Plan: | Woonwagencentrum Dwarsweg, Middelharnis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MDHdwarsweg-BP30 |
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft het voornemen om het bestaande woonwagencentrum aan de Dwarsweg te herinrichten. In het verleden is er gebouwd zonder bouwvergunningen, wagens zijn groot geworden en er staan op meerdere plekken schuurtjes en andere bebouwing. Daardoor is het gewenst de brandveiligheid en de ruimtelijke uitstraling te verbeteren .
De bedoeling is dat er grotere en minder standplaatsen komen. Naar de toekomst toe moet nu duidelijk zijn waar wel en niet mag worden gebouwd. Behoefte is er aan een strak en duidelijk planologisch kader op basis waarvan bij afwijkingen handhavend kan worden opgetreden. Daarin voorziet dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Middelharnis en ten zuiden van Hernesseroord. Het plangebied wordt ontsloten door de Dwarsweg. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
![]() |
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied |
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Middelharnis, vastgesteld op 25 april 2013. Ter plaatse vigeren de bestemmingen Wonen - Woonwagenstandplaats, Verkeer - Verblijfsgebied en Groen. Het vigerende bestemmingsplan maakt 14 standplaatsen mogelijk. Na herinrichting zijn niet alle woonwagens binnen de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats gesitueerd. Daarnaast biedt het huidige bestemmingsplan niet voldoende handvaten om een goede brandveiligheid te kunnen garanderen.
Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.
Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor alle stedelijke ontwikkelingen de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Toetsing
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft geen stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de 3 treden is daarmee niet noodzakelijk. De ontwikkeling betreft de herstructurering van een bestaand woonwagencentrum. In de nieuwe situatie is sprake van een afname van het aantal woonwagens.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014, actualisering 2016)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn door vertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.
Verordening ruimte (2014, actualisering 2016)
In samenhang met de VRM is de Verordening ruimte opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft geen stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de 3 treden is daarmee niet noodzakelijk. De ontwikkeling betreft de herstructurering van een bestaand woonwagencentrum. In de nieuwe situatie is sprake van een afname van het aantal woonwagens.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft de herstructurering van een bestaand woonwagencentrum en past daarmee binnen de bestaande gebiedsidentiteit en aard en schaal van het gebied. De wijzigingen zijn niet op structuurniveau en de ruimtelijke kwaliteit zal erop vooruit gaan, doordat minder wagens zijn toegestaan en er een betere brandveiligheid kan worden gegarandeerd. Er wordt voldaan aan artikel 2.2.1 lid 1 onder a van de Verordening ruimte.
Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (2012)
Het plangebied is onderdeel van het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Het is een gezamenlijk vertrekpunt voor de karakteristiek en de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Het plangebied wordt aangeduid als 'dorp bestaand'.
Toetsing
De kwaliteit in het dorpsgebied is van belang. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen de ambities voor de kwaliteit van het dorpsgebied. Uitgangspunt is een compact dorp, waar uitbreiding met name mogelijk is binnen bestaand bebouwd gebied. De herstructurering vindt plaats op een bestaande locatie binnen het bestaande dorpsgebied.
Regionale Structuurvisie (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap. Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.
In de Regionale Structuurvisie is ook ingegaan op het thema 'wonen'. Geconstateerd is dat tot 2030 er voor de eigen behoefte een toename van de woningvoorraad nodig is van ongeveer 2.000 woningen. Sindsdien is echter de nieuwe gemeente Goeree-Overflakkee ontstaan. De gemeente en regio zijn sinds de herindeling hetzelfde. Ook zijn de omstandigheden gewijzigd (economische omstandigheden, gewijzigd provinciaal beleid). De regionale structuurvisie wordt momenteel geactualiseerd, waarbij het actuele gemeentelijke woonbeleid wordt verwerkt.
