Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: bestemmingsplan Zuid Zijperweg 71 en 79 Wieringerwaard
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BPBG2006hz018-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Zuid Zijperweg 71 en 79 Wieringerwaard met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPBG2006hz018-va01 van de gemeente Hollands Kroon;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan huis verbonden beroep of bedrijf
een in bijlage I genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.8 afhankelijke woonruimte
Woonruimte die qua gebruik een eenheid vormt met de hoofdwoning maar wel zelfstandig bewoond kan worden;
 
1.9 agrarisch bedrijf
een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;
 
1.10 agrarisch handels- en hulpbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
 
1.11 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
 
1.12 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
 
1.13 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;
 
1.14 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
 
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
 
1.16 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.17 bebouwingspercentage:
een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.18 bedrijf
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;
 
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.20 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.21 bed & breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.22 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.23 bestaand
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
 
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.26 bijbehorend bouwwerk
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
 
1.27 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.28 bollenteelt:
de teelt en vermeerdering van bloembollen in de volle grond;
 
1.29 boog-, tunnel- en gaaskas:
verplaatsbare en gemakkelijk te demonteren constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek- of kweekkas;
 
1.30 boomkwekerij:
een bedrijf gericht op het kweken/telen van bomen in de volle grond, al dan niet in combinatie met de verhandeling daarvan;
 
1.31 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.33 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.34 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.35 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.36 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.37 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.38 buitenopslag
het in open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
 
1.39 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruikis toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;
 
1.40 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.41 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
  1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.
1.42 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.43 druiplijn
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande;
 
 
1.44 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.45 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.46 erker
een kleine grondgebonden uitbouw van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;
 
1.47 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.48 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.49 gebruik(-en)
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.50 geluidgevoelig object
gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.51 geometrische plaatsbepaling
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
 
1.52 glastuinbouwbedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
 
1.53 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;
 
1.54 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.55 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.56 horecabedrijf
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;
 
1.57 kampeermiddel
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.58 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;
 
1.59 manege:
een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport;
 
1.60 milieucategorie
de categorie zoals bedoeld in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken d.d. 16 april 2007;
 
1.61 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.62 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
 
1.63 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
 
1.64 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.65 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.66 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
 
1.67 onderkomens
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
 
1.68 ondersteunend glas
kassen deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarbij de productieomvang van de kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
 
1.69 ontheffing
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.70 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.71 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij;
 
1.72 paardenhouderij
een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij;.
 
1.73 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.74 permanente bewoning
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
 
1.75 plattelandswoning
een woning die niet wordt beschermd tegen milieuhinder van het agrarische berijf waarvan het deel heeft uitgemaakt;
 
1.76 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.77 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.78 recreatieve bewoning:
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
1.79 seizoenhuisvesting
bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
1.80 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.81 staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
 
1.82 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.83 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.84 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.85 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.86 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is;
 
1.87 woonunit
een verplaatsbare woning voor gebruik als afhankelijke woonruimte.
 

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
f. de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
g de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
h. meten
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
 

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, balkonhekken en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfs¬voering, met een ondergeschikte tak van niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m2;
  2. dagrecreatief medegebruik in de vorm van (onder andere) voet- en fietspaden, ruiterpaden, picknickplaatsen of vissteigers;
  3. houden van dieren uitgesloten, ter plaatse van de functie aanduiding: specifieke vorm van agrarisch - houden van dieren uitgesloten;
  4. met daarbij behorende:
  5. groenvoorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. water.
 
Het aantal bedrijfswoningen mag 1 per bedrijf bedragen.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. per bouwvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bouwvlakken samen, mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    3. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    5. de dakheling dient ten minste 15 °te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
    6. de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
    7. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
 
  1. Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. per bouwvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bouwvlakken samen, mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    3. gebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, indien ter plaatse geen bedrijfswoning aanwezig is, gebouwen op ten minste 17,5 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg dienen te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
    4. de oppervlakte ondersteunend glas mag niet meer dan 2.000 m² bedragen;
    5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 8 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    6. de afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dan wel een gemeenschappelijke bouwgrens dient ten minste 5 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder is;
    7. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
 
  1. Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende bepalingen:
    1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. de oppervlakte van de woning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen.
 
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    1. de voorgevel van een hoofdgebouw dient op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand, indien deze minder, dan wel meer is;
    2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de
    3. bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
    4. de dakhelling dient ten minste 30 °te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
    5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
 
  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
      2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
      3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
    3. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel:
      1. ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is dan wel;
      2. de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
    4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
    5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    6. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
    7. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
 
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mestsilo's, mag niet meer dan 15 m bedragen;
    4. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:
      1. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
      2. de inhoud van de mestsilo buiten het bouwvlak niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
    5. de bouwhoogte van windenergie-installaties mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
    6. de bouwhoogte van boog- en gaaskassen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de maximale oppervlakte van boog- en gaaskassen niet meer dan 1.000 m² mag bedragen;
    7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
    8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 2, sub a, onder 1, voor het bouwen van gebouwen binnen een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van een bouwvlak, met dien verstande dat het gebouw niet voor een naar een weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  2. het bepaalde in lid 2, sub a, onder 1, voor het bouwen van gebouwen buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 bedrijfsgebouw buiten het gebied buiten een zone van 10 m gemeten vanuit de bouwgrenzen van het bouwvlak mag worden gebouwd;
    2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 200 m² mag bedragen;
    3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m mogen bedragen;
    4. de dakhelling ten minste 15 °dient te bedragen;
    5. het gebouw niet voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  3. het bepaalde in lid 2, sub a, onder 3, voor het bouwen van gebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  4. het bepaalde in lid 2, sub b, onder 5 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  5. het bepaalde in lid 2, sub d, onder 2 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  6. het bepaalde in lid 2, sub d, onder 2 en onder 3 voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  7. het bepaalde in lid 2, sub d, onder 4 voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  8. het bepaalde lid 2, sub e, onder 2, 3 en 4 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  9. het bepaalde in lid 2, sub e, onder 5 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  10. het bepaalde in lid 2, sub g, onder 3 tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
  11. het bepaalde in lid 2, sub g, onder 5 tot een bouwhoogte van ten hoogste 45 m, met dien verstande dat een dergelijke vrijstelling pas kan worden verleend na overleg met de leidingbeheerder indien de betreffende windmolen zich op een afstand van minder dan de ashoogte van de molen plus 1/3e van de rotorbladlengte bevindt van een gasleiding waarvoor op de plankaart de dubbelbestemming “zone aardgastransportleiding” dan wel “nationale leidingstrook” is aangegeven.

3.5 Specifieke gebruiksregels

 
  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemmingsomschrijving.
  2. Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld sub a wordt in ieder geval aangemerkt:
    1. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
    2. het gebruik van gronden ten behoeve van permanente bollenteelt;
    3. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
    4. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt en boomkwekerijen;
    5. het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke en/of permanente boog- en gaaskassen, met een bouwhoogte van meer dan 3 m en/of een oppervlakte groter dan 1000 m²;
    6. het gebruik van gronden en bebouwing voor seizoenshuisvesting;
    7. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    8. het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
    9. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
    10. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
    11. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
    12. het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van seizoenhuisvesting;
    13. het gebruik van bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Kampeermiddelen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het geplaatst houden van ten hoogste 15 kampeermiddelen per agrarisch bedrijf met dien verstande dat kampeermiddelen uitsluitend mogen worden geplaatst op een erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is.
3.6.2 Ondergeschikte niet agrarische bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten tot ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bedrijf, met dien verstande dat:
  1. per bedrijf nooit meer dan 400 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
  2. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijfsactiviteiten die daarmee vergelijkbaar zijn.
3.6.3 Ondergeschikte paardenhouderij
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een paardenhouderij tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak per bedrijf, met dien verstande dat per bedrijf nooit meer dan 400 m² van een bouwvlak ten behoeve van een paardenhouderij mag worden gebruikt.
3.6.4 Recreatiewoningen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:
  1. per bedrijf ten hoogste 2 recreatieappartementen zijn toegestaan;
  2. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen.
3.6.5 Mantelzorg in aangebouwde bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de
  3. vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast;
  4. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning.
3.6.6 Mantelzorg in woonunits
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
  3. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  4. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  5. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.
3.6.7 Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van een deel van een bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:
  1. het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woon- en bedrijfsfunctie;
  2. parkeren ten behoeve van de woonfunctie, de bedrijfsfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning;
3.6.8 Seizoenhuisvesting in bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  2. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.6.9 Seizoenhuisvesting in bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van seizoenshuisvesting in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
  2. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.6.10 beperking van het meest doelmatige gebruik
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Verbod
Het is verboden op de tot 'Agrarisch' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen;
  2. het aanleggen van voet- en fietspaden;
  3. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen.
3.7.2 Uitzondering op verbod
Een in lid 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit bestemmingsplan;
  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een in lid 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Vergroten bouwvlak tot 2 hectare
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub a, onder 1 wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare, met dien verstande dat:
  1. de breedte van het bouwvlak niet meer dan 125 m mag bedragen;
  2. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  4. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  5. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
3.8.2 Vergroten oppervlakte ondersteunend glas bij bedrijven ≤ 20 hectare
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 2, sub b, onder 4 wordt vergroot, al dan niet in combinatie met het vergroten van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub b, onder 1, tot een oppervlakte van ten hoogste 4.000 m², met dien verstande dat:
  1. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  4. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
3.8.3 Vergroten oppervlakte ondersteunend glas bij bedrijven > 20 hectare
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening,het plan in die zin wijzigen dat de oppervlakte aan ondersteunend glas als bedoeld in lid 2, sub b, onder 4 wordt vergroot, al dan niet in combinatie met het vergroten van het bouwvlak als bedoeld in lid 2, sub b, onder 1, met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast bij agrarische bedrijven met een oppervlakte van meer dan 20 hectare;
  2. de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. per hectare ten hoogste 200 m² ondersteunend glas mag worden gerealiseerd;
  4. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  5. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
  6. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
3.8.4 Seizoenhuisvesting in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening,de bestemming wijzigen ten behoeve van seizoenhuisvesting indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
  2. het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.8.5 1 Woning
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "woondoeleinden" ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  4. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden op de plankaart aangeduid met "wonen niet toegestaan", de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde
  5. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  6. voor het overige de bepalingen uit artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.6 2 Woningen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "woondoeleinden" ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 door een tweede woning te realiseren op een locatie buiten het oorspronkelijke bouwblok wanneer de ruimtelijke kwaliteit daarmee gediend is;
  3. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  4. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  5. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, waarbij ten minste 800 m² en/of 1600 m² kassen of een combinatie naar evenredigheid, niet zijnde met "monument" aangeduide gebouwen, kan worden gesloopt;
  6. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  7. de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  8. indien de wijziging betrekking heeft op de gronden gelegen binnen de op de plankaart met "35 Ke-contour" aangeduide lijn, de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien wordt voldaan aan de bepalingen genoemd in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart;
  9. voor het overige de bepalingen uit artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.7 Niet-agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "bedrijfsdoeleinden", met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  4. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  6. buitenopslag niet is toegestaan;
  7. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  8. voor het overige de bepalingen uit artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.8 Recreatieve doeleinden
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "recreatieve doeleinden" ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen;
  3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  4. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
  5. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;
  6. de inhoud per recreatieappartement niet meer dan 200 m³ mag bedragen
  7. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  8. voor het overige de bepalingen uit artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.9 Verkeersdoeleinden wegverkeer
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming "verkeerdoeleinden wegverkeer" ten behoeve van ondergeschikte aanpassingen aan wegen met dien verstande dat:
  1. de wijziging niet mag leiden tot een wegprofiel dat bestaat uit meer dan 2 rijstroken;
  2. voor het overige de bepalingen uit artikel 9 van overeenkomstige toepassing zijn.
 

