Plan: | Gasleiding nabij Wilsveen 65 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1916.aardgasW51419-VG01 |
Vanwege het project Nieuwe Driemanspolder voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie wordt de Limietsloot, gelegen in het buitengebied van Leidschendam-Voorburg, ingericht als watertoevoerkanaal. Dit als onderdeel van het nieuw aan te leggen seizoens- en piekbergingsgebied. Door deze nieuwe inrichting dient de hogedruk aardgasleiding (nr W-514-19) die deze sloot doorkruist te worden aangepast.
De locatie is gelegen op ca 400 meter ten noorden van het Wilsveen 65 en de grens met Zoetermeer. In afbeelding 1.1 is de nieuwe inrichting van de Limietsloot en locatie van de gewijzigde aardgasleiding opgenomen.
Het gewijzigd leidingtracé heeft een lengte van ca. 300 meter en komt op een diepte tot 10 meter onder maaiveld. Dit tracé ligt voor het grootste deel binnen de gemeente Leidschendam - Voorburg (ca 250 m) en voor het andere deel binnen de gemeente Zoetermeer (ca 50 m).
Afbeelding 1.1: Nieuwe inrichting Limietsloot met Plangebied en nieuw en oud tracé hogedruk aardgasleiding (nr W-514-19) .
In dit bestemmingsplan wordt voor het te wijzigen deel van de hogedruk aardgasleiding binnen de gemeente Leidschendam - Voorburg, de ligging van de bijbehorende dubbelbestemming 'Leiding-Gas' aangepast. Het plaatsgebonden risico, alsmede het invloedsgebied zullen met de beoogde verlegging van de gasleiding niet wijzigen.
Door een aantal in- en externe factoren heeft het opstellen en in procedure brengen van dit bestemmingsplan vertraging opgelopen. Vanwege het belang van de verlegging van de gasleiding voor de voortgang van het project Nieuwe Driemanspolder heeft de Gasunie besloten tot uitvoering van de verlegging over te gaan voordat het juridisch-planologische traject was doorlopen. Gelet op de, naar verhouding, zeer beperkte omvang van de werkzaamheden en het feit dat redelijkerwijs geen gevolgen op het vlak van externe veiligheid, milieu, e.d. te voorzien zijn is hiertegen niet handhavend opgetreden. Het voorliggende bestemmingsplan formaliseert de feitelijk al gerealiseerde toestand.
Het plangebied is gelegen in de Drooggemaakte Grote Polder, in open veenweidegebied, 400 meter ten noorden van Wilsveen 65 en nabij de grens met de gemeente Zoetermeer. Het plangebied omvat het nieuwe en het te wijzigen tracé van de hogedruk aardgasleiding. Zie Afbeelding 1.2 en 1.3.
De hogedruk aardgasleiding loopt over de percelen: gemeente Stompwijk, sectie: D, nummers: 404, 405, 1640, 1663 en 1780.
Afbeelding 1.2 : Globale ligging plangebied met nieuw en oud tracé hogedruk aardgasleiding (nr W-514-19).
Voor de locatie waar de gasleiding verlegd wordt geldt binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg, de Beheersverordening 2017, vastgesteld op 30 mei 2017 en op 22 juni 2017 in werking getreden. Op basis van artikel 3.2 van deze verordening wordt voor de betreffende locatie het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder 2009 van toepassing verklaard.
Voor het perceel gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', art 4, Groen, art. 10, water, art 15 de dubbelbestemmingen Leiding - Gas art 19 en Waterstaat - Waterkering art. 20.
Onderhavig bestemmingsplan past alleen de dubbelbestemming Leiding - Gas aan op het gewijzigde traject. De overige bestemmingen worden niet gewijzigd.
Voor de gemeente Zoetermeer is een bestemmingsplan in procedure die de wijziging van de gasleiding aldaar planologisch mogelijk maakt (Bestemmingsplan Voorweg 2017).
Afbeelding 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Nieuwe Driemanspolder 2009' Het water is de Limietsloot, de grijze lijn is de
oude gasleiding met beschermingszone, de rode lijn is het nieuwe traject van de gasleiding.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
Toelichting
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Regels en verbeelding
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend toetsingskader voor het bouwen en gebruik van de gronden in het plangebied. De regels en de verbeelding zijn opgesteld volgens de standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012).
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor onderhavig plangebied relevante ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld vanwege de verlegging van de hogedruk aardgasleiding en staat indirect in relatie tot het projectgebied Nieuwe Driemanspolder voor de waterbergingsopgave. Voor de beleidsmatige achtergrond van dit project wordt verwezen naar de toelichting van bestemmingsplan 'Nieuwe Driemanspolder 2009', hoofdstuk 3; Beleidskader en hoofdstuk 5; Toekomstige situatie. Zie ook paragraaf 2.4.2.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Middels de zgn. ladder voor duurzame verstedelijking wordt daarbij in de SVIR bij stedelijke ontwikkelingen de kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd en verankerd in het Besluit Ruimtelijke Ordening (art. 3.1.6 lid 2 Bro).
