direct naar inhoud van Regels
Plan: Kokseweg 6, Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDkokseweg6-BP30

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Kokseweg 6, Sommelsdijk met identificatienummer NL.IMRO.1924.SMDkokseweg6-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk, alsmede het agrarisch afzetbedrijf en het handels- en exportbedrijf.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  • c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
  • f. bollenteelt: de teelt van bollen;
  • g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van planten, algen, vissen en ongewervelde dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht, met uitzondering van witlofteelt;
  • i. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • j. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege;
1.8 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een op de kaart aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak, aanduidingsvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen;

1.11 bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functies gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aanbouw en bijgebouw;

1.12 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;

1.15 bestaand
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd;

  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 boerderijeducatie

alle vormen van voorlichting en educatie gericht op de voedselproductie op het landbouwbedrijf;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag, laag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 extensieve (dag)recreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidgevoelige objecten

woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.30 glastuinbouw

het telen van tuinbouwgewassen, hoofdzakelijk in kassen;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 hoveniersbedrijf

een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en het onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen;

1.33 intensieve veehouderij

het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang, onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;

1.34 kampeerunit

een tent, een ecolodge, een tiny house, een recreatiepod, een chalet of een vergelijkbaar onderkomen, blijvend bestemd dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kassen

bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een bouwhoogte van 1,5 m. of meer;

1.36 kleinschalige culturele activiteiten

kleinschalige podiumkunsten klassieke muziek en lichte muziek, kleinschalige podiumkunsten theater en dans, lezingen en kunstexposities;

1.37 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken;

1.38 kleinschalige horecagelegenheid

een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf;

1.39 kleinschalige natuurontwikkeling

de kleinschalige aanleg van natuurlijke beplanting, poelen, terrasoevers en dergelijke, anders dan bij wijze van inrichting van particuliere tuinen en terreinen bij woningen en bij andere niet-agrarische functies;

1.40 kleinschalige verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeer/recreatieboerderijen of logies met ontbijt;

1.41 kunstwerk

voorzieningen ten behoeve van de infrastructuur;

1.42 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;

1.43 lichte horeca

horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegened overdag en 's-avonds zijn geopend voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Onder lichte horeca vallen horecabedrijven zoals bistro, eetcafé, kookstudie, poffertjeszaak/pannenkoekenhuis, restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice), theeschenkerij en proeverij;

1.44 mestsilo

een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen;

1.45 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;

1.46 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.47 paardenhouderij

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  • a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  • b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);
1.48 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.49 productiegebonden detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;

1.50 seizoenstandplaats

het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken tussen 15 maart en 31 oktober;

1.51 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt van en/of detailhandel in bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair, tuingrond, tuinhout en sierbestrating;

1.52 uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat;

1.53 voorerf

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied;

1.54 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, met uitzondering van:
    • 1. sierteelt en bosbouw;
    • 2. glastuinbouw;
    • 3. intensieve kwekerij;
    • 4. intensieve veehouderij;
    • 5. paardenhouderij;
  • b. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • c. extensieve (dag)recreatie;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. water.
3.1.2 Specifieke vorm van agrarisch met waarden - maximaal kampeereenheden 4

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - maximaal kampeereenheden 4' zijn de gronden tevens bestemd voor kampeeractiviteiten met maximaal 4 kampeerunits.

3.1.3 Specifieke vorm van agrarisch met waarden - maximaal kampeereenheden 18

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - maximaal kampeereenheden 18' zijn de gronden tevens bestemd voor kampeeractiviteiten met maximaal 18 kampeerunits.

3.1.4 Specifieke vorm van recreatie - B&B en groepsaccommodatie

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - B&B en groepsaccommodatie' zijn de gronden binnen de bestaande bebouwing tevens bestemd voor maximaal 7 B&B eenheden en/of een groepsaccommodatie.

3.1.5 Witloftrekkerij

In afwijking van het bepaalde in lid 3.1.1 onder a zijn de gronden binnen een bouwvlak tevens bestemd voor een witloftrekkerij indien de witlofteelt plaatsvindt op aangrenzende gronden binnen een afstand van 2,5 km.

