direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oudega - uitbreiding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

In het Uitvoeringsprogramma woningbouw De Friese Meren 2013 tot 2020 heeft de gemeenteraad voor Oudega aangegeven dat er aan It Stalt nog 10 woningen gebouwd kunnen worden. Met een behoefte-onderzoek is aangetoond dat er voldoende belangstelling is om met de planvorming te starten. Daarbij kwam ook naar voren dat er vooral vraag is naar grondgebonden vrijstaande en halfvrijstaande woningen.

Met dit bestemmingsplan Oudega - uitbreiding wordt aansluitend op de eerdere woningbouw aan It Stalt, de realisatie van een tweede fase van een 10-tal woningen mogelijk gemaakt.

Na realisatie van de geplande woningen resteert nog ruimte voor ongeveer 4 woningen aan deze zijde van Oudega.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noord-westzijde van de oude kern Oudega. De grens van het plangebied Oudega - uitbreiding is op de afbeelding 1 aangegeven. Deze grens wordt aan de zuid- en oostzijde globaal gevormd door de weg It Stalt. Aan de noord- en westzijde wordt de grens bepaald door het hart van de watergangen die het kadatrale perceel: Balk sectie O nr 1785 omsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0001.png" afbeelding 1 - ligging plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden die binnen dit plan zijn gelegen worden momenteel geregeld in het bestemmingsplan Oudega, vastgesteld door de raad van de gemeente Gaasterlân- Sleat op 8 februari 2005. De grond van dit plangebied heeft daarin vooral de bestemming Cultuurgrond, bestemd voor cultuurgrond en in beperkte mate voor paden, waterlopen en sloten, oevers, bermen en beplanting, tuinen en erven. Langs de noord- en westranden komt de bestemming Water voor en aan de oost- en zuidzijde de bestemming Verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0002.png"

afbeelding 2 - vigerend bestemmingsplan Oudega

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groote Noordwolder polder die in 1835 bedijkt is waarna er veen kon worden gewonnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0003.png"

afbeelding 3 - historische kaart (begin vorige eeuw)

Daarna is de grond in cultuur gebracht en altijd in gebruik geweest als grasland. Met de voorbereiding van de jongste uitbreiding van Oudega is het gebied meteen mee aangevuld zodat het terrein bij een volgende uitbreiding al op hoogte zou zijn. Dit bestemmingsplan voorziet nu in die uitbreiding.

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Het karakter van de oude veenpolder is open met vergezichten naar het water de Fluessen dat ten westen van het gebied is gelegen. De dorpen die zich in de polder langs de Woudfaert ontwikkelden doorbraken die openheid. Vrijwel alle bebouwing in dit voornamelijk open landschap concentreert zich in de dorpen.

Naast het groen in de dorpen komt in het gebied sporadisch langs wegen en erven nog wat begroeiing voor.

De gronden in het plangebied kenden een agrarisch gebruik tot 2005. In 2005 zijn deze gronden opgehoogd. Sinds die tijd heeft het terrein braak gelegen.

2.3 Verkeer en infrastructuur

Met de realisatie van de jongste uitbreiding is tussen de woningen Aldewei 29 en 35 een toegangsweg naar het plangebied aangelegd. De reeds gerealiseerde 10 woningen worden hierop ontsloten en ook de beoogde nieuwbouw kan hier gebruik van maken. De Aldewei sluit aan op de Ige Galamawei waarmee de verbinding met de omliggende dorpen en het overige wegennet mogelijk is.

De uitbreiding zal net als het bestaande woongebied aan It Stalt worden ingericht als 30 km/uurgebied.

2.4 Wonen

Oudega heeft zich in het verleden gestaag ontwikkeld langs de Woudfeart. In het laatste kwart van de vorige eeuw heeft het dorp zich planmatig uitgebreid in noordelijke richting, ten noorden van de voormalige Woudfeart. In totaal zijn hier 26 woningen gerealiseerd.

Met het gegeven dat In het woningprogramma De Friese Meren 2013 (dat loopt tot 2020) voor Oudega nog ruimte zou zijn voor 10 woningen is in Oudega een informatieavond gehouden om de daadwerkelijke belangstelling te peilen. Daarbij bleek dat de belangstelling en de behoefte aantoonbaar aanwezig is. Daarbij kwam ook naar voren dat er vooral vraag is naar grondgebonden vrijstaande en halfvrijstaande woningen.

2.5 Voorzieningen

Het dorp Oudega kent zelf geen winkelvoorzieningen meer. Wel vinden we er een kerk en een multifunctioneel centrum De Skeakel dat een (Christelijke) basisschool (met gymlokaal), kinderdagopvang en een dorpshuis huisvest.

Daarnaast zijn er een aantal (commerciële) voorzieningen en vinden we er bedrijvigheid in de vorm van een garagebedrijf met benzinepomp, een installatiebedrijf, een staalconstructiebedrijf, een bouwbedrijf en een foeragebedrijf.

2.6 Water

De Groote Noordwolder Polder is sinds 1835 bedijkt en vanaf toen een bemalen gebied geworden. Midden door de polder liep de Woudfeart achter de woningen van het dorp Oudega langs. Grote delen van die vaart zijn inmiddels gedempt.

De polder ten westen van het plangebied heeft een waterpeil dat afgestemd is op de agrarische functie (grasland) van dat gebied.

2.7 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

In de recent gerealiseerde uitbreiding (fase 1) zijn alle nutsvoorzieningen aanwezig. In het wegprofiel is een rioolstelsel opgenomen dat bestaat uit een gescheiden stelsel waarin het relatief schone regenwater op de poldersloten afgevoerd wordt. Bij de aanleg van deze voorzieningen is bij het bepalen van de capaciteit rekening gehouden met de planuitbreiding zoals die nu mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0004.jpg"

afbeelding 4 - verkavelingsplan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het dorp Oudega is gelegen in het westen van de gemeente De Fryske Marren. Dit deel van de gemeente ligt tussen de beslotenheid van de bossen van Gaasterland en het gebied bij de Fluessen, dat zich kenmerkt door grote landschappelijke openheid. Deze openheid valt te verklaren uit het feit dat het hier gaat om een polderontginningslandschap uit de 19e eeuw dat grotendeels bestaat uit een slappe venige bodem en een fijnmazig slotenpatroon.

De openheid wordt enigszins onderbroken door de groen omlijste dorpen die her en der over het landschap verspreid liggen. Naast het groen in de dorpen komt in het gebied sporadisch langs wegen en erven begroeiing voor. Vrijwel alle bebouwing in dit voornamelijk agrarisch landschap concentreert zich dan ook in de dorpen.

Het centrale punt in Oudega wordt gevormd door de kerk. Rond de kerk heeft zich in het verleden een lichte concentratie van bebouwing ontwikkeld. Vanuit dit punt heeft de bebouwing zich in de loop der tijd echter grotendeels ontwikkeld langs de Woudfeart en de daarlangs lopende Woudweg. Hierdoor heeft Oudega een enigszins lintvormige structuur verkregen.

Aan deze structuur is aan het eind van de vorige eeuw ten noordwesten van de kerk een meer geplande uitbreiding van 26 woningen toegevoegd. En begin deze eeuw is een zelfde aanzet gemaakt voor uitbreiding ten zuidwesten van de kerk. Met dit plan wordt op die zuidwestelijke uitbreiding aangesloten.

Gezien de huidige prognoses worden met deze uitbreiding voorlopig de laatste woningen toegevoegd aan Oudega. Dit plan wordt daarom ook als een ruimtelijk/landschappelijke afronding gezien van deze kern. De rand wordt gevormd door een strook waarin groen (bomen in gras) en de ontsluitingsweg zijn opgenomen. De woningen aan deze weg zijn naar buiten toe gekeerd om te voorkomen dat er langs het openbaar toegankelijk gebied "achterkantsituaties" ontstaan.

3.2 Verkeer en infrastructuur

Met de inrichting wordt aangesloten op de keuzes die in de jongste uitbreiding gemaakt zijn. De verharding zal een inrichting als een 30 km/uurgebied waarbij het profiel is opgebouwd uit een rijloper voor het autoverkeer en een loop-/parkeerstrook. De ontsluiting van deze woningen bestaat uit een "lusje" dat aantakt op de eerder aangelegde verhardingen.

3.3 Wonen

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een 10-tal vrijstaande of twee-onder-een kap woningen mogelijk gemaakt op kavels die in oppervlakte variëren tussen de 400 en de 520 m2. Uit het woningbehoefteonderzoek is naar voren gekomen dat de belangstelling uitgaat naar kavels van deze omvang.

3.4 Water

Met de realisatie van de eerste fase in 2005 is dit plandeel tevens mee opgehoogd. De bestaande watergangen, die strak achter de oude bebouwing langs liepen zijn verlegd. Bij die verlegging heeft ook een verbreding plaats gevonden waarmee de watercompensatie voor beide fasen al is gerealiseerd.

3.5 Groen

Het groen in dit plan concentreert zich vooral langs de randen van het gebied op de overgang van het wijkje naar het open agrarisch gebied. Daarnaast wordt in het profiel van de weg die het wijkje aan laat takken op de reeds bestaande wegen de aanwezige groenstructuur doorgezet.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en vertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar ze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Door de ontwikkelingen in het plangebied komen de nationale belangen niet in het geding.

In de SVIR is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.

De uitbreiding met 10 woningen in Oudega is aan te merken als een een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden moet toepassing worden gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet in is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Voor de gemeente De Fryske Marren is in 2013 het Uitvoeringsprogramma woningbouw De Friese Meren 2013 tot 2020 vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma is opgesteld mede naar aanleiding van het rapport Demografische veranderingen in De Friese Meren. Het aantal te bouwen woningen in De Fryske Marren is via het uitvoeringsprogramma fors naar beneden bijgesteld. Voor Oudega is aangegeven dat er in de periode tot 2020 nog 10 woningen kunnen worden gebouwd. De mogelijkheid van 10 nieuw te bouwen woningen in Oudega is vastgelegd in de woningbouwafspraken die in de regio zijn gemaakt en die door de provincie Fryslân zijn geaccordeerd.

Met een behoefte-onderzoek is aangetoond dat er voldoende belangstelling is om met de planvorming te starten. Daarbij kwam ook naar voren dat er vooral vraag is naar grondgebonden vrijstaande en halfvrijstaande woningen.

Er kan dus worden voldaan aan trede 1 van de ladder, de vraag in de regio.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied 

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Er zijn geen inbreidingsmogelijkheden van dergelijke omvang binnen de kern van Oudega, daarom is de voorgenomen uitbreiding niet in strijd met trede 2 van de ladder.

 

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.

De woningen in het plangebied zijn voor alle relevante vervoersvormen (autoverkeer, openbaar vervoer, fietsverkeer en voor voetgangersverkeer) goed bereikbaar. Hiermee wordt voldaan aan de derde trede van de ladder.

Op grond van de toetsing aan de ladder, passen de ontwikkelingen in het bestemmingsplan binnen de SVIR.

4.1.2 AmvB Ruimte

Het deel van het rijksbeleid dat bindend is voor andere overheden is vastgelegd in de AmvB Ruimte (vastgesteld op 15 juni 2011). Hierin legt het rijk vast in welke gebieden nationale belangen gelden. Deze nationale belangen zijn onder meer van toepassing op gebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur behoren. De AmvB Ruimte schrijft voor dat provincies in verordeningen moeten opnemen welke gebieden hiertoe behoren.

In het plangebied geldt geen nationaal belang.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Streekplan Fryslân

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007, Om de kwaliteit fan de romte'. Provinciale Staten van Fryslân hebben op 13 december 2006 het Streekplan voor Fryslân vastgesteld.

Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland.

In het streekplan wordt veel belang gehecht aan het behoud en de versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, met name voor de inwoners van het platteland zelf. Door het concentreren van nieuwe woningen in zogenaamde bundelingsgebieden wordt een vermindering van de woningvraag op het platteland beoogd. Hierdoor ontstaat er in de kleine kernen meer ruimte voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en kan er behoedzamer worden omgegaan met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het platteland. Tevens bevordert het bieden van ruimte voor de lokale woningbehoefte een evenwichtige bevolkings- en huishoudensamenstelling op het platteland.

Oudega heeft in het streekplan geen specifieke aanduiding gekregen en behoort daarmee tot de "overige kernen".

Voorliggend plan betreft woningbouw voor lokale behoefte en is niet in strijd met het Streekplan Fryslân.

4.2.2 Verordening Romte Fryslân

De juridisch bindende elementen ter uitvoering van beleid uit het Streekplan staan voor wat betreft de gemeenten in bestemmingsplannen en voor wat betreft rijk en provincies in algemene regels in AMvB’s en verordeningen.

Binnen dat wettelijke kader hebben Provinciale Staten op 15 juni 2011 de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze is per 1 augustus 2011 in werking getreden. Op grond van een aantal ontwikkelingen is aanpassing van die verordening noodzakelijk gebleken en op 25 juni 2014 is die aanpassing vastgesteld.

Decentraal wat kan, centraal wat moet

Uitgangspunt in de Wro is dat ruimtelijke normstelling geschiedt door het meest geschikte overheidsorgaan. Dat is in beginsel het gemeentelijke niveau omdat op dit niveau het beste rekening kan worden gehouden met de lokale omstandigheden. De aard van de ruimtelijke problematiek of het schaalniveau waarop een aangelegenheid moet worden geregeld, kan echter met zich meebrengen dat provincie of rijk tot normstelling overgaan. In het Streekplan is als provinciale variant het principe gehanteerd: ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’.

Politieke, sociaaleconomische of maatschappelijke opvattingen bepalen of de behartiging van een bepaald belang op het gemeentelijke, provinciale of rijksniveau dient te geschieden. Deze opvattingen kunnen in de loop van de tijd wijzigen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen.

Vervallen goedkeuringsvereiste bestemmingsplannen

Onder de Wro is voor vastgestelde bestemmingsplannen geen provinciale goedkeuring meer vereist.

Voor de doorwerking van provinciale (en nationale) belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen zijn andere instrumenten beschikbaar. Zo kunnen een provinciale verordening en een algemene maatregel van bestuur (AMvB), algemene regels stellen over de inhoud en plantoelichting van bestemmingsplannen. Daarnaast kunnen Gedeputeerde Staten een zienswijze indienen met betrekking tot een ontwerp-bestemmingsplan. Zo nodig kunnen Gedeputeerde Staten een reactieve aanwijzing geven met betrekking tot een vastgesteld bestemmingsplan indien onvoldoende aan de zienswijze is tegemoetgekomen.

Provinciale Staten van Fryslân hebben in 2008 besloten een provinciale verordening ruimte op te stellen. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen. Anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Inwerkingtreding Barro

Ten behoeve van de doorwerking van het rijksbeleid is in twee tranches het Barro in werking getreden, waarvan de 2e tranche op 1 oktober 2012. In het Barro worden de nationale belangen op twee verschillende manieren geborgd. Allereerst werken normen voor de nationale belangen direct door. Gemeenten dienen bij het vaststellen van de bestemmingsplannen rekening te houden met deze belangen. Waar directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte, 'getrapte' doorwerking: ten aanzien van die belangen wordt provinciaal medebewind gevorderd. Voor Fryslân is daarvan de EHS relevant.

Provinciaal belang

In artikel 4, eerste lid van de Wro staat het aldus: ‘indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld....'.

Provinciale Staten hebben in juni 2008 ingestemd met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde notitie ‘Gedragslijn invoering nieuwe Wro provincie Fryslân’ en tevens besloten:

  • om ten behoeve van de doorwerking van de provinciale belangen en doelen in het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de transparantie en de rechtsgelijkheid, zo spoedig mogelijk een provinciale verordening vast te stellen;
  • dat bestuurlijk overleg het hart vormt van de Friese bestuurscultuur, uitgaande van heldere provinciale kaders uit het Streekplan vooraf en goede juridische bescherming van bovenlokale provinciale belangen.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn na een uitgebreid interactief proces met de Friese samenleving vastgelegd in het Streekplan. Daarnaast staan provinciale ruimtelijke belangen in andere documenten die door Provinciale Staten zijn vastgesteld, zowel in het spoor van de ruimtelijke ordening, als in de andere provinciale omgevingsplannen zoals het provinciaal waterhuishoudingsplan, het provinciaal milieubeleidsplan en het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Zoals gezegd is na medio 2011 aanvullend provinciaal beleid geformuleerd inzake de veehouderij, intensieve veehouderij, landschap en cultuurhistorie (Grutsk op `e Romte) en weidevogels.

De verordening regelt slechts die zaken die expliciet als provinciaal belang zijn te duiden.

Wonen - Woonplan

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Het woonplan van de gemeente de Fryske Marren maakt de realisatie van 10 woningen tot 2020 mogelijk. Hierover bestaat overeenstemming met de provincie

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Woningbouwprogrammering

Het woningbouwplan Oudega, tweede fase sluit ruimtelijk/landschappelijk aan op een eerdere fase van woningbouw aan It Stalt. Deze tweede fase was eerder al voorzien en vormt een logisch vervolg op de eerdere fase van woningbouw die inmiddels gereed is.

Met het samengaan van de gemeenten Lemsterland, Skarsterlân en Gaasterlan-Sleat is het woningbouwbeleid geharmoniseerd en geactualiseerd in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Friese Meren 2013 tot 2020. Hierbij is ook rekening gehouden met de veranderende woningmarkt als gevolge van de economische crisis en de jongste bevolkingsprognoses. Over dit uitvoeringsprogramma is ook overeenstemming met de provincie Fryslân.