In de Regionale Structuurvisie werd, aansluitend op het provinciaal beleid dat destijds werd opgesteld, gewerkt met contouren. Uitgangspunt was dat woningbouwontwikkeling plaats diende te vinden binnen deze contouren. Het plan Oosthavendijk is gelegen binnen de contouren en in die zin dus in overeenstemming met het destijds opgestelde beleid.
De kernenprofilering in de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is het resultaat van een afgewogen combinatie van aard, schaal, ligging, ruimtelijk-functionele potenties en haalbare mogelijkheden op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De kern Middelharnis heeft een sterke woningmarktpositie. Vanuit woonwensen en woningmarktoverwegingen ligt het in de rede om de woningbouwopgave vooral te concentreren in het streekcentrum en de verzorgingskernen. Middelharnis is het streekcentrum. Dit knooppunt zal dan ook de ruimte moeten krijgen om zich op dit niveau verder te ontwikkelen.
Woonvisie 2018-2024 (december 2017)
De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.
Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:
Volgens de WBR zal de komende vijf jaar de woningbehoefte toenemen met 830 woningen (+4% / 165 woningen per jaar). In de periode 2021 tot 2031 zullen er nog ruim 900 woningen extra nodig zijn (vanaf 2021 gemiddeld 95 woningen per jaar). Ondanks dat het WBR het uitgangspunt is, moeten plannen die de kwalitatieve behoefte van Goeree-Overflakkee vervullen, doorgang vinden. Hoewel er een afname is van het aantal inwoners, zal door de gezinsverdunning (minder mensen per woning) nog woningbehoefte blijven bestaan. Na 2030 is de voorspelling dat de groei zal ombuigen naar een daling van het aantal benodigde woningen.
Woningbouwprogramma 2016-2020 en 2020-2030 (2016)
De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2016-2020 en 2020-2030 meer woningen in het streekcentrum gepland. Dit woningbouwprogramma is 10 november 2016 vastgesteld door de gemeente. Het onderhavige plan maakt minder woonwagens op een woonwagencentrum mogelijk en is niet in strijd met het woningbouwprogramma.
Visie sanering woningbouwprogramma
Tevens is op 18 mei 2017 de visie sanering woningbouwlocaties vastgesteld. De visie is van toepassing op bestemmingsplannen die op 1 januari 2013 onherroepelijk waren met daarin directe bouwtitels voor woningbouw en of wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten ten behoeve woningbouw. De bevoegdheid tot wegbestemmen kan hiervoor - gelet op jurisprudentie ten aanzien van voorzienbaarheid en planschade - pas worden ingezet indien 1 jaar na vaststelling van deze visie geen omgevingsvergunning verleend is voor de uitvoering van de betreffende bestemmingsplannen. Daarom zal een jaar na vaststelling van de visie een aanvang worden gemaakt om door middel van facetherzieningen over te gaan tot het opnemen van een passende regeling, waarmee de planologische mogelijkheden tot realisatie van woningbouw zullen komen te vervallen en de betreffende percelen een alternatieve passende bestemming zullen krijgen. In de visie zijn de locaties genoemd die voor sanering in aanmerking komen. Zelfs als uiteindelijk slechts een deel van de bestemmingsmogelijkheden wordt gesaneerd, dan zal in de hele woonregio geen sprake meer zijn van overcapaciteit. Dit bestemmingsplan betreft de structurering van een bestaand woonwagencentrum, waarmee het aantal woonwagens wordt verminderd om een betere kwaliteit te behalen. Dit past binnen de visie sanering woningbouwprogramma.
Eilandvisie
Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.
Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Koploper in duurzame energie
De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Het voornemen betreft een kwalitatieve verbetering van een bestaand woonwagencentrum. Dit past binnen de eilandidentiteit. De ontwikkeling heeft nauwelijks invloed op de overige kernthema's.
