direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Anna Paulowna - Middenweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz021-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Middenweg 3 te Anna Paulowna werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten beëindigd. Het voornemen is daarom om het perceel te gebruiken ten behoeve van reguliere bewoning, met behoud van de bestaande agrarische schuur, een mini-camping ten behoeve van maximaal vier mobiele kampeermiddelen (inclusief sanitaire voorziening) het hobbymatig gebruiken van de bestaande paardenbak en het gebruiken van bebouwing ten behoeve van een bed & breakfast voor maximaal 4 personen. Hiermee wordt aangesloten bij het feitelijke gebruik.

De gemeente wil medewerking verlenen aan het initiatief. Reguliere bewoning inclusief het exploiteren van een minicamping is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon op circa 1.400 meter ten westen van het dorp Anna Paulien. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het perceel Middenweg 3, inclusief de bestaande paardenbak. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz021-va01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: ArcGIS 2016)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' van de voormalige gemeente Anna Paulien, dat is vastgesteld op 19 januari 2009. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarische doeleinden II' (zie rode kader in figuur 2). Binnen deze bestemming is een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Per agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen is niet toegestaan.

De gewenste situatie (zie paragraaf 2.1) kan juridisch - planologisch mogelijk worden door middel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz021-va01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Planbeschrijving

Het plangebied heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Middenweg 3 te Anna Paulien. Dit perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon op circa 1.400 meter ten westen van het dorp Anna Paulien. De locatie ligt in een lint met afwisselend woon- en agrarische functies. Rondom het perceel is sprake van een open agrarisch landschap.

De voormalige bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning op het perceel zijn in de huidige situatie nog steeds aanwezig. Deze bestaat uit een schuur en de bedrijfswoning. Tevens wordt het perceel in de huidige situatie al gebruikt ten behoeve van een mini-camping. De standplaatsen voor de kampeermiddelen zijn achterop het erf gesitueerd. Hier staat tevens een vaste stacaravan en een tijdelijke woon-unit. Bij camping is ook circa 70 m2 aan sanitaire voorzieningen aanwezig. Aan de zuidkant van het perceel is tot slot een paardenbak met daarbij enkele paardenstallen gesitueerd. Figuur 3 geeft een overzicht van de bestaande situatie weer.

Het perceel is direct ontsloten via de Middenweg. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is sprake van een 60 km-weg, waarbij vanuit de inrit is zowel in noordelijke- als zuidelijke richting voldoende zicht op de weg is. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouwvoertuigen en auto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2006hz021-va01_0003.png"

Figuur 3 Huidige situatie (bron: ArcGIS 2016)

2.2 Gewenste situatie

De functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden in de huidige situatie al plaats. Het perceel krijgt met dit bestemmingsplan een recreatie bestemming die recht doet aan het huidige gebruik. Dit betreft de volgende functies:

  • Het blijven gebruiken van de bestaande bedrijfswoning ten behoeve van de recreatiebestemming;
  • Het gebruiken van het perceel ten behoeve van een mini-camping voor maximaal 5 standplaatsen;
  • Het gebruiken van de paardenbak voor hobbymatig gebruik;
  • het gebruiken van bebouwing ten behoeve van een bed & breakfast voor maximaal 4 personen.

Mantelzorg

Naast het juridisch planologisch mogelijk maken van bovenstaande functies is het voornemen om de voormalige agrarische schuur in gebruik te nemen als mantelzorgwoning. Op basis van het Besluit omgevingsrecht is het mogelijk om een bestaand bijbehorend bouwwerk, in dit geval de schuur, te gebruiken als mantelzorgwoning. Voor het bouwen en-/of verbouwen van de mantelzorgwoning is in dit geval geen omgevingsvergunning nodig. Tevens is het niet nodig om hiervoor in het bestemmingsplan nadere regels op te nemen, omdat een mantelzorgwoning op basis van het Besluit omgevingsrecht al mogelijk is.

