Plan: | Zuiderdijkweg 11 Wieringerwerf |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1911.BPLG2009hz033-va01 |
Het bedrijf Fa. Gebr. van Oers is gevestigd aan de Zuiderdijkweg 11 te Wieringerwerf. Het huidige bedrijf betreft een teelt- en kwekerijbedrijf van tulpen met een grondoppervlakte van 3,9 ha. Een deel is bebouwd; Glasoppervlak (9.720 m²), verwerkingshal (1.720 m²), boerderij/schuur (548 m²), opslag (1.820 m²), waterbassin (4.700 m3) en windmolen.
Fa. Gebr. van Oers is in de jaren 90 gestart met het broeien van tulpen. Het is een zeer modern broeierij bedrijf voorzien van de laatste automatiseringstechnieken. Het bedrijf produceert grote aantallen tulpen van dezelfde kwaliteit over lange periodes. Continuïteit, kwaliteit en flexibiliteit van het aanbod staan bij van Oers hoog in het vaandel. Deze eigenschappen zijn belangrijk voor een economisch krachtig en stabiel bedrijf.
Om aan de groeiende vraag te voldoen in de productkwaliteit en -kwantiteit die gevraagd wordt, is het noodzakelijk als bedrijf om de productiefaciliteiten te vergroten. Dit betekent een uitbreiding van de opstanden in een gebalanceerde uitbreiding, dus niet alleen verwerkingsruimte of teeltruimte, maar een optimale mix van de diverse bedrijfsonderdelen. De kassen worden uitgebreid naar ca. 17.000 m² en de bedrijfsgebouwen naar ca. 7.300 m². Binnen het huidige bouwvlak is hiervoor onvoldoende ruimte. Het voornemen is het bouwblok te vergroten naar 3 ha.
Het plangebied bevindt zich in Wieringerwerf aan de Zuiderdijkweg 11. Rondom het bedrijf liggen agrarische percelen en tegenover het bedrijf ligt het IJsselmeer. Een situatieschets van het plangebied is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1 toont een overzichtskaart van de locatie, waarbij de grens van het plangebied in rood is weergegeven.
Figuur 1: plangebied: rood omkaderde vlakken (bron Google Maps)
Het vigerende bestemmingsplan is 'Buitengebied 2009', vastgesteld op 17-10-2011. Tevens is 'Buitengebied Wieringermeer 2009, eerste partiële herziening' van toepassing. De bestemming is 'Agrarisch' met gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' en 'Vrijwaringszone - radar'. Op een klein deel van het plangebied ligt de functieaanduiding 'Windturbine', zie figuur 2.
Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (bron Ruimtelijkeplannen.nl)
Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf met ondersteunend glas.
De gevraagde planontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het agrarisch bouwperceel. Het agrarisch bouwperceel bestaat uit het gedeelte van het bouwvlak achter de voorgevellijn met een totale oppervlakte van 1,5 ha. De benodigde oppervlakte in de beoogde situatie bedraagt 3 ha. In de planregels is, onder voorwaarden in artikel 3.8.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het oppervlakte van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte van ten hoogste 3 ha. In artikel 3.4 onder c is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van teeltondersteunend glas tot een maximum van 200 m² per hectare. Het teeltondersteunend glas wordt uitgebreid tot ca. 17.000 m². Initiatiefnemer heeft ruim 90 ha tot zijn beschikking. In de planregels wordt echter geen mogelijkheid geboden voor permanente huisvesting van seizoensarbeiders van 40 personen.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een partitiële bestemmingsplanwijziging nodig.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij bij de kenmerken van het gebied. Het plan wordt orgvuldig landschappelijk ingepast. Dit is in overeenstemming met de prioriteit 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' en is daarmee passend binnen de prioriteiten van de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (14 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Conclusie
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Provinciale Omgevingsverordening NH2020 (POV).
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (vastgesteld op 19 november 2018). In de visie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De provincie zoekt continu naar de juiste balans tussen een gezonde leefomgeving, een sterke economische ontwikkeling en robuuste natuurlijke systemen. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
In de omgevingsvisie zijn hiervoor de vijf bovenstaande samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
Het planvoornemen betreft het vergroten van het bouwvlak tot een oppervlakte van 3 ha en de huisvesting van buitenlandse medewerkers. in een gebouw welke qua bouwmogelijkheden is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. De artikelen in de omgevingsverordening die betrekking hebben op het aspect bouwen zijn dan ook niet van toepassing. Het gebruik van het gebouw ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse medewerkers is niet toegestaan. Het bestemmingsplan ziet dan ook op een gebruikswijziging.