De herstructurering van het woonwagencentrum is niet in strijd met het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
Het plangebied betreft een bestaand woonwagencentrum met 14 standplaatsen, waarvan er 2 leeg staan. Aan de westzijde van het woonwagencentrum ligt een groene zone, die wordt gebruikt voor dagrecreatie (fietscrossterrein). Ook deze zone maakt onderdeel uit van het plangebied.
Ten westen van het plangebied een weiland, dat wordt gebruikt als ijsbaan. Ten noorden van het plangebied ligt Hernesseroord, een centrum voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten. De Industrieweg ligt ten oosten van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied is woningbouw aanwezig.
Het woonwagencentrum betreft een volgebouwd terrein en maakt een rommelige indruk, doordat her en der schuurtjes en dergelijke zijn gebouwd.
Figuur 3.1 Luchtfoto
Naast de bodemsanering wordt nu de herinrichting aanpakt.
In de toekomstige situatie zijn er 10 standplaatsen. Op de nieuwe standplaatsen is duidelijk onderscheid gemaakt tussen waar mag worden gebouwd (woonwagen en bijgebouwen) en waar niet (brandwerende zones van minimaal 3 meter).
Daarnaast krijgt iedere eigenaar van een woonwagen dezelfde bouwmogelijkheden.
Figuur 3.2 Situering nieuwe verkaveling
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied worden getypeerd als rustige woonwijk. Het plan leidt niet tot een afname in afstand tot bedrijvigheid of het mogelijk maken van bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu en dat er geen gevolgen zijn voor bedrijven in de omgeving. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Onderzoek en conclusie
Om de effecten van de beoogde ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en soorten te kunnen bepalen is een bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten en/of natuurgebieden.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Transport van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens zijn in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noordoosten van het plangebied risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om Handelsbemiddeling in brandstoffen, ertsen, metalen en chemische producten "Taal Gas Zeeland BV" aan de Mercatorweg en een LPG-tankstation “B.E.M.” aan de Industrieweg. De inrichtingen zijn op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 600 meter of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Voor de bevoorrading van Totaal-Gas Zeeland BV en het LPG-tankstation wordt gebruik gemaakt van de Industrieweg. Hiervoor heeft de gemeente de Industrieweg aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Er zijn geen exacte transportgegevens bekend. Uit het bestemmingsplan Buitengebied (Middelharnis) blijkt dat sprake is van maximaal 25 LPG-transporten over de Industrieweg. Het betreft transporten van brandbare gassen GF3. Op grond van de vuistregels van het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport, 2017) kan worden gesteld dat wanneer het aantal GF3 transporten lager is dan 500, de weg geen plaatsgebonden risicocontour heeft. Uitgaande van een weg buiten de bebouwde kom, de afstand van het woonwagencentrum tot de weg (30 meter), eenzijdige bebouwing en een bevolkingsdichtheid van 30 personen per hectare blijkt dat op grond van de vuistregels de 10% van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Er hoeft dan ook geen groepsrisicoberekening te worden uitgevoerd. Wel dient het groepsrisico te worden verantwoord. Aangezien het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde dient enkel te worden gekeken naar de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De verantwoording is hieronder opgenomen.
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.
Verantwoording groepsrisico conform ariktel 7 Bevt
In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
De toetsing van de mogelijkheden ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid (a) en zelfredzaamheid (b), is als volgt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan; het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het aantal toegestane woonwagenstandplaatsen neemt af ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied zijn verschillende verontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn gesaneerd. Hiervoor is het gebied verdeeld in drie deelgebieden. Hieronder wordt per deelgebied ingegaan op de status van de bodem in relatie tot de functies zoals opgenomen in het bestemmingsplan.
Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde functies.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan, wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017, via de Digitale Watertoets van waterschap Hollandse Delta. Uit de gegevens die de initiatiefnemer van het plan heeft verstrekt volgt dat er sprake is van een plan dat geen invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Waterschap Hollandse Delta geeft een positief wateradvies
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit een woonwagencentrum met 14 standplaatsen. De standplaatsen zijn nagenoeg geheel verhard.