Het uitvoeringsprogramma biedt voor Oudega tot 2020 nog ruimte voor 10 woningen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft daarvan een samenvatting. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken die als bijlage zijn toegevoegd.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Cultuurhistorie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het "Verdrag van Malta" is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden.

Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is inmiddels door het rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.

In het plangebied zelf zijn geen monumenten te onderscheiden.

5.2.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De nieuwe wet bestaat uit een herziening en aanvulling van de genoemde Monumentenwet 1988. De essentie van de Wet op de archeologische monumentenzorg is dat waardevolle archeologische resten in de bodem behouden blijven. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid betrekken.

FAMKE

Een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen.

Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra.

De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provinciedekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen.

De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Onderstaand zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan beide kaarten opgenomen, alsmede het bijhorende advies. Het gehele onderzoeksrapport is in de bijlage opgenomen.

Periode steentijd - bronstijd

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal twaalf boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.

De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen (zie advies ‘waarderend onderzoek - kopjes'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0005.png"

afbeelding 5 - FAMKE (steentijd - bronstijd)

Periode ijzertijd - middeleeuwen

Vanuit bijgevoegde kaart valt het plangebied binnen het gebied 'Karterend onderzoek 3 (licht oranje op de bijgevoegde kaart). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0006.png"

afbeelding 6 - FAMKE (ijzertijd- middeleeuwen)

Deze verwachtingen leidden er toe dat er in het gebied van de uitbreiding een inventariserend archeologisch onderzoek moest worden uitgevoerd. In het kader van de eerdere fase voor woningbouw aan It Stalt te Oudega is al zo'n inventariserend archeologisch onderzoek gedaan. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgeschreven in het rapport "Vier plangebieden te Aldemardum en Aldegea, gemeente Gaasterlân-Sleat, een inventariserend archeologisch onderzoek" van november 2003 (rapport Raap-notitie 481).

Dit onderzoek had ook betrekking op het gebied waar nu de tweede fase van woningbouw is gepland. Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied geen archeologische indicatoren aangetroffen. Er hebben zich geen wijzigingen in de terreinsituatie voorgedaan.

Naar verwachting zal als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden. Daarom heeft Raap geen verdere aanbevelingen voor archeologisch vervolgonderzoek gedaan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" en de "Wet geurhinder en veehouderij gebruikt.

Rondom het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is. Hier wordt daarom in deze paragraaf niet verder op ingegaan.

Bedrijven rond het plangebied

Direct buiten het plangebied komen enkele bedrijven en voorzieningen voor die qua aard nogal verschillend zijn. De meeste van deze bedrijven en voorzieningen vallen formeel, volgens de Basiszoneringslijst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in de milieucategorieën 1 tot en met 3. Dit houdt in dat er, afhankelijk van de categorie, een afstand van 0-100 meter wordt voorgestaan tussen deze bedrijven en de omringende milieugevoelige bebouwing, zoals woningen.

Wordt echter naar de werkelijke milieuhinder gekeken die door deze bedrijven en voorzieningen in het plangebied wordt veroorzaakt, dan vallen deze voor het merendeel in de milieucategorieën 1 en 2. De richtlijnafstand bedraagt dan niet meer dan 30 meter.

Deze afstand wordt ten opzichte van de beoogde nieuwe woningbouw overal ruim gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0007.jpg"

afbeelding 7 - situering bedrijven

Daarnaast is er een staalconstructiebedrijf aan de Ige Galamawei 10 gevestigd. Dit bedrijf valt volgens de genoemde Basiszoneringslijst onder milieucategorie 3. Voor bedrijven uit deze categorie geldt een indicatieve milieuafstand van 50 -100 meter ten opzichte van woonfuncties. De afstand tussen dit bedrijf en de dichtstbijzijnde geplande nieuwe woning bedraagt ongeveer 200 meter.

De gevestigde bedrijvigheid levert hiermee geen belemmeringen op voor de beoogde planontwikkeling.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In de buurt van dit plan ligt geen bedrijventerrein of spoorweg. Daarom wordt uitsluitend ingegaan op mogelijke hinder van wegverkeer.

Langs wegen geldt van rechtswege een geluidszone. Binnen deze zone dient bij projectie van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, tenzij voor de betreffende weg een zonevrijstelling is verleend.