In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende projectgebied. Het verleggen van de gasleiding kan niet beschouwd worden als een stedelijke ontwikkeling, de ladder is derhalve niet van toepassing.
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In Nederland is er bij de implementatie hiervan voor gekozen om gemeenten een sleutelrol te laten spelen bij het beheer van het bodemarchief. Op 1 september 2007 trad daarvoor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. De Wamz omvatte de wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet voor het aspect archeologie. De integratie van de archeologie in de ruimtelijke besluitvorming werd verder verankerd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (2010). Het sluitstuk was de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in oktober 2010). Gemeenten zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om de bestemming van gronden en de daarbij behorende regels binnen een periode van tien jaar opnieuw vast te stellen.
Bestemmingsplannen dienen namelijk te zijn voorzien van planologische regelingen die voldoen aan de eisen die heden ten dagen daaraan worden gesteld. Hiermee is de implementatie van de archeologische monumentenzorg geheel geïntegreerd in de ruimtelijke wetgeving en besluitvormingsprocedures.
Met de aanstaande invoering van de Omgevingswet komen alle onderdelen van de Wro hierin terecht.
De sinds 2007 ingevoerde wijzigingen houden in dat bij ruimtelijke plannen de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep door het bevoegd gezag kan worden verplicht de archeologische waarde van het te verstoren terrein aan te tonen. Indien de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag is vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van archeologisch vooronderzoek) kunnen de aanwezige en bedreigde archeologische waarden in de belangenafweging worden meegewogen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van Valetta (Malta). Daarin neemt de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijke plaats in.
Nieuw is de bepaling dat "de verstoorder betaalt". Dit heeft tot gevolg dat alle kosten van archeologisch onderzoek en het eventueel uitvoeren van een opgraving voor rekening van de initiatiefnemer van een (bouw)plan is.
De archeologische waarden zijn op landelijk niveau aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
Met de invoering van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is hierin een certificeringsstelsel ten aanzien van opgravingen en het doen van aanwijzingen van archeologische rijksmonumenten geregeld.
Op het concrete beoordelingskader voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan wordt nader ingegaan in paragraaf 6.1.
De provincie Zuid Holland heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Aan de visie is een programma Ruimte en een programma Mobiliteit gekoppeld, waarin beschreven wordt welke instrumenten de provincie inzet om de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit te realiseren. De regels die voortkomen uit de visie en de beide programma's, zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (en alle bijbehorende documenten) vastgesteld. De meest recente actualisatie hiervan is vastgesteld op 14-12-2016 en in werking getreden op 12-01-2017.
Het voorliggende projectgebied is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangemerkt als groene buffer met een bijbehorende beschermingscategorie 2. Een dergelijk gebied geeft identiteit, geleding en leefkwaliteit aan het stedelijk gebied en dient derhalve in stand te worden gehouden.
De provincie heeft de groene buffers daarom aangewezen als specifieke, te beschermen waarde, die zij in stand wenst te houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
De gewenste verlegging van de hogedruk aardgasleiding leidt niet tot een aantasting van de thans aanwezige waarde, omdat de leiding volledig ondergronds is gelegen. Daarmee heeft de gasleiding geen ruimtelijke impact op het huidige landschap en leidt het provinciale beleid niet tot belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van archeologie is het op basis van de Verordening ruimte 2014 noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van aanwezige archeologische waarden. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft daarbij gemeenten de mogelijkheid eigen archeologiebeleid vast te kunnen stellen. De Gemeente Leidschendam- Voorburg heeft samen met de gemeente Wassenaar en Voorschoten een eigen archeologiebeleid, zie paragraaf 2.4.4 Nota archeologie, herijking 2013. Op basis van dit beleid is er in het hier voorliggende bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de nog in de bodem (te verwachten) archeologische waarden, namelijk Artikel 7 Waarde - Archeologie 4 .
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkomen van verontreiniging evenals een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan (2016-2021) werkt Rijnland aan zijn ambities (http://www.riinland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Per 1 juli 2015 is de Keur in werking getreden met daarbij behorende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een Ja, tenzij benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of wordt een watervergunning geëist.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen (zie de vergunningencheck: https://vergunningen.info/?overheid = RIJ).
De uitvoeringsregels zijn een nadere uitwerking van de nieuwe Keur die eveneens per genoemde datum in werking zijn getreden. De Keur en uitvoeringsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Voor het verleggen van de leiding heeft Hoogheemraadschap van Rijnland een watervergunning afgegeven op 22 september 2015 (nr V62035).
Ten behoeven van onderhavig bestemmingsplan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 8.2.2 onder nr 3 van deze toelichting.