Op basis van de voorgenomen ontwikkeling is artikel 6.33 lid 1 van de Omgevingsverordening NH2020 van toepassing. Deze luidt:
Artikel 6.33 Agrarische bedrijven
i. de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel, en;
ii. het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
Met dit bestemmingsplan wordt een agrarisch bedrijf met o.a. teeltondersteunend glas van ca. 17.000 m² en een verwerkingshal van ca. 2.200 m² mogelijk gemaakt. De bebouwing wordt binnen het agrarisch bouwperceel gebouwd. De ontwikkeling betreft verder de huisvesting van tijdelijke werknemers. Deze is gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel. De huisvesting vindt plaats ten behoeve van het gevestigde bedrijf aan de Zuiderdijkweg 11 te Wieringerwerf. De Agrarische Beoordelingscommisie heeft het bedrijf getoetst, het betreft een volwaardig agrarisch bedrijf (zie Bijlage 1)
Daarnaast is een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 6.59 POV) nodig.
Artikel 6.59 ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRV een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.
Het plangebied ligt volgens de leidraad in het aandijkingenlandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder wielen en kleiputten langs de dijken, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (zeer grote mate van openheid).
Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 3.3 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het aandijkingenlandschap.
Conclusie
Dit plan voldoet aan de gestelde eisen van zowel artikel 6.33 als aan artikel 6.59 van de Provinciale Omgevingsverordening NH2020.
De Agrarisch Beoordelings Commissie (ABC) is tot het oordeel gekomen dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces.
Om de broeierij verder te ontwikkelen, mede met het oog op de aanstaande nieuwe generatie ondernemers, die zich vooral wil richten op een groter productievolume, is het plan om de broeierijruimte te vergroten. Daartoe zou de bestaande kas moeten worden verbreed en verlengd, waarbij op termijn een tweede teeltlaag kan worden ingepast.
De ABC is van mening dat de beoogde uitbreiding noodzakelijk is zodat het bedrijf met een nieuwe generatie ondernemers in aantocht toekomstbestendig wordt. Dat betekent dat vergroting van het bouwvlak tot 3 ha en huisvesting voor 40 tijdelijke medewerkers gerechtvaardigd is.
In Noord-Holland Noord wordt een deel van de huidige werkgelegenheid ingevuld door buitenlandse werknemers. Deze werknemers zijn vooral afkomstig uit Midden- en Oost-Europa. Niet alleen de huidige werkgelegenheid, maar zeker ook bij het invullen van de toekomstige werkgelegenheid zijn buitenlandse werknemers in de regio belangrijk. Zo is niet alleen sprake van werkgelegenheid in de agrarische sector, maar ook in de bouwsector, de industrie en de logistiek. Buitenlandse werknemers zijn van groot belang om deze sectoren met arbeidskracht te ondersteunen. De economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt in deze regio vragen aldus om buitenlandse werknemers, die uiteraard op een nette en legale manier gehuisvest moeten worden.
Het is de bedoeling dat het aanbod van fatsoenlijke en adequate huisvesting voor arbeidsmigranten steeds meer in de pas loopt met de vraag. De locaties waar huisvesting voor arbeidsmigranten mogelijk is, moeten een goed woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten bieden. Vanzelfsprekend mag de huisvesting van arbeidsmigranten ook geen negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Zo mag het woon- en leefklimaat van de omwonenden niet verslechteren en mag er geen (extra) belemmering zijn voor omliggende bedrijven.
Bij de agrarische bedrijven in het buitengebied is huisvesting van arbeidsmigranten in nieuwbouw toegestaan onder de volgende voorwaarden:
voor zover de arbeidsmigranten niet zijn ingeschreven in de GBA, is er een nachtregister aanwezig met de gegevens van de personen die ter plaatse verblijven.
Conclusie
Aan bovengenoemde voorwaarden zal voldaan worden. Het plan past binnen de Regionale Kadernota Huisvesting Arbeidsmigranten.
Ondanks alle veranderingen zal de landbouw in de komende decennia van groot belang blijven voor de gemeente. Het is daarom belangrijk dat de landbouw de mogelijkheden en de ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij uiteraard moet worden beoordeeld in hoeverre deze ontwikkelingen passen binnen het waardevolle landschap van de gemeente.
Voor de gemeente Hollands Kroon is een omgevingsvisie opgesteld. De omgevingsvisie is een integrale visie van het beleid van de gemeente Hollands Kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.
Voor de agrarische sector gelden de volgende uitgangspunten:
De agrarische sector is de primaire functie in het buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.