Volgens de Bodemkaart van Nederland is de planlocatie niet gekarteerd. De bodem van het naastgelegen gebied bestaat uit lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0.25- 0,40 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand 1.20 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt 0.79 m-NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noorden van het plangebied is een dijksloot aanwezig. De dijksloot is in het beheer van het waterschap en staat in verbinding met de westelijk en zuidelijk gelegen gemeentelijke sloot. Deze gemeentelijke sloten staan in verbinding met een hoofdwaterloop van het waterschap, welke afwatert op de uitmonding aan de Oosthavendijk. Het plangebied raakt de beschermingszone van de hoofdwaterloop niet.
Figuur 4.1 Uitsnede legger Waterschap Hollandse Delta
Waterkwaliteit
In de nabijheid van het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een regionale waterkering.
Figuur 4.2 Uitsnede legger waterkeringen Waterschap Hollandse Delta
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Er komen grotere, maar minder standplaatsen.
Waterkwantiteit
Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het plangebied blijft aangesloten op het gemengd rioolstelsel.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de sloop- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt in de beschermingszone van een regionale waterkering. In deze beschermingszone gelden beperkingen voor bouw- en aanlegwerkzaamheden. Op grond van de keur waterschap Hollandse Delta zijn werken in en nabij waterstaatswerken vergunningplichtig, in het onderhavige geval zijn dit werken in of op de waterkering.
Aangezien de situatie nauwelijks verandert, wordt verwacht dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op de waterveiligheid.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als 'geen waarde'. In deze zone is geen archeologisch onderzoek nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.
Toetsingskader
De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van adressendichtheid. Het voornemen is gelegen binnen de bebouwde kom en binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer op basis van het gemiddelde autobezit in de gemeente, ten opzichte van het landelijk gemiddelde conform het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied is gelegen aan de Dwarsweg aan de noordoostelijke rand van de bebouwde kom van Middelharnis. De Dwarsweg is ingericht als erftoegangsweg type II waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gebruik maken van dezelfde rijbaan. Op de Dwarsweg wordt in zuidwestelijke richting ontsloten naar de Oudelandsedijk. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is goed.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied, er is daarnaast geen sprake van een toename van de parkeerbehoefte. Op basis van de nieuwe verkaveling voor het plangebied worden bij iedere standplaats parkeerplaatsen voorzien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Er is geen sprake van een toename van de verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige mogelijkheden. Deze verkeersaantrekkende werking is dusdanig beperkt dat deze opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer op de Dwarsweg.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. De ontwikkeling levert geen verkeerstoename op. De verkeersgeneratie van het plangebied gaat op in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.
Beleid en normstelling
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en het aantal rijstroken en wordt gemeten uit de kant van de weg. Woonwagens zijn volgens de Wgh geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek en conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek wordt daarom achterwege gelaten.
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De redactie van de regels is voorts afgestemd op het in 2016 vastgestelde bestemmingsplan “Beschermde dorps- en stadsgebieden” en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Drie Kernen Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet". Hierin is verwerkt wat de gemeente in interne werkgroepen heeft besproken om tot een uniforme regeling voor alle bestemmingen in kernen te komen.
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Groen
Het (openbaar) groen is bestemd tot Groen. Het fietscrossterrein heeft de aanduiding 'dagrecreatie' gekregen; hier is tevens dagrecreatie toegestaan. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Tuin
Tussen de standplaatsen is steeds een strook van 1 m breed bestemd tot Tuin. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt maximaal 1 m.
Verkeer - Verblijfsgebied
Aan de ontsluitingsweg is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied toegekend.
Wonen - Woonwagenstandplaats
De standplaatsen hebben de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats gekregen. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, zoals schuurtjes, moeten op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' worden gebouwd. Op de resterende strook op een standplaats (met een breedte van 2 m) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. Het bestemmingsplan borgt op deze wijze (in combinatie met de bestemming Tuin) dat steeds een zone van minimaal 3 m breed vrij blijft van bebouwing. Afwijking van deze regel is mogelijk, mits aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit wordt voldaan.
