direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerweg 36a Breezand
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bloembollenkwekerij en -handel Teeuwen en Zn. BV aan de Meerweg 36a in Breezand wil haar bedrijf graag uitbreiden. De beoogde nieuwe loodsen passen niet binnen het bouwvlak zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' van de voormalige gemeente Anna Paulowna. Het bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid om te groeien naar een maximaal bouwvlak van 2 hectare. De wijzigingsbevoegdheid is omkleed met voorwaarden waar aan voldaan dient te worden. Met behulp van dit wijzigingsplan is de ligging en de omvang van het bouwvlak gewijzigd. In de navolgende toelichting is ingegaan op de wijze waarop aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan.

Het plangebied is in onderstaande figuur globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0001.png"

Figuur 1. Globale weergave plangebied

1.2 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een korste beschrijving van het plan gegeven. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, is in de hoofdstukken 2 en 3 ook aandacht besteed aan het van toepassing zijnde beleid van de provincie en de gemeente, omdat de toepassing van de bevoegdheid bij voorkeur ook past binnen het verder geldend beleid. Of aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan is verder beoordeeld in het hoofdstuk 4 'toetsing'. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen ten oosten van Breezand en heeft betrekking op gronden behorende bij het perceel Meerweg 36a te Breezand (kadastraal perceelnummer 4587, sectie K, gemeentecode ANA01) gemeente Hollands Kroon. Meerweg 36 betreft de bedrijfswoning die op een afzonderlijk perceel is gesitueerd. Op het bedrijfsperceel staan in de huidige situatie meerdere bedrijfsgebouwen, tussen de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning is verharding aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0002.png"

Figuur 2. Huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is van plan om het bedrijf uit te breiden met extra verwerkings-, spoel- en droogruimte voor de bloembollen. Het bestaande bouwvlak is 0,65 hectare groot. Het voornemen is om het bouwvlak uit te breiden tot bijna 1 hectare. De nieuwe loodsen worden achter de bestaande loodsen gesitueerd. Daarnaast vindt er een verlenging van de achterste reeds bestaande loods in oostelijke richting plaats.

2.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' van de voormalige gemeente Anna Paulowna, vastgesteld op 19 januari 2009 en gedeeltelijk goedgekeurd op 11 augustus 2009 door Gedeputeerde Staten. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Agrarische doeleinden II'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0003.png"

Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2006'

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Bij de structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt geregeld aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.

Het plangebied valt onder het door de provincie aangewezen gebied voor grootschalige landbouw en bollenconcentratiegebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend van schaalvergroting en specialisatie zet zich voort vanuit een economisch perspectief. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Per 1 maart 2017 is de nieuwe Provinciale Ruimtelijk Verordening (PRV) in werking getreden. Hierin zijn de provinciale belangen die voortkomen uit de Structuurvisie Noord-Holland, uitgewerkt in algemene regels.

In de verordening zijn voor verschillende gebieden regels opgenomen. Op hoofdlijnen zijn twee algemene gebieden te onderscheiden: het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. De bestaande bedrijfsgebouwen vallen onder het bestaand stedelijk gebied, de omliggende gronden vallen onder het landelijk gebied. De uitbreiding zal hierdoor plaatsvinden in landelijk gebied.

Het plangebied is aangewezen als gebied voor grootschalige landbouw en bollenconcentratiegebied. In dit gebied heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare. Voorliggend wijzigingsplan maakt dit eveneens mogelijk.

Conclusie

Uit het bovenstaande valt af te leiden dat de wijzigingsbevoegdheid binnen het kader van het geldend provinciaal beleid kan worden uitgeoefend.

3.2 Gemeentelijk beleid

Strategische visie gemeente Hollands Kroon

De gemeente beschikt over een Strategische visie gemeente Hollands Kroon; Ruimte voor rust én dynamiek (vastgesteld door de raad op 24 mei 2012 en laatstelijk geactualiseerd op 26 september 2013). Deze visie bevat richtinggevende ideeen over verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst. Het doel is vooral het geven van inzicht in waar de gemeenteraad naar streeft. Naast een richtsnoer is de visie een toetsingskader voor beleidsplannen, organisatieontwkkeling en de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk dienstverleningsconcept. Los van de 'waan van de dag' kan de raad aan de hand van de strategische visie keuzes op hoofdlijnen maken voor de langere termijn. De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma's in de komende jaren.