In de visie is aangegeven dat iedereen dezelfde bouwrechten heeft, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in nieuwe ruimtelijke plannen. Bij grotere bouwblokken is maatwerk noodzakelijk.
De gemeente Hollands Kroon geeft aan in principe medewerking te willen verlenen aan het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing, mits deze landschappelijk goed is ingepast. In paragraaf 3.3 is de landschappelijke inpassing verder uitgewerkt.
Het aspect duurzaamheid wordt uitgewerkt bij de ontwikkeling van de uitwerking van de architectuur van de gebouwen.
Conclusie
De beoogde uitbreiding van de bedrijfsbebouwing voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Het gemeentelijk beleid voor logiesfuncties voor tijdelijk medewerkers in de gemeente Hollands Kroon staat beschreven in het document 'Beleidsregels logiesfuncties arbeidsmigranten januari 2023'. Hieronder staan de voor dit plan belangrijkste regels waaraan voldaan moet worden.
De beleidsregel stelt de volgende van belang zijnde regels:
Artikel 2 Algemene regels:
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan functies in de omgeving. Ook voorziet de logiesfuncties zelf in een goed leefklimaat. De units krijgen een oppervlakte van circa 19,5 m2 per unit.
Voor de huisvestiging van tijdelijke werknemers wordt aangesloten bij de normen die gelden voor de categorie 'Kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)'. Hiervoor geldt een norm van 0,7 per kamer. Met onderhavige huisvestingsgebouw worden 40 bedden voorgesteld. Derhalve zijn maximaal 28 parkeerplaatsen benodigd. Op het perceel is voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
Er wordt voldaan aan de gestelde criteria in artikel 2.
Artikel 4 Logiesfuncties op een agrarisch bouwperceel:
Logiesfuncties voor maximaal 40 tijdelijke werknemers bij een agrarisch bedrijf zijn mogelijk, als:
De arbeidsbehoefte is getoets door de onafhankelijke Agrarische beoordelingscommissie (ABC). Zoals in Bijlage 1 is te lezen, oordeelt de ABC positief.
Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.
De huisvestiging van de tijdelijke medewerkers voldoet aan artikel 2 en 4 van de beleidsregels logiesfuncties arbeidsmigranten januari 2023.
Het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing is landschappelijk goed ingepast door middel van een landschappelijke inpassing van het gehele erf. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor aanleg en onderhoud hiervan.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Fa. Gebr. van Oers is een teelt- en kwekerijbedrijf van tulpen gelegen aan de Zuiderdijkweg 11 te Wieringerwerf. Op het perceel bevinden zich een boerderij, kassen, waterbassin, verwerkingshal en een opslag. Naast de bebouwing is er een windturbine aanwezig en tijdelijke huisvesting voor 20 medewerkers. De kassen met de verwerkingsruimte en de opslag nemen 13.260 m2 in beslag. De boerderij is 548 m2. In totaal is er 13.808 m2 bebouwd.
Figuur 3: Bestaande situatie van bovenaf met 1: tuinbouwkassen; 2: verwerkingshal; 3: opslag; 5: woonhuis/schuur.
Figuur 4: Overzicht voorzijde bedrijf.
Figuur 5: Te slopen woonhuis en schuur.
Momenteel zijn op deze locatie 8 mensen in vaste dienst, waarnaast gedurende de pieken nog ruim 20 tijdelijke krachten ingezet worden. Aangezien een groot deel uit het buitenland komt hecht van Oers veel waarde aan goede en betaalbare huisvesting voor hun mensen. Dit zien zij als service richting de werknemers en noodzakelijk voor het bedrijf. Op dit moment worden de mensen gehuisvest in een tijdelijke voorziening. Van Oers wil de werknemers graag onderbrengen in een modern, permanent gebouw.
Door de jaren heen is het bedrijf gegroeid naar de huidige 55 ha teelt en ruim 28 miljoen broei. De teelt van de tulpen te velde vindt in de omgeving plaats, waar land in eigendom is en gehuurd wordt van veeboeren en akkerbouwers. Aangezien er sprake is van vruchtwisseling van 1 op 6, is het gebruik van eigen land minder interessant. Het betreft een zg. reizende kraam. De percelen worden uitgewisseld met andere agrariërs. Het bedrijf ontwikkelt zich jaarlijks, daarom wil het bedrijf het perceel zo optimaal mogelijk indelen. Bij een maximale uitbreiding van de teeltruimte tot ca. 17.000 m² glas, is ca. 90 ha teelt nodig om tot ca. 45 miljoen broei te komen. De reden voor uitbreiding is dat er meer potentiële afzet dan eigen productie is, met als gevolg dat op termijn niet alle orders ingevuld kunnen worden. Dit beperkt de mogelijke afzet behoorlijk. Het uitbreiden van het landgebruik door middel van huur is geen probleem.
In de broeierij is er een steeds grotere tendens naar meerlagenteelt. Daarbij kan het gaan om 1 of meerdere extra teeltlagen in de kas. Om een toekomstbestendig bedrijf te blijven wordt de nieuw te bouwen kas geschikt gemaakt voor meerlagenteelt. Dat betekent dat het ingeschatte aantal gebroeide stelen verder zal stijgen. Voor de verwerking van de huidige 28 miljoen stelen worden ca. 20 tijdelijke krachten ingezet. Op termijn zal de behoefte aan tijdelijke medewerkers toenemen enerzijds door het vergroten van het glasareaal, anderzijds door het intensiveren van de teelt.
Om de uitbreiding te kunnen realiseren moet het woonhuis met schuur zoals in figuur 5 is weergegeven worden gesloopt. Het nieuw te bouwen woonhuis zal aan de zuidkant van het bouwperceel worden aangelegd. De bouw van deze woning wordt mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning. De vergunning is aangevraagd op 24-03-2023 en geregistreerd onder Z-415228. De ontwerp omgevingsvergunning is op 3 augustus 2023 bekendgemaakt in het digitale gemeenteblad. Zodra de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt gestart met de bouw van de woning. De bestaande bedrijfswoning zal binnen 6 maanden na oplevering van de nieuw te bouwen woning worden gesloopt.
De uitbreiding van de verwerkingshal en de kassen zal aansluitend aan de huidige bebouwing worden gerealiseerd. De verwerkingshal wordt met ca 461 m2 uitgebreid en de teeltruimte met 7.168 m2. De opslag zal worden uitgebreid met ca 1.268 m2.
De boerderij zal worden gesloopt om plaats te maken voor de realisering van een bedrijfsgebouw waar mogelijk ook migrantenhuisvesting kunnen worden gerealiseerd. Wat de definitieve locatie voor de migrantenhuisvesting wordt, is nog niet volledig uitgekristaliseerd. Voor de huisvesting zullen 34 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Figuur 6: Nieuwe situatie
In tabel 1 is weergegeven hoeveel wordt bijgebouwd.
omschrijving | huidige opp | uitbreiding | totaal | |
1 | kassen | 9.720 m² | 7.168 m² | 16.888 m² |
2 | verwerkingshal | 1.720 m² | 461 m² | 2.181 m² |
3 | opslag | 1.820 m² | 1.267 m² | 3.087 m² |
4 | opslag/migrantenhuisvesting | 0 m² | 2.100 m² | 2.100 m² |
5 | boerderij/schuur | 548 m² | wordt gesloopt | 0 m² |
6 | woonhuis | 0 m² | 175 m² | 175 m² |
7 | bijgebouwen woonhuis | 0 m² | 75 m² | 75 m² |
8 | parkeerplaatsen: 34 | nvt | nvt | nvt |
totaal bebouwd | 24.506 m² |
Tabel 1: Oppervlakte bebouwing
Het plangebied ligt open binnen de polder aan de oostzijde van de gemeente Hollands Kroon en grenst vrijwel direct aan het IJsselmeer. Aan de west-, noord en oostzijde ligt een sterk open landschap welke gebruikt wordt voor diverse akkerbouw.
De ambitie is om de bestaande karakteristiek van het landschap te behouden en te versterken. De nieuwe ontwikkeling staat in verhouding tot de sterk open landschap structuur afgewisseld met een sterke landschappelijke beslotenheid rondom bebouwing door groenstructuren (erfbeplanting).
De mate van beslotenheid sluit aan bij het karakter van de omgeving. Dit karakter zal worden behouden en versterkt worden door het plaatsen van diverse inheemse beplantingsoorten rondom het kavel. Hierbij gaat het specifiek om het behouden van aanwezige (waardevolle-) groenstructuren zoals bosjes en bomen maar vooral om het realiseren van massieve nieuwe structuren die het plangebied volwaardig inpassen in het landschap.
Aan de voorzijde van het perceel rondom het woonhuis zullen nieuwe groepen inheemse hoogstam fruitbomen worden geplaatst. Ook zullen er bij- en vlindervriendelijke heesterbeplanting bij de randen van het kavel bij het woonhuis worden geplaatst voor het vergroten van de biodiversiteit. Er zal een bijzondere boom als blikvanger worden geplaatst aan de voorzijde van het perceel, aan de wegzijde. Rondom het perceel waar momenteel nog geen begroeiing staat zal een inheemse boomsingel met bomen en struiken worden gerealiseerd om de overige bouw te omsluiten met groen. De bestaande beplantingsstructuur zal behouden worden en versterkt door de toevoeging van landschapversterkende maatregelen.
Figuur 7 geeft de gewenste situatie weer.
Figuur 7: nieuwe situatie (indicatief)
Landschap
Het plangebied is gelegen in het landschap voormalige Zuiderzee. De identiteit van deze polder wordt bepaald door de cultuurhistorische lijnen in het landschap die nog ‘jong en gaaf’ zijn, zoals ze destijds rationeel ontworpen zijn op de tekentafel. De waterstaatkundige beperkingen en het gegeven dat de nieuwe polder geschikt moest worden gemaakt voor de landbouw, hebben de kantlijnen bepaald waarbinnen de polder vorm mocht krijgen. In de bodem van de polder zijn daarnaast nog elementen van structuren aanwezig die herinneren aan vroegere bewoning en de strijd tegen het water.
De hoofdstructuur van Wieringermeer wordt van oorsprong gevormd door kanalen, vaarten en verbindingswegen met begeleidende beplantingen. De verwevenheid van de dorpen en het platteland is bewust nagestreefd. De dorpen maken onderdeel uit van het omringende agrarische landschap. De strakke lijnvormige hoofdstructuur vormt de ruggengraat van de groenvoorziening en wordt derhalve visueel - ruimtelijk herkenbaar gehouden.
Het bedrijf zal op een landschappelijke wijze worden ingepast in de huidige landschap.
Conclusie
De landschappelijke waarden worden verbeterd, omdat er meer ruimte wordt gecreëerd voor de biodiversiteit door het behouden van de aanwezige groenstructuren en deze uit te breiden met inheemse beplanting rondom de bebouwing. Aanleg en onderhoud is geborgd door een voorwaardelijke verplichting.
Verkeer
De planlocatie is gelegen aan de Zuiderdijkweg. Deze weg is ter plaatse een 60 km/uur zone en heeft een functie van ontsluitingsweg voor de bedrijven en woningen in het gebied.
Het aantal vervoersbewegingen naar het bedrijf zal toenemen vanwege de schaalvergroting. De ligging en ontsluiting van het bedrijf is zodanig dat zowel personen- als vrachtvervoer zonder hinder te veroorzaken kunnen aan- en afvoeren. Door de verhoogde productie op de locatie zullen de transportbewegingen met ca. 30% toenemen. Dit houdt in dat er gemiddeld 4 laad- en losbewegingen per dag zullen gaan plaatsvinden.
In de paasweek is er altijd een piek in de vervoersbewegingen tot wel 24 per dag. Dit blijft ongewijzigd, aangezien er met de schaalvergroting een flinke efficiëntieslag gemaakt kan worden in aan- en afvoer; de vrachtwagens kunnen beter beladen worden.
Verkeer kan op eigen terrein draaien.
Parkeren
Voor parkeren is het bestemmingsplan "Parkeren en Wonen" van de gemeente Hollands Kroon aangehouden, door het college vastgesteld op 27 februari 2018. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Overeenkomstig de gemeentelijke randvoorwaarden wordt uitgegaan van de gemiddelde normen van de kengetallen van CROW (publicatie 317).
Voor de huisvestiging van tijdelijke werknemers wordt aangesloten bij de normen die gelden voor de categorie 'Kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)'. Hiervoor geldt een norm van 0,7 per kamer. Met onderhavige huisvestingsgebouw worden 40 bedden voorgesteld. Derhalve zijn 28 parkeerplaatsen primair voor de huisvesting benodigd. Op het perceel worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor er ruim voldaan wordt aan deze norm.
Voor de woning worden er 2 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor is voldoende ruimte.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) gewijzigd, waardoor de beoordelingsprocedure aan formele regels is gebonden en dient de beslissing op de m.e.r. vóór het behandelen van de aanvraag plaats te vinden.
In de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D activiteiten). Voor activiteiten die genoemd zijn bij bijlage D is de verplichting tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de werkzaamheden in dit project is een activiteit benoemd in bijlage D, die mogelijk kan leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. In tabel 2 is een activiteit weergegeven, het betreft hier Categorie D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
Navolgend is toegelicht of deze categorie leidt tot een m.e.r. - beoordelingsplicht.
Tabel 2: categorie D9 van de bijlage van het besluit m.e.r.
Omdat het agrarisch bouwperceel wordt uitgebreid, moet in categorie D.9 van de bijlage van het Besluit m.e.r. beoordeeld worden of er sprake is van een plan m.e.r.-plicht.