Het toelaatbare oppervlak en de toelaatbare hoogte van de bouwwerken is in de bouwregels vastgelegd. Daarnaast is bepaald dat bijbehorende bouwwerken, uitgezonderd carports, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de antidubbeltelregeling, enkele algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en overige regels (waaronder een parkeerregeling).
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
De gemeente is grondeigenaar. De kosten van herinrichtingsmaatregelen, die de gemeente noodzakelijk acht, en de plankosten worden gedekt vanuit de beschikbare financiële middelen. Het is niet nodig een exploitatieplan op te stellen.
Er heeft geen inspraakprocedure plaatsgevonden. In het voorbereidingstraject heeft wel diverse malen overleg plaatsgevonden met de woonwagenbewoners. Er zijn afspraken gemaakt over het op termijn leegmaken van de schouw en groenstroken. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt een nulmeting gedaan ten aanzien van de bestaande bouwwerken.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties. Er is een reactie ontvangen van DCMR. Deze reactie is hieronder samengevat en van een beantwoording voorzien.
Ook is een reactie ontvangen van Waterschap Hollandse Delta. Aangegeven werd dat de waterstaatkundige belangen zijn benoemd in het plan. Er is geadviseerd om in de tekst op te nemen dat werken in en nabij waterstaatswerken vergunningplichtig zijn op grond van de Keur. Dit is verwerkt in het bestemmingsplan.
Daarnaast is een reactie ontvangen van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). De VRR heeft aangegeven dat er geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn geconstateerd.
Samenvatting overlegreactie DCMR
Algemeen
De DCMR stemt in met de toelichting van de verschillende milieuaspecten in het concept ontwerpbestemmingsplan “Woonwagencentrum Dwarsweg, Middelharnis”, met uitzondering van de aspecten externe veiligheid en bodem.
Externe veiligheid
Voor de bevoorrading van het LPG-tankstation en de gasflessenhandel "Taal Gas Zeeland BV” wordt gebruik gemaakt van de Industrieweg. Hiervoor heeft de toenmalige gemeente Middelharnis bij besluit van 4 september 2008 de Industrieweg aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Hier moet in de verantwoording van het groepsrisico rekening mee worden gehouden. Dit kan door gebruik te maken van de zogenaamde vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART).
In de Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat dat in sommige gevallen een berekening voor het groepsrisico niet noodzakelijk is. Hiervoor staan in module B “Algemene uitgangspunten” en bijlage 1 van de Handleiding Risicoanalyse Transport vuistregels. Met deze vuistregels in de vorm van drempelwaarden kan bepaald worden of een risicoberekening zinvol is. Indien de drempelwaarde van 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden, is een berekening niet noodzakelijk. Naar verwachting zal deze drempelwaarde niet worden overschreden.
Bodem
Binnen het plangebied zijn verschillende verontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn gesaneerd. In de toelichting op het plan is geen aandacht besteed aan de bodemsanering die in het plangebied is uitgevoerd. Aan de hand van de in de overlegreactie aangegeven informatie per deelgebied kan worden gemotiveerd dat de bodem geschikt is voor de functies zoals opgenomen in het bestemmingsplan.
Beantwoording overlegreactie DCMR
Algemeen
Hiervan nemen wij kennis.
Externe veiligheid
De plantoelichting (paragraaf 4.4) is aangevuld. Voor de Industrieweg zijn de bedoelde vuistregels gehanteerd en op basis hiervan is het groepsrisico verantwoord. Een groepsrisicoberekening blijkt niet noodzakelijk te zijn.
Bodem
De plantoelichting (paragraaf 4.6) is aangevuld met de informatie van DCMR..
Op het ontwerpbestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend.