Plan: | Hazersweg 25, Ouddorp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.ODPhazersweg25-BP31 |
Op het perceel Hazersweg 25 in Ouddorp staat een voormalig agrarisch bedrijf, plaatselijk bekend als 'boerderij Welgelegen'. Het perceel oogt verrommeld. Om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren heeft de nieuwe eigenaar het voornemen om de boerderijwoning met wagenhuis te restaureren. De in bouwkundig slechte staat zijnde schuur wordt gesloopt om plaats te maken voor 6 appartementen met de contouren van een schuur, waardoor het ensemble van een boerderij zichtbaar blijft. Aan de Havenweg worden 2 twee-onder-één-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen gerealiseerd. Daarnaast worden nog eens 6 levensloopbestendige woningen gebouwd.
De voorgestane ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld dat de juridisch-planologische basis vormt voor de functiewijziging van het agrarisch bedrijfsperceel.
Op 12 juli 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Hazersweg 25, Ouddorp' vastgesteld. Hiertegen is beroep ingediend. Op 29 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak (zaaknummer 201807314/1/R3) op dit beroep gedaan. Hierbij heeft de Afdeling de gemeenteraad gevraagd de volgende geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen:
In dit bestemmingsplan zijn deze gebreken hersteld. De aanpassingen zijn vet gedrukt.
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het centrum van Ouddorp en is in de loop van de tijd steeds meer te midden van woonbebouwing komen te liggen. Zo heeft er recentelijk een woningbouwontwikkeling plaatsgevonden aan de Hazersweg 23. In zuidwestelijke richting ligt het nieuwe woongebied Welgelegen. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving (planlocatie met rode lijn aangeduid).
Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Goedereede vastgestelde, bestemmingsplan.
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State | |
Bestemmingsplan "Stad Goedereede en Dorpsgebied Ouddorp 2012" | 26 april 2012 | - |
Het perceel is bestemd voor 'Agrarisch' met een bouwvlak. Voorts heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringzone - Molenbiotoop'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat binnen de bestemming 'Agrarisch' geen woningbouw is toegestaan. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is dit bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Stad Goedereede en Dorpsgebied Ouddorp 2012'.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Plangebied op hoek Hazersweg en Havenweg (foto Google Earth).
Historische ontwikkeling Ouddorp
Ouddorp ligt in de overgangszone van het strandwal- en duinengebied naar de vruchtbare zeekleipolders Oudelandse Polder en Polder Oudeland van Diependorst. De duinen en strandwallen lopen hoofdzakelijk langs de noordzijde van de kern. De oude kern van Ouddorp is daarmee als het ware op de zuidoostflank van deze hoger gelegen strook gronden gelegen. De polders liggen met name ten zuiden van de kern langs de zeedijk en ten oosten van de Broekweg. Het dorp is een van de oudste dorpen op Goeree-Overflakkee. Het grootste deel van Ouddorp bestaat uit een zich wijds verspreidende lintbebouwing. De eigenlijke historische kern is echter zeer beperkt en dicht bebouwd. Er is sprake van een sterke verwevenheid van het landschap en de dorpse bebouwingsstructuur.
Vanaf de kerkring vertakten zich een aantal wegen naar de buiten de kern gelegen landerijen, namelijk de Weststraat/Dorpsweg, de Hofdijksweg, Broekweg en Molenweg. Door de vele korte verbindende straatjes tussen deze wegen ontstond er een mozaïekachtige esdorpachtige dorpsplattegrond waarbij de woningen zich her en der verspreiden langs de vele wegen, waaronder het tracé van de Hazersweg.
De historische stedenbouwkundige structuur van Ouddorp is tot op heden goed bewaard gebleven, evenals het bebouwingspatroon en de bijzondere bebouwingselementen zoals kerk, raad- en polderhuis, molens en schans. In de loop der tijd heeft het dorp zich met vrijstaande woonbebouwing langs talrijke landschappelijke weggetjes uitgebreid in vooral noordelijke en westelijke richting. De overwegend uit eengezins-rijenwoningen bestaande naoorlogse woonwijken strekken zich uit in het gebied gelegen tussen de Hofdijksweg, Broekweg-Steenweg en de Provincialeweg. Een groot deel van Ouddorp kenmerkt zich dan ook door de relatief ruime setting van woningen.
Huidige situatie plangebied
Het plangebied ligt aan het dorpslint van de Hazersweg. De karakteristieke, beeldbepalende boerderij met wagenhuis en achterschuur staan op een perceel, groot circa 8.510 m². Het huidige woonhuis dateert van 1923. Het pand met wagenschuur en stal is aangewezen als gemeentelijk monument. De woonboerderij wordt al enkele jaren niet meer bewoond. Het bijbehorend erf oogt enigszins verrommeld.
De boerderij met schuren Hazersweg 25. Tegenover het plangebied gelegen woningen aan Havenweg.
De te restaureren wagenschuur en boerderijwoning Hazersweg 25.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld voor woningbouw. Dit stedenbouwkundig plan geeft aan wat de mogelijkheden zijn van de kaders uit dit bestemmingsplan. Hierdoor ontstaat een geïntegreerd ruimtelijk-functioneel kader dat ruimte biedt voor de gewenste ontwikkelingen en waaraan initiatieven voor bouwplannen kunnen worden getoetst.
Het beeldbepalende karakter van het erf van de bestaande woning aan de Hazersweg 25 is het uitgangspunt: een ensemble van een boerderijwoning met een schuur en bijgebouw(en). In de nieuwe situatie zal de bestaande woonboerderij met wagenschuur (gemeentelijke monumenten) worden gerestaureerd. De wagenschuur maakt conform de Visie zuidelijke schil Ouddorp nieuwe functies mogelijk zoals kantoor/werken aan huis, recreatie (bijvoorbeeld bed & breakfast), cultuur en een agrarische functie (hobbymatig). Hiervoor is in de regels een Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging opgenomen om kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid mogelijk te maken, welke activiteiten inpasbaar zijn in het woongebied.
De woningbouw sluit aan bij de bestaande bebouwing in de nabije omgeving. In totaal worden 18 nieuwe woningen mogelijk gemaakt in verschillende typologieën. Naast aaneengesloten woningen en twee-onder-een-kapwoningen zal er een enkele vrijstaande woning mogelijk worden gemaakt. De schuur wordt gesloopt om plaats te maken voor 6 appartementen in de vorm van de voormalige schuur voor de doelgroep senioren. De goot- en bouwhoogte variëren van 1,5 tot 2 bouwlagen met kap van (tot maximaal 6 en 11,5 meter), met dien verstande dat voor de woningen langs de Havenweg een lagere goot- en bouwhoogte wordt aangehouden van respectievelijk 4,5 en 9,5 m.
De stedenbouwkundige opzet is afgestemd op het monumentale erfensemble en het agrarisch landschap. In een nieuw te bouwen, op het karakteristieke grote schuurvolume van de achterschuur gebaseerde volume, komen 6 appartementen met een plantsoen ervoor. Het plantsoen krijgt enkele individuele bomen en biedt de allerkleinsten gelegenheid veilig te kunnen spelen.
Aan de noordoostzijde van de locatie zijn 6 levensloopbestendige woningen geprojecteerd voor de doelgroep senioren, in dezelfde orthogonale opzet als het boerderij ensemble. De woningen worden gebouwd in één bouwlaag met kap en bieden een volledig woonprogramma op de begane grond.
Langs de Havenweg worden 6 woningen (vier tweekappers en twee vrijstaande woningen) op royale kavels gerealiseerd, die aansluiten bij de tegenover gelegen woonbebouwing met een maximale bouwhoogte van 1,5 bouwlaag en een kap, die overwegend aan de historische linten zijn terug te
vinden. Hiervoor zijn naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State (nieuwe)
ruimtelijke uitgangspunten opgesteld door Welmers Burg Stedenbouw (stedenbouwkundige
onderbouwing van 22 maart 2020,
Bijlage 1). De regels en verbeelding zijn hierop aangepast.
Qua architectuur wordt gestreefd naar een afwisselend beeld met een verankering van de lokale identiteit, welke past binnen deze lintbebouwing. De erfgrenzen van de kavels worden voorzien van haagbeuken. De aanleg en het onderhoud hiervan worden geborgd in een overeenkomst met initiatiefnemer met daarin opgenomen de verplichting een kettingbeding op te nemen in de koopovereenkomsten met de kopers van de woningen. De hoek van de Havenweg en Hazersweg blijft onbebouwd en biedt plaats voor een kleine boomgaard met hoogstam fruitbomen.
De 6 'schuurappartementen' en 6 grondgebonden woningen voor de doelgroep senioren zijn bereikbaar middels een informele ontsluitingsweg aan de linkerzijde van de wagenschuur. De woningen aan de Havenweg krijgen een uitrit op deze straat. Parkeervoorzieningen worden op eigen terrein en aanvullend in het openbaar gebied aangelegd. In figuur 3 is een verkavelingstekening opgenomen.
Figuur 3: Verkavelingstekening (indicatief).
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Hazersweg en Havenweg. De Hazersweg maakt onderdeel uit van de centrumverdeelring van de kern Ouddorp en vormt de belangrijkste toegangsweg van het zuidelijk deel van de kern. Via de Bredeweg/Broekweg en de Oosterweg sluit deze weg in oostelijke richting aan op de N57, de regionale stroomweg die verbinding geeft met Zeeland en de regio Rotterdam. Via de Hazersweg wordt het centrum van Ouddorp bereikt.
Door middel van aanleg van een nieuwe weg kunnen de 6 schuurappartementen en 6 seniorwoningen worden ontsloten op de Hazersweg. De 6 woningen aan de Havenweg krijgen elk een eigen uitrit op deze erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/ uur. Vormgeving en inrichting van deze wegen zijn overeenkomstig de inrichtingseisen voor 30 km/uur gebieden en (woon) erven.
De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Bredeweg op circa 500 m afstand van het plangebied. Hier halteert een aantal busdiensten. De belangrijkste ontsluiting is de buslijn van Renesse via Hellevoetsluis naar Spijkenisse. In Spijkenisse kan worden overgestapt op de metro van de RET.
Parkeren
De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Voor de kernen wordt uitgegaan van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald. Het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers, inclusief aandeel bezoekers, zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Parkeernormen voor functie Wonen (weinig stedelijk, rest bebouwde kom).
Wonen |
Parkeernorm per woning |
Aandeel bezoekers per woning | |
Functie | min. | max. | |
Niet gestapelde woningen | |||
koop, vrijstaand | 1,9 | 2,7 | 0,3 per woning |
koop, twee-onder-één-kap | 1,8 | 2,6 | 0,3 per woning |
koop tussen/hoek | 1,6 | 2,4 | 0,3 per woning |
Gestapelde woningen | |||
koop, etage, midden | 1,5 | 2,3 | 0,3 per woning |
Op basis van deze parkeerkencijfers ontstaat bij een gemiddelde parkeernorm de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).
Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie (gemiddeld).
Functies | Typologie | Parkeernorm gem. | Aantal | Totaal |
Woningen | koop, vrijstaand | 2,3 | 3 | 6,9 |
Woningen | koop, 2-onder-1-kap | 2,2 | 10 | 22,0 |
Woningen | koop tussen/hoek | 2,0 | 0 | |
Woningen | koop, etage, midden | 1,9 | 6 | 11,4 |
Totaal | 19 | 40,3 pp |
De parkeerbehoefte van 19 woningen wordt gerealiseerd door 26 parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein. Daarnaast worden in het binnengebied twee parkeervakken met totaal 19 parkeerplaatsen gerealiseerd voor algemeen gebruik en bezoekers parkeren. In totaal worden 45 parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
De Hazersweg (rechts gedeelte plangebied). De Havenweg (links gedeelte plangebied).
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.4.3. De invulling van het plangebied met 18 nieuwe woningen voor de doelgroep doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Ouddorp. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2020 de Omgevingsvisie
Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Het gehele
Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1
april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
Ondanks dat in de paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 wordt verwezen naar de Visie ruimte en mobiliteit
en Verordening ruimte is het plan nog steeds in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Omdat er sprake is van een 6:19 Awb besluit en alleen de geconstateerde gebreken worden
hersteld is er daarom voor gekozen om de paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 in stand te houden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD) voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen de BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart en kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en stads- of dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid als "bebouwde ruimte" binnen de BSD. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen.
Op de kaart "Laag van de beleving" ligt het gebied binnen de molenbiotoop van De Zwaan aan de Dorpsweg 35 in Ouddorp. De molen ligt op een grotere afstand dan 100 m van het plangebied, doch binnen een straal van 400 m. De vrije windvang en zicht op de molen wordt al beperkt, zodat deze woningbouw geen beperkingen met zich meebrengt voor de molenbiotoop. In 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.4.3 wordt hierop nader ingegaan.
Figuur 5: Uitsnede Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter kaart). Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.
Conclusie
De herontwikkeling van een agrarisch bedrijf, waarin de renovatie van de boerderijwoning met wagenhuis en het oprichten van 18 nieuwe woningen mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. De molenbiotoop van molen De Zwaan wordt gerespecteerd, zodat er geen strijdigheid is met de provinciale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, dient op grond van dit aangepaste artikel een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 18 nieuwe woningen, op een perceel zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Voorts wordt de boerderijwoning met wagenhuis gerestaureerd. Voldaan wordt aan de ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar een bestaand agrarisch bedrijf wordt gesaneerd, is overeenstemming is met de ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de zuidwestelijk gelegen woningbouwlocatie Welgelegen. Dit plan is opgenomen in het geactualiseerde woningbouwprogramma en hiermee passend gebleken binnen de Woonvisie. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het programma voor onder andere de Hazersweg 25 aanvaard.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
De nieuwbouw van 18 grondgebonden woningen en restauratie van de boerderijwoning met wagenhuis passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving in het westelijk en noordelijk deel van de woonkern. Agrarische activiteiten in een woonomgeving worden gesaneerd ten gunste van een woonfunctie, waarbij de bestaande boerderijwoning met wagenschuur blijft behouden. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 'Cultureel erfgoed' moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden (artikel 2.3.3, lid 1 van de Verordening):
Toetsing aan molenbiotoop
Ten noordwesten van het plangebied staat stellingmolen 'De Zwaan'. Het plangebied ligt in de buitenste zone van de molenbiotoop (figuur 6) van deze molen aan de Dorpsweg 35 (biotooprapport 207). De afstand tussen de molen en de geplande woningbouwlocatie bedraagt minimaal 265 meter. De molen heeft een stellinghoogte van 5,7 meter en een vlucht (lengte van de roeden) van 22,6 meter. Het snijpunt op 265 meter (1:30-lijn) is circa 14,6 meter. De woningen worden niet hoger dan 12 m, zodat de molenbiotoop niet wordt aangetast. In de Algemene aanduidingsregels is de vrijwaringszone voor de molenbiotoop geborgd.