3.1.6 Ondergeschikte functies

De in lid 3.1.1 bedoelde gronden zijn binnen de bestaande bebouwing tevens bestemd voor de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten:

  • a. kleinschalige horecagelegenheid;
  • b. bed & breakfast in de bedrijfswoning;
  • c. kleinschalige kampeeractiviteiten met maximaal 15 seizoenstandplaatsen in het bouwvlak;
  • d. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde agrarische producten;
  • e. zorglandbouw, uitsluitend in de vorm van dagbesteding;
  • f. kleinschalige culturele activiteiten;
  • g. boerderij-educatie;

een en ander met inachtname van het bepaalde in lid 3.5.2.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' de betrokken bouwvlakken dienen te worden beschouwd als één bouwvlak;
  • c. de oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • e. gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20 graden bedraagt;
  • f. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het in de aanduiding opgenomen maximum aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 750 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • i. bij een bedrijfswoning bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht waarbij:
    • 1. de maximale gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 3. de bebouwing minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd;
    • 4. de bebouwing op maximaal 50 m van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd.
  • j. het vergroten van de bestaande oppervlakte aan gebouwen is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  • k. omtrent het bepaalde onder j burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een agrarisch deskundige.

3.2.2 Kampeerunits

  • a. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden - maximaal kampeereenheden 4' maximaal 4 kampeerunits mogen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 2. de oppervlakte per kampeerunit niet meer mag bedragen dan 70 m2;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden - maximaal kampeereenheden 18' maximaal 18 kampeerunits mogen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 2. de oppervlakte van kampeerunits niet meer mag bedragen dan 40 m2 per kampeerunit;
    • 3. de oppervlakte van maximaal 5 kampeerunits niet meer mag bedragen dan 45 m2 per kampeerunit;
    • 4. de oppervlakte van maximaal 4 kampeerunits niet meer mag bedragen dan 50 m2 per kampeerunit;
    • 5. de oppervlakte van maximaal 5 kampeerunits niet meer mag bedragen dan 70 m2 per kampeerunit.

3.2.3 Andere bouwwerken

  • a. ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak:
    • 1. de hoogte van taluds bedraagt ten hoogste 5,5 meter;
    • 2. de goothoogte van een bassin voor wateropslag bedraagt niet meer dan:
      • 5,5 meter, indien gebouwd in het talud;
      • in andere gevallen bedraagt de hoogte niet meer dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • a. ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak gelden:
    • 1. overkappingen, mest- en voersilo's en mest- en vloerplaten zijn niet toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het zoveel mogelijk concentreren van bebouwing binnen het bouwvlak.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gebouwen aansluitend aan het bouwvlak moeten worden gebouwd en het denkbeeldige bouwvlak niet groter mag zijn dan 1,5 ha, onder de voorwaarde dat:
    • 1. door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
    • 3. de uitbreiding zodanig wordt vormgegeven dat de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;
    • 4. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
    • 5. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
    • 6. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
  • b. lid 3.2.1 onder h ten behoeve van een grotere inhoud van de bedrijfswoning onder de voorwaarde dat:
    • 1. de uitbreiding bedoeld is voor de zorg voor zorgbehoevende verwanten;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 850 m3;
  • c. lid 3.2.1 onder i, sub 1 ten behoeve een grotere oppervlakte aan bijgebouwen onder de voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 75 m2;
    • 2. de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast.
  • d. lid 3.2.3 onder b ten behoeve van de bouw van mest- en voersilo's en mest- en voerplaten binnen een afstand van 50 m van een bouwvlak, met een bouwhoogte van niet meer dan 5 m, uitsluitend indien deze noodzakelijk en doelmatig zijn voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

3.5.2

Ondergeschikt gebruik als bedoeld in lid 3.1.6 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte van een kleinschalige horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 40 m2;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot ten behoeve van de nevenfunctie, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie;
  • d. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • e. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • f. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • g. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • h. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • i. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld in lid 3.1.6 onder c, geldt dat:
    • 1. de standplaats uitsluitend binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 m van de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • 2. het realiseren van sanitaire ruimtes uitsluitend binnen de bestaande bebouwing is toegestaan;
    • 3. de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf.
3.5.3

