Inhoudsopgave
1.3 Geldende juridisch-planologisch kader
1.4 Probleemstelling en oplossingsrichting
1.5 Principeverzoek en medewerking
1.6 Inzet van dit wijzigingsplan
Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden
3.5 Archeologie en cultuurhistorie
3.7 Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
3.8 Landschaps- en bebouwingsbeeld
Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving
4.2 Toelichting op de bestemming
5.1 Economische uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op gronden behorende bij het agrarische bouwperceel aan de Koningsweg 15 te Breezand. Ter plaatse is bloembollenkwekerij W.W. van Haaster en Zn. B.V. gevestigd. Voor het bollenbedrijf is het planvoornemen van uitbreiding van de bedrijfsruimte opgevat. Hiervoor is een bouwvlakvergroting nodig. Realisatie van extra bedrijfsruimte op de locatie is noodzakelijk vanwege de groei van het bedrijf en de uitbreiding van de werkzaamheden.
De kadastrale perceelnummers (sectie K, gemeentecode ANA01) 7290, 7291 (deels) en 6071 (deels) zijn van toepassing op voorliggend wijzigingsplan. Navolgende figuur toont onder meer deze kadastrale percelen.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432000.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432000.png)
Figuur 1. Weergave kadastrale informatie op kaart (bron: PDOK viewer, 2018)
De exacte ligging van het plangebied blijkt verder uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit wijzigingsplan. In navolgende figuur met een topografische weergave van de omgeving is de ligging van het plangebied aangepijld.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432001.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432001.png)
Figuur 2. Ligging plangebied (bron: gemeentenatlas, 2018)
1.2 Planvoornemen
In navolgende figuur is de situatietekening van de bestaande en toekomstige situatie met het planvoornemen getoond. De uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing is als contour op de kaart weergegeven, voorzien achter de reeds bestaande bebouwing (in grijs) op de kadastrale percelen 6071 en 7291.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432002.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432002.png)
Figuur 3. Situatietekening (bron: Bouwbedrijf F.X. Huiberts B.V., 2018)
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432003.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432003.png)
Figuur 4. Gevelaanzichten van de te realiseren bebouwing (bron: Bouwbedrijf F.X. Huiberts B.V., 2018)
Voorgaande figuur toont de gevelaanzichten van het thans voorgenomen bouwplan voor uitbreiding achter de bestaande bedrijfsbebouwing. Het bouwplan gaat uit van een uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing in hetzelfde stramien als de bedrijfsloods waar aangrenzend aan wordt gebouwd. De nieuwe bedrijfsloods heeft een breedte van circa 63,5 meter bij een diepte van 30 meter. Met de bouw van doorgangen naar de bestaande bedrijfsloods leidt dit tot een toename aan bebouwingsoppervlak van ongeveer 1.985 m2. De maatvoering van de nieuwe agrarische bedrijfsloods betreft verder een 6 meter goothoogte en 10 meter nokhoogte. Dit is nagenoeg gelijk aan de bestaande bedrijfsloods en een gebruikelijke maatvoering voor agrarische gebouwen in het gebied.
Uitbreiding is aan de achterzijde van de bestaande bebouwing gewenst vanuit oogpunt van routing op het agrarisch bouwperceel. Hierdoor kunnen de huidige bedrijfsruimten bereikbaar blijven vanaf de bestaande erfverharding en is het interne transport in de loodsen beperkt. Bijkomend argument is dat de nieuwbouw hierdoor goeddeels niet in het oog komt te liggen van de bestaande bebouwing langs de Koningsweg.