 

Verwijderen bebouwing

De gemeente heeft in haar brief van 8 maart 2017 aangegeven aan het gewenste gebruik te willen meewerken. In de brief is onder andere geconstateerd dat een gedeelte van de bebouwing op het perceel op basis van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan. Deze bebouwing moet daarom worden verwijderd. Het gaat in dit geval om de vaste stacaravan, de tijdelijke woon-unit op het erf, en de paardenstallen (pensionstalling). Aangegeven is dat de woonunit en de stacaravan binnen een jaar verwijderd moeten zijn. De paardenstallen en het gebruik als pensionstalling dient binnen een termijn van vijf jaar verwijderd te zijn. Het hobbymatig gebruik van de paardenbak ten behoeve van maximaal 5 paarden is hierbij toegestaan.

Verkeer en parkeren

Het perceel is ontsloten op de weg Middenweg 3. Deze weg, wordt alleen gebruikt voor de functies die aan deze weg liggen. Voor de activiteiten op het perceel vindt een beperkt aantal verkeersbewegingen per dag plaats. De Middenweg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van de functies binnen het plangebied en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012) gebruikt. Voor de functies zijn volgens de parkeernormen 9 parkeerplaatsen nodig (zie berekening tabel 1).

In het plangebied is voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te voldoen en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de functies.

Type gebouw   Aantal   Parkeernorm   Benodigd aantal parkeerplaatsen  
Vrijstaande woning   1   2,0   2 parkeerplaatsen  
Mantelzorgwoning   1   2,0   2 parkeerplaatsen  
Mobiele kampeermiddelen   5   1,2   6 parkeerplaatsen  
    Totaal benodigd   10 parkeerplaatsen  

Tabel 1 Parkeerbehoefte volgens CROW publicatie 317

Landschappelijke inpassing

Er is ten slotte slechts sprake van een functie wijziging, waarbij wordt aangesloten bij de feitelijke situatie. Het perceel blijft na de wijziging intact. Er vindt dan ook geen afbreuk aan het landschap plaats. De bestaande landschappelijke inpassing blijft gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit project wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een plan om een agrarische functie naar een recreatieve functie om te zetten zodat wordt aangesloten bij de feitelijke situatie wordt, vanwege de aard en omvang, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dit kader. In de recreatieve bestemming worden namelijk slechts 5 kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen mogelijk gemaakt. Er wordt daarmee voorzien in geringe bouwmogelijkheden. Deze kampeerplaatsen mogen ook nog eens uitsluitend in de periode april tot en met september worden gebruikt.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale ruimtelijke verordening

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV, vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juli 2016) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging. Tevens zijn er mogelijkheden opgenomen om een voormalig agrarisch perceel te gebruiken voor de recreatieve functie.

Functie wijziging naar kleinschalig recreatief gebruik

In artikel 17 lid 1 wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, te gebruiken voor kleinschalige recreatie of zorgfuncties. Hiervoor gelden onderstaande voorwaarden. Per voorwaarde wordt aangegeven in hoeverre aan de voorwaarde voldaan wordt:

a. er dient sprake te zijn van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;

Zoals in paragraaf 1.1 zijn de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel volledig beëindigd. Zodoende wordt aan de voorwaarde voldaan.

b. de toekomstige functie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperken;

In paragraaf 4.2 wordt beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd en het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving niet wordt belemmerd.


c. buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik niet is toegestaan;

Er vindt geen buitenopslag op het perceel plaats.

d. deze functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

In paragraaf 2.2 is beschreven dat geen afbreuk gedaan wordt aan de verkeersveiligheid en er geen spake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

f. in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;

Hier is in onderhavig geval geen sprake van.


g. in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden.


Hier is in onderhavig geval geen sprake van.

Conclusie

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Verder zijn er geen provinciale belangen die concreet doorwerken op het perceel.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Hollands Kroon

De omgevingsvisie, vastgesteld op 29 november 2016, is een integrale visie en een helder fundament voor het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.

Functiewijziging

In de visie wordt onder andere in gegaan op functiewijziging van bestaande bebouwing. De gemeente wil functiewijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing faciliteren. Daarbij vindt de gemeente dat bij functiewijziging de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).

Vrijetijdsbusiness

Vrijetijdsbusiness ziet de gemeente als een proces van culturele verandering en betreft zowel recreatie (maximaal één dag, geen nacht) als toerisme (minimaal één nacht verblijft buiten eigen gemeente). Voor de regio is vrijetijdsbusiness van levensbelang. Kernwoorden hierbij zijn 'groot door kleinschalig te denken en te doen' en het accent ligt op zien, doen en beleven. De gemeente gaat hiervoor geen beleid opstellen maar stelt samen met haar partners concrete plannen ontwikkelen op en werkt deze uit.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Met dit bestemmingsplan wordt namelijk de (voormalige) bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning en wordt een gedeelte van het perceel in gebruik genomen als mini-camping. De gemeente is in overleg met de initiatiefnemer overeengekomen dat het perceel voor maximaal vier mobiele kampeermiddelen mag worden gebruikt.