De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:
De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied ' Gasleiding nabij Wilsveen 65' valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.
Buitengebied:
Op basis van het project Nieuwe Driemanspolder wordt de locatie ingericht als recreatiegebied. Omdat verlegging van de gasleiding noodzakelijk is om de aanleg van het recreatiegebied mogelijk te maken, wat een opgave is op basis van de structuurvisie, kan gesteld worden dat het bestemmingsplan indirect in overeenstemming is met de structuurvisie.
Afbeelding 2.2: Het in de Structuurvisie 2040 opgenomen structuurbeeld 2040
Het bestemmingsplan ‘Nieuwe Driemanspolder 2009’ heeft tot doel de functiewijziging en herinrichting van project de Nieuwe Driemanspolder in een juridisch bindende regeling vast te leggen. Met de functiewijziging worden mogelijkheden gecreëerd voor ontwikkeling van natuur en recreatie voor het omliggende stedelijke gebied, waarmee ook de ecologische en recreatieve verbindingen met de omgeving worden verbeterd. Tevens wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het realiseren van een duurzaam watersysteem door het creëren van mogelijkheden voor seizoens- en piekberging. Bij de functiewijziging wordt rekening gehouden met de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
De nadere uitwerking van deze beleidslijnen heeft haar beslag gekregen binnen het samenwerkingsproject ‘Herinrichting Nieuwe Driemanspolder’. Tijdens deze planvorming is rekening gehouden met tal van gemeentelijke beleidsnota's, die deels als kader deels als handleiding voor de nadere uitwerking zijn gebruikt.
De belangrijkste kaderstellende eisen kunnen als volgt worden samengevat:
De herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder is uitgewerkt in een inrichtingstekening (zie afbeelding 2.1) en uitsnede inrichtingstekening 2.2 ter hoogte van het plangebied).
Afbeelding 2.3: Inrichtingstekening Driemanspolder. Het kanaal rechtsboven is de Limietsloot.
Afbeelding 2.4: uitsnede Inrichtingstekening Driemanspolder met tracé van de verlegde hogedruk aardgasleiding.
Eén van de opgaven die volgt uit deze inrichtingstekening is de verbreding van de Limietsloot. Om deze verbreding mogelijk te maken is de aanwezige hogedruk aardgasleiding verlegd. Onderhavig bestemmingsplan formaliseert deze verplaatsing.
In zijn openbare vergadering van 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg het 'Water- en Rioleringsplan 2016-2021' vastgesteld. Dit nieuwe Water- en Rioleringsplan (WRP) is de opvolger van het 'Gemeentelijke Rioleringsplan 2009-2014' (GRP) en het 'Waterplan 2007-2015'.
Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.
Waterbeheer en watertoets
Bij een ruimtelijk plan dient er in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
De verlegging van de aardgasleiding is een direct gevolg van de wens van waterbeheerder om de Limietsloot te verbreden. Het bouwplan betreft dan ook geen ruimtelijke ontwikkeling die in strijd zou zijn met duurzaam waterbeheer, zie ook paragraaf 5.3.
Conform de herziene Monumentenwet moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m². Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009.
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, 'archeologienota herijking 2013. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.
De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.
Op het concrete beoordelingskader voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan wordt nader ingegaan in paragraaf 6.1.
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie, de ruimtelijke hoofdstructuur en de aanwezigheid van verschillende functies in (de directe nabijheid van) het plangebied.
Het plangebied is gelegen op ca. 500 m van het Wilsveen aan de zijde van de Drooggemaakte Grote Polder. Aan de andere zijde van het Wilsveen ligt de Nieuwe Driemanspolder. Beide polders hebben ondanks de verstedelijking in de omgeving veel van hun oude karakteristieken weten te behouden. Kenmerkend voor de locatie is het landschapspatroon bestaande uit oude ontginningswegen (Wilsveen; Leidschendam en Voorweg; Zoetermeer) met de hierlangs gelegen 'losse' lintbebouwing en de lager gelegen poldereenheden met hun karakteristieke, opstrekkende kavels. Veenwinning gevolgd door een continu proces van inklinking en bemaling heeft geresulteerd in een polderlandschap met grote hoogteverschillen tussen het polderpeil en zijn omgeving.
Gedurende de veenontginning zijn in het plangebied de eerste nederzettingen ontstaan. In oorsprong was er sprake van relatief intensieve lintbebouwing langs de oude landwegen met Wilsveen als belangrijkste 'kern' rond een kerk. Vanaf de 17e eeuw is het overwegend natte gebied stapsgewijs drooggemalen en geschikt gemaakt voor landbouwkundig gebruik. Voor deze drooglegging is onder andere de huidige Molendriegang langs de Molenvaart van Wilsveen aangelegd (destijds een Molenviergang) en een inmiddels verdwenen Molengang in Potteveen. Gedurende de droogmaking verschoof het accent van de bebouwing naar Stompwijk en resteerde slechts een beperkt aantal boerderijen en arbeiderswoningen langs het Wilsveen.