1.3 Geldende juridisch-planologisch kader
In het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2006 van de voormalige gemeente Anna Paulowna, vastgesteld op 19 januari 2009 en gedeeltelijk goedgekeurd op 11 augustus 2009 door Gedeputeerde Staten. In dit bestemmingsplan zijn de gronden behorende bij het agrarische bouwperceel aan de Koningsweg 15 aangewezen voor 'Agrarische doeleinden II'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432004.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432004.png)
Figuur 5. Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2006
1.4 Probleemstelling en oplossingsrichting
Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2006 biedt door het ontbreken van een bouwvlak bij rechte niet de mogelijkheid om de bedrijfsruimte te realiseren op de door de bloembollenkwekerij gewenste locatie, te weten aangrenzend aan de achterzijde van de reeds bestaande bedrijfsbebouwing. Het planvoornemen is daardoor gelet op het geldende juridisch-planologisch kader niet passend binnen de van toepassing zijnde bouw- en gebruiksregels. Er dient daarom een nieuw, passend planologisch-juridisch kader te worden opgesteld.
Een vergroting van het huidige bouwvlak is noodzakelijk om verdere uitbreiding van bebouwing te kunnen realiseren. Het geldende bestemmingsplan biedt hiertoe (in artikel 4, lid 4.9, sub a betreffende het onderwerp 'Vergroten bouwvlak tot 2 hectare') onder voorwaarden de mogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid.
1.5 Principeverzoek en medewerking
Voor het plan is bij de gemeente op 28-09-2017 een principeverzoek ingediend voor medewerking aan het gewenste nieuwe planologisch-juridisch kader om het planvoornemen voor realisatie van extra bedrijfsruimte mogelijk te maken. De gemeente heeft daarop per mail van 05-10-2017 geantwoord (in beginsel) positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling te staan en heeft aangegeven medewerking aan de plannen te willen verlenen. Dit is nogmaals bij navraag bekrachtigd per mail op 25-04-2018.
1.6 Inzet van dit wijzigingsplan
Onderstaande figuur toont de nieuwe verbeelding voor het agrarische bouwperceel die de inzet van dit wijzigingsplan vormt. Wijzigingen ten opzichte van de situatie in het geldende bestemmingsplan betreffen het verwijderen van een deel van het bouwvlak aan de oostzijde en het vergroten van het bouwvlak aan de zuidzijde.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432005.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432005.png)
Figuur 6. Nieuwe verbeelding
Navolgende tabel toont de cijfermatige wijzigingen van het bouwvlak:
|
|
Oppervlakte |
Breedte |
Diepte |
|
Oud |
7.561 m2 |
78,4 meter |
110 meter |
|
Nieuw |
9.093 m2 |
67,0 meter |
150,4 meter |
Met dit wijzigingsplan vindt een beperkte uitbreiding van het bouwvlak met circa 20,4% plaats. De breedte van het nieuwe bouwvlak neemt af waar tegenover staat dat de dieptemaat wel toeneemt. De nieuwe dieptemaat van ruim 150 meter is een acceptabele aangezien op grond van het geldende bestemmingsplan middels wijziging bouwvlakken tot 2 hectare worden toegestaan waarbij de voorwaarde voor een maximum breedtemaat van 125 meter geldt. Hieruit volgt sowieso een in het gebied maximum toelaatbaar geachte dieptemaat van 160 meter.
1.7 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
De ontwerpbeschikking van de omgevingsvergunning en de bouwtekening zijn in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsings is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde ladder van toepassing. De met dit wijzigingsplan beoogde bouwvlaktuitbreiding ten behoeve van een agrarisch bedrijf houdt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in als bedoeld in vorengenoemd artikel van het Bro. Hierom is de Ladder niet van toepassing op het planvoornemen van dit wijzigingsplan.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2018)
Provinciale Staten hebben op 23-04-2018 een gewijzigde Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 02-05-2018 in werking is getreden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.