Omgevingsvisie Hollands Kroon

In december 2016 is de omgevingsvisie Hollands Kroon door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van dit plan is het hebben van een integrale visie op de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. De omgevingsvisie stelt kaders voor het opstellen van programma's, plannen en projecten voor de periode tot 2030.

Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Hiervoor gelden uniforme regels in de gehele gemeente en is er veel ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

Iedereen heeft dezelfde bouwrechten, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwvlakken van twee hectare voor bestaande agrarische bedrijven in nieuwe ruimtelijke plannen. Grotere bouwvlakken zijn ook mogelijk, als het bedrijf meer ruimte nodig heeft, maar deze ontwikkelingen zijn altijd maatwerk. Het is ook belangrijk om een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving te borgen. Aanvullend is vastgelegd dat er sprake moet zijn van circulaire economie, waarbij reststoffen of grondstoffen lokaal gebruikt of hergebruikt kunnen worden.

Conclusie

Uit het bovenstaande valt af te leiden dat de wijzigingsbevoegdheid past binnen het kader van het geldend gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden

4.1 Toetsingskader

Het bestemmingsplan Buitengebied 2006 van de voormalige gemeente Anna Paulowna biedt de mogelijkheid om het bouwvlak van Meerweg 36(a) op grond van artikel 4 lid 9 te wijzigen. De regels die daarvoor gelden, zijn de volgende:

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 10 en overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub a, onder 1 kan worden vergroot tot ten hoogste 2 hectare, met dien verstande dat:

  • 1. de breedte van het bouwvlak niet meer dan 125 m mag bedragen;
  • 2. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  • 3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  • 4. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  • 5. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.

Verder staan in artikel 4 lid 10 aanvullende voorwaarden:

Een besluit tot vrijstelling op grond van lid 4 en lid 6, sub a tot en met k of een besluit tot wijziging op grond van lid 9 kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de milieusituatie;
  • 4. het uitzicht van woningen;
  • 5. de verkeersveiligheid.

Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.

In de navolgende paragrafen is per paragraaf getoetst in hoeverre het wijzigingsplan voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsregels.

4.2 Breedte bouwvlak

Met de vergroting van het bouwvlak wordt het bestaande bouwvlak niet verder verbreed en valt ruim binnen de maximumbreedte van 125 m. Daarmee wordt aan de wijzigingsvoorwaarde met betrekking tot de maximale breedte van het nieuwe bouwvlak voldaan.

4.3 Bedrijfsvoering

Om uit te kunnen breiden dient het plan bij te dragen aan een doelmatiger bedrijfsvoering. Teeuwen en Zn BV huurt momenteel op meerdere locaties opslag- en verwerkingsruimtes, dit is verre van een ideale situatie. Om de bedrijfsvoering te optimaliseren is gekozen voor een centrale locatie op dit adres. Daarbij is ook gekeken naar de mogelijkheid om op de andere locatie van het bedrijf (Meerweg 22) uit te breiden, maar dit stuitte op teveel bezwaren voor zowel omgeving als verkeersveiligheid. Door deze locatie te kiezen en hier uit te breiden is het bedrijf voorbereid op de toekomst. De uitbreiding is hierbij milieuverantwoord; een zonnedak zal geplaatst worden en de ontsmettingsplaats wordt geoptimaliseerd. De verwerkingsruimte wordt arbeidsvriendelijker door toepassing van een akoestisch dak. Daarnaast worden de logistieke lijnen door de uitbreiding geoptimaliseerd. Ook kunnen de droogprocessen beter in de hand worden gehouden door de toepassing van nieuwe energiezuinige technieken.

4.4 Gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden

De gebruiksmogelijkheden worden door de uitbreiding van het erf en de bebouwing niet beperkt. De omliggende gronden worden agrarisch gebruikt. Er is een beperkt effect als gevolg van schaduwwerking. Deze schaduwwerking is vooral van belang voor de eigenaar van het bedrijf, waardoor er nauwelijks nadeel voor de naastliggende belanghebbenden bestaat.