De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:

  • het een woonerf betreft;
  • een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Heel de bebouwde kom van Oudega is aangewezen als 30 km/h gebied. Ook de beoogde nieuwebouw komt hier onder te vallen en zal met de (weg)inrichting hierop worden afgestemd.

Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwegen blijven.

5.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Door Altenburg & Wymenga is in 2004 een ecologisch onderzoek voor het beoogde woongebied voor de 1e en 2e fase uitgevoerd. In 2014 is dit onderzoek geactualiseerd (zie bijlage 1 Ecologisch onderzoek) met de volgende conclusies:

Gebiedsbescherming

De plannen veroorzaken geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur, Ganzenfoerageergebied en gebieden van openheid en rust).

Soortbescherming

Indien werkzaamheden worden uitgevoerd aan de watergangen dient ten aanzien van Kleine modderkruiper te worden gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode of dient aanvullend visonderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van de Kleine modderkruiper. Bij gebleken aanwezigheid dient alsnog te worden gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien hier niet aan kan worden voldaan dient vooraf aan de werkzaamheden een ontheffing te worden aangevraagd.

Rekening houdend met het advies bij gebleken aanwezigheid van de kleine modderkruiper (onder soortenbescherming) zijn er vanuit ecologie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de woningbouw.

5.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

De gegevens die over deze onderzoeken in het provinciaal/gemeentelijk bodeminformatiesysteem zijn opgenomen geven geen aanleiding voor het oordeel dat de kwaliteit van de bodem de woningbouw in de weg zit. Ook zijn er geen aanwijzingen dat na de onderzoeken de kwaliteit van de bodem door bepaalde activiteiten negatief is beïnvloed.

Een nieuw/geactualiseerd onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

5.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke inrichting wordt van gemeenten een sterke betrokkenheid met water bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen geworden.

Het huidige stedenbouwkundige plan borduurt voort op de gedachten van het eerdere plan en houdt daarmee rekening met de uitgangspunten van het waterschap:

  • de toename van het verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door 10% van de toename van verhard oppervlak als nieuw oppervlaktewater aan te leggen;
  • het dempen van watergangen dient voor 100% te worden gecompenseerd.

Bij de realisatie van de eerste fase is rekening gehouden met de invulling van het totale terrein. De om te leggen watergangen zijn verbreed om de noodzakelijke compensatie te realiseren.

Met de brief van 27 juni 2003 heeft het waterschap ingestemd met de uitbreiding van Oudega. Daarbij is aangegeven dat het plangebied geschikter kon worden gemaakt voor woningbouw door een drooglegging te hanteren van 1 tot 1,2 meter. Verder is in overeenstemming met het voorstel van het waterschap een nieuwe watergang rond het plangebied gegraven. Op deze wijze is de water doorvoer gegarandeerd, terwijl met deze sloot ook de compensatie van het totale plangebied is gerealiseerd.

Bij de aanleg van de riolering zal aangetakt worden op het bestaande stelsel. Het vuile water zal afgevoerd worden naar de zuivering en het relatief schone regenwater zal op de naastliggende watergangen worden afgevoerd.

5.8 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is een belangrijke pijler voor een goede leefomgeving. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde1 , of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het criterium "niet in betekenende mate" kan pas worden toegepast als het NSL en de (nieuwe) regionale programma's zijn vastgesteld en dat is nog niet het geval. Daarom kan nog niet van de 3%-regeling gebruik gemaakt worden (het percentage van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 of NO2, waarmee de luchtkwaliteit verslechtert als gevolg van het project), maar geldt de 1%-grens. Daarbij moeten de hier bovenstaande aantallen door 3 worden gedeeld. Voor woningbouw betekent dat bijvoorbeeld dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" verslechtert zolang het aantal niet boven de 500 uitkomt.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling voor woningbouw mogelijk aan de westzijde van het dorp. Het aantal te bouwen woningen blijft ruim onder de genoemde normering van de ontwikkelingen, zodat geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekende mate" zal verslechteren.

5.9 Externe veiligheid

In het kader van "externe veiligheid" zijn 18 ramptypes te onderscheiden (indeling op basis van de Leidraad maatramp). Deze ramptypes zijn niet allemaal ruimtelijk relevant. Voor dit bestemmingsplan zal alleen worden ingegaan op de ramptypes "Ongevallen met brandbare/explosieve stoffen" en "Ongevallen met giftige stoffen".

De ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Op de risicokaart van de provincie Fryslân is te zien dat er geen inrichtingen aanwezig zijn als bedoeld in het Bevi.