Het bestaande agrarische bouwperceel alsmede de de bouwvlakvergroting wordt aangemerkt als liggende in het landelijk gebied. Agrarische bedrijven in het landelijk gebied hebben op grond van de PRV een maximale omvang van 2 hectare. Hieraan wordt met dit wijzigingsplan (t.b.v. vergroting bouwvlak van ca. 0,76 ha naar ca. 0,91 ha) voldaan. Het plangebied ligt verder in het door de provincie specifiek aangewezen bollenconcentratiegebied. De inzet ligt daarmee primair op permanente bollenteelt. Ook hieraan voldoet dit wijzigingsplan ten behoeve van de bloembollenkwekerij.
2.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018
In de op 20-04-2018 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking gegeven voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, in het landschap. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt hiermee om samen met gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. De Leidraad is in de PRV verankerd in artikel 15 betreffende de ruimtelijke kwaliteitseis.
In de leidraad is ingegaan op de kernwaarden die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. Daarbij is ingegaan op de dynamiek die zich voordoet en zijn ambities en ontwikkelprincipes geformuleerd. Het provinciale grondgebied is hiertoe in de Leidraad ingedeeld in verschillende ensembles en structuren. Uit de Leidraad blijkt dat het plangebied ligt in het ensemble Koegras-Anna Paulownapolder.
Het ensemble Anna Paulownapolder grenst zowel aan de Noordzee als aan de Waddenzee. De landschappelijke opbouw lijkt op die van het ensemble Zijpe- en Hazepolder. Polder het Koegras, de Anna Paulownapolder, de Wieringerwaard en de Waardpolder behoren tot het aandijkingenlandschap en zijn vooral in gebruik voor bollenteelt en als akkerland.
Ensemble Koegras – Anna Paulownapolder wordt beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
-
de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
Polder Koegras is een efficiënte (bollen)productiepolder met een grofmazige orthogonale wegenstructuur, smalle vaarten en vlieten en weinig beplanting. Bijzondere landschapselementen zijn de oude nollen (zandduintjes) zoals de Garst en de ‘Verloren Dijk’ ten zuiden van Den Helder. Het Noordhollandsch Kanaal en de N9 vormen de oostgrens van de polder. De Anna Paulownapolder is ook een productiepolder met in het westen vooral bollenteelt en in het oosten meer akker- en weideland. De polder heeft een heel eigen karakter door het contrast tussen de rechthoekige inrichting en de kronkelige wegen die de natuurlijke kreekruggen volgen.
-
openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
Een zeer grote mate van openheid is een belangrijk kenmerk van het aandijkingenlandschap. De dijken, duinen en bomenrijen begrenzen de grote open ruimten. De wegen in de aandijkingen hebben meestal geen beplanting, wat bijdraagt aan het open karakter van het landschap. Binnen de aandijkingen zijn kleine accentverschillen in het open karakter. In de Anna Paulownapolder-west zijn de open ruimten tot blokken begrensd door de lintbebouwing.
-
de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.
De polderlinten vormen binnen de aandijkingen de dragers voor de bebouwing zoals de grote bollenbedrijven en burgerwoningen en cultuurhistorische elementen zoals landgoederen.
De paragraaf Landschaps- en bebouwingsbeeld gaat hier nader op in.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Strategische visie gemeente Hollands Kroon (2013)
De gemeente beschikt over een Strategische visie gemeente Hollands Kroon; Ruimte voor rust én dynamiek (vastgesteld door de raad d.d. 24-05-2012 en laatstelijk geactualiseerd d.d. 26-09-2013) die richtinggevende ideeën over verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst bevat. Het doel is vooral het geven van inzicht in waar de gemeenteraad naar streeft. Naast een richtsnoer is de visie een toetsingskader voor beleidsplannen, organisatieontwikkeling en de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk dienstverleningsconcept. Los van de ‘waan van de dag’ kan de raad aan de hand van de strategische visie keuzes op hoofdlijnen maken voor de langere termijn. De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma’s in de komende jaren. Voorliggend plan is niet in strijd met de strategische visie van de gemeente.
2.3.2 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)
In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. De omgevingsvisie stelt kaders voor het opstellen van programma's, plannen en projecten voor de periode tot 2030.