Figuur 6: De molenbiotoop van de molen. Molen De Zwaan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden. (Daar Goeree-Overflakkee thans één gemeente is moet voor regionaal gelezen worden gemeentelijk.) De planontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma dat door Gedeputeerde Staten is aanvaard (zie paragraaf 4.4.3). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Goeree-Overflakkee op 27 november 2012 het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Historische dorpscentra en havenkanalen
Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraat- nederzetting het meest karakteristiek is. De historische dorpscentra dragen sterk bij aan het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. ‘Landmarks’, zoals de watertorens, vuurtoren, kerktorens en historische windmolens, fungeren als oriëntatiepunten en vertellen een verhaal over de geschiedenis van het eiland. Zeer kenmerkend zijn ook de havenkanalen die de dorpen verbinden met het buitenwater. Relevante ambities zijn:
Kwaliteit in dorpsgebied
De historie van Goeree-Overflakkee wordt onder andere zichtbaar door de verschillende dorpstypen. Deze dorpen dragen bij aan de herkenbaarheid van het eiland, de economische en sociale structuur. De meeste dorpen werden gesticht aan de rand van de polder waar een dijk en een kreek elkaar kruisten. Aanvankelijk lagen de meeste dorpen aan het open water, maar door de verdere inpoldering werd de afstand tot de zee steeds groter. De verbindende havenkanalen zijn unieke elementen in het landschap. Met name de historisch centra zijn bepalend voor het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. Zij vormen levendige, drukkere plekken op het verder rustige eiland. De latere bebouwing, vanaf de 20e eeuw, houdt veel minder verband met het oorspronkelijke dorpstype. Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraatnederzettingen het meest karakteristiek zijn. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn:
Zandnederzetting
Een zandnederzetting is ontstaan op het zanderige, hoger gelegen gedeelte van het eiland. De bebouwing ligt zeer verspreid aan een wijdvertakt patroon van wegen en linten. Ouddorp is de enige zandnederzetting op het eiland. De linten van het dorp zijn verweven met het schurvelingenlandschap. Ambities zijn:
Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Het agrarisch bouwperceel wordt getransformeerd naar wonen, waarbij de bestaande boerderijwoning met wagenschuur wordt gerestaureerd. Hiermee wordt cultuurhistorisch waardevolle bebouwing behouden. De bestaande gebiedsidentiteit wordt door de woningbouw niet aangetast, temeer daar 6 appartementen in dezelfde vorm als de te slopen schuur worden teruggebouwd, waardoor het ensemble van een boerderij zichtbaar blijft. De nieuwbouw draagt bij aan het behoud en de versterking van vitaal houden van Ouddorp. De ontwikkeling houdt voorts rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en functie van het noordelijk gelegen centrum. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt hierdoor niet aangetast. Qua architectuur wordt aansluiting gezocht met de aangrenzende woningbouw in het Plan Welgelegen.
Conclusie
“Welgelegen” betekent “een goede ligging hebbend”. Het plan 'Mooi Welgelegen' is vernoemd naar de karakteristieke en oude boerderij “Welgelegen” die op het bouwperceel ligt. De boerderij werd oorspronkelijk gebouwd in 1774 en is tot 2005 als zodanig in gebruik geweest. Dit plan verwezenlijkt een prachtig en een uniek stukje “nieuw” Ouddorp. De stedenbouwkundige structuur langs de Havenweg impliceert het doorzetten van lintbebouwing, zoals dat in het verleden in Ouddorp werd gedaan. De inrichting van de openbare ruimten in het gebied wordt zeer open met veel openbaar groen en speelruimte. Hierdoor ontstaat een mooie verhouding in relatie met de nieuw te bouwen woningen en het landelijk gebied.
De woningen worden landschappelijk ingepast, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van een karakteristieke boerderijwoning met wagensschuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling) door 18 woningen in een groene setting toe te voegen in de woonkern. Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit. De herontwikkeling van deze inbreilocatie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.
De regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee 'Vitaal belevingseiland in de Delta' is in december 2010 door de gemeenteraden van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee vastgesteld. De visie is gebaseerd op de kernkwaliteiten, de meest kansrijk geachte ontwikkelingen en de positionering van het eiland op een hoger schaalniveau. Vanuit de strategische visie is een aantal harde uitgangspunten geformuleerd voor de beleidsinzet nu en voor afweging van nieuwe initiatieven in de toekomst.
Centrale visie
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.
Streefbeelden
Deze visie wordt ondersteund met zes streefbeelden (citaat):
Vitale kernen
De vitaliteit van de kernen dient op de lange termijn te worden gewaarborgd. Belangrijke instrumenten voor het beleid zijn de kernenprofilering en de contourenkaarten. Vanuit behoefteramingen, doelgroepen, marktvraag en ruimtelijke kwaliteiten wil de regio indicatieve woningbouwprogramma's de komende 20 jaar kwalitatief hoogwaardig invullen. De kernenprofilering onderscheidt onder andere het verbeteren van de leefbaarheid en woonomgeving van kleine woonkernen. Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren. Ouddorp is in de regionale structuurvisie aangeduid als verzorgingskern. In dergelijke kernen zijn winkel- en zorgvoorzieningen in redelijke mate aanwezig. Zij hebben voor de langere termijn goede perspectieven voor vernieuwing en versterking. Een belangrijke opgave voor de gemeente is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenhang met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren.
Wonen
De regionale Structuurvisie gaat ook in op het onderwerp Wonen. Mede door natuurlijke aanwas en gezinsverdunning bestaat er voorlopig nog een woningvraag. De nadruk hierbij ligt op de segmenten starters en senioren. Waar mogelijk dient voor nieuwbouwplannen ruimte gevonden te worden binnen de aangegeven bebouwingscontouren. Onderhavig woningbouwprogramma van 18 nieuwe woningen binnen de kern past binnen het geactualiseerde woningbouwprogramma van de gemeente Goeree-Overflakkee, zoals opgenomen in paragraaf 4.4.3.
Conclusie
In de Strategische Visie lange termijn Goeree-Overflakkee is Ouddorp aangemerkt als een verzorgingskern met de aanduiding "Herstructurering verouderde woon- en werkgebieden + inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren". Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren. Onderhavige transformatie naar woningbouw is in overeenstemming met de doelstellingen van de regionale visie. De woningbouw met veel seniorenwoningen maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.