4.5 Landschaps- en bebouwingsbeeld

In het Beeldkwaliteitsplan Anna Paulowna Buitengebied is aangegeven hoe erven van (agrarische) bedrijven binnen het plangebied het beste kunnen worden uitgebreid. Daarin zijn de volgende principes opgenomen:

  • als algemeen principe geldt dat er een duidelijk onderscheid blijft bestaan tussen een representatief (voor)erf, een woonzone en het bedrijfsgedeelte;
  • de uitbreiding van de bebouwing is achterwaarts gericht;
  • er ontstaat een nieuwe onderlinge samenhang tussen de gebouwen;
  • hoofdwatergangen, kavesloten en waardevolle beplantingen worden gerespecteerd;
  • beeldverstorende en niet meer functionerende bedrijfsgebouwen worden verwijderd;
  • een landschapelijke inpassing wordt gegarandeerd door middel van singelbeplanting.

De uitbreiding van het erf voldoet aan bovenstaande principes:

  • de uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde, waarbij de nieuwe bebouwing aansluit bij de bestaande bebouwing;
  • de bestaande structuurlijnen worden geheel gerespecteerd;
  • er is geen sprake van overtollige bedrijfsgebouwen; van sloop is dan ook geen sprake;
  • er is niet voorzien in een singelbeplanting, omdat de landschappelijke situatie daarom niet vraagt.

Op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat aan de principes van het geldend BKP is voldaan.

4.6 Uitzicht van woningen

Omdat de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing geheel aan de achterzijde van de bestaande bebouwing plaatsvindt, is er geen sprake van het beperken van het uitzicht vanuit woningen.

4.7 Verkeersveiligheid

De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het bestaande erf. Als gevolg daarvan wordt uitzicht vanuit slecht overzienbare situaties niet belemmerd. De verkeersveiligheid is dan ook niet in het geding.

4.8 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 16 januari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

TOETSING

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Als gevolg van het plan gaat geen essentieel foerageergebied van jaarrond beschermde vogelsoorten verloren.

Verstoring van mogelijke verblijfplaatsen, vliegroutes en/of belangrijk foerageergebied van vleermuizen is niet aan de orde. Met betrekking tot de beoogde plannen is een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag naar het voorkomen van vleermuizen in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Gezien de aanwezigheid van een spoelkuil kan het voorkomen van rugstreeppad binnen de planlocatie niet geheel worden uitgesloten. Met de voorgenomen plannen zal de bestaande spoelkuil worden verplaatst, waarmee eventueel geschikt voortplantingsbiotoop niet wordt aangetast. Mits dit buiten de voortplantingsperiode van rugstreeppad (april t/m juli) plaatsvindt, worden er geen negatieve effecten verwacht op de aanwezigheid van rugstreeppad.

Rugstreeppad is een pionierssoort die snel nieuw leefgebied kan koloniseren. Indien zich een populatie van rugstreeppad vestigt op een bouwplaats, kunnen de werkzaamheden stilgelegd worden. In dit kader is het dan ook aan te bevelen om de werkzaamheden te plannen buiten de gevoelige voortplantingsperiode van rugstreeppad (april t/m juli). Tevens kan worden voorkomen dat gedurende de bouwfase geschikte voortplantingswater ontstaan door te voorkomen dat er waterplassen blijven staan in de bouwput. Als alternatief kan een amfibieënscherm om een bouwplaats aangebracht worden.

Als gevolg van het plan kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

TOETSING

Gezien de terreinomstandigheden, de ligging in het open, intensieve agrarische gebied en de tussenliggende afstand, zijn met betrekking tot het voorgenomen project geen negatieve effecten op Natura 2000-, NNN- en weidevogelleefgebieden te verwachten. Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels en de voortplantingsperiode van rugstreeppad is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig. Geadviseerd wordt om vestiging van rugstreeppad tijdens de uitvoering van de plannen te voorkomen.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig.

4.9 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.9.1 Archeologie

Van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) kan worden afgeleid dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een archeologisch waardevol gebied. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW3) laat zien dat er een lage trefkans is op de aanwezigheid van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0004.png"

Figuur 4. Uitsnede AMK en IKAW3, plangebied met blauw kader weergegeven

4.9.2 Cultuurhistorie

Als handreiking voor onderzoek naar de cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie met bijbehorende informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze digitale informatiekaart geraadpleegd op het voorkomen van cultuurhistorisch waardevolle aspecten, zoals monumenten, structuurlijnen of andere elementen. Uit de provinciale informatie blijkt dat het plangebied valt binnen de begrenzing van het aandijkingenlandschap, maar dat in het plangebied zelf geen cultuurhistorisch waardevolle aspecten aanwezig zijn.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden.