In de omgevingsvisie is onder meer op de 'agrarische sector' als onderwerp ingegaan. Hollands Kroon telt de meeste landbouwbedrijven van de provincie en heeft het grootste agrarische grondgebruik in Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Hiervoor gelden uniforme regels in de gehele gemeente en is er veel ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Iedereen heeft dezelfde bouwrechten, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwvlakken van 2 hectare voor bestaande agrarische bedrijven in nieuwe ruimtelijke plannen. Grotere bouwvlakken zijn ook mogelijk, als het bedrijf meer ruimte nodig heeft, maar deze ontwikkelingen zijn altijd maatwerk. Het is ook belangrijk om een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving te borgen. Aanvullend is vastgelegd dat er sprake moet zijn van circulaire economie, waarbij reststoffen of grondstoffen lokaal gebruikt of hergebruikt kunnen worden.
2.3.3 Welstandsnota Hollands Kroon (2013)
De Welstandsnota Hollands Kroon (versie 20-11-2013) geeft aan waar bouwplannen bij de welstandstoetsing aan dienen te voldoen. In de welstandsnota worden drie welstandsgebieden onderscheiden, te weten: 1. welstandsvrij, 2. welstandsluw en 3. welstandsintensief.
Het plangebied van dit wijzigingsplan is in de welstandsnota als welstandsluw gebied aangemerkt. Dit betekent dat voor een omgevingsvergunningsplichtig bouw- of verbouwplan een licht preventief welstandstoezicht aan de orde is. De initiatiefnemer is zelf grotendeels verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het (ver)bouwplan.
2.4 Conclusie
Uit de vorengaande behandeling van het relevante overheidsbeleid kan worden geconcludeerd dat toepassing van wijzigingsbevoegdheid passend is binnen de gestelde kaders.
Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden
3.1 Toetsingskader
Het bestemmingsplan Buitengebied 2006 van de voormalige gemeente Anna Paulowna biedt de mogelijkheid om het agrarische bouwvlak aan Koningsweg 15 te Breezand op grond van artikel 4, lid 4.9, sub a te wijzigen. De regels die daarvoor gelden, zijn de volgende:
"Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10 en overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub a, onder 1 kan worden vergroot tot ten hoogste 2 hectare, met dien verstande dat:
-
de breedte van het bouwvlak niet meer dan 125 m mag bedragen;
-
de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig is, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd."
Verder staan in artikel 4, lid 4.10 aanvullende voorwaarden:
"Een besluit tot vrijstelling op grond van lid 4 en lid 6, sub a tot en met k of een besluit tot wijziging op grond van lid 9 kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008."
In de navolgende paragrafen is per toetsingsaspect nagegaan in hoeverre het wijzigingsplan voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsregels.
3.2 Breedte bouwvlak
Met de vergroting van het bouwvlak wordt het bestaande bouwvlak niet verder verbreed en valt ruim binnen de maximumbreedte van 125 m. Er is zelfs sprake van een versmalling van 78,4 meter naar 67,0 meter aangezien een deel van het aan de oostzijde gelegen bouwvlak naar de zuidzijde wordt verplaatst. Aan de wijzigingsvoorwaarde met betrekking tot de maximale breedte van het nieuwe bouwvlak wordt dan ook voldaan.
3.3 Bedrijfsvoering
Om het bouwvlak uit te kunnen breiden, dient het wijzigingsplan bij te dragen aan een doelmatiger bedrijfsvoering. Realisatie van de extra bedrijfsruimte op de locatie is noodzakelijk geworden vanwege de groei van het ter plaatse gevestigde bloembollenkwekerij W.W. van Haaster en Zn. B.V. en uitbreiding van de teeltwerkzaamheden. In het geval dat bouwvlakvergroting niet zou kunnen worden gerealiseerd, moet het bedrijf elders opslag- en verwerkingsruimtes gebruiken. Dit is onder meer uit bedrijfeconomisch oogpunt onwenselijk. Centralisering op het hoofdadres aan Koningsweg 15 leidt tot optimalisatie en een gezonde toekomstige bedrijfsvoering. Voor de toekomstige logisitieke lijnen wordt tevens naar optimalisatie gestreefd. Dit komt tot uiting in de positionering van de uitbreiding aan de achterzijde van de huidige agrarische bedrijfsbebouwing.