Figuur 7: Uitsnede contourenkaart Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een Eilandvisie opgesteld. Het eiland staat voor een aantal uitdagingen. De bevolkingsgroei stabiliseert en er dreigt krimp, vergrijzing en ontgroening. Verschuiving van inwoners van de kleine naar de grote kernen leidt tot afnemende draagkracht en druk op voorzieningen - en daarmee tevens druk op de sociaal-maatschappelijke structuren. Dit betekent een grotere afstand tot voorzieningen: de verbindingen op en van het eiland moeten daarom nóg beter.
Ook de economische activiteit en dynamiek staan onder druk. Zo is de ruimtevraag voor bedrijventerreinen laag en de woningmarkt lastig en veel toeristische voorzieningen hebben een moderniseringsslag nodig. Tenslotte vragen de decentralisaties en rijksbezuinigingen op sociaal domein ook het nodige van de gemeente.
Missie
Goeree-Overflakkee is een eiland met veertien karakteristieke kernen waar hardwerkende mensen laten zien dat eigenheid, traditie en identiteit goed valt te combineren met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. Door uit te gaan van eigen kracht wordt dichtbij twee sterke metropolen, op het waterrijke kruispunt van drie provincies, gezocht naar passende maat en schaal voor de instandhouding van de eilandelijke voorzieningen met een passende sociale structuur ten behoeve van haar bewoners. Het goede behouden door vooruit te gaan.
Visie
Op dit eiland van rust en ruimte wonen en recreëren mensen naar volle tevredenheid. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg biedt werk en kansen op maatschappelijke participatie. Koploper in duurzame energiewinning en –besparing. Een oase van rust en ontspanning tussen beide metropolen. Waar bewoners en bezoekers graag komen en blijven.
Strategische kernthema's
Vanuit deze visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd. Samen met de toetsvragen fungeren deze als 'zeef' voor alle beleidsplannen en –voornemens zodat toekomstige plannen binnen de visie vallen:
Conclusie
In de Eilandvisie worden uitspraken op hoofdlijnen gedaan. Concrete ontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van een perceel in een woonkern, worden in de visie niet specifiek beschreven. De transformatie naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Eilandvisie op de onderdelen Maatschappelijke balans (het programma en de herstructurering geven invulling aan de behoefte naar nieuwbouw) en Kwaliteit (door vernieuwing van de voorraad kan de kwaliteit van de dorpskern worden verbeterd, waaronder het op peil houden van het voorzieningenniveau).
De Visie zuidelijke schil Ouddorp fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. Op basis van een analyse van het zuidelijke deel van het dorpsgebied onderscheidt de visie 6 verschillende soorten gebieden met een eigen, specifiek karakter. Het plangebied maakt voor een klein deel onderdeel uit van de 'historische linten', een deel kan worden aangemerkt als '(voormalige) agrarische erven'. Voor de zone 'historische linten' is de visie gericht op behoud van de ruimtelijke kwaliteit en waar mogelijk versterking daarvan door het ontwikkelen van nieuwe kavels. Hierbij wordt aangesloten op het karakter en de korrelgrootte van de bebouwing. Belangrijke uitgangspunten zijn de individuele herkenbaarheid van de bebouwing. Deze kan als vrijstaande woning, twee of aaneengebouwd worden uitgevoerd. De bebouwing is 1,5 tot 2 bouwlagen met een kap. De voorgevels liggen op circa 5 m afstand van de openbare weg.
Voor de (voormalige) agrarische erven geldt dat de ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk behouden dient te blijven door de erven geschikt te maken voor nieuwe (niet-agrarische) ontwikkelingen. Voor zover erven een monumentenstatus hebben, zal per erf in overleg met de monumentencommissie moeten worden bepaald welke gebouwen zullen worden ingepast. Het beeldbepalende karakter van het erf is het uitgangspunt: een ensemble van een woning met bijgebouw(en). De woning heeft een maximale bouwhoogte van 1,5 bouwlaag met kap, de schuur heeft een maximale bouwhoogte van 2 bouwlagen en een kap. Nieuwe functies zijn (zorg)wonen, kantoor/werken aan huis, recreatie (bijvoorbeeld bed & breakfast), cultuur en een agrarische functie (hobbymatig).
Conclusie
De monumentale woonboerderij met wagenschuur wordt gerestaureerd en in ere hersteld, waarbij ondergeschikte functies in de wagenschuur mogelijk worden gemaakt, zoals kantoor/ werken aan huis en Bed & Breakfast. Door aanleg van groen met een boomgaard op de hoek van de Hazersweg en Havenweg behoudt het gebied ten zuiden van de Hazersweg haar open karakter. Voor de woningen
langs de Havenweg zijn aanvullend stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten
vastgesteld, zoals opgenomen in Bijlage 1. De regels en verbeelding zijn hierop aangepast.
Met inachtneming hiervan is de aansluitende woningbouwontwikkeling in overeenstemming met de in de visie vastgestelde uitgangspunten.
De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 2 oktober 2014 de 'woonvisie 2014 - 2020' vastgesteld. In deze eiland brede Woonvisie is inzicht gegeven in de behoefte aan woonruimte op Goeree-Overflakkee en hoe daaraan in samenwerking met publieke en private partijen invulling aan kan worden gegeven. In de Woonvisie legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en beleid vast voor het wonen binnen de gemeente. Voorts is de opstelling van een Woonvisie vereist op grond van de Provinciale Structuurvisie.
De gemeente Goeree-Overflakkee is als nieuwe gemeente op 1 januari 2013 van start gegaan en als gevolg daarvan is het woonbeleid van de vier voormalige gemeenten op elkaar afgestemd. Er is een groot aantal woningbouwplannen die in de voormalige gemeenten al tot stand waren gekomen en waarvoor de Regionale Structuurvisie de aanzet heeft geleverd. Mede door de economische recessie is de doorstroming op de woningmarkt gestagneerd wat weer de nodige gevolgen heeft voor de planontwikkeling. Dit vraagt om regie van de gemeente om een zo groot mogelijk deel van de geplande woningbouwprogramma te kunnen uitvoeren en te zorgen dat vraag en aanbod op de woningmarkt zowel op de korte als op de lange termijn op elkaar worden afgestemd. Daarnaast is de afgelopen jaren de woningmarkt duidelijk veranderd. Als gevolg van de economische crisis is de woningmarkt in slecht weer gekomen en zijn als gevolg van demografische ontwikkelingen de woonwensen van de huishoudens veranderd. Voorts is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in werking getreden met belangrijke consequenties voor het thema wonen, welzijn en zorg. Deze woonvisie gaat uit van reële doelstellingen en is bedoeld voor het oppakken van de opgaven die er liggen.
Demografische ontwikkelingen
De gemeente Goeree-Overflakkee is samen met vijftien andere gebieden in Nederland aangewezen als anticipeerregio. In deze regio’s zal in de komende periode een ingrijpende bevolkings-transitie optreden, ontgroening, vergrijzing en in een aantal gevallen ook bevolkings- en huishoudensdaling. Deze demografische ontwikkelingen zijn in grote mate autonoom van karakter.