In het voorgenomen plan wordt het bedrijf met ca. 1 ha bebouwing uitgebreid. Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarde van 50 ha niet overschreden.
Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Dat neemt echter niet weg dat als de activiteiten onder de drempelwaarden blijven, er toch bezien moet worden of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'). Deze omstandigheden betreffen:
In dit hoofdstuk wordt weergegeven hoe het plan zich verhoudt tot de diverse relevante omgevingsaspecten (zoals geluid, bodem, luchtkwaliteit, water, archeologie en ecologie). De conclusie luidt dat de voorziene ontwikkelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.
Geconstateerd kan worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 85/337/EEG) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken.
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Aan de Zuiderdijkweg liggen alleen bedrijven en bedrijfswoningen in de omgeving. De Zuiderdijkweg is een rustige weg in het buitengebied. Er is hier sprake van omgevingstype rustig buitengebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Tabel 3: Richtafstanden en omgevingstype
Conclusie
Een akker- of tuinbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter vanaf de gebouwen geldt. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies betreffen bedrijfswoningen naast het plangebied. De dichtstbijzijnde bedrijfswoning betreft aan de Zuiderdijkweg 10 die op meer dan 30 m vanaf het plangebied staat. Het gebouw aan de Zuiderdijkweg 12 ligt ook op meer dan 30 m. Er is hierdoor geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.
Er zijn geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen als voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. In de regel wordt een afstand van 50 m tussen de gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en een gevoelig object in acht genomen. Bij een afstand van 50 m wordt ervan uitgegaan dat er geen nadelige effecten optreden voor de volksgezondheid.
Het is nog niet bekend waar de migrantenhuisvesting wordt gerealiseerd. Voor het plaatsen hiervan is een omgevingsvergunning nodig. Een voorwaarde is een spuitzone van 50 m.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Op 1 juli 2021 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 53 dB in het buitengebied.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorgesteld. Ook is er geen sprake van een zodanige toename aan verkeersbewegingen dat er significante gevolgen voor woningen in de omgeving zijn. Het is daarom niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan geluidszones rondom wegen.
De huisvesting van arbeidsmigranten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt aangezien als tijdelijke huisvesting (logies). Dergelijke inrichtingen zijn op grond van de Wgh geen geluidsgevoelige objecten. Het is dus niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de geluidszone van de Zuiderdijkweg.
Spoorweglawaai
Het spoortracé Hoorn - Medemblik is het meest nabijgelegen spoortracé. De planlocatie ligt op meer dan 3 kilometer van de spoorlijn.
De zonebreedtes langs een spoorweg worden bepaald door de waarden van de geldende geluidproductieplafonds op referentiepunten. Indien de referentiepunten achter een geluidscherm zijn gelegen, worden de geluidproductieplafonds ervan niet beschouwd, wel die van de eerste voorkomende referentiepunten voorbij de beëindigingen van het geluidscherm.
Het referentiepunt met het hoogste geluidproductieplafond, niet achter een scherm gelegen heeft een geluidproductieplafond van 65,7 dB. Op basis van deze geluidproductieplafondwaarde wordt de zonebreedte bepaald, deze bedraagt 300 m, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.
De planlocatie valt buiten de zone van het spoortracé.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Op 7 juni 2022 is door Landview Bodemonderzoek uit Zwaag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 2022245 (Bijlage 2). Het bodemonderzoek is volgens de strategie voor een onverdachte locatie uitgevoerd. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is rondom de bestaande woning een zwakke bijmenging met metselpuin en resten baksteen aangetroffen. Daarnaast is op de locatie plaatselijk een volledig laag puingranulaat aanwezig.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond sterk verontreinigd is met zink. De sterke verhoging aan zink is aangetoond in een mengmonster (bg3). In verband met de aangetoonde sterke verhoging zijn de individuele grondmonsters van dit mengmonster geanalyseerd op zink. Hierbij is nog hooguit een matige verontreiniging met zink aangetroffen, waardoor de sterke verontreiniging met zink voldoende is onderzocht.
Verder is de bovengrond licht verontreinigd met barium, cadmium, kwik, lood, zink en/of minerale olie. In de ondergrond is een lichte verontreiniging met minerale olie en PAK aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Uit het asbestonderzoek blijkt dat tijdens de visuele inspectie op één plek asbestverdacht materiaal op het maaiveld is aangetroffen. In de bodem is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen.