3.4 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 20-06-2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
-
alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
-
dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
-
nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden aan het huidige pand, ten aanzien van de aanwezige broedende boerenzwaluwen, buiten de broedperiode van deze soort (globaal van begin mei tot eind augustus) te worden uitgevoerd.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten in het kader van de Wnb worden uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen project geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN en weidevogelleefgebied te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels en specifiek met het broedseizoen van boerenzwaluw.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
3.5 Archeologie en cultuurhistorie
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van archeologie beschikt de gemeente Hollands Kroon niet over een eigen gemeentelijk toetsingskader voor het plangebied. Thans wordt wel gewerkt aan een archeologische beleidsnota die het gehele grondgebied van de gemeente zal beslaan. Voor de studie naar het archeologisch aspect dient evenwel nog te worden teruggegrepen op andere bronnen.
In het geldende juridisch-planologisch kader voor het plangebied (het bestemmingsplan Buitengebied 2006) is geen archeologische beschermingsregeling aan de gronden van het plangebied verbonden. Van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) kan verder worden afgeleid dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een archeologisch waardevol gebied. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW3) laat zien dat er een lage trefkans is op de aanwezigheid van archeologische waarden.
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (paragraaf 2.2.3) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn waar met dit wijzigingsplan rekening mee zou moeten worden gehouden.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende archeologische dan wel cultuurhistorische waarden.
NOTA BENE
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Hollands Kroon).
3.6 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Normstelling en beleid
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.
Wateradvies
Bij het HHNK is op 31-05-2018 een digitale watertoets aangevraagd. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. De beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen.
VERHARDING EN COMPENSERENDE MAATREGELEN
Met het planvoornemen is sprake van een substantiële toename van bebouwing, namelijk 1.985 m2. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Wanneer compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk zijn, adviseert het hoogheemraadschap contact op te nemen om te bepalen wat de alternatieve mogelijkheden zijn.
RUIMTELIJKE ADAPTIE
Het hoogheemraadschap adviseert om in het planvoornemen het principe van ruimtelijke adaptie op te nemen. Zo kan worden gedaht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan worden gedacht aan waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer, vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
BEHEER EN ONDERHOUD WATERLOPEN
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied wordt geadviseerd zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen.
WATERKWALITEIT EN RIOLERING
Bij nieuwe, niet vervuilende ontwikkelingen, wordt geadviseerd om een gescheiden stelsel aan te leggen. Met oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Het volledige wateradvies van het HHNK is als bijlage bijgevoegd.
Watercompensatie
De toename aan verhard oppervlak wordt gecompenseerd door de bestaande sloot ten zuiden van de nieuwbouw, met circa 1 meter te verbreden. Hierdoor ontstaat circa 215 m2 aan waterberging (zie bijlage 3). HIermee wordt voldaan aan het advies van het hoogheemraadschap.
Conclusie
Met inachtneming van voorgenoemde standaardmaatregelen is het planvoornemen wat betreft de waterhuishouding uitvoerbaar.
3.7 Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
Op plaatsen waar industrie of andere bedrijvigheid is kan hinder voor de omgeving ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarom voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
In de VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
-
rustige woonwijk en rustig buitengebied;
-
gemengd gebied.
De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied. Het plangebied ligt in het buitengebied van Breezand en kan onder het omgevingstype 'gemengd gebied' worden geschaard aangezien de VNG-publicatie ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied beschouwt.