Als anticipeerregio heeft de gemeente op dit moment nog niet zozeer te maken met bevolkingskrimp maar des te meer met demografische verschuivingen als gevolg van de vergrijzing. Zorgen bestaan over het in stand houden van het aanbod aan voorzieningen op het eiland als geheel maar vooral gelet op de spreiding ervan over de verschillende dorpen en kernen. Zowel de vraag naar als het draagvlak voor voorzieningen zal in de nabije toekomst anders zijn. Ook is aan de orde de sociaaleconomische vitaliteit onder invloed van de demografische veranderingen. Daarnaast worden gemeenten geconfronteerd met bezuinigingen en nieuwe taken, waardoor het budget voor voorzieningen, met name op sociaal en cultureel gebied ter discussie komt te staan. De verwachting is dat in de nabije toekomst een afname en herverdeling van voorzieningen zal plaatsvinden. De ontgroening en vergrijzing met de gezinsverdunning heeft consequenties op tal van terreinen en ook voor de woningbouw binnen de gemeente. Dit voor zowel de bestaande voorraad als voor nieuwbouwplannen.
Herprogrammeren bestaande woningbouwplannen
De huidige plancapaciteit van 1.650 woningen (zoals opgenomen in de regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is groter dan de actuele Woonbehoefteraming van 950 woningen. Om die reden moet er een realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma worden opgesteld, waarbij een evenwicht ontstaat tussen plancapaciteit en de eigen woonbehoefte eventueel aangevuld met plannen voor bijzondere woonmilieus.
In de structuurvisie voor Goeree-Overflakkee is een kernenprofilering opgenomen, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar streekcentrum, verzorgingskernen (waaronder Ouddorp) en steunkernen en/of kleine woonkernen. In het bijzonder geldt dat woningbouw wordt geconcentreerd in die kernen, die door aard, schaal en locatie een bijdrage leveren aan een blijvend goed functionerend voorzieningenniveau en een adequate zorgstructuur. De toevoeging van woningen aan het streekcentrum en de verzorgingskernen komt ook overeen met de destijds gehouden woningbehoefteonderzoeken in de voormalige gemeenten. Deze laten een grote toevoeging zien in Middelharnis en een wat beperktere toevoeging in de kernen Ouddorp, Dirksland en Oude-Tonge.
In beginsel moet het de bedoeling zijn dat een toevoeging aan de woningvoorraad in alle kernen kan plaats vinden. Dus ook in de steunkernen en kleine kernen. Dit komt de leefbaarheid van deze kernen ten goede. In de praktijk blijkt dat de kans van slagen voor de uitbreidingsplannen in de steun en kleine woonkernen beperkt te zijn. Over het algemeen gaat het over de realisatie van kleinere woningbouwplannen. Hiervoor wordt een voorraadtoename van totaal 250 woningen gereserveerd.
Na deze toedeling resteren nog 675 woningen te verdelen over de verzorgingskernen Ouddorp, Dirksland en Oude Tonge en het streekcentrum Middelharnis/Sommelsdijk. Hoewel Ouddorp van de verzorgingskernen het grootste aantal inwoners telt leert de afgelopen jaren dat het aantal inwoners terugloopt. Woningen staan met name te koop in de duurdere prijsklasse. Toename van de woningvoorraad dient daarom met name gericht te zijn op de lokale behoefte. Voor de drie verzorgingskernen wordt een toename van 300 woningen toebedeeld. Voor de hand ligt een richtgetal van 100 per woonkern. Hierna resteert nog een toevoeging van ca. 375 woningen voor de centrumkern Middelharnis/ Sommelsdijk.
Woningbouwprogramma
In de Woonvisie is vastgelegd dat het woningbouwprogramma jaarlijks wordt geactualiseerd. Aangegeven wordt bij welk type kern elk project past en of het project met bovenlokale kwaliteit een bijdrage levert aan bijzondere woonmilieus danwel tweede wonen. Doorzicht naar de volgend jaar te starten projecten alsmede een overzicht van projecten die mogelijk in de jaren daarna zullen worden gerealiseerd. De gemeenteraad heeft de aanvulling Woonvisie met het daarbij behorende woningbouwprogramma vastgesteld als onderdeel van de Woonvisie Goeree-Overflakkee 2014-2020 als kwantitatief en kwalitatief kader voor het woonbeleid van de gemeente. In het woningbouwprogramma is de locatie 'Hazersweg 25' opgenomen met een opnamecapaciteit van 18 nieuwe woningen.
Conclusie
Het woningbouwprogramma moet zo goed mogelijk aansluiten op de kwalitatieve vraag naar woningen. Hierbij wordt in woningbouwprojecten gestuurd en worden waar nodig afspraken gemaakt met ontwikkelende partijen. De kwalitatieve uitgangspunten van de woonvisie worden gebruikt om sturing te geven in het woningbouwprogramma en dient als toetsingskader voor de woningbouwplannen. Met de marktpartij zijn afspraken gemaakt over de herontwikkeling van het plangebied aan de Hazersweg 25 in Ouddorp. De woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten, omdat 6 appartementen en 6 levensloopbestendige woningen voor de doelgroep senioren in het middendure koopsegment worden gerealiseerd. Voorts worden 6 woningen gebouwd voor de doelgroep doorstromers. De woningbouw levert een bijdrage aan het instandhouden van het voorzieningenniveau in Ouddorp.
De gemeenteraad heeft de Nota Ruimtelijke Kwaliteit op 13 oktober 2016 vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is gebaseerd op artikel 12a van de Woningwet en betreft het beleid met betrekking tot de Ruimtelijke Kwaliteit. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de vier Welstandsnota's van de gemeente Goeree-Overflakkee.
De nota is afgestemd op gebieden in de gemeente die extra aandacht verdienen. Zo kan met de nota worden bepaald dat bouwen in een historisch waardevolle omgeving aan hogere kwaliteitseisen moet voldoen dan bijvoorbeeld bouwen op een industrieterrein. Ook binnen woonwijken kan onderscheid worden aangebracht tussen de toe te passen welstandscriteria, afhankelijk van de na te streven verbetering. Om deze keuzes te kunnen maken is de nota opgesplitst in verschillende welstandsniveaus. In de nota staat aangegeven aan welk niveau een bouwplan wordt getoetst en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bepaalde objecten wordt gelet. Het doel is om zo de helderheid en openheid bij de beoordeling te vergroten.
Drie welstandsniveaus
Naast algemene welstandscriteria zijn er drie welstandsniveaus vastgesteld. De vertaling naar welstandsniveaus houdt rekening met het feit dat bij de beschermde stads- en dorpsgezichten en beeldbepalende panden de lat hoog dient te liggen, omdat de historische, landschappelijke, architectonische of stedenbouwkundige kwaliteit hierom vraagt. In andere gebieden ligt de nadruk juist op het toevoegen van nieuwe waarden binnen de bestaande context of is het conformeren aan de bestaande eigenschappen de juiste toon. Daarnaast zijn er veel gebieden aan te wijzen waar de thematiek niet veel anders is dan in andere (vergelijkbare) gebieden elders. Voor deze neutrale gebieden ligt de lat welstandshalve lager en gelden veelal min of meer universeel te noemen uitgangspunten en criteria. Voor deze categorie gebieden moet het dan ook makkelijker zijn de criteria te standaardiseren. Het welstandsniveau vormt als het ware het ambitieniveau ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving. Het is dus van belang om het welstandsniveau aan te laten sluiten bij het bestaande kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.