De bodemgesteldheid van het gebied is van grote invloed geweest op de vormen van grondgebruik die zich in de loop der tijd hebben ontwikkeld. Grenzend aan het plangebied betreft dat vrijwel alleen grasland.
Komende jaren wordt de Nieuwe Driemanspolder getransformeerd tot waterbergingsgebied met een recreatieve en natuurfunctie. Het deel van de Drooggemaakte Grote Polder waar onderhavige locatie deels betrekking op heeft is ook bij dit project betrokken door de Limietsloot, in te richten als watertoevoerkanaal.
Figuur 3.1 Projectgebied Waterbergingsgebied Nieuwe Driemanspolder. De locatie van de gasleiding is nabij de Limietsloot en Wilsveen is op de kaart aangegeven als aanvoergebied HHR en Voorweg.
Verlegging van de hogedruk aardgasleiding is in het kader van de verwezenlijking van het project Nieuwe Driemanspolder ten behoeve van waterberging, natuur en recreatie. Deze ontwikkeling was reeds mogelijk op basis van het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder 2009. Omdat de gasleiding volledig ondergronds is gelegen (onder grasland met polderwegen) zal de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aangetast worden. Ook de agrarische, groen en waterfuncties zullen door de verlegging niet worden aangetast.
Het bouwplan voorziet in een gedeeltelijke verlegging van de hogedruk aardgasleiding W- 514- 19 op het grondgebied van de gemeente Leidschendam- Voorburg (ca. 250 m) en de gemeente Zoetermeer (ca. 50 m). De oorspronkelijke leiding was op circa 1 meter onder maaiveld gesitueerd, de nieuwe gasleiding komt op een diepte tot 10 meter onder maaiveld.
In het kader van het project Nieuwe Driemanspolder voor waterberging natuurontwikkeling en recreatie wordt de aldaar gelegen Limietsloot ingericht als aanvoerkanaal naar het waterbergingsgebied Nieuwe Driemanspolder. Daarvoor worden twee dijken van ieder 25 meter breed en meer dan 2,5 meter hoog aangelegd.
Verlegging van de gasleiding is noodzakelijk omdat de bestaande leiding niet bestand is tegen zakkingen die optreden bij het aanbrengen van dergelijke grote hoeveelheden klei.
Afbeelding 3 toont een overzicht van de huidige ligging en het gewijzigde tracé. De hogedruk aardgasleiding aldaar komt volledig ondergronds, waarbij gebruik wordt gemaakt van een horizontaal gestuurde boring (HDD, horizontal Directional Drilling).
Doordat gebruik gemaakt wordt van de HDD techniek, zullen er uitsluitend bij de in- en uittredepunten graafwerkzaamheden plaatsvinden waardoor het maaiveld verstoord wordt. De nieuwe leiding komt op een diepte tot 10 meter onder maaiveld.
Afbeelding 4.1: Bouwplan totale verlegging gasleiding (over Leidschendam - Voorburg en Zoetermeer). De onderbroken lijn is de locatie van de oude gasleiding.
Het bouwplan, de verlegging van de hogedruk aardgasleiding nabij Wilsveen 65 is niet in strijd met het van toepassing zijnde beleidskader zoals uit Hoofdstuk 2 blijkt. Uit Hoofdstuk 5 en 6 blijkt verder dat het bouwplan niet in strijd is met relevante wet- en regelgeving. Met name zijn er op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevi) binnen de risicocontour van zowel het oude als het nieuwe traject geen gevoelige objecten aanwezig die op basis van dit besluit ook niet zijn toegestaan. Ook andere milieuaspecten (geluid, lucht, bodem en fauna) vormen geen beletsel. Daarbij is op basis van de van toepassing zijnde archeologische waarden de trefkans op vondsten zodanig gering dat dit ook geen beletsel vormt. Derhalve is het bouwplan niet strjidig aan een goede ruimtelijke ordening.
Voor het initiatief is naast bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de milieucategorisering van bedrijven.
Ontwikkelingen kunnen plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
De voorliggende ontwikkeling voorziet uitsluitend in het verleggen van een ondergrondse aardgasleiding. Een hogedruk aardgasleiding kan niet worden aangemerkt als een gevoelige functie, zodat nader bodemonderzoek niet nodig is.
Geconcludeerd wordt dan ook dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient er bij vrijkomen van de grond rekening te worden gehouden dat dit geschiedt op een milieuhygiënische verantwoorde wijze door hergebruik of verwijdering van de grond.
De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen.
Ten aanzien van het beleid wordt verwezen naar paragraaf 2.3 Regionaal beleid,
In dit hoofdstuk komen alle relevante water aspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied.
Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polder- en boezemwatergangen in en om het plangebied als ook voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het boezemwater. Het Hoogheemraadschap is tevens de beheerder van de waterkeringen. De gemeentelijke taken zijn o.a. het riool- en oeverbeheer.
Binnen plangebied van bestemmingsplan Gasleiding nabij Wilsveen 65 is de bestemming waterkering van de her in te richten en te verbreden Limietsloot opgenomen. Deze waterkering is overgenomen van Bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder. De huidige Limietsloot echter beval geen waterkering op basis van het keur. Het betreffende bestemmingsplan verlegd uitsluitend de dubbelbestemming en veiligheidszone Leiding-Gas. Verlegging van de betreffende leiding is niet van invloed op het functioneren van de waterkering.
Het gebied waar onderhavige locatie ligt, is in landelijk gebied, in het open weidegebied van de Drooggemaakte Grote Polder. De verlegging van de aardgasleiding is een direct gevolg van de wens om de Limietsloot te verbreden en waardoor het een primaire watergang wordt. Deze watergang is dan ook binnen het plangebied gelegen. Naast de Limietsloot zijn er binnen het projectgebied nog diverse andere (overige) watergangen aanwezig, zoals blijkt uit afbeelding 5.1.
Afbeelding 5.1: uitsnede Legger wateren Hoogheemraadschap van Rijnland
Naam polder | Zomerpeil/Winterpeil NAP |
Drooggemaakte Grote Polder | - 5,45/- 5,6 m |
Afbeelding 5.2 Watersysteem rondom planlocatie.
Voor het project Nieuwe Driemanspolder heeft de Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland op 20 april 2016 de volgende planproducten op basis van de Waterwet vastgesteld, welke per 14 juli 2016 onherroepelijk zijn geworden.
In dit bestemmingsplan wordt de ligging van de bij de hoge druk aardgasleiding behorende dubbelbestemming en veiligheids-zone 'Leiding-Gas' aangepast aan de verbreding van de Limietsloot.
Het hoogheemraadschap heeft op 22 september 2015 (nr. V62035) ten behoeve van de verlegging van de gasleiding watervergunning verleend voor:
het door middel van een HDD boring leggen en hebben van een hogedrukleiding van 40 BAR ten behoeve van het transporteren van gas in de kern-, beschermings- en buiten beschermingszone van een toekomstige regionale kering in de Nieuwe Driemanspolder en Drooggemaakte Grote polder..
Bestemmingsplan 'Gasleiding nabij Wilsveen 65' past de ligging van de bij de ondergrondse hoge druk aardgasleiding behorende dubbelbestemming en veiligheids-zone 'Leiding-Gas' aan. Het maaiveld wordt niet aangepast en wordt ook niet (extra) verhard. Er vindt geen toename plaats aan verhard oppervlak zodat het plan niet van invloed is op de waterkwantiteit. Ook is de verlegging niet van invloed op het grondwaterniveau en - kwaliteit.
De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatische ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur.
Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied aanwezig. Voor de verbreding van de Limietsloot, die overigens met het hier voorliggende plan mogelijk gemaakt wordt, zullen de oevers zoveel mogelijk natuurvriendelijk worden uitgevoerd.
Het plan voldoet aan de eisen die vanuit het waterschap en de gemeente ten aanzien van de waterhuishouding worden gesteld. In het kader van de inspraak heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland verzocht het uitgebrachte advies en opmerkingen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan te verwerken. In paragraaf 8.2.2 onder nr.3, zijn de betreffende opemerkingen verwerkt.
Vanuit de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer gelden geen belemmeringen voor de verlegging van de bestaande hogedruk aardgasleiding. De aardgasleiding veroorzaakt geen verkeersaantrekkende werking en het gaat niet om een geluidgevoelige bestemming. e
Per 1 januari 2017 is de Flora en Faunawet en de Natuurbeschermingswet (1998), samen met de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Bepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier - en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings - of rust - en verblijfplaatsen zijn nu opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Bij toetsing hieraan is van belang of door het verwijderen van groen, het bouwrijp maken van het terrein en de daarop volgende bouwwerkzaamheden zal leiden tot verstoring van beschermde soorten.
Gezien de beoogde ondergrondse ligging van de aardgasleiding en het feit dat sprake is van een horizontale gestuurde boring, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen permanente invloed op de ter plaatse aanwezige ecologische waarden. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de uitvoering van werkzaamheden eind 2015 plaats hebben gevonden onder ecologische begeleiding.