Rapport 2022245 is op 5 december 2022 beoordeeld door Omgevingsdienst Noord Holland Noord. De OD NHN merkt op dat de in de rapportage vermelde omvang van de onderzoekslocatie (1,1 ha) komt niet overeen met de onderzoekslocatie zoals in het kaartmateriaal van 61 is ingetekend (1,5 ha). Er zijn volgens de NEN 5740 daardoor onvoldoende boringen en analyses verricht. In bijlage 2 (tekening met boorpunten) van rapport 2022245 is zijn de uitbreidingen globaal omlijnd aangegeven, wat inderdaad mogelijk de indruk wekt dat de onderzoek locatie groter is. Naar aanleiding van het advies van ODNHN is de tekening aangepast, zodat duidelijk is welk deel van het terrein ter plaatse van Zuiderdijkweg 11 te Wieringerwerf daadwerkelijk onderzocht is. Het aantal gedane boringen en analyses komt overeen met de onderzochte oppervlakte. Hiermee is aangetoond dat voldaan is aan de NEN 5740.
In document Bijlage 3 is deze conclusie nader onderbouwd.
Conclusie
Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.
Op basis van de nu bekende gegevens mag de grond daarom als ‘asbestvrij’ worden beschouwd, hoewel lokaal asbesthoudend materiaal op het maaiveld is aangetroffen.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Stof | Toetsing norm | Grenswaarden | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10)* | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | Vanaf 1 januari 2015 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:
Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3. De norm voor deze stof ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Daarnaast geldt een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 15 µg/m3. De norm voor deze stof ligt eveneens op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
Al het vrachtverkeer wordt gezien als zwaar vervoer (worst case). Het aantal extra vervoerbewegingen bedraagt 4.
Tabel 5: NIBM
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter geen rijks- en/of provinciale wegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 31 maart 2018 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 8) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn.
Figuur 8: Uitsnede risicokaart Noord-Holland Bron: Risicokaart.nl
Windmolen
Binnen het plangebied is sprake van een risicovolle activiteit, bestaande uit een windturbine. Uit de signaleringskaart van de OD-NHN, valt op te maken dat het een windturbine is. Het plaatsgebonden risico is niet hoger is dan 10-6 per jaar op de woonvoorziening van arbeidsmigranten, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde die het Barim hieraan stelt en het lokaal veiligheidsbeleid van de gemeente Hollands Kroon.
Figuur 9: Uitsnede signaleringskaart OD-NHN
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Noord-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan "Watervisie 2021". In dit plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
De watervisie is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van de watervisie is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Hollands Noorderkwartier. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Hollands Noorderkwartier als waterbeheerder
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterplan HHNK 2022-2027) opgesteld. In het Waterplan HHNK 2022-2027 (voorheen Waterprogramma 2016-2021) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het hoogheemraadschap (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op https://www.hhnk.nl/keur/.
Riolering
In het buitengebied is geen riolering aanwezig. De gemeente hanteert de smalle zorgplicht en die voorziet niet in nieuwe aanleg van riolering door de gemeente.
Het plangebied is momenteel in gebruik als kwekerijbedrijf. De kas en overige bebouwing (oppervlakte ca. 13.808 m²) met verharding worden uitgebreid. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem volgens de watertoets. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen.
Het hemelwater van de bebouwing wordt opgevangen in een regenwaterbassin. Het bassin is groot genoeg om piekwaterberging te realiseren. Er wordt een watervergunning aangevraagd voor versneld afstromen van hemelwater.
Omdat in het buitegenbied geen aansluiting op de riolering mogelijk is, zal het huishoudelijk afvalwater van de nieuw te bouwen migrantenverblijven ter plaatse moeten worden verzameld. Omdat het goed functioneren van kleine installaties lastig is door bijvoorbeeld seizoensinvloeden of grote piekbelastingen en er geen langjarige ervaring is met nieuwe technieken kan het afvoeren per as een praktische en robuuste oplossing zijn.
Als de bouwplannen voor de migrantenhuisvesting verder uitgekristalliseerd zijn, zal een keuze worden gemaakt voor het doelmatig afvoeren van het huishoudelijke afvalwater.
Op 27 januari 2022 is de watertoets ingediend (Bijlage 4). De normale procedure moet worden gevolgd.
Conclusie
Vanwege de toename in verharding dient het versneld afvoeren van water te worden gecompenseerd. Voor deze compensatie heeft het Hoogheemraadschap Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging' opgesteld. Het plan voldoet aan deze beleidsregels. Er wordt in overleg met het Hoogheemraadschap een watervergunning hiervoor aangevraagd.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
De Provincie Noord-Holland heeft een Leidraad Landschap en Cultuurhistorie gemaakt waarin de kenmerken van de verschillende gebieden, ook wel ensembles genoemd, zijn beschreven. Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar de verkavelingsstructuur ongewijzigd blijven, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Hollands Kroon wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Er zijn tevens drie archeologische gebieden van provinciaal belang binnen de gemeentegrenzen. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden en als blijkt dat er sprake van aantasting is dit goed gemotiveerd moet worden.