Het plangebied maakt onderdeel van een regulier welstandsgebied in niveau 2 als uitloper van de oorspronkelijke dorpskern. Deze uitlopers zijn veelal ontstaan eind 19e, begin 20e eeuw. Onder meer waren dit agrarische bedrijven en woningen. De bebouwing in de linten tezamen met de afwisseling van openheid en houtopstand dragen zorg voor unieke straatbeelden, zowel binnen de bebouwde kom als daarbuiten. Het welstandsbeleid in deze gebieden is primair gericht op het handhaven van de aanwezige kwaliteit. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgestelde toetsingscriteria en de thematische uitwerkingen en de objectgerichte criteria.
Conclusie
Het bouwplan voor het restaureren van de boerderijwoning met wagenhuis en het oprichten van 18 woningen zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In het Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 werkten de voormalige vier gemeenten op het eiland, het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee en het waterschap Hollandse Delta aan de realisatie van veilig, schoon en aantrekkelijk water. Het gaat om het ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het vaststellen van concrete maatregelen voor de korte en de middellange termijn 2015. In het waterplan staat samenwerking centraal. Het hoofddoel van het waterplan is het opstellen van een gezamenlijke koers voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In de 'Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014 (BL-11 Versnelde afvoer door toename verhard oppervlak) is het volgende vastgelegd. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename, van maximaal 500 m² in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien er meer verharding toename plaatsvindt, moet volledig worden gecompenseerd.
Omdat elk peilgebied kan worden beschouwd als een apart watersysteem moet het compenserend water in hetzelfde peilgebied en zo dicht mogelijk bij de verharding aangebracht worden om het evenwicht in de waterhuishouding niet te verstoren (voorkeursvolgorde).
Onderzoek/ beoordeling
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hoger is dan 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld. Kwel komt niet voor.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in peilvak II 7. Hier worden zowel een zomer als een winterpeil van 0,20 m boven NAP gehanteerd. Het plangebied zelf ligt 1,4 m boven NAP. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
De locatie Hazersweg 25 ligt binnen de bebouwing en wordt dan ook als gezien als 'stedelijk gebied'. In de huidige situatie bestaat het perceel uit bebouwing, verharding en grasland. Binnen stedelijk gebied geldt dat een toename van minder dan 500 m² verharding geen compensatie nodig is. In dit plan is de toename van verharding meer dan 500 m² en geldt de 10% compensatie-eis. Dempingen moeten geheel gecompenseerd worden. Bij het berekenen van de 10% compensatieregel zijn de onderstaande waarden gehanteerd:
De berekening van toename van verharding en compensatie:
Op basis van deze opgave is in tabel 5.1 een overzicht van de bestaande en nieuwe situatie opgenomen van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat iIn de nieuwe situatie het verhard oppervlak met 2.760 m² toenemen als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Dit betekent dat 276 m² vervangende waterberging dient te worden gegraven. In overleg met het waterschap zal watercompensatie plaatsvinden door verbreding van nabijgelegen watergangen, welke eigendom zijn van de gemeente.
Tabel 5.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woonbebouwing wordt gebruikgemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Dit stelsel voldoet aan de basisinspanning. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt buiten kern- en beschermingszones van waterkeringen.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen heeft de wijziging van bestemming en de bouwactiviteiten geen nadelige gevolgen. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 18 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Grevelingen', bevindt zich op een afstand van minimaal 800 m ten zuiden van het plangebied. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.3. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit onderwerp is beschreven in paragraaf 6.2.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 18 woningen aan de Hazersweg 25 in Ouddorp. De lintbebouwing langs de Hazersweg en Havenweg kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn.
Westelijk van het plangebied zijn aan de Hazersweg op meer dan 40 m een autobedrijf en op 50 m een groothandel in houtmaterialen gevestigd (beide bedrijven vallen onder milieucategorie 2). Verder staan er in de omgeving hoofdzakelijk woningen. Uit inventarisatie is gebleken dat er binnen het invloedsgebied van het plangebied geen milieubelastende activiteiten relevant zijn. Vanuit milieuzonering bestaan er dan ook geen bezwaren tegen de planontwikkeling. Gelet hierop kan worden geconstateerd dat verderop aanwezige milieubelastende activiteiten geen belemmeringen vormen. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Het agrarisch bedrijf zelf verdwijnt, zodat deze activiteit niet meer relevant is voor deze plantontwikkeling. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen binnen gezoneerde wegen (wegen met een maximum snelheid van 50 km/ uur binnen een zone van 200 m) bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die zijn uitgevoerd als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. De Hazersweg, Havenweg, Wittestraat, Smalle Einde, Hoofdlandseweg en Waterweg zijn 30 km/u wegen. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/u wegen, is deze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel bepaald door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 1 mei 2017, rapportnummer 2170297, Bijlage 2). Uit de uitgevoerde berekeningen kan worden afgeleid dat de hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de 6 woningen aan de Havenweg meer dan 53 dB bedraagt. Omdat ter plaatse een maximum snelheid geldt van 30 km/uur vallen deze wegen buiten het zoneringsregime ingevolge de Wet geluidhinder, zodat er geen hogere waarde dient te worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Railverkeerslawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op het eiland liggen geen spoorwegen. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.
Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door IDDS te Noordwijk (rapport van 1 december 2016, kenmerk 1610J791/ABI/rap1, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Algemene bodemkwaliteit
Terreindeel puinpad en erfverharding
De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn in lijn met de verwachtingen op basis van het vooronderzoek. De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem worden milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen verwacht voor het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek luchtkwaliteit
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Stad Goedereede en Dorpsgebied Ouddorp' (2011) is aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten luchtkwaliteit. Hieruit bleek dat zowel in de kern Goedereede als in de kern Ouddorp de jaargemiddelde achtergrondconcentratie stikstofdioxide in 2011 onder de 20 ug/m³ ligt. In datzelfde jaar lag de jaargemiddelde achtergrondconcentratie fijn stof in deze kernen onder de 24,5 ug/m³. De concentraties liggen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in dit plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. Een actualisatie van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom achterwege gelaten.
Project is NIBM
Dit plan omvat de nieuwbouw van 18 woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Uit eerder onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebleken dat de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. De op te richten 18 woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een (actualisatie van het) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen vaarweg. Er dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.
Figuur 8: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied maakt onderdeel uit van Oude Zee afzettingen met Veen in de Formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren en/of laagpakket van Wormer en Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen laagpakket. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een zeer grote kans trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 9). De molenbiotoop wordt niet aangetast. Dit is al beschreven in paragraaf 4.2.2.
Figuur 9: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Om te voldoen aan de eisen omtrent de archeologie zoals die zijn opgenomen in de Monumentenwet 1988 is in ISGO–verband voor de voormalige vier gemeenten op Goeree-Overflakkee archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid bestaat uit een beleidsnota, een al eerder opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor het gehele eiland en een daarop gebaseerde archeologische beleidskaart. De nota en de daarbij behorende kaarten zijn in 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Goedereede.
De beleidskaart voor Ouddorp laat zien dat er ter plaatse van het plangebied verwachtingswaarden voor archeologie gelden, te weten 'Waarde 5' met een vrijstellingsgrens tot 2.500 m²/ > 50 cm (zie figuur 10). Het plangebied is groter dan de vrijstellingsgrens, zodat een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Figuur 10: Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee.