Externe Veiligheid (EV) speelt een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening. Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de verlegging van de gasleiding nabij Wilsveen 65 mogelijk te maken. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het verleggen van hogedruk aardgasleiding W - 514-19 en maakt verder geen nieuwe ontwikkelingen binnen het invloedsgebied mogelijk. Ook komen er door het verleggen van de gasleiding in het plangebied geen woningen of andere gebouwen in het invloedsgebied van de gasleiding. De betreffende leiding wordt beheerd door de Gasunie en heeft een diameter van 8 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. Uit de risicokaart blijkt dat het plaatsgebonden risico voor de leiding op de leiding zelf ligt. Uit de gegevens blijkt verder dat de leiding een effectafstand (invloedsgebied) van maximaal 95 meter heeft (1% letaliteitsgrens). Het plaatsgebonden risico, alsmede het invloedsgebied zullen met de beoogde verlegging van de leiding niet wijzigen. Wel verschuift het invloedsgebied enigszins naar het westen, richting Wilsveen. Omdat de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming in de toekomstige situatie op meer dan 300 meter is gelegen, heeft de verlegging van de hogedrukaardgasleiding geen invloed op de veiligheidssituatie ter plaatse. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet nodig.
In het kader van de verlegging van de betreffende gastransportleiding (W-514-19) is er in maart 2015 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, zie Bijlage 1 QRA verleggen gasleiding W-54-9 nabij Wilsveen 65. Wat het plaatsgebonden risico betreft, blijkt dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden. Voor het Groepsrisico wordt geconcludeerd dat er voor zowel de huidige als de toekomstige situatie geen scenario gevonden is met 10 of meer slachtoffers.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het maatgevende scenario. Het maatgevende scenario voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen de personen binnen het invloedsgebied (95 meter uit het hart van de leiding) van de aardgasleiding slachtoffer worden. Buiten de 95 meter is in het geval van een fakkelbrand, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Het plangebied is gelegen binnen het dekkingsgebied van een waarschuwing - en alarmeringsinstallatie. Dit kan gebruikt worden om omwonenden te waarschuwen bij calamiteiten.
Bestrijdbaarheid
Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken is van belang dat op het moment dat als er iets misgaat, de hulpverlening niet wordt belemmerd bij de uitvoering van haar taken. De inrichting van de ruimte kan de bestrijding echter negatief of positief beïnvloeden. Het is dus van belang knelpunten voor de hulpverlening in de ruimtelijke inrichting te voorkomen dan wel op te lossen. Veel van dit soort aspecten zullen in een rampbestrijdingsplan vastgelegd zijn of in het geval deze niet aanwezig is nog moeten worden vastgelegd. Naast de standaard brandkranen kan het bij een calamiteit nodig zijn om meer bluswater beschikbaar te hebben. Dit bluswater kan verkregen worden uit oppervlaktewater, zoals de Limietsloot.
Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het groepsrisico ten gevolge van de aardgasleiding is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel en dit ligt buiten het bereik van de initiatiefnemer. De belangrijkste oorzaak van incidenten aan buisleidingen is óf graafwerkzaamheden langs de leiding óf verzakking als gevolg van graaf/bouwwerkzaamheden in de directe omgeving. De verleggingswerkzaamheden hebben reeds plaatsgevonden zodat dit geen risico meer is.
De leiding is reeds verlegd (eind 2015) middels een beperkte zijwaartse verlegging en tot 10 meter diep. Werkzaamheden vanwege project Nieuwe Driemanspolder vormen geen risico op de leiding. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren binnen het invloedsgebied van de (verlegde) gasleiding.
Volledigheidshalve is op de verbeelding naast de dubbelbestemming Leiding de gebiedsaanduiding veiligheidszone zone - leiding uit het voorgaande bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder overgenomen. Binnen deze veiligheidszone mogen geen kwetsbare gebouwen worden opgericht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De ruimtelijke onderbouwing is voor advies voorgelegd aan de veiligheidsregio, zie ook paragraaf 8.2.2 onder nr. 7.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op de wijziging van een buisleiding voor het transport van aardgas (Lijst D, 8.2), maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 5 kilometer. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk de diverse Milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de gewijzigde ligging van de aardgasleiding gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten; geluid en luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora- en fauna en water. Ook voor archeologie en cultuurhistorie in Hoofdstuk 6. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is..
De verlegging van de aardgasleiding maakt verbreding van de Limietsloot mogelijk. Verbreding van de Limietsloot is een bestaande mogelijkheid op basis van bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder 2009 op 2 juni 2009 vastgesteld door de gemeente Leidschendam-Voorburg (onherroepelijk 16 juni 2011). Bij dit plan heeft een milieueffectrapportage plaatsgevonden (MER herinrichting Nieuwe Driemanspolder, definitief rapport,23-12-2005 Royal Haskoning nr. 9p6969).
Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers voor een vergunning voor bodemingrepen in een gebied met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingreep consequenties heeft (zogenaamd vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.
De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer ('veroorzaker') en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/ vergunningaanvrager verantwoordelijk voor de kosten: dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.
Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden.
De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).