Paardenbeleid Hollands Kroon

De gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon heeft op 22 mei 2014 “Paardenbeleid” vastgesteld. In het paardenbeleid worden randvoorwaarden mee gegeven waardoor het helder is waar rekening mee gehouden moet worden bij het houden van een of meerdere paarden.

In Hollands Kroon zijn er veel paardenbakken, longeercirkels en stapmolens gerealiseerd. Voor de meeste is nooit een vergunning aangevraagd. Tegen alle bestaande gevallen, die passen binnen de uitgangspunten van dit beleid, wordt niet actief opgetreden. Het kan zijn dat een bestaande paardenbak niet past binnen het nieuwe paardenbeleid. Hollands Kroon houdt rekening met bestaande paardenbakken (peildatum 1 maart 2014) die direct aan het bouwblok/(woon)erf grenzen. Indien er geen overlast wordt veroorzaakt mogen zij blijven bestaan. Dit wordt per geval bekeken.

Paardenbakken

De paardenbak in het plangebied is voor 1 maart 2014 gerealiseerd. De gemeente heeft in dit geval aangegeven dat de paardenbak geen overlast voor de omgeving veroorzaakt. De paardenbak ligt op voldoende aftand tot woningen in de omgeving. In dit bestemmingsplan wordt daarom de paardenbak aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'. Hiermee wordt de paardenbak planologisch toegestaan.

Longeercirkels, stapmolens en paddocks

Daarnaast zijn de volgende randvoorwaarden opgenomen voor Longeercirkels, stapmolens en paddocks:

  • Maximaal één longeercirkel en één stapmolen per bouwblok/(woon)erf;
  • Maximale diameter 15 meter. De omheining is maximaal 1.70 meter hoog;
  • De standaardafmetingen van een stapmolen bedragen Ø12 of Ø15 meter;
  • De cirkel en molen dienen met gebiedseigen gesloten beplanting (heggen, houtwallen, aardenwal) te worden omsloten;
  • De longeercirkels/stapmolens liggen op minimaal 30 meter vanaf de naastgelegen woningen van derden, met mogelijkheid om onder voorwaarden deze afstand te verkleinen;
  • Indien situering binnen het bouwblok/ (woon)erf niet mogelijk is, kan longeercirkel, stapmolen en paddocks op gronden met een agrarische bestemming worden gesitueerd.
  • Paddocks op agrarische grond mogen maximaal 400 m2 bedragen

In de bestaande situatie is een longeercirkel aan de rand van het bestaande (woon)erf gesitueerd. Vanwege de beperkte ruimte op het erf is het niet mogelijk om deze hier te plaatsen. De bestaande longeercirkel heeft in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming, ligt op minimaal 30 meter vanaf de naastgelegen woningen en voldoet aan de genoemde afmetingen.

Schuilstallen

Tot slot zijn voor schuilstallen de volgende randvoorwaarden opgenomen:

  • Schuilstallen op gronden met een agrarische bestemming zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte van een schuilstal mag niet meer dan 30 m2 bedragen.
    • 2. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 2.30 en 3 meter bedragen
    • 3. het bouwen van een schuilstal is uitsluitend toegestaan wanneer dit noodzakelijk en doelmatig is in het kader van dierenwelzijn.
    • 4. bij de landschappelijke inpassing moet aansluiting worden gezocht bij bestaande opstanden aan de rand van een agrarisch perceel.
    • 5. naast de schuilstal mogen er ter plaatse geen andere bouwwerken worden gerealiseerd.
    • 6. schuilstallen zijn niet toegestaan in Natura 2000-gebieden en EHS-gebieden.
    • 7. De provinciale milieuverordening mag zich niet verzetten tegen de aanleg van een schuilstal