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Ook is er geen sprake van een route gevaarlijke stoffen over wegen die in of bij het plangebied liggen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitvoering van het plan.

Verder liggen er in of nabij het plangebied geen hogedruk aardgastransportleidingen of hoogspanningsleidingen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Inleiding

Binnen het plangebied, gelegen aan de westzijde van Oudega, wordt aansluitend aan bestaand stedelijk gebied een nieuw woongebied gerealiseerd. Het plan voorziet in een combinatie van vrijstaande woningen en geschakelde woningen. In rijenwoningen wordt niet voorzien. Het stedenbouwkundig ontwerp is zorgvuldig in het landschap ingepast.

6.2 Beschrijving stedenbouwkundig plan

Huidige situatie

Van oorsprong heeft Oudega zich ontwikkeld als een lintdorp langs de ontginningsassen. De recentere (woon)bebouwing, die voor een belangrijk deel geclusterd aan de noord- en zuidwestzijde van het dorp is gerealiseerd, wordt gekenmerkt door woningen met een lage (3 meter hoge) goot. Het plangebied sluit aan op deze woningen.

Aansluiting op bestaand stedelijk gebied

Het plangebied vindt directe aansluiting op de bestaande bebouwing aan de zuidwestzijde van de kern Oudega. De stedenbouwkundige structuur van de bestaande woonwijk wordt doorgezet in het plangebied. Dit is te zien in het doortrekken van de reeds bestaande ontsluitingsweg in het plangebied (It Stalt). Daarnaast wordt het zijtakje verlengd tot een lusje wat verderop weer aantakt op de ontsluitingsweg.

Groen-blauwe inpassing in het landschap

De beschreven wordingsgeschiedenis is in Oudega deels nog leesbaar. De ruimtelijke structuur met de licht slingerende ontginningsas en het open bebouwingslint is, ondanks het verdwijnen van de andere ontginningsas de Woudfeart, overal aanwezig en herkenbaar.
Een van de belangrijkste ruimtelijke kwaliteiten is de alom aanwezige openheid en weidsheid van de polder, de lange vergezichten en het contrast met de kleinschalige dorpsbebouwing.

Door de groen-blauwe omranding wordt de woningen in het plangebied omgrensd. Met de positie en orientatie van de woningen wordt ingehaakt op de landschapstructuur en langs de randen en de wegen wordt het groene landschap als het ware doorgezet in het plangebied door een nadrukkelijke groenstructuur langs de ontsluitingsweg. De licht verdraaide ontsluitingsweg (dit is geen rechte lijn) haakt aan op het groen rond de centraal in het dorp gelegen kerk.

Op onderstaand plaatje worden een paar varianten getoont waarop de huidige verkaveling, afgestemd op de woningbehoefte gebaseerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1921.BPOUG15UITBREIDING-VA01_0008.jpg"

afbeelding 8 - de nieuwe dorpsrand

Voor de waterhuishouding is de reeds eerder gerealiseerde slotenstructuur aangelegd langs het gebied. Het woongebied wordt daarmee omrand door groen en water. Het water vormt hiermee een buffer tussen nieuw woongebied en het omliggende open agrarische gebied.

Op deze wijze is ook voldoende water in het gebied aangelegd ter compensatie van de verharding van het gebied en het destijds dempen van een bestaande sloot.

Positie woningen

Om de verbinding met het buitengebied te benadrukken is er voor gekozen de woningen te oriënteren op het landschap. Tussen de particuliere, uit te geven kavels en het agrarisch gebied wordt de openbare ruimte ingericht met de weg ten behoeve van de ontsluiting van de woningen en groen.

Diversiteit woningen

Er wordt gestreefd naar het realiseren van een beperkte diversiteit aan woningtypen. In het gebied kunnen zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap-woningen worden gebouwd. De goothoogte sluit aan bij de lage goot vanuit bestaand stedelijk gebied.

Parkeren

De uitbreiding betreft een kleinschalig woongebied waarbij er van uit kan worden gegaan dat bij zowel de vrijstaande als de twee-onder-een kap woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein (garage en/of oprit op eigen terrein). Bij periodiek extra parkeerbehoefte kan er op de loop-/parkeerstrook worden geparkeerd. Voor het overige worden nog 6 parkeerplekken in openbaar gebied aangelegd. In totaal zijn er dan 16 parkeerplaatsen (1,6 per woning).

6.3 Beeldkwaliteit

De gemeenteraad heeft op 22 april 2015 een Welstandsnota vastgesteld. In de nota wordt het welstandsbeleid van toekomstige woon- en leefgebieden nog niet beschreven.