Het gebruik van de kampeerunits, zoals bedoeld in lid 3.1.2 en 3.1.3, is uitsluitend toegestaan, indien binnen twee jaar na het realiseren van de kampeerunits de landschappelijke inpassing, zoals beschreven in het rapport 'Landschappelijk inpassing recreatieve voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.6 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. viskwekerij;
  • d. dierenartsenpraktijk;
  • e. opslag;
  • f. bed & breakfast, in een ander bedrijfsgebouw dan de woning;
  • g. extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • h. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte, museum en sauna; educatie en voorlichting;
  • i. zorgboerderij met dagverblijf;
  • j. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • k. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • l. paardenhouderij met uitzondering van rijscholen en maneges;
  • m. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 seizoenstandplaatsen met de daarbij behorende voorzieningen;
  • n. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met m en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten,

onder de voorwaarde dat:

  • o. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
  • p. de bedrijfsvloeroppervlakte van een kleinschalige horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 40 m2;
  • q. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • r. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • s. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • t. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • u. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • v. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan;
  • w. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld onder m, geldt dat:
    • 1. de seizoenstandplaatsen uitsluitend binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 m van de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • 2. het bouwen van sanitaire ruimtes uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
    • 3. de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 5. uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf.

3.6.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een kleinschalige biomassa-installatie, onder de voorwaarde dat:

  • a. de biomassa-installatie binnen het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • b. de oppervlakte aan bebouwing niet meer mag bedragen dan 30 m2;
  • c. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

3.6.3

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.6 ten behoeve van ondergeschikte detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde agrarische producten uit de regio (landwinkel), onder de voorwaarde dat:

  • a. de detailhandel in de bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvindt;
  • b. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • d. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • e. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • f. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten.

3.6.4

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.6 in samenhang met lid 3.5.2 ten behoeve van lichte horeca, onder de voorwaarde dat:

  • a. de horeca in de bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvindt;
  • b. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • d. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • e. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • f. hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van eigen gekweekte of geteelde agrarische producten uit het bij het bedrijf horende voedselbos;
  • g. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het dempen, graven en vergraven van watergangen, waaronder mede begrepen het aanleggen van dammen;
  • b. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen binnen een afstand van 10 meter van de grens met de bestemming Bos, Natuur, Water - Natuur of Water;
  • e. het aanleggen van waterbassins en mestbassins buiten een bouwvlak voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken;
  • f. het afgraven en ophogen van de bodem;
  • g. het aanleggen van paardenbakken buiten een bouwvlak.

3.5.2

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, waaronder mede begrepen onderhoud en beheer van watergangen alsmede het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden (erfbeplantingen) binnen het bouwvlak.

3.5.3

Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 onder a tot en met f wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

3.5.4 

Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 onder e en g wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. de paardenbak, mestbassin of mest- of vloerplaat binnen een afstand van 50 meter van een bouwvlak is gelegen;
  • b. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • c. de paardenbak, vanaf de weg gezien, is gesitueerd achter de bebouwing;
  • d. er geen sprake is onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en de woonkwaliteit van nabij gelegen gronden en bouwwerken;
  • e. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

3.5.5 

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha onder de voorwaarde dat:

  • a. door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond, dat het om in potentie een volwaardig agrarisch bedrijf gaat;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste bedrijfsomvang;
  • c. de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;
  • d. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
  • e. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • f. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
3.8.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijf te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meer burgerwoningen onder de voorwaarde dat:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het betreffende agrarisch bedrijf zijn beëindigd;
  • b. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  • c. de opstallen van het betreffende agrarisch bedrijf volledig worden gesloopt, eventueel met uitzondering van de bedrijfswoning en een behoudenswaardige, aan de woning gebouwde schuur;
  • d. gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en 'monument' niet mogen worden gesloopt;
  • e. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1000 m2 gebouwen (geen kassen zijnde) of iedere 5000 m2 kassen één woning mag worden teruggebouwd;
  • f. het aantal nieuwe woningen per locatie maximaal drie bedraagt;
  • g. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 650 m³;
  • h. de goothoogte van een woning niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • i. de eventueel aanwezige bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning.
  • j. de woningen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • k. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor 1 januari 2003;
  • l. de woning(en) voldoen aan het bepaalde in de bestemming "Wonen" van deze regels;
  • m. de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied;
  • n. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • o. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.
3.8.3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen, bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven, ten behoeve van één of meer van de volgende functies in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 (zie bijlage):

