10 m |
Tabel 5.2 - Milieuzonering per bedrijf
In onderhavig plan worden milieugevoelige functies mogelijk gemaakt (woningen) in het zuiden van het plangebied. De glastuinbouw ten noorden van deze nieuwe woningen ligt op circa 170 meter, ten oosten op circa 70 meter en ten zuiden op circa 15 meter. Gezien de richtafstand behorend bij een categorie 2 bedrijf (10 meter; zie tabel 5.2), is er voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering vanuit het aspect milieuzonering. Er is zelfs sprake van de sloop van bestaande glastuinbouw, waardoor de kwaliteit van de leefomgeving (voor bestaande woningen) verbeterd wordt.
In dit hoofdstuk EV wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werking treding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op
Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt hiervoor regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en door mensen, die dichtbij de infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wonen, een basisbeschermingsniveau te bieden.
De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.
Vanuit de vervoerskant is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.
Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt, . Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;
Verantwoording groepsrisico?
Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:
Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit.
Plaatsgebonden risico
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico vindt een beperkte of en een volledige verantwoording plaats.
Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het bestemmingsplan Groene Buffer Delfgauw zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie figuur 5.1) en ligt op ongeveer 1250 meter van het plangebied.
Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.
Het plangebied ligt op ongeveer 5000m van de A4, op ruim 4600m van de A12 en op bijna 1200m van de A13. Het plangebied ligt alleen binnen het invloedsgebied van de A13.
Aangezien het plangebied niet binnen de 200m van de rijkswegen ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de stoffen LT3 en GT4 (Zie hoofdstuk 3).
Afbeelding 5.2 - en Invloedsgebied per rijksweg
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2016 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2016 opgehoogde) schatting gemaakt.
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Binnen of nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1
Slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt op ongeveer 2315 meter van het plangebied en vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
CO2
Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt bovendien op zo'n 2300 meter van het plangebied en is dus niet relevant voor de externe veiligheid.
Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de A13
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13 maar wel buiten de 200 meter zone. Er is berekening en/of verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Wel moet, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid transport, aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aan de zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Bij de Veiligheidsregio Haaglanden is advies gevraagd. Dit advies geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.
Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.
Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.
Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Delftsestraatweg (N473) en de S. van de Oyeweg. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai aan de orde. Door Tritium Advies is dit onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Herinrichtingsplan "Swane-Campen" te Delfgauw, d.d. 26 mei 2016, zie Bijlage 1).
Naast de ligging van het plangebied binnen de geluidzone van de Delftsestraatweg en de S. van de Oyeweg is het plan tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30km/uur wegen, namelijk de Reginastraat en Swanecampen. De Delftsestraatweg en de S. van de Oyeweg betreffen binnen de bebouwde kom eveneens 30km/uur wegen.
Voor de gezoneerde wegen Delftsestraatweg en S. van de Oyeweg (60 km/uur gedeelten) geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een hogere waarde procedure alsmede toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid niet aan de orde.
Voor de geluidbelasting afkomstig van het wegverkeerslawaai op de 30 km/uur weg Swanecampen en het 30 km/uur gedeelte van de Delftsestraatweg geldt dat deze de voorkeursgrenswaarde nergens overschrijdt. Voor het 30 km/uur gedeelte van de S. van de Oyeweg en de Reginastraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde met maximaal 4 dB overschrijdt.
Aangezien er voor onderhavige woningen geen sprake is van een hogere waarde procedure is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig. Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van de 30 km/uur wegen wordt een dergelijk onderzoek echter wel geadviseerd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 3 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein van omvang dat er ruimschoots onder de normen wordt gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekenende mate'.
Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijziging voor wat betreft luchtkwaliteit toelaatbaar is.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009.
Afbeelding 5.2 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied voornamelijk een middelhoge archeologische verwachting, in het noorden kent het plangebied een hoge verwachting.
Voor de zone met middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 1,0 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met de hoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en groter dan 100m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
De kavels van de 3 woningen die binnen onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben een gezamelijke oppervlakte van circa 4.300 m2. De bodemverstoring is onbekend en zal in de groene bufferzone waarschijnlijk niet dieper reiken dan 1,0 -mv maar wordt mogelijk bij de bouw van de huizen wel overschreden.
Ter plaatse van de beoogde woningbouw worden de gestelde grenzen voor bodemverstoring overschreden, derhalve dient er voor dat deel van het plangebied vroegtijdig een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Door Archeodienst BV is een bureauonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek Reginastraat te Delfgauw, d.d. 30 mei 2016, zie Bijlage 2). Middels het archeologisch bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.
