Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zwinweg 9, Anna Paulowna
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz49-va01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Zwinweg 9, Anna Paulowna' met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPBG2006hz49-va01 van de gemeente Hollands Kroon.
 
1.2 Bestemmingsplan 
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens  
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Bebouwing  
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.6 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.7 Bestemmingsvlak 
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.8 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.9 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk.
 
1.10 Bouwgrens  
De grens van een bouwvlak.
 
1.11 Bouwlaag  
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw,
dakopbouw en/of zolder.
 
1.12 Bouwperceel  
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.13 Bouwperceelgrens  
De grens van een bouwperceel.
 
1.14 Bouwvlak  
Een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan
 
1.15 Bouwwerk  
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden.
 
1.16 Dienstverlening 
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
 
1.17 Dienstwoning  
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein
noodzakelijk is.
 
1.18 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
1.19 Maatschappelijke voorzieningen
Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.20 Ondergeschikte horeca 
niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 1, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, met dien verstande dat in geval van ondergeschikte horeca van categorie 1 en detailhandel, maximaal 20% van de verkoop vloeroppervlakte van het gebouw tot maximaal 20 m² voor ondergeschikte horeca gebruikt mag worden;
 
1.21 Overkapping 
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.
  
1.22 Paardenbak  
Buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een andere ondergrond dan gras
en al dan niet voorzien van een omheining en/of overkapping.
 
1.23 Paardenhouderij 
Een zorgbedrijf dat gericht is op het therapeutisch werken, houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij en/of de handel in paarden en/of pony’s.
 
1.24 Permanente bewoning 
Bewoning van een gebouw als hoofdverblijf.
 
1.25 Voorgevellijn  
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.26 Woonzorgunit  
Een onzelfstandige woonruimte bedoeld voor kort durend verblijf door mensen die zorg behoeven.  
 
1.27 Woonzorgeenheid 
Een zelfstandige woonruimte met eigen adres die is te bereiken via het erf, de trap en de gedeelde verkeersruimte (de gang) met keuken, douche en toilet bedoeld voor permanente bewoning door mensen die zorg behoeven.
 
1.28 Woning
Een complex van ruimten in één gebouw, krachtens zijn indeling en inhoud geschikt en uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.
  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. groenvoorzieningen;
  2. sport- en speelvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. waterlopen en waterpartijen.
  7. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - windhaag’ is een in de winter dichte en groenblijvende haag toegestaan met een minimale hoogte van 3 m op de grond van het perceel zoals aangediend ter plaatsen van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen - windhaag’
 
3.2 Bouwregels
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel :
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen van derden;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de woonsituatie,
 
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
 
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting dichtbegroeide windhaag
De planologische omzetting van het perceel met een woonbestemming naar een perceel met een Maatschappelijke bestemming voor de bouw van een multifunctioneel woonzorggebouw is slechts toegestaan indien een in de winter dichte en groenblijvende haag wordt aangebracht en in stand wordt gehouden, met een minimale hoogte van 3 m op de grens van het Maatschappelijke perceel zoals aangeduid ter plaatse van de functie aanduiding ‘specifieke vorm van groen - windhaag’
Artikel 4 Maatschappelijk
   
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. maatschappelijke voorzieningen, waaronder een zorginstelling met bijbehorende dienstwoning
 
met daarbij behorende:
 
  1. zorggebouw;
  2. woonzorgunits;
  3. woonzorgeenheden;
  4. paardenboxen;
  5. paardenbak;
  6. gebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  7. erven en open terreinen;
  8. speelvoorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  11. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  12. openbare nutsvoorzieningen;
  13. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de oppervlakte van het hoofdgebouw met woonzorgunits mag niet meer bedragen dan 320 m2;
    2. de oppervlakte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 102 m2;
    3. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
    4. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
    5. gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw en de dienstwoning gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het  hoofdgebouw waren gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
      2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de  voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
      3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
      4. de gezamenlijke oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw en de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 200 m2;
      5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
      6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
      7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 7 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      8. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 meter bedragen;
      9. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    3. de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is de bestaande oppervlakte die 1.268m2 bedraagt;
    4. de hoogte van een omheining ten behoeve van de paardenbak mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
    5. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.
  
4.3 Specifieke gebruiksregels
  1. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
  3. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  4. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  5. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning.
 
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting in stand houden paardenboxen
De planologische omzetting van het perceel met een woonbestemming naar een perceel met een Maatschappelijke bestemming voor de bouw van een multifunctioneel woonzorggebouw is slechts toegestaan indien de locatie van de paardenboxen in omvang en volume in stand blijft. De paardenboxen dienen als bufferzone tussen de Maatschappelijke bestemming en de bestemming Agrarische Doeleinden I zoals aangeduid ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - paardenboxen’.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² waarbij de ondergrond dieper dan 40 cm wordt verstoord, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
 
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
5.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1. winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.
5.2.3 Voorwaarden
Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport of de in lid 5.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
 
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
 
5.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
 
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m² beslaan.
 
5.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
5.3.4 Archeologisch rapport
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
 
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
5.3.5 Voorwaarden
Indien uit het in lid 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde – Archeologie 3' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
7.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 indien:
 
  1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
 
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
8.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 indien:
 
  1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
 
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
 
8.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
 
  1. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  3. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. het gebruik van gronden en bebouwing voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 7.1 of 8.1 niet in stand wordt gelaten.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
 
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,
 
bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:
 
  1. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit vanuit technisch oogpunt noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan  Zwinweg 9, Anna Paulowna