Daarom is voor het toekomstige woongebiedje Oudega - uitbreiding, een afzonderlijke notitie beeldkwaliteit opgesteld. Gezien het feit dat het een nieuw woongebied van beperkte omvang betreft is dit als bijlage 2 in dit bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.

In het voorliggende plangebied is duurzame stedenbouw een belangrijk uitgangspunt geweest. Daarbij moet wel gerealiseerd worden dat het een wijkje is van zeer bepekte omvang zodat de meeste "winst" bij het realiseren van de woningen te halen is bij het zoveel mogelijk gebruik maken van verantwoorde materialen.

6.5 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden.

6.6 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.6.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.6.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.6.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.6.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.6.2.1 Groen

Alleen het structurele groen is voorzien van de bestemming 'Groen'. Bermen langs wegen vallen hier in principe niet onder, maar worden meegenomen in de bestemming 'Verkeer'.

Naast groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Groen' ook aanverwante functies als voet- en fietspaden en water toegestaan. Daarnaast zijn in ondergeschikte mate ook parkeer- en speelvoorzieningen mogelijk. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

6.6.2.2 Verkeer

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen doorgaande wegen en woonstraten met een verblijfskarakter. Kortom, alle wegen, straten, pleinen e.d. worden als Verkeer bestemd. Ook bermen en sloten en begeleidende groenstroken e.d. worden in deze bestemming meegenomen. Alleen structureel groen krijgt een eigen bestemming 'Groen'.

6.6.2.3 Water

De bestemming Water wordt gelegd op watergangen sloten en structurele waterpartijen. Er wordt geen onderscheid gemaakt in verschillende typen waterlopen/waterpartijen, omdat dat ruimtelijk gezien niet relevant is.

6.6.2.4 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 heeft in dit bestemmingsplannen de overhand.

Er wordt gewerkt met 1 woonbestemming voor alle "traditionele" grondgebonden woningen. Het onderscheid tussen verschillende typen woningen wordt, voorzover ruimtelijk relevant, niet via de verbeelding maar via de regels aangebracht. Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn standaard toegestaan, tenzij anders wordt aangegeven.

6.6.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.6.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.6.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.6.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.6.3.4 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

6.6.3.5 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.6.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.6.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.6.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.7 Handhaving van het plan

6.7.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Om de economische uitvoerbaarheid van dit plan aan te tonen is een grondexploitatieberekening gemaakt. Deze berekening vormt mede de basis voor het bepalen van een grondprijs waarmee de gemeente de kavels aan zal bieden. Deze prijzen zijn marktconform en op basis daarvan wordt aangenomen dat de kavels kunnen worden afgezet en dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken
gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

De grond binnen het werkingsgebied van het voorliggende bestemmingsplan is van de gemeente. De gemeente gaat de kavels rechtstreeks uitgeven aan de toekomstige bewoners. Daarom is het verhalen van kosten via een exploitatieplan niet aan de orde.Het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen is tegelijk genomen met het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Oudega - uitbreiding" is aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden. De overlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop worden hierna behandeld.

De provincie Fryslân:
Geeft aan dat de provinciale belangen op ene juiste wijze in het plan zijn verwerkt en dat het plan verder geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

reactie:
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

Brandweer Fryslân:
De Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij dit voorontwerpbestemmingsplan opmerkingen te plaatsen. Dit omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn.
Op basis van de inrichtingschets worden voorts geen directe knelpunten verwacht ten aanzien van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen.
Indien de indeling van de schets wordt gewijzigd vordt gevraagd een nieuwe schets aan de brandweer ter beoordeling voor te leggen.

reactie:
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

Wetterskip Fryslân:
Het voorontwerp bestemmingsplan Oudega is besproken met Wetterskip Fryslân. Door het Wetterskip is aangegeven dat de aanwezige sloten toegankelijk moeten zijn om onderhoud uit te kunnen voeren. Als hier voldoend eruimte voor ebschikbara blijft kan worden ingestemd met dit plan.

reactie:

Voor het voeren van onderhoud aan de watergangen is op openbaar gebied voldoende ruimte aanwezig.

8.2 Inspraak

Gelet op de relatief geringe omvang van het plan is het ontwerpplan direct ter inzage gelegd. Daarbij is gelegenheid geboden een zienswijze in te dienen. Van het toepassen van de facultatieve inspraakverordening wordt in dit geval afgezien.