Volgens de gemeentelijke archeologische kaart ligt plangebied niet in een van de drie archeologische gebieden van belang (figuur 9).
Figuur 9 Gemeentelijke archeologische kaart uit omgevingsvisie, deelgebied in rood aangegeven.
Gelet op het vorenstaande is een Bureau-onderzoek naar archeologie achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Hiervoor is de Wet Natuurbescherming opgesteld. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De provinciale verordening wijst beschermde gebieden aan die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN)) en Weidevogelleefgebieden.
Onderzoek / beoordeling
Het plangebied ligt op circa 5 km van het dichtstbijzijnde NNN gebied en op circa 4,8 km van het dichtstbijzijnde BPL gebied.
Gelet op de natuurwetgeving dient in beginsel een natuurtoets te worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verstorende effecten op de SBZ-Broekvelden/ Vettenbroek zoals veranderde geluidsbelasting, lucht-, water- en bodemverontreiniging en verstoring door de sloop van de woning en de schuur, maar ook de aanwezigheid van mensen en licht tijdens de aanleg. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd.
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebied en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologische quickscan uitgevoerd door Vonk Groenservice. Tevens is een ecologische voortoets uitgevoerd. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 13-10-2023 (Bijlage 5).
Op basis van een literatuuronderzoek en een veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Conclusies en aanbevelingen ecologisch onderzoek
Door de beoogde werkzaamheden kan de Wet Natuurbescherming overtreden worden omdat niet uit te sluiten is of er Huismusnesten of vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn. Om hier duidelijkheid over te krijgen is aanvullend onderzoek naar deze soort/soortgroep noodzakelijk.
In 2022 is door Vonk ecologie een aanvullend onderzoek gedaan naar huismussen, vleermuizen en uilen. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 21/10/2022 PROJECTNUMMER: 22-351 (zie Bijlage 6). De uitkomst van dit onderzoek is dat er geen verblijfplaatsen of nesten of overige functies voor de onderzochte soorten aanwezig zijn in de te slopen bebouwing.
Conclusie Ecologie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN of BPL.
Er zijn geen verblijfplaatsen of nesten of overige functies voor de onderzochte soorten aanwezig in de te slopen bebouwing.
Hierdoor is het niet nodig om maatregelen te treffen. Er kan geen verstoring plaats vinden van vleermuizen, huismussen of uilen.
De bouw- en sloop plannen zijn uit ecologisch oogpunt geen bezwaar.
Het plangebied bevindt zich op korte afstand van het Natura-2000 gebied IJsselmeer. Onderstaande kaart toont de ligging van het perceel ten opzichte van het IJsselmeer.
Figuur 10: Ligging perceel (rode stip) ten opzichte van Natura-2000 gebieden
Om de effecten voor Natura 2000-gebieden in beeld te brengen, zijn Aeriusberekeningen gemaakt op basis van AERIUS versie 2023.0.1. Er is een stikstofrapport opgesteld waar de Aeriusberekeningen zijn opgenomen (zie Bijlage 7).
De berekeningen hebben geen depositieresultaten opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jr.
Conclusie
Het voorgenomen plan heeft geen negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden.
In het plangebied liggen, behoudens de gebruikelijke kabels en leidingen voor huisaansluitingen van gas, water, elektra, kabel/telefoon en openbare verlichting geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/ exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin tevens planschade is geregeld en een bijdrage in de ambtelijke kosten is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen.
Omdat het initiatief in het buitengebied plaatsvindt, heeft Initiatiefnemer de direct omwonenden persoonlijk benaderd en uitgebreid gesproken. Zij hebben aan initiatiefnemer aangegeven dat zij geen problemen hebben met het voorgestelde initiatief.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 29 december 2023 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden.
De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Begripsbepalingen zijn omschrijvingen van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
bestemmingsomschrijving: De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
bouwregels: In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
afwijken van de bouwregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken.
specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is.Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
afwijken van de gebruiksregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Anti-dubbeltelbepaling: Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.
Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven
Algemene procedureregels: Deze bepaling geeft aan welke procedure bij afwijking gevolgd dient te worden.
Overgangsrecht: Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel: Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
Artikel 3 Agrarisch
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor grondgebonden agrarisch bedrijf.