direct naar inhoud van Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn
Plan: Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BV00001-VA01

Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn

5.1 Doel besluitvlak

Voor de gronden gelegen binnen het besluitvlak 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn', zijn naast de regels zoals genoemd in artikel 3, tevens de regels in dit artikel van toepassing.

5.2 Beschrijving in hoofdlijnen

Met het oog op het behoud en de versterking van de historische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht dient bij de toepassing van deze regels voor de gronden aangegeven met het besluitvlak 'beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' gewerkt te worden naar de inhoud en geest van de toelichting bij de aanwijzing van Barsingerhorn als beschermd dorpsgezicht op basis van (destijds) artikel 10 van de Provinciale Monumentenverordening Noord-Holland. De aanwijzingsstukken van december 1994 zijn, voorzover relevant voor de toepassing van deze regels, in dit artikel geintegreerd.

5.2.1 De openbare ruimte

De navolgende eigenschappen van de openbare ruimte zijn van belang voor de historisch-ruimtelijke structuur.

  • a. voor de inrichting van de Heerenweg is het beleid gericht op het behoud van het eenvoudige profiel met de opbouw: gevel-voorerf-erfscheiding-weg (uitsluitend begeleid door molgoten) -berm/oever-vaart-oever-voorerf of agrarisch gebied. Voor de Mieldijk en het gedeelte van de Heerenweg dat niet grenst aan het water, is de opbouw beperkt tot: berm-weg-voorerf of berm.
  • b. water: Bij de waterlopen dient sprake te zijn van eenvoudige houten beschoeiingen (zuidzijde en bebouwde plekken langs de Mient) of simpele groene oevers.
  • c. dijken en kaden: Ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden dient zoveel mogelijk beperkt te blijven tot de normale onderhoudswerken. Aantasting van de waterkerende functie, een en ander ter beoordeling van de beheerder van de desbetreffende waterkering, is niet toegestaan. Aantasting van de landschappelijke herkenbaarheid door het verwijderen en/of aanbrengen van grond is niet toegestaan.
  • d. beplanting: In verband met de (historische-) ruimtelijke betekenis wordt gestreefd naar instandhouding van de omplanting van de begraafplaats, de beplanting van de Heerenweg en de erfbeplantingen op de percelen Heerenweg 4 en 12.
5.2.2 Bebouwing
  • a. Voor de individuele panden van het beschermde dorpsgezicht is het beleid gericht op:
    • 1. behoud van bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm), gevelindeling en materiaalgebruik van beeldbepalende panden. In sommige gevallen zijn daarbij op kleinschalig niveau nog verbeteringen denkbaar, zoals het in stijl veranderen van een deur of een schoorsteen.
    • 2. behoud van bouwvorm van beeldondersteunende panden en verbetering van gevelindeling en/of het materiaalgebruik;
    • 3. verbetering van bouwvorm, gevelindeling en materiaalgebruik bij overige panden in geval van ingrijpende verbouwing, vervanging of nieuwbouw, indien geen ingrijpende verbouwing of vervanging aan de orde is kunnen de met "overig" aangeduide panden in hun bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en aantal aaneengebouwde woningen) gehandhaafd blijven;
    • 4. een passende bouwvorm, gevelindeling en materiaalgebruik bij nieuwbouw.
  • b. Het beschreven beleid wordt bewerkstelligd door regels gericht op behoud en door de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen daar waar verbetering van de verschijningsvorm gewenst is of daar waar sprake is van nieuwbouw.
5.2.3 Bruggen

Het beleid is gericht op een passende vormgeving van bruggen. Dit beleid wordt bewerkstelligd door de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen aan de vormgeving. Bij de toepassing van nadere eisen en afwijkingen dienen de volgende eigenschappen in acht te worden genomen:

  • a. de onderlinge afstand van bruggen bedraagt ten minste 10 meter;
  • b. eenvoudige, houten, omhooggebrachte constructies;
  • c. leuningen met enkele staanders en 2 of 3 liggers in de kleuren donkergroen of wit;
  • d. een breedte van maximaal 2,50 meter.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Stellen van andere eisen
  • a. Bij de toepassing van nadere eisen dienen de volgende eigenschappen in acht te worden genomen:
    • 1. Bouwmassa/situering:
      • één bouwlaag met schild- of zadeldak of bij boerderijen met een stolpvormige kap;
      • een steile kap van 45° of meer;
      • een langgerekte plattegrond of bij boerderijen een vierkante plattegrond;
      • in geval sprake is van een langgerekte plattegrond staat deze overwegend loodrecht op de weg;
      • overwegend vrijstaande bouw (met een enkele maal een dubbel pand);
      • een situering die de loop van de Heerenweg begeleidt en waarbij in het gedeelte tussen Heerenweg 32 en Heerenweg 210 en in het gedeelte Heerenweg 21 en Heerenweg 33 sprake is van voorgevelrooilijnen die slechts weinig verspringen (maximaal 3 m).
    • 2. Gevelindeling en materiaalgebruik:
      • een gevelindeling die afhankelijk van de bouwperiode kenmerkend is voor de architectuur uit de 19e eeuw (verticaal gerichte gevelopeningen met meestal T-vormige vensters) of uit het begin van de 20e eeuw (gecombineerde ramen in topgevels en vaak een erker als uitbouw in de voorgevel);
      • gevels opgetrokken uit gebakken steen in overwegend rood/roodbruine tinten, incidenteel houten topgevels;
      • gebakken pannen of bij boerderijen ook riet;
      • kleuren van houtwerk overwegend wit en donkergroen.
    • 3. Dakkapellen en bijgebouwen:
      • dakkapellen in omvang en door hun vormgeving ondergeschikt;
      • bijgebouwen in omvang, situering en oppervlakte ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
      • bijgebouwen voorzover in het zicht gelegen opgetrokken uit gebakken rood/roodbruine steen of houtwerk in donkergroene kleur.
  • b. Eventueel kunnen op overgangssituaties naar het buitengebied of naar de openbare ruimte nadere eisen worden gesteld aan de toepassing van beplanting, of kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van de afbraak van eventuele bestaande, ontsierende bouwwerken op het betrokken perceel. Ook zal het in bepaalde gevallen gewenst zijn dat de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd wordt op één locatie binnen het bouwperceel.
5.3.2 Toepassing van nadere eisen
  • a. De nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. het beschermde dorpsgezicht;
    • 2. de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundig beeld;
    • 3. de handhaving van het halfopen bebouwingsbeeld;
    • 4. het woonmilieu van de aangrenzende percelen;
    • 5. de afstand tot de weg in verband met verkeersbelangen.
5.4 Afwijken van inrichtingsregels

Afwijkingen van de beschreven profielen in lid 5.2.1 onder a. dienen beperkt te blijven tot ondergeschikte gedeelten waarbij dit bijvoorbeeld uit het oogpunt van verkeersveiligheid dringend gewenst is. Een eenvoudige inrichting dient daarbij uitgangspunt te blijven.