ADC ArcheoProjecten BV te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 2 januari 2018, nummer 4316, Bijlage 4). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Op basis van het bureauonderzoek werden zandige kreekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren verwacht. Indien intact kunnen in de top, die op een diepte van 3 à 4 m –mv wordt verwacht, archeologische resten uit de Romeinse tijd aanwezig zijn. De kans is echter groot dat deze verloren zijn gegaan als gevolg van latere mariene erosie.
Vanaf de Middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van een strandvlakte waar duinvorming plaatsvond. Vanaf het maaiveld tot ca. 1 m –mv werden bewoningslagen verwacht binnen de duinafzettingen. Deze zullen dateren uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Behalve aan het maaiveld, werden ook middeleeuwse bewoningslagen binnen het pakket duinzand verwacht, die later overstoven zijn. Archeologische resten zullen zich manifesteren als archeologische laag. Ter plaatse van de huidige boerderij heeft bodemverstoring opgetreden, maar in het overige deel van het plangebied heeft voor zover bekend geen bebouwing gestaan, waardoor de bodemverstoring in dit deel van het plangebied beperkt zal zijn gebleven tot de bovenste decimeters van het bodemprofiel.
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn duin- en strandafzettingen aangetroffen. In één boring zijn onder het zand kleiige kwelderafzettingen (Laagpakket van Walcheren) aangetroffen. Vanaf de Romeinse tijd werd op de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren gewoond, maar dan vooral op de zandige kreekruggen. De kleiige plaatafzettingen (zoals in het plangebied aangetroffen) waren minder gunstig voor bewoning. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn geen ontkalkte lagen aangetroffen die wijzen op perioden van langdurige stilstand in sedimentatie. Er zijn enkele aanwijzingen voor beginnende bodemvorming aangetroffen, maar deze humeuze lagen hebben naar verwachting niet lang aan het oppervlak gelegen. De bodem is verstoord tot een diepte variërend van 45 tot 130 cm, waarbij een groot deel van de duinafzettingen is omgewerkt.
ADC ArcheoProjecten adviseert daarom het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat er in het plangebied geen archeologische resten worden verwacht. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
De boerderijwoning met wagenschuur en stal aan de Hazersweg 25 zijn bij besluit van 11 februari 2011 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Om de bestaande cultuurhistorische waarde te handhaven zijn het hoofdgebouw, wagenschuur en stal op de verbeelding aangeduid als 'gemeentelijk monument'. Het ontwerp zal in overleg met de monumentencommissie en de gemeentelijke welstandscommissie plaatsvinden. Nakoming van deze afspraken zijn via het opnemen van een sloopvergunning in de regels en het verplichte welstandsadvies afdwingbaar.
Conclusie
Met inachtneming van het opnemen van een bouwaanduiding voor het gemeentelijk monument van boerderij, wagenschuur en stal tast het initiatief de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Grevelingen' ligt 800 m zuidelijker. Sprake is van een functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar woonbebouwing. Dit Natura2000-gebied wordt niet beïnvloed. Dit wordt toegelicht in paragraaf 6.3.1. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt op minimaal 500 m ten westen van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 11: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Eco-effectscan uitgevoerd door Aqua-Terra Nova B.V. te Naaldwijk (rapport van 10 maart 2017, rapportnummer 217036/AQT 301 FF/ML, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Conclusies
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden. In de nabije omgeving zijn wel ecologische verbindingszones aanwezig. Vanwege de kleinschalige aard van de werkzaamheden, afstand, tussenliggende gebieden worden geen significante effecten op Natura 2000-gebieden of de NNN verwacht. Een nadere toetsing aan de Wet Natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland is niet nodig.
Soortbescherming
Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of de geplande activiteiten in strijd kunnen zijn met de Wet Natuurbescherming.
De oude woonboerderij, het koetshuis en de stal zijn zeer aantrekkelijk voor verschillende (strikt) beschermde soorten, welke in de omgeving voorkomen. Potentieel voorkomende beschermde soorten zijn getoetst aan de officieuze waarnemingen van dieren in het gebied. Er worden regelmatig vleermuizen, kerkuil en gierzwaluwen waargenomen. Voorts zijn er huismussen naast de stal aangetroffen. De woonboerderij en stallen zijn geschikte verblijfplaatsen voor deze soorten.
In verband hiermede is nader onderzoek nodig of voornoemde soorten daadwerkelijk gebruik maken van de panden (beschermde verblijf- en rustplaatsen) of dat deze het plangebied alleen gebruiken om te jagen. Hiernaast is er een hele kleine kans op voorkomen van de steenmarter. Het voorkomen van deze soort kan waarschijnlijk uitgesloten worden tijdens de nadere onderzoeken voor de overige soorten.
Uit het onderzoek zal blijken of het noodzakelijk is de geplande activiteiten aan te passen of een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen. Indien verzekerd kan worden dat door het tijdig treffen van maatregelen voorafgaand aan de activiteit(en) geen verboden in het kader van de Wet Natuurbescherming wordt overtreden, is ontheffing niet noodzakelijk.
Maatregelen bij uitvoering werkzaamheden
Onderstaand wordt een aantal maatregelen opgesomd ten einde zorgvuldig om te gaan met flora en fauna die op basis van de waarnemingen tijdens de Eco-effectscan aanbevolen worden.
Beschermde en bijzondere soorten
Bouwterreinen vormen door de dynamiek van stilstaand water, bouwmaterialen om onder weg te kruipen en zandbulten ideaal leefgebied voor de rugstreeppad, die gemakkelijk wisselt van verblijfplaats.
Is de rugstreeppad eenmaal gevestigd in het plangebied, is het niet toegestaan de dieren te verstoren. Ook niet als deze zich vestigen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Voorkom dat er op het werkterrein zand- of grondbulten ontstaan of takkenbossen die als voortplantingshabitat of leefgebied kunnen dienen. Zijn zand- of grondbulten langer dan 4 weken noodzakelijk, dek deze aan de onderzijde goed af met landbouwplastic of zeildoek. Plaats padwerende schermen, bijvoorbeeld van glad landbouwplastic rond het werkterrein of rond de zand- of grondbulten. Zorg dat de schermen 10 centimeter in de grond steken en 50 centimeter boven de grond. Controleer regelmatig op kieren en overhangende vegetatie; Voorkom dat er ondiepe plassen op het werkterrein komen. Tref bovenstaande maatregelen vooraf aan de rustperiode van de rugstreeppad. Dit betreft grofweg de periode van oktober tot en met maart. Afhankelijk van weersomstandigheden kan deze eerder beginnen of later eindigen. De geschiktheid van de periode dient te worden bepaald door een deskundige op het gebied van rugstreeppadden.
Mochten ondanks de maatregelen rugstreeppadden vestigen op het werkterrein, schakel dan zo spoedig mogelijk de hulp in van een ecologisch deskundige. Zij mogen binnen korte tijd de dieren verplaatsten naar geschikt habitat direct buiten het werkterrein om ze te beschermen tegen nadelige effecten. Gezien de dieren niet worden verontrust, gedood of buiten hun natuurlijke habitat worden geplaatst is hiervoor geen ontheffing nodig van de Nederlandse natuurwetgeving.