Verwachting
De natuurlijke ondergrond bestaat naar verwachting uit geulafzettingen van de Gantel Laag. De natuurlijke ondergrond is mogelijk verstoord door het historisch landgebruik als (glas)tuinbouwgrond en de bebouwing die in de 20e eeuw in de noordoost- en noordwesthoek van het plangebied aan de Reginastraat langs is gebouwd. Vanwege de ligging binnen de zone met geulafzetting van de Gantel Laag worden in het plangebied archeologische resten verwacht.
Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de Midden Ijzertijd - Midden-Romeinse tijd vanwege de landschappelijke ligging ter plaatse van de geulafzetting van de Gantel Laag. Dit potentiële archeologische niveau wordt onder een laag jongere dekafzetting verwacht vanaf ca. 1,0-1,5 m beneden maaiveld (ca. 2,5 m -NAP).
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt en archeologisch vervolgonderzoek noodzaklijk geacht indien de bodemingrepen dieper reiken dan 1,0 -mv.
Indien de verstoring van de bodem dieper reikt dan 1,0 -mv wordt een booronderzoek voor het gehele plangebied aanbevolen conform de richtlijnen van de provincie Zuid-Holland met een boordichtheid van minimaal 10 boringen per hectare. Afhankelijk van het te verstoren oppervlak zal het aantal boringen worden bepaald. Als het plangebied alleen de kavels van de woningen (ca. 4.300 m2) betreft, zijn er minimaal 6 boringen nodig.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Archeodienst BV erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Pijnacker-Nootdorp), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in he tplangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een literatuurstudie kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. In de praktijk verdient het de aanbeveling van de gemeente hierover in te lichten.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren avn een historisch onderzoek conform de NEN 5725. Voorwaarden hierbij zijn:
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Pijnacker-Nootdorp blijkt dat de bovengrond van de locatie wordt geclassificeerd als kassen 1945-1970 en verdacht is op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen. Omdat de locatie in de jaren '70 is ontwikkeld is mogelijk gebruik gemaakt van asbesthoudende materialen zoals asbesthoudende kit. Hieruit blijkt dat er niet aan de voorwaarden van Nota bodembeheer wordt voldaan om alleen een historisch onderzoek uit te voeren.
Omdat de verwachting bestaat dat een vooronderzoek meer gegevens oplevert, is er in eerste instantie alleen een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) Plangebied 'Swane Campen', d.d. 1 juni 2016, zie Bijlage 3).
Het doel van het historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie. Op basis van de verzamelde informatie wordt beoordeeld of in het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging in het plangebied, bodemonderzoek noodzakelijk is. Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de Nederlandse norm NEN 5725.
Op grond van het vooronderzoek kunnen de in de onderstaande tabel weergegeven deellocaties worden onderscheiden.
Deellocatie | Omschrijving | Hypothese | Verdachte parameters1) |
A. gehele locatie | |||
A1 | toplaag gehele onderzoekslocatie | verdacht | PCB en OCB |
A2 | voormalige (gedempte) watergangen (2x) | verdacht | zware metalen, PAK, asbest |
A3 | voormalige lorrybaan | verdacht | zware metalen, PAK |
A4 | puingreppels | verdacht | zware metalen, PAK, asbest |
B. ketelhuis | |||
B1 | gehele ketelhuis | verdacht | PCB en OCB |
B2 | voormalig huisbrandolietank | verdacht | minerale olie, BTEXSN |
B3 | voormalige stookolietank | verdacht | minerale olie, BTEXSN |
B4 | demping voormalige kelder | verdacht | zware metalen asbest |
Asbest
Omdat onbekend is of in de bebouwing asbesthoudende materialen/kitten, wordt geadviseerd om voorafgaand aan een bodem- of asbestonderzoek een asbestinventarisatie uit te voeren, mogelijk dat de asbestverdachtheid hiermee kan komen te vervallen. Opgemerkt dient te worden dat vooralsnog onbekend is of op de locatie (asbestverdacht) puin is toegepast en of bijmengingen met puin in de bodem aanwezig zijn.
Asfalt
Uit het vooronderzoek blijkt dat de asfaltverhardingen zijn aangelegd voor 1995. Asfalt dat voor 1995 is aangelegd wordt als teerverdacht aangemerkt. Derhalve wordt bij verwijdering van het asfalt, een asfaltonderzoek conform de CROW 210 aanbevolen.
Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van een groot deel van de locatie en diverse verdachte activiteiten niet eerder of niet voldoende zijn onderzocht, wordt er in het kader van de voorgenomen woningbouw, de bestemmingswijziging en de beëindiging van de huidige bedrijfsactiviteiten noodzakelijk geacht een verkennend bodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740. Voorafgaand aan het bodem onderzoek wordt geadviseerd een asbestinventarisatie uit te voeren. Op basis van resultaten van deze inventarisatie en de zintuigelijke waarnemingen van het verkennend onderzoek kan worden bepaald of een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 noodzakelijk wordt geacht.
Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland en het Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een Ecologische Kaart (vastgesteld in 2012). Dit is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Met de Ecologische Kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.
Voor onderhavig plan is door Tritium Advies een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Herinrichtingsplan "Swane-Campen" Delfgauw, d.d. 30 mei 2016, zie Bijlage 4).
Doel van het onderzoek is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving.
Het plangebied is op relatief grote afstand van zowel Natura 2000-gebieden als de EHS gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat er geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Verblijfplaatsen van deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.
Soorten van FFlijst 1
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op de FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. De in de omgeving aanwezige bebouwing en bomen blijven namelijk gehandhaafd. Op basis van de uitgevoerde inspectie valt bovendien uit te sluiten dat vleermuizen van het plangebied gebruik maken als verblijfplaats. Een nader onderzoek naar vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.
Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.
Zorgplicht
Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
De omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de algemene zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Voor de overige soortgroepen zullen de werkzaamheden in relatie tot het planvoornemen geen overtreding van de natuurwet tot gevolg hebben.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ter bescherming (van het leefgebied) van de aanwezige huismussen in de bestaande heg tussen de ontwikkellocatie en de Reginastraat wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit en waterkwaliteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Onderhavige ontwikkeling zorgt voor de sloop van circa 11.500 m2 glasopstand en de realisatie van circa 4.300 m2 aan woonkavels. De totale oppervlakte verharding neemt dus af wat de waterhuishouding ten goede zal komen. Daarnaast wordt er niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit rondom het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden van het plangebied loopt een regionale waterkering. Zowel het waterstaatswerk als de beschermingszone loopt door het plangebied (zie afbeelding 5.3).
De drie beoogde woningen liggen ten zuiden van de zoneringen van de regionale waterkering. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.
Afvalwater en riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt in onderhavig bestemmingsplan opgenomen waardoor de veiligheid van de waterkering gewaarborgd blijft.
Afbeelding 5.3 - Regionale waterkering
Ontsluiting
In de beoogde ontwikkeling worden twee woningen ontsloten middels de Reginastraat en één woning middels de S. van de Oyeweg. Beide wegen kennen een maximale rijsnelheid van 30km/u. De woningen aan de Reginastraat worden met een gezamenlijke inrit ontsloten, gelegen tegenover de inrit van het plein achter de Reginastraat. De woning aan de S. van de Oyeweg wordt ontsloten op de bestaande inrit van het tuinbouwbedrijf.
Parkeren
Wanneer een bestaande functie door een nieuwe functie wordt vervangen en er een wijziging nodig is van het bestemmingsplan wordt er uitgegaan van de parkeernormen uit het vigerende Nota Parkeernormen.
Bij functiewijziging of sloop van bestaande functies komt de parkeerbehoefte van de nieuwe functie in de plaats van de parkeerbehoefte van de oude functie. In principe mag de behoefte van de oude functie worden afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. De benodigde parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden gerealiseerd.
In onderhavige ontwikkeling is er sprake van de realisatie van drie dure woningen. De gestelde parkeernorm is 2,0 parkeerplaatsen per woning waarvan 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers zijn. Er dienen dus 6 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd waarvan 1 parkeerplaats voor bezoekers.
De parkeerplaatsen worden op de eigen woonkavels gerealiseerd, de parkeerplaats voor bezoekers wordt aan de S. van de Oyeweg gerealiseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Daarnaast zet de gemeente in op een zachte overgang tussen 'stad en land' door middel van een groene buffer.
Door ruimte te bieden voor de ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt hier concreet invulling aan gegeven.
Het voorontwerp bestemmingsplan 'Groene Buffer Delfgauw' heeft met ingang van 30 juni 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en heeft het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaatsgevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.
Op het voorontwerp is één inspraakreactie en zijn drie overlegreacties ontvangen. Ook is op ambtelijk niveau overleg geweest met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in voorliggende Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, Bijlage 5.
Het bestemmingsplan Groene Buffer Delfgauw heeft 6 weken ter inzage gelegen. Bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn op het bestemmingsplan geen zienswijzen ingediend.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.
Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.