Aan voorgenoemde randvoorwaarden dient in de toekomstige situatie voldaan te worden. Dit betekent dat waar nodig bepaalde (schuil) stallen afgebroken dient te worden.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. Het dichtstbijzijnde beschermd gebied ligt op circa 5.500 meter afstand. Het gaat om de Waddenzee. Gelet op het voormalige gebruik van het plangebied (agrarisch bedrijf) en toekomstige gebruik (regulier wonen en mini-camping), de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Tot slot grenst het plangebied aan een weidevogelgebied. Deze worden door de provincie beschermd. Uit een aantal onderzoeken blijkt dat behalve het beheer, de afwezigheid van opgaande begroeiing en gunstige omgevingscondities, de afwezigheid van bebouwing in hoge mate bepalend is voor het succes van weidevogelpopulaties. Zodoende is het onwenselijk dat in nieuwe bestemmingsplannen nieuwe bouwblokken worden toegekend in open gebieden. In dit bestemmingsplan is slechts sprake van een functiewijziging. Gezien de kleinschallige ontwikkeling in relatie tot de bestaande planologische mogelijkheden (agrarische bedrijfsfunctie) worden negatieve effecten op deze gebieden niet verwacht. Er is geen sprake meer van een agrarische functie. Met de nieuwe ontwikkelingen voor verblijfsrecreatie die ook als zodanig worden inbestemd, zijn agrarische activiteiten niet meer mogelijk, waardoor de milieusituatie verbeterd (o.a. ammoniakreductie). Van verstoring door licht zal daarnaast ook geen sprake zijn. Het terrein wordt niet verlicht middels lichtmasten en eventuele licht afkomstig van het terrein wordt gebroken door de beplanting rondom het plangebied. Tot slot worden er in de beoogde situatie ook geen hoogopgaande beplanting voorgesteld. Van een eventueel verlies aan openheid op weidevogels zal dan ook geen sprake zijn.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gehandhaafd en wijzigt het gebruik van het perceel. Er wordt aangesloten bij de feitelijke situatie. Ten opzichte van de huidige planologische gebruiksmogelijkheden is er geen sprake van een situatie waarbij er (extra) schade optreedt voor planten en dieren. Gesteld kan worden dat de situatie verbeterd aangezien de agrarische activiteiten meer schade opleverdt dan een kleinschalig camping. Tevens worden geen bomen gekapt of sloten gedempt. Verder is geen sprake van een verdere sloop van de schuur waar de mantelzorgwoning in komt. Nadere onderzoek naar eventueel aanwezige diersoorten in dit gebouw is dan ook niet noodzakelijk. Tot slot zijn de vaste stacaravan en de paardenstallen reeds gesloopt. Voor de tijdelijke woon-unit geldt dat deze op korte termijn verwijderd gaat worden. Ten tijde zal een sloop melding gedaan worden waarbij rekening wordt gehouden met het gestelde in de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd buiten het broedseizoen om. Van te voren wordt daarnaast een inventarisatie gedaan naar eventuele diersoorten die in het gebouw aanwezig kunnen zijn. Gezien het feit dat het gebouw niet geschikt is voor diersoorten, worden hier geen belemmeringen verwacht. Een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Het plangebied kan omschreven worden als een gemengd gebied, waar zich meerdere functies voordoen. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit ligt op circa 150 meter tot de grens van het plangebied. Het betreft de agrarische bedrijfsactiviteiten van de Boermansweg 32. Hier is een agrarisch bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.

Overige bedrijfsactiviteiten liggen op een dermate grote afstand dat deze geen beperkingen voor de bestaande bedrijfsactiviteiten vormen. Daarnaast bevinden zich tussen het plangebied en deze bedrijven reeds woningen.

Andersom dient ten aanzien van de woningen in de omgeving sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De min-camping mag het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving daarom niet aantasten. Een recreatieterrein is aangewezen als inrichting uit milieucategorie 3.1. Hierbij geldt bij een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter tot aan gevoelige bestemmingen, zoals woningen. De bepalende factor voor deze afstand betreft geluidhinder. De dichtstbijzijnde woning betreft de woning aan de Middenweg 8 te noorden van het plangebied. De woning ligt op een afstand van meer dan 65 meter tot de grens van het plangebied. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Overige woningen bevinden zich op een nog grotere afstand en ondervinden dan ook geen hinder van de mini-camping. Ter plaatse van de omliggende woningen kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De woning ligt binnen de geluidszone van de Middenweg. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.

