direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Westeinderweg 6 en 8 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.bpww-0010

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van de uitoefening van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. een agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van de uitoefening van een kleinschalig grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig agrarisch bedrijf';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. de uitoefening van intensieve agrarische bedrijvigheid als neventak bij een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf, voor zover deze bedrijvigheid bestaand is en ondergeschikt is aan de grondgebonden agrarische activiteiten;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen (kleinschalig kamperen), in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat ten hoogste 15 kampeermiddelen zijn toegestaan, deze binnen of direct aansluitend op het bouwvlak worden gesitueerd en deze kampeermiddelen en eventuele bijbehorende voorzieningen landschappelijk goed worden ingepast;
  • e. de uitoefening van een paardenpension met de daarbij behorende voorzieningen, als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf, geen paardenfokkerij zijnde, met dien verstande dat ten hoogste 15 paarden/pony's in pension zijn toegestaan, voor zover aan de milieuwetgeving wordt voldaan en deze deeltijdfunctie niet leidt tot een uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak;

met de daarbij behorende:

  • f. ontsluitingswegen/kavelwegen, parkeerplaatsen, paden;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. waterlopen.

3.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in sublid 3.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', is het bepaalde in artikel 5, primair van toepassing.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd, indien dit ten dienste is van en noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:

  • a. burgemeester en wethouders over de noodzaak en doelmatigheid van de bebouwing advies kunnen inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • b. de bebouwing ruimtelijk danwel landschappelijk goed dient te worden ingepast, met inachtneming van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied;
  • c. burgemeester en wethouders over de landschappelijke inpassing van bebouwing advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.2.2 Inrichting bouwvlak/ agrarisch bedrijfscentrum

Voor bebouwing ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering gelden, naast het bepaalde in sublid 3.2.1 voorts de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mag één grondgebonden agrarisch bedrijf worden gevestigd;
  • b. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. een bedrijfswoning mag slechts worden gebouwd tegelijkertijd met, danwel nadat de agrarische bedrijfsbebouwing voor het bedrijf, waarbij de bedrijfswoning behoort, is gerealiseerd;
  • d. een bedrijfswoning mag slechts worden gebouwd tegelijkertijd met danwel nadat de agrarische bedrijfsbebouwing voor het bedrijf, waarbij de bedrijfswoning behoort, is gerealiseerd;
  • e. bij een volwaardige paardenfokkerij zijn toegestaan: maximaal twee paardenbakken, een paddock, een longeercirkel en een stap-/trainingsmolen;
  • f. bij een kleinschalige (deeltijd) paardenfokkerij is toegestaan: één paardenbak of een paddock;
  • g. het bedrijfsvloeroppervlak van bedrijfsgebouwen ten behoeve van intensieve agrarische bedrijvigheid mag niet gelijk zijn aan of meer bedragen dan het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de grondgebonden agrarische activiteiten.

3.2.3 Maatvoering bebouwing

Voor bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 geldt de volgende maatvoering:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, inclusief aan- of uitbouwen, of indien de bestaande inhoud meer dan 750 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud, inclusief aan- of uitbouwen;
  • b. gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden bedraagt;
  • c. paardenbakken, paddocks en longeercirkels dienen qua grootte te worden afgestemd op de omvang van de bedrijfsvoering en/of het bouwvlak, met dien verstande dat een paardenbak niet groter mag zijn dan 20 m x 60 m;
  • d. de doorsnede van mestsilo's/watertanks mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • e. de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken/voorzieningen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:
    bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
    bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen   6 m   10 m  
    overige gebouwen   3 m   6 m  
    bouwwerken voor mestopslag, watertanks, (warm) waterbuffers   -   6 m  
    voeder/torensilo's:   -   15 m  
    sleufsilo´s   -   2,5 m  
    windmolens   -   6 m  
    verlichting/lichtmasten   -   10 m  
    hekwerk/omheining van een paardenbak/paddock   -   1,5 m  
    erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn  
    -  
    2 m  
    overige erf- of perceelafscheidingen   -   1 m  
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   -   3 m  
  • f. indien ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan de goothoogte, dakhelling en/of hoogte van gebouwen afwijkt van bovenstaande, geldt de bestaande goothoogte, dakhelling en/of hoogte van deze gebouwen als maximum en mag deze niet worden vergroot.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aanvullend op het bepaalde in lid 3.2 nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  • a. een goede ruimtelijke danwel landschappelijke inpassing van bebouwing op het agrarisch bouwperceel danwel in het gebied;
  • b. het behoud, herstel danwel de versterking van de karakteristieken danwel waarden van het gebied, het agrarisch bouwperceel en/of van (de cultuurhistorische waarde van) agrarische bebouwing;
  • c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  • d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • e. de verkeersveiligheid, milieuhygiënische/-technische situatie en geluidaspecten.