4.10 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Het planvoornemen leidt met de realisatie van de nieuwe bedrijfsloodsen niet tot een toevoeging van een geluidsgevoelig object in het plangebied. Het is met betrekking tot dit planvoornemen daarom niet relevant om hier aandacht aan te besteden.

Conclusie

Op grond van de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen en mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

De bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat (Bodemloket) biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0005.png"

Figuur 5. Uitsnede Bodemkaart (bron: Bodemloket)

Van de bodeminformatiekaart valt af te lezen dat het plangebied niet is onderzocht. Daarnaast wordt ook geen melding gemaakt van historische activiteiten met betrekking tot bodemverdachte werkzaamheden ter plaatse. Er is derhalve op voorhand geen verdenking van bodemverontreiniging in het plangebied.

Conclusie

Het planvoornemen wordt vooralsnog niet belemmerd door de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Wel moet voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de te realiseren bouwwerken milieukundig bodemonderzoek worden verricht, waaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Door de RUD NHN wordt aanbevolen om in dat geval het bodemonderzoek te combineren met eind- en nulsituatieonderzoek ter plaatse van de huidige en toekomstige spoelkuil. Het bodemonderzoek zal te zijner tijd ter beoordeling aan de RUD NHN worden voorgelegd.

4.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De normen voorhet plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden maar slechts oriënterende waarden. In bovenstaande besluiten is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes middels een belangenafweging moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Bij een toename van het groepsrisico moet ten opzichte van de oriëntatiewaarde gekeken worden naar alternatieven, zoals de rol van de brandweer en dergelijke.

Om na te gaan of voor het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. In de ruime omgeving (minimaal 1 kilometer) van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Op ruim 800 meter afstand ten westen van het plangebied is de intercitylijn Den-Helder - Heerhugowaard gelegen, over dit traject vindt echter geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz022-va01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl)

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg staat.

4.13 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.401 voertuigbewegingen van auto's dan wel 109 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2017)

In de regeling NIBM is een aantal landbouwinrichtingen opgenomen die, ongeacht de omvang van het bedrijf, nibm zijn. De uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing die het planvoornemen mogelijk maakt valt onder deze categorie. Het planvoornemen moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan en hoeft niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden.

Conclusie

Het wijzigingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.14 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET

De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid:

HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER

De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Wateradvies

Bij het HHNK is op 25-01-2018 een digitale watertoets aangevraagd. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het HHNK dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het wateradvies van het HHNK is als bijlage bijgevoegd.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in peilgebied 2803-03 in de Anna Paulownapolder. Het ter plaatse geldende zomerpeil is NAP - 0,60 meter en het winterpeil -0,90 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire en primaire waterlopen naar het gemaal Balgdijk. Daar wordt het water via dit gemaal op de Amstelmeer-boezem uitgeslagen.

Waterkwantiteit

In het plangebied vindt een verhardingstoename plaats van circa 4.857 m2. Op het perceel wordt geen extra erfverharing aangebracht. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 2803-03 uitgebreid te worden met 12% van de verhardingstoename aan additioneel te graven oppervlak waterberging. Hierbij is uitgegaan van specifieke uitgangspunten voor dit peilgebied. De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen.

De benodigde watercompensatie zal worden gerealiseerd door middel van het afvoeren van het hemelwater van het dakoppervlak naar een watersilo. Het hoogheemraadschap houdt daarbij de uitgangspunten aan van de beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en Alternatieve vormen van waterberging'. De silo met een capaciteit van 348 m3 is net voldoende groot om het afstromende hemelwater van het dakoppervlak op te vangen en dit gedoseerd richting het oppervlaktewatersysteem te lozen. Eventuele dempingen dienen één op één te worden gecompenseerd.