Archeologisch onderzoek wordt in de regel gefaseerd uitgevoerd. Dit wordt de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) cyclus genoemd. De AMZ-cyclus bestaat uit de volgende stappen:
Op basis van de resultaten van het (waarderend) inventariserend onderzoek neemt het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg, een besluit over de te nemen vervolgstappen: behoud van de archeologische resten in de bodem, aanvullend onderzoek, vrijgave of een combinatie van dezen.
De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen.
De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.
Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikelen 3:2 en 3:4 Awb).
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'Nota archeologie: herijking 2013' opgesteld.
In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Afbeelding: 6.1 Archeologische beleidskaart
De vier waarderingswaarden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische waarde |
Op basis van de Nota Archeologie Herijking 2013 van de gemeente Leidschendam - Voorburg is het projectgebied gelegen binnen een zone met een lage archeologische verwachting (zie ook a afbeelding 6.1). Binnen deze zone geldt dat voor alle bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2000 m2 en dieper dan 100 cm beneden maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De voorliggende ontwikkeling beslaat een kleiner oppervlak dan 2000 m2. Bovendien wordt de hogedruk aardgasleiding ondergronds op een diepte tot 10 meter beneden maaiveld gesitueerd. Het is niet aannemelijk dat op een dergelijke diepte archeologische waarden aanwezig zijn. Derhalve wordt het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig geacht.
In het bestemmingsplan zijn regels zijn opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan zijn deze gebieden daarvoor aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.
Afbeelding: 6.2 uitsnede Archeologische beleidskaart
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een ((rijks)beschermd stads- en dorpsgezicht en er is ook geen sprake van cultuurhistorische waarde. Ten aanzien van de afwegingen op basis van de Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) wordt verwezen naar paragraaf Provinciaal Beleid
Het voorliggende bestemmingsplan 'Gasleiding nabij Wilsveen 65' is het juridisch planologisch kader dat erin voorziet om de nieuwe beschermingszone van de te verplaatsen hogedruk aardgasleiding vast te leggen in de verbeelding en de bijbehorende regels. Uitgaande van de oorspronkelijke ligging van de hogedruk aardgasleiding is verbreding van de watergang ten behoeve van de waterbergingsfunctie niet mogelijk. De beoogde verlegging van de hogedruk aardgasleiding is in strijd met de vigerende Beheersverordening 2017, op basis waarvan inhoudelijk de bestemmingsregeling uit het Nieuwe Driemanspolder 2009 van toepassing is.
De regels en de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn opgesteld volgens standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012).
De regels sluiten qua systematiek en inhoud aan op het bestemmingsplan "Nieuwe Driemanspolder 2009". De op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd mogen worden. Daarbij wordt ook weer terugverwezen naar de aanduidingen op de verbeelding.
De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in:
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek, monumentale en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Deze bestemming omvat gronden die worden gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering zoals teelt of het voortbrengen van gewassen en het houden van vee. De gronden met deze bestemming liggen buiten de agrarische bedrijfscentra en kunnen worden gebruikt voor het beweiden van vee. Bij het gebruik van deze gronden dient echter rekening te worden gehouden met de waarden van het gebied. Het gaat om landschappelijke en cultuurhistorische waarden, bestaande uit de openheid, het karakteristieke verkavelings-/slotenpatroon, de graslandvegetatie en de daarmee samenhangende natuurwaarden.
Betreffende bestemming is voor zover van toepassing overgenomen van de bestemming: 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' uit het bestemmingsplan Nieuwe Driemanspolder 2009 (art. 4). Om te voldoen aan de vereisten voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012) is de bestemming aangepast.
Deze bestemming is gelegen aan één zijde van de Limietsloot en is bestemd voor de groenstructuur, gericht op behoud van landschappelijke waarden inclusief kleinschalige groen- en waterelementen, paden, bermen, etc.
Met de bestemming “Water” worden binnen het plangebied voorkomende watergang ten behoeve van de waterbergingsfunctie geregeld.
Doel van bestemmingsplan Gasleiding nabij Wilsveen 65 is om de dubbelbestemming Leiding-Gas aan te passen op het gewijzigd tracé van de hogedruk aardgasleiding W- 514- 19 ter hoogte van Wilsveen 65. Het gaat om een dubbelbestemming die van toepassing is naast de overige van toepassing zijnde dubbel- en enkelbestemmingen. Binnen deze bestemming kunnen bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de gasleiding. Voor de bestemming geldt een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding waarbinnen in principe niet gebouwd mag worden. Daarbij geldt de aanduiding 'veiligheidszone-leiding'. Op basis hiervan zijn er binnen 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding geen woningen of andere gebouwen waarin personen regelmatig verblijven toegestaan.