Recreatieve standplaatsen zijn niet-geluidsgevoelige objecten. Een formele toets aan de Wgh is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient er vanuit een 'goede ruimtelijke ordening' gemotiveerd te worden dat er bij de standplaatsen vanuit wegverkeersgeluid een goed recreatieklimaat ontstaat. Het plangebied ligt langs een weg die geen doorgaande functie heeft. De verkeersintensiteiten zijn dan ook zeer laag, waardoor er een goed recreatieklimaat wordt geboden.

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het HHNK (kenmerk: 20170508-12-15217) (zie bijlage 1). Het plan heeft voor wat betreft waterkwantiteit en waterkwaliteit geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Hierdoor kan de procedure 'Geen waterschapsbelang' worden gevolgd. Verder overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in functiewijziging wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de functiewijziging niet of nauwelijks toe. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied 2006 heeft de gemeente een gebiedsdekkend archeologisch bureauonderzoek laten uitvoeren. Op basis van dit onderzoek zijn in het geldende bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. De beleidskaart die hieraan ten grondslag ligt geeft aan in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming. Het plangebied ligt namelijk in een gebied waar archeologie niet van belang is. Een archeologisch veldonderzoek is in het kader van dit plan dan ook niet noodzakelijk. Tevens zijn met dit bestemmingsplan ook geen bodemingrepen voorzien. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan de cultuurhistorische waarden van de ruimte. Hiervoor heeft de provincie de leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Op basis van deze leidraad bevind zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt.

Omdat met dit bestemmingsplan slechts sprake is van een functiewijziging wordt geen afbreuk gedaan aan deze cultuurhistorische waarden.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling heeft weliswaar betrekking op uitvoering ten behoeve van milieugevoelige functie (recreatie met een bedrijfswoning), maar de situatie is reeds bestaand. In milieuhygiënische zin verandert het gebruik niet. De ontwikkeling vormt op dit punt geen belemmeringen. In het kader van dit bestemmingsplan kan het uitvoeren van een bodemonderzoek achterwege worden gelaten.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. De ontwikkeling voorziet niet in de komst van een risicovolle activiteit richting de omgeving. Daarnaast blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of van buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Buitengebied 2006 Anna Paulowna ' van de gemeente Hollands Kroon, dat is vastgesteld op 19 januari 2009 en waar relevant het gemeentelijk paardenbeleid.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Recreatie

Het toekomstige recreatieterrein krijgt de bestemming 'recreatie'. Op de gronden met de aanduiding 'seizoenscamping' is een camping voor maximaal 5 mobiele kampeermiddelen toegestaan gedurende de periode van april tot en met september. Sanitaire voorzieningen en beheervoorzieningen mag niet meer dan 66 m² bedragen.

Tevens wordt de bestaande paardenbak gelegaliseerd middels de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak'. Binnen deze aanduiding is een paardenbak voor hobbymatig gebruik toegestaan.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties: de provincie Noord - Holland, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en veiligheidregio Noord-Holland Noord . Het plan heeft niet voor inspraak ter inzage gelegen.

De provincie Noord - Holland, de veiligheidregio Noord-Holland Noord en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hebben aangeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan en hebben geen opmerkingen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Tijdens deze termijn is één zienswijze ingediend. De beantwoording van de zienswijze is opgenomen in bijlage 2. De zienswijze gaat over spuitzones in het agrarisch gebied. De ontwikkeling op het perceel Middenweg 3 brengt geen beperkingen met zich mee voor de omliggende agrarische percelen en er is geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ingediende zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 17 april 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De indiener van de zienswijze wordt hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat wordt beoogd aan te sluiten bij de feitelijke situatie. De bestaande bebouwing wordt hierbij gehandhaafd. Het maken van kosten is niet nodig. Mochten er toch kleinschalige werkzaamheden optreden die geen afbreuk doen aan de bestaande situatie, dan worden de kosten hiervoor gedragen door de initiatiefnemer. De kosten voor het verwijderen van de vaste stacaravan en de tijdelijke woon-unit en het slopen van de paardenstallen worden eveneens gedragen door de initiatiefnemer. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan (bij een bouwplan op grond van Art. 6.2.1 Bro) en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Er is namelijk geen sprake van een bouwplan. Wel is een planschadeovereenkomst afgesloten. De plankosten worden tot slot via leges op de initiatiefnemer verhaald.