Algemene aanbevelingen
In alle plangebieden komen langs waterkanten, in struweel en in bomen algemene broedvogels voor. Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet verstoord worden. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Werkzaamheden aan het groen worden in deze periode afgeraden. Indien werkzaamheden in de periode maart tot en met juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden. Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige algemene soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Natuur inclusief bouwen
Aanbevolen wordt om in de spouwmuren van de nieuwbouwwoningen voorzieningen op te nemen voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Deze kunnen bestaan uit een geschikte spouwmuur met invliegopeningen (open stootvoegen) en afgedekt isolatiemateriaal of speciaal voor vleermuizen ontworpen inbouwkasten in de spouwmuren. Voor huismussen en gierzwaluw kunnen kasten en voorzieningen opgenomen in de dakpannen en de dakgoot.
Op basis van de resultaten van de Eco-effectscan is nader onderzoek uitgevoerd door Aqua-Terra Nova B.V. (rapport van 9 november 2017, rapportnummer 217051/AQT 302 FF/ED, Bijlage 6) naar de volgende soortgroepen: Huismus, Gierzwaluw, Kerkuil, Vleermuizen en Rugstreeppad. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden gesteld:
Voor verstoring van de nesten van gierzwaluwen en verstoring van de rustplaats van de kerkuil is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Hiervoor dient er een activiteitenplan opgesteld te worden overeenkomstig de in het rapport genoemde aanbevelingen. In dit activiteitenplan wordt de situatie uitgelicht en wordt aangegeven welke maatregelen en werkzaamheden plaatsvinden. Dit document wordt beoordeeld door de Omgevingsdienst en geldt als onderbouwing voor de ontheffingsaanvraag.
Algemene Zorgplicht en bescherming in het broedseizoen
Met het vergraven van grond en het weghalen van bomen en struiken kunnen verblijfplaatsen van algemene soorten verloren gaan en kunnen dieren aangetroffen worden. De nesten van de vogels die nestelen in de bosschages en de Kauwen in de schoorsteen binnen het projectgebied zijn gedurende de broedtijd beschermd. In verband met de planning van de sloot-, rooi- en renovatiewerkzaamheden aan de woning is het belangrijk om met het broedseizoen rekening te houden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot en met 15 juli, maar is soortafhankelijk.
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen van algemene, niet beschermde soorten, zoals de Egel en Bunzing geldt een vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming. De Algemene Zorgplicht blijft echter wel van toepassing. Indien tijdens werkzaamheden een (verblijfplaats van) een Egel of Bunzing aangetroffen wordt, is het verstandig de dieren de tijd te geven zichzelf verplaatsen uit het projectgebied zonder dat ze (on)opzettelijk gedood worden.
Conclusie
Op basis van de resultaten van de ecologisch onderzoek zal een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd voor verstoring van de nesten van gierzwaluwen en verstoring van de rustplaats van de kerkuil. Deze aanvraag wordt ingediend. Naar verwachting kan hiervoor ontheffing worden verleend. Voor het overige bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de overige in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan levert het aspect ecologie geen planologische belemmering op.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Groen
De groenelementen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn binnen deze bestemming uitgesloten. Om die
reden is in de bestemmingsomschrijving 3.1 onder e de zinsnede 'en parkeervoorzieningen'
uit het door de gemeenteraad op 12 juli 2018 vastgestelde bestemmingsplan geschrapt.
Artikel 4 Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen aan de voorzijde van woningen aan de Hazersweg en Havenweg om er voor te zorgen dat de voortuinen vrijwel onbebouwd blijven. De bestemming kent mogelijkheden voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Daarnaast kent de bestemming in aanvulling op de bestemming Wonen een specifieke regeling die het mogelijk maakt erkers aan hoofdgebouwen te realiseren.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De straten in het plangebied en ruimten die gereserveerd zijn voor parkeerplaatsen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.
Artikel 6 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. De beschermingswaardige boerderijwoning met wagenschuur aan de Hazersweg 25 is voorzien van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ om de cultuurhistorische waarden te beschermen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. In hoofdgebouwen is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn 3 meter achter de voorgevelgrens van woningen toegestaan.
Voor de boerderijwoning aan de Hazersweg 25 met wagenschuur en stal is een specifieke bouwaanduiding voor deze gemeentelijke monumenten opgenomen. Het slopen van deze woning, wagenschuur en stal is niet toegestaan zonder een sloopvergunning van het bevoegd gezag. Voor de wagenschuur op het erf bij de woning is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing' opgenomen. Hier zijn bedrijven in een lichte milieucategorie toegestaan, alsmede een Bed & Breakfast voorziening.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de molen De Zwaan. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen. Hiermee wordt in de regels vastgelegd dat, conform de Provinciale Verordening ruimte, geen bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die door hun hoogte een inbreuk plegen op het vrije zicht en de windvang van de molen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Artikel 14 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, een begrip en/of een functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de Nota van beantwoording inspraakreacties en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, zoals opgenomen in Bijlage 7.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Op 22 februari 2017 is een druk bezochte informatiebijeenkomst gehouden in sport- en zalencentrum Dorpstienden, Dorpstienden 4, Ouddorp. Tijdens deze informatieavond werd de woningbouwontwikkeling gepresenteerd. Ongeveer 200 belangstellenden hebben de bijeenkomst bezocht. In het algemeen was er veel lof over de verkavelingsopzet en het gevarieerde woningbouwprogramma. Met name was er veel belangstelling voor de levensloopbestendige woningen voor de doelgroep senioren. Daarnaast hebben enkele omwonenden hun zorgen geuit over de bebouwingsdichtheid.
Resumerend kan worden gesteld dat er een groot draagvlak is voor het gepresenteerde plan, waarbij waardering is uitgesproken over het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij met wagenhuis. Ook de gevarieerde woningtypologie sprak veel aanwezigen aan. Zorgen werden met name geuit door enkele direct omwonenden aan de Havenweg en Hazersweg, omdat het vrije uitzicht wordt beperkt en er onvoldoende doorzichten overblijven.
Hierover merken wij op dat in het plan veel groen terugkomt. Zo wordt op de hoek van de Hazersweg en Havenweg een boomgaard in een tuin aangelegd en wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt voor de boerderij vanaf de Hazerweg 25, zodat bestaande zichtlijnen worden gerespecteerd. Tegenover de Havenweg wordt voorzien in 3 twee-onder-éénkapwoningen en een vrijstaande woning. Tussen deze woningen wordt een vrije afstand aangehouden van meer dan 5 meter, zodat een groendorps woonmilieu ontstaat met voldoende 'openingen'. De afstand tussen de woningen en de as van de weg is voorts meer dan 10 m. Een aanpassing van het gepresenteerde plan wordt niet nodig geacht.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 19 april 2017 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Voorts is er op 24 april 2017 een inloopbijeenkomst gehouden naar aanleiding van dit voorontwerp. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn 9 schriftelijke inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn verwerkt in de Nota van beantwoording inspraakreacties en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, zoals opgenomen in Bijlage 7.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 25 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier schriftelijke zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn verwerkt in de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 8.