Op basis van de Nota Archeologie Herijking 2013 van de gemeente Leidschendam - Voorburg is het projectgebied gelegen binnen de archeologische gebiedstype 4. Binnen deze zone geldt dat voor alle bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2000 m2 en dieper dan 100 cm beneden maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In paragraaf 2.4.4 en Hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan.
De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ is opgenomen ten behoeve van de waterkering voor de Limietsloot. Op de gronden met deze bestemming mag slechts worden gebouwd voor zover de waterstaatkundige belangen dit gedogen en nadat hierover advies is gevraagd bij de beheerder van de waterkering.
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels. Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft weinig zin indien er geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieuovertredingen.
De Afdeling Grondexploitatie (Afd. 6.4) in de Wet ruimtelijke ordening, biedt gemeenten onder meer verschillende instrumenten om kosten die te maken hebben met grondexploitatie te verhalen bij personen met een eigendomspositie in dat gebied. Eén van die manieren is door middel van het sluiten van een vrijwillige overeenkomst met rechthebbende van gronden en/of grondeigenaar.
Voor het onderhavig project is op 25 oktober 2016 een kostenverhaalovereenkomst getekend tussen de initiatiefnemer, Gasunie Grid Services B.V. en de gemeente Leidschendam-Voorburg (nr. 1643948). Gasunie Grid Services B.V heeft het zakelijk opstalrecht van de betreffende gronden zodat de grondeigenaren impliciet hebben ingestemd met de voorgestane ontwikkeling. De kostenverhaalovereenkomst is in overeenstemming met het daartoe door het college genomen besluit op 9 augustus 2016 (nr. 2016/1643948). De kostenverhaalovereenkomst is gezien de bepalingen gelijk te stellen aan een anterieure overeenkomst. In de overeenkomst zijn ook bepaling opgenomen met betrekking tot planschade.
In de overeenkomst is bepaald dat de kosten van de bestemmingsplanvorming en mogelijke claims op planschade door de Gasunie betaald zullen worden. Zodoende zijn er voor de gemeente geen financieel-economische risico's aan de vaststelling van dit bestemmingsplan verbonden.
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt een ieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door een ieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specifieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
De volgende instanties zijn aangeschreven
De hierna genoemde instanties hebben een overlegreactie ingediend. Daarbij is (samengevat) de overlegreactie opgenomen met de beantwoording van die reactie door de gemeente.
Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
Het plan is conform de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.
Reactie gemeente:
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
Verzocht wordt de als bijlage opgenomen 'externe handreiking Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen' door te nemen en rekening te houden met de belangen van Rijkswaterstaat voor zover relevant.
Reactie gemeente:
De handreiking is doorgenomen en de belangen van Rijkswaterstaat zijn voor zover relevant voor dit bestemmingsplan verwerkt.
De tekst ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing is niet meer helemaal actueel ten aanzien van het waterbeheersplan en de keur. Verzocht wordt om aan de hand van bijgaande tekst de betreffende paragraaf aan te passen.
Verder wordt opgemerkt dat voor het verleggen van de hogedruk gasleiding op 22 september 2015 watervergunning is verleend.
Reactie gemeente:
Mede op basis van de aangeleverde tekst ten aanzien van het waterbeheerplan en het keur is de betreffende tekst (aangepast) opgenomen in paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 van het ontwerp-bestemmingsplan. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.
In het bovengenoemde bestemmingsplan zijn geen belangen van onze maatschappij betrokken.
Reactie gemeente:
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
5. Veiligheidsregio Haaglanden
Reactie gemeente:
6. Gemeente Zoetermeer
Het project wordt in hoofdzaak uitgevoerd in de gemeente Leidschendam - Voorburg. Een klein deel van de wijziging heeft betrekking op Zoetermeers grondgebied.
Op basis van de Ruimtelijke onderbouwing "Wijziging tracé hogedruk aardgasleiding W-514-19" blijkt dat de verlegging van de leiding geen gevolgen heeft voor de externe veiligheid. De afstand van het plaatsgebonden risico bedraagt 0 meter en het invloedsgebied van de leiding bedraagt 95 meter ten opzichte van het hart van de leiding. Binnen deze afstand zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Ook andere milieuaspecten (geluid, lucht, bodem en flora en fauna) vormen geen beletsel.
Ten aanzien van Archeologie wordt opgemerkt dat, voor zover de gasleiding op het Zoetermeerse deel is gesitueerd op basis van recent archeologisch onderzoek blijkt dat het gebied niet als archeologisch waardevol wordt aangemerkt.
Reactie gemeente:
Betreffende reactie is opgenomen in paragraaf 5.6 Externe Veiligheid van het ontwerp bestemmingsplan. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.
7. Dunea:
Het geschetste gebied ligt ver van de drinkwater- en rivierwatertransportleidingen die beheerd worden door Dunea. Dunea heeft daarom geen op- of aanmerkingen.
Reactie gemeente:
Wordt voor kennisgeving aangenomen.