Het HHNK is momenteel aan het bezien of het eventueel mogelijk is water in de ondergrond op te slaan. Vooralsnog zijn geen bruikbare resultaten bekend. Derhalve wordt uitgegaan van de opslag van water in een watersilo, zoals hiervoor is aangegeven.

Waterkwaliteit en riolering

Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het HHNk geeft daarom als advies om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Daarnaast dient met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van >800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Conclusie

Het aspect water zal niet tot belemmeringen leiden voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.15 Bedrijfshinder

Op plaatsen waar industrie of andere bedrijvigheid is kan hinder voor de omgeving ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarom voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:

1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;

2. gemengd gebied.

De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Breezand. en valt onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. Volgens de VNG-publicatie kan namelijk ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied worden beschouwd.

De bedrijfsuitbreiding, zoals deze met voorliggend wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt, wordt niet gezien als hindergevoelig. De uitbreiding van het bloembollenbedrijf kan daarentegen wel worden gezien als een hinderveroorzakende activiteit. Op basis van de VNG-publicatie kunnen de activiteiten worden ingedeeld in het bedrijfstype 'bloembollendroog- en prepareerbedrijven' (SBI-2008 0163). De milieucategorie behorend bij deze activiteiten is categorie 2. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten geluid en geur. De gemeente Hollands Kroon hanteert echter één milieucategorie hoger indien in bedrijfsgebouwen gebruik gemaakt wordt van ventilatoren. Het is aannemelijk dat bij dit bedrijf de loodsen van ventilatoren zijn voorzien in verband met de opslag van bloembollen. In dat geval is milieucategorie 3.1 van toepassing en geldt voor het het aspect geluid een minimale richtafstand van 50 meter.

De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats aan de achterzijde van het perceel, tevens worden de loodsen aan de oostzijde verlengd. De afstand van het bouwvlak ten opzichte van de gevel van de dichtsbijzijnde woning (Meerweg 38) zal niet veranderen, dit blijft circa 31 meter. Er is dus geen sprake van een verslechtering. Aangezien sprake is van gemengd gebied mag op basis van de VNG-publicatie de richtafstand voor het aspect geluid met één afstandstap worden verkleind tot 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

In de toekomstige situatie zullen nagenoeg geen extra vervoersbewegingen plaatsvinden. Door de bouw van de loodsen vindt er een optimalisatie van de bedrijfsvoering en logistieke lijnen plaats. In de huidige situatie wordt ruimte gehuurd om de bollen op te slaan. Na het rooien en verwerken van het product wordt het plantmateriaal op een gehuurde locatie en Meerweg 22 opgeslagen. Wanneer het planttijd is wordt het weer opgehaald. Hierdoor is er in de huidige situatie sprake van dubbele verkeersbewegingen. In de toekomstige situatie zullen deze extra vervoersbewegingen vervallen want dan blijft door de extra opslagruimte alles op hetzelfde adres.

Conclusie

Het aspect bedrijfshinder zal niet tot belemmeringen leiden bij de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.16 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

De bouw van een nieuwe loods biedt bij uitstek mogelijkheden om groene energie op te wekken door middel van het plaatsen van zonnepanelen. Dit kan zowel direct bij de bouw of wanneer de loods als in gebruik is genomen. Van belang is dat bij het ontwerp hier al in een vroeg stadium rekening mee wordt gehouden. Op de nieuwe loodsen zal een zonnedak worden geplaatst. Daarnaast zal voor de droogprocessen gebruik gemaakt worden van nieuwe energiezuinige technieken.

DUURZAAM BOUWLOKET

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

5.2 Bestemming

Het plangebied krijgt de bestemming Agrarisch - Agrarische doeleinden 2. De inhoud van deze bestemming is precies dezelfde als die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2006, het moederplan. In de regels bij dit plan is dit verder uitgewerkt. Uitsluitend de omvang en de plaats van het bouwvlak zijn aangepast. Dit kan op de bij het plan behorende verbeelding worden afgelezen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met de initiatiefnemer zal alleen een planschadeovereenkomst worden afgesloten aangezien het om een planologisch lichte afwijking gaat. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg is het plan ter beoordeling aan de provincie en het HHNK voorgelegd. Van het HHNK is een reactie ontvangen. Dit advies is in dit plan verwerkt.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 24 april 2018 tot 14 juni 2018 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.