  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. viskwekerij;
  • d. dierenartspraktijk;
  • e. kampeerboerderij binnen het hoofdverblijf:
  • f. educatie en voorlichting;
  • g. zorgboerderij met nachtverblijf;
  • h. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • i. commerciële dienstverlening, zoals een, een geluidsstudio of
  • j. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • k. paardenhouderij;
  • l. veehandelsbedrijf;
  • m. extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies;
  • n. paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  • o. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, bezoekerscentrum, tentoonstellingsruimte, museum en sauna;
  • p. bewerking en opslag van agrarische producten;
  • q. hoefsmederij;
  • r. ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk;
  • s. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  • t. theeschenkerij;
  • u. wooneenheden (tot een maximum aantal van 3) in bestaande karakteristieke bebouwing, onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 75 m2 voor percelen met een oppervlakte tot 5.000 m2;
    • 2. 100 m2 voor percelen met een oppervlakte van 5.000 m2 tot 10.000 m2;
    • 3. 125 m2 voor percelen met een oppervlakte van minimaal 10.000 m2;
  • v. een dierenasiel in maximaal categorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Onder de voorwaarde dat:

    • 1. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
    • 3. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
    • 4. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
    • 5. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
    • 7. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
    • 8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
    • 9. per bouwvlak maximaal één bedrijf is toegestaan.
    • 10. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.
  • w. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met v.

Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Begraafplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. aan de functie als bedoeld onder a gebonden parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. erven en tuinen;
  • e. paden en wegen.
4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.2.1 Gebouwen
  • a. de gezamenlijke grondoppervlakte van gebouwen ten hoogste 100 m² mag bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven.
4.2.2 Andere bouwwerken

de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

  • a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • b. 5 m voor overige andere bouwwerken.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van de afdekking van gebouwen met een geringere dakhelling en/of een platte afdekking van gebouwen, indien het een bijgebouw betreft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
6.1.1 Toepassing

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;
  • d. voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:
  • e. de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.
  • g. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • h. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
6.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  • b. toegangen van bouwwerken;
  • c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • f. balkons en galerijen;
  • g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  • i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
6.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.

6.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

6.4 Onderkeldering
6.4.1 Toepassing

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.
6.4.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
  • c. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
6.4.3 Uitsluiting

Het bepaalde in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op ondergrondse bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

6.5 Wegverkeerslawaai/industrielawaai

De realisering van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

6.6 Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. parkeergelegenheden.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Monumenten en karakteristieke bebouwing
7.1.1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing waarbij primair de Monumentenwet van toepassing is.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  • c. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.
  • d. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Procedureregels bij een omgevingsvergunning

Op de aanvraag omtrent omgevingsvergunning, zoals opgenomen in dit plan, is de in afdeling 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geregelde procedure van toepassing.

9.2 Procedureregels bij wijziging ex artikel 3.6 Wro

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dit bestemmingsplan (op basis van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening) is de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering

Lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

In afwijking van het bepaalde in lid 10.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuin - bijzonder overgangsrecht volkstuinen' een van het plan afwijkend gebruik van de gronden - waarvoor in het verleden toestemming is verleend - worden voortgezet, uitsluitend door de rechthebbenden zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Bijlage 2 Inventarisatie volkstuinen. Voortgezet gebruik door een rechtsopvolger van de genoemde rechthebbenden wordt niet als bestaand gebruik beschouwd.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kokseweg 6, Sommelsdijk'.