De voorgenomen uitbreiding van het agrarische bouwperceel wordt niet als hindergevoelig aangemerkt. De uitbreiding van het agrarische bedrijf kan daarentegen wel worden gezien als een hinderveroorzakende activiteit. Op basis van de VNG-publicatie kunnen de activiteiten ter plaatse worden ingedeeld in de categorie 'bloembollendroog- en prepareerbedrijven' (SBI-code 0163). Hiervoor is milieucategorie 2 van toepassing met een minimaal aan te houden richtafstand van 30 meter voor de aspecten geluid en geur. De gemeente Hollands Kroon hanteert echter een hogere milieucategorie indien in bedrijfsgebouwen gebruik wordt gemaakt van ventilatoren. Dit is bij het bloembollenkwekerijbedrijf het geval; in de loodsbebouwing zijn ventilatoren aanwezig in verband met de opslag van bloembollen. Derhalve is milieucategorie 3.1 van toepassing en geldt voor het het aspect geluid een minimale richtafstand van 50 meter. Omdat echter sprake is van een gemengd gebied mag de van toepassing zijnde minimale richtafstand weer met afstandstap worden verkleind, te weten naar 30 meter.
De voorgenomen uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats aan de achterzijde van het perceel. Daarnaast wordt geen aanvullend geluidproducerende apparatuur aan het perceel toegevoegd of van positie veranderd. De afstand van het bouwvlak ten opzichte van de gevel van de meest nabijgelegen woning (het buurperceel Koningsweg 17 aan de westkant) verandert met het planvoornemen van dit wijzigingsplan niet. De uitbreiding van het bouwvlak vindt op bijna 100 meter afstand van de achtergevel van deze woning plaats. Er is dus geen sprake van een verslechtering. Voor de andere nabijgelegen reguliere woning aan de overzijde van de weg (Koningsweg 18) treedt een verbetering op aangezien het bouwvlak enkele meters verder weg komt te liggen, op bijna 60 meter, door de bouwvlakverschuiving aan de oostkant. Het bouwplan ligt voorts op ruim 140 meter afstand van de gevel van deze woning.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432006.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432006.png)
Figuur 7. Luchtfoto, winter 2016 (bron: provincie Noord-Holland) met afstanden t.o.v. relevante reguliere woningen
Verder is met het plan geen sprake van schaduwwerking op percelen van anderen aangezien de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel aan de achterzijde plaatsheeft en wordt omsloten door de bij het agrarisch bouwperceel behorende eigen agrarische cultuurgronden. Er is geen nadeel voor naastliggende percelen van belanghebbenden in de omgeving.
Conclusie
Er mag worden geconcludeerd dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt. Dit wijzigingsplan mag wat dat betreft dan ook uitvoerbaar worden geacht.
3.8 Landschaps- en bebouwingsbeeld
Landschappelijke inpassing
RUIMTELIJK KADER
In het Beeldkwaliteitsplan Anna Paulowna Buitengebied d.d. 29 mei 2008 is aangegeven hoe erven van (agrarische) bedrijven binnen het plangebied het beste kunnen worden uitgebreid. Daarin zijn de volgende principes opgenomen:
-
als algemeen principe geldt dat er een duidelijk onderscheid blijft bestaan tussen een representatief (voor)erf, een woonzone en het bedrijfsgedeelte;
-
de uitbreiding van de bebouwing is achterwaarts gericht;
-
er ontstaat een nieuwe onderlinge samenhang tussen de gebouwen;
-
hoofdwatergangen, kavelsloten en waardevolle beplantingen worden gerespecteerd;
-
beeldverstorende en niet meer functionerende bedrijfsgebouwen worden verwijderd;
-
een landschappelijke inpassing wordt gegarandeerd door middel van singelbeplanting (versterking van groen (haag/struikgewas (minimaal 5 m breed) langs ten minste twee zijden);
-
er ontstaat geen gesloten bebouwingsbeeld;
-
de nieuwe massa vormt geen abrupte overgang naar het buitengebied. Met andere woorden: bebouwing in de buitenrand van het erf blijft op beperkte goothoogte bijvoorbeeld door een visuele verlaging van de gootlijn;
-
de onderlinge samenhang van de bouwmassa’s op het erf wordt versterkt en/of blijft aanwezig. Nieuwe bouwmassa’s tonen een evenwichtig beeld (duidelijke vorm in goede verhoudingen);
-
de detaillering van nieuwe bedrijfsgebouwen is eenvoudig en sober.
INRICHTINGSPLAN
De uitbreiding van het bedrijf heeft een zo compact mogelijke hoofdopzet, om daarmee de invloed op het landschap zo klein mogelijk te houden (zie bijlage 3). De luifel aan de achterzijde van de bestaande loods wordt gesloopt, zodat de nieuw te bouwen loods zo dicht mogelijk op de bestaande loods gebouwd kan worden (een tussenruimte van 5 meter is noodzakelijk in verband met brandoverslag). Dicht achter de nieuwe loods worden in de toekomst mogelijk nog twee silo’s gebouwd voor wateropvang (op 5 meter afstand van de bebouwing). Op het erf wordt bovendien niet meer verharding aangebracht dan functioneel noodzakelijk. De waterberging wordt ingepast door de bestaande sloot ten zuiden van de nieuwbouw met circa 1 meter te verbreden (zie bijlage 3). Hierdoor ontstaat circa 215 m2 aan waterberging.
De bestaande hoofdopzet van het erf in een representatief voorerf (met de bedrijfswoning) en een werkerf met bedrijfsbebouwing wordt gehandhaafd. De nieuwe bebouwing sluit voor wat betreft de hoofdvorm, detaillering en het kleur- en materiaalgebruik aan op de bestaande bebouwing. Hierdoor ontstaat, vanuit het open landschap gezien, een rustig en evenwichtig bebouwingsbeeld. De uitbreiding wordt niet ingepast met opgaande groene elementen.
![i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432007.png [image]](i_NL.IMRO.1911.BPBG2006wp003-va01_432007.png)
Figuur 8. Inrichtingsplan (BugelHajema Adviseurs BV, 2018)
Het inrichtingsplan voldoet in hoofdlijnen aan de gestelde principes voor landschappelijke inpassing uit het beeldkwaliteitsplan. Van twee principes wordt bewust afgeweken. De uitbreiding wordt niet ingepast met opgaande beplanting en er wordt geen lagere gootlijn toegepast aan de zijde van het open landschap.
In het plan wordt geen opgaande beplanting toegepast, omdat dit geen meerwaarde betekent voor het ruimtelijk beeld. De toevoeging van opgaand groen is dan ook niet functioneel. In de bestaande situatie is geen sprake van opgaande beplanting. Door de uitbreiding in te passen met opgaande beplanting, ontstaan losse groene elementen op het achtererf, die geen relatie hebben met het bestaande erf en daarnaast nauwelijks effect hebben op het ruimtelijk beeld. Toevoegen van opgaand groen aan de oostzijde gaat vooral ten koste van het doorzicht op het landschap (levert een meer gesloten beeld op). Aan de westzijde is opgaand groen door de eigendomssituatie bovendien alleen mogelijk door de uitbreiding meer in oostelijke richting te situeren. Deze verschuiving gaat vooral ten koste van de samenhang in het bebouwingsbeeld en is daarom niet gewenst.
Omdat de uitbreiding niet landschappelijk wordt ingepast met opgaand groen, is een eenduidig en samenhangend bebouwingsbeeld van groot belang. Voor de hoofdvorm van de nieuwe loods is er daarom voor gekozen om aan te sluiten op de hoofdvorm van de bestaande bebouwing en geen lagere gootlijn toe te passen.
Met het voorliggende inrichtingsplan is gezien de specifieke situatie van het plangebied, sprake van een goede landschappelijke inpassing.
3.9 Milieusituatie
3.9.1 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).
Het planvoornemen leidt met de uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing niet tot een toevoeging van een geluidsgevoelig object in het plangebied. Onderzoek naar geluidshinder vanwege wegverkeer is dan ook niet relevant. Met betrekking tot het planvoornemen is geluidhinder geen relevant aandachtspunt.
Conclusie
Op grond van de Wgh zijn er geen belemmeringen en mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
3.9.2 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
De bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat (het Bodemloket) biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
Uit de bodeminformatiekaart kan worden opgemaakt dat het plangebied niet is onderzocht. Daarnaast wordt ook geen melding gemaakt van historische activiteiten met betrekking tot bodemverdachte werkzaamheden ter plaatse. Er is derhalve op voorhand geen verdenking van bodemverontreiniging in het plangebied. Uit de bodemkwaliteitskaart 2013 blijkt dat het plangebied valt in de kwaliteitsklasse landbouw/natuur. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Conclusie
Het planvoornemen wordt vooralsnog niet belemmerd door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de te realiseren bouwwerken, wordt milieukundig bodemonderzoek verricht. Hieruit zal blijken dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
3.9.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het plangebied is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de directe omgeving (minimaal 1 kilometer) van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
3.9.4 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.
Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.401 voertuigbewegingen van auto's dan wel 109 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2017).
In de regeling NIBM is een aantal landbouwinrichtingen opgenomen die, ongeacht de omvang van het bedrijf, nibm zijn. De uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing die het planvoornemen mogelijk maakt valt hieronder (te weten: akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt). Het planvoornemen moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan en hoeft niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden.
Conclusie
Het wijzigingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
3.10 Uitzicht van woningen
Omdat de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing geheel aan de achterzijde van de bestaande bebouwing plaatsvindt, is er geen sprake van het beperken van het uitzicht vanuit woningen. Er is zelfs sprake van een juridisch-planologische verbetering voor de woningen aan de overzijde van de Koningsweg. Een deel van het bouwvlak aan de oostzijde is namelijk verschoven (smaller bouwvlak in de toekomstige situatie) waardoor een vrijer doorzicht vanaf de Koningsweg is geborgd.
3.11 Verkeersveiligheid
Door de voorgenomen uitbreiding vindt er een optimalisatie van de bedrijfsvoering en logistieke lijnen plaats. Er wordt vooreerst niet van een significant groter aandeel verkeersbewegingen vanwege het planvoornemen uitgegaan. Dit wijzigingsplan is ingegeven vanwege het tekort aan opslag- en verwerkingsruimte. Wanneer dat elders moet worden gevonden, is sprake van dubbele verkeersbewegingen vanwege af- en aanvoer. Voorts vindt de uitbreiding plaats aan de achterzijde van het bestaande erf. Hierdoor vindt geen nieuwe bebouwingssituatie in het lint langs de Koningsweg plaats waarmee het uitzicht vanuit slecht overzienbare situaties wordt belemmerd. De verkeersveiligheid is gelet op de voorgenomen plannen dan ook niet in het geding.
Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving
4.1 Algemeen
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
4.2 Toelichting op de bestemming
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Agrarisch - Agrarische doeleinden II'. De inhoud van deze bestemming is afgestemd op de toepasselijke activiteiten in het plangebied en is gelijk aan wat is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2006, het moederplan. In de regels bij dit plan is dit verder uitgewerkt. Uitsluitend de omvang en de plaats van het bouwvlak zijn met voorliggende wijzigingsplan aangepast. Dit kan van de bij het plan behorende verbeelding worden afgelezen, waarvan tevens in figuur 6 in paragraaf 1.6 het kaartfragment is getoond.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met de initiatiefnemer zal hiertoe een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst worden gesloten. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan ter beoordeling aan de overlegpartners voorgelegd.