3.4 Afwijken van bouwregels
3.4.1 medegebruik/deeltijdfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.1 voor het verbouwen van bestaande bouwwerken, ten behoeve van een toegestane medegebruik als bedoeld in lid 3.1. Daarbij dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • a. ten behoeve van de uitoefening van een deeltijd-paardenpension als bedoeld in lid 3.1, zijn toegestaan:
  • binnen de bestaande bedrijfsbebouwing maximaal 15 paardenboxen;
  • binnen of, indien een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 6.4 en/of lid 6.6 is of wordt verleend, direct aansluitend op het bouwvlak, (een hekwerk/omheining voor) een paardenbak of paddock, met dien verstande dat de paardenbak of paddock qua grootte dient te worden afgestemd op de omvang van de bedrijfsvoering danwel bouwvlak, waarbij de paardenbak niet groter mag zijn dan 20 m x 60 m;
  • verlichting, voor zover de paardenbak gesitueerd is binnen het bouwvlak;

b. ten behoeve van neventakken (niet zijnde intensieve agrarische bedrijvigheid) mag binnen de bestaande bedrijfsbebouwing in totaal maximaal 25% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlak worden omgezet.

3.4.2 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in sublid 3.4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid indien en voor zover:

  • a. vaststaat dat het medegebruik danwel de deeltijdfunctie deel zal uitmaken van een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf en ondergeschikt zal zijn aan de agrarische bedrijfsvoering, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • b. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uiterlijke verschijningsvorm en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing, de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het bouwperceel danwel de waarden (landschappelijke en/of natuurwaarden) verbonden aan de bestemming van de gronden, die aan het bouwvlak grenzen;
  • c. de bebouwing behorende bij het toegestane medegebruik of de toegestane deeltijdfunctie ruimtelijk danwel landschappelijk goed wordt ingepast, met inachtneming van de ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van agrarische erven en het gebied, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.4.3 Inrichting bouwvlak/agrarisch bedrijfscentrum/maatvoering bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn voorts bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.2 en sublid 3.2.3 ten behoeve van:

  • a. de afdekking van gebouwen met een geringere dakhelling en/of een platte afdekking van gebouwen, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk en/of gewenst is;
  • b. de uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte van intensieve agrarische bedrijvigheid als neventak bij een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf, mits aangetoond wordt dat deze neventak na uitbreiding ondergeschikt blijft aan de grondgebonden agrarische activiteiten;
  • c. de bouw van voedersilo's/torensilo's met een hoogte van ten hoogste 25 m;
  • d. de bouw van bedrijfsgebonden gebouwde mestopslagvoorzieningen, met een inhoud van maximaal 3000 m³, een doorsnede van ten hoogste 25 m, een wandhoogte van ten hoogste 7,5 m en een hoogte van ten hoogste 10 meter;
  • e. de overschrijding van de grens van het bouwvlak ten behoeve van het bouwen van mestopslagvoorzieningen buiten het bouwvlak, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen;
  • f. de bouw van warmwaterbuffers tot een hoogte van ten hoogste 12,5 m.

3.4.4 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in sublid 3.4.3 genoemde afwijkingsmogelijkheid indien en voor zover:

  • a. vaststaat dat de afwijking, bebouwing en/of voorzieningen noodzakelijk danwel gewenst zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • b. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uiterlijke verschijningsvorm en/of de cultuurhistorische waarde van de bebouwing, de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het bouwperceel danwel de waarden (landschappelijke en/of natuurwaarden) verbonden aan de bestemming van de gronden, die aan het bouwvlak grenzen;
  • c. de afwijking, bebouwing en/of voorzieningen ruimtelijk danwel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van de ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van agrarische erven en het gebied, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor andere doeleinden dan de doeleinden genoemd in lid 3.1;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een aantasting van de belangen die samenhangen met de doeleinden genoemd in lid 3.1;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en/of voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf voor permanente bewoning;
  • d. het splitsen van een bedrijfswoning in meerdere woningen of wooneenheden of het realiseren van appartementen in een bedrijfswoning danwel bedrijfsbebouwing;
  • e. de plaatsing en geplaatst houden van -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en sleufsilo's buiten het bouwvlak;
  • f. het opslaan van mest, landbouwbouw- en/of agrarische producten danwel materieel buiten het bouwvlak;
  • g. het houden van paarden in pension bij een kleinschalig agrarisch bedrijf of een paardenfokkerij;
  • h. het gebruiken van (een deel) van de gronden als (danwel voor de aanleg van een) paardenbak, voor zover ter plaatse geen paardenfokkerij is gevestigd;
  • i. de plaatsing en geplaatst houden kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een bouwperceel, anders dan overeenkomstig het bepaalde in lid 3.1 danwel voor permanente bewoning.