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. plattelandswoningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en/of hobbymatige agrarische activiteiten;
  2. groenvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. water.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Plattelandswoningen
Voor het bouwen van plattelandswoningen gelden de volgende regels:
  1. het aantal plattelandswoningen mag maximaal 1 per bouwvlak bedragen;
  2. plattelandswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. de goothoogte mag maximaal 5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze groter is;
  4. de bouwhoogte mag maximaal 9 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze groter is;
  5. de dakhelling dient minimaal 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
  6. ondergronds bouwen bij hoofdgebouwen is toegestaan tot een diepte van 4 meter minus peil
  7. de oppervlakte van de woning (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) mag niet meer dan 175 m² bedragen.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
    2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel:
    1. ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is dan wel;
    2. de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  6. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
  7. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag maximaal 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag maximaal 2 m
  3. bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 m bedragen;

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik
 
  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemmingsomschrijving.
  2. Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld sub a wordt in ieder geval aangemerkt:
    1. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
    2. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    3. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
    4. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
    5. het gebruik van woningen ten behoeve van recreatieve bewoning;
    6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning, met een maximum van 120 m².
    7. het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;
    8. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
    9. het gebruik voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.
4.4.2 Aan-huis verbonden beroep en bedrijf
Aan-huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:
  1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
  3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
  8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
  10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
4.4.3 Hobbymatig gebruik voor bed & breakfast
Tot een gebruik in overeenstemming met de woonfunctie wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
  1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
  2. permanente bewoning niet is toegestaan;
  3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. het niet zodanige verkeer aantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Algemeen
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied' d.d. 29 mei 2008 als uitgangspunt geldt;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid.
4.5.2 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.5.1 bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1. sub 2.d voor het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. bewoning van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de regeling inzake aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt ingepast.
4.5.3 Mantelzorg in woonunits
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.5.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1. sub 2.d voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
  1. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast;
  3. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  4. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor "Waarde Archeologie - 3" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de
    2. bodem kunnen worden behouden;
    3. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    4. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens af te wijken bij omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake kundig bureau. Bij een negatief advies wordt de vrijstelling niet verleend, dan nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 10.000 m²:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
    2. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen, indien daarvoor gronden dienen te worden ontgraven dieper dan 40 cm - maaiveld;
    3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
    4. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
    5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    6. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
    1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
    2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
  3. Een vergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, mits:
    1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
    2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
    3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in
      2. de bodem kunnen worden behouden;
      3. een verplichting tot het doen van opgravingen;
      4. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens at te wijken bij omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan een ter zake kundig bureau. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend, dan nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden op de plankaart de bestemming archeologisch waardevol gebied wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voor zover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  2. het opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voor zover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  4. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  5. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  6. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

7.2 Gebruik onder voorwaarde

Tot een strijdig gebruik met dit plan wordt ook begrepen:
  1. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig artikel 4 bestemming Wonen, zonder het slopen op Zuid Zijperweg 79 van de alle bouwwerken die in strijd zijn met de nieuwe bestemming;
  2. in afwijking van het bepaalde onder g mogen gronden en bouwwerken, overeenkomstig artikel 4 bestemming Wonen, in gebruik worden genomen en worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven op Zuid Zijperweg 79 aan sloop van alle bouwwerken die in strijd zijn met de nieuwe bestemming;
  3. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de bedrijfswoning binnen artikel 3, bestemming Agrarisch, zonder het slopen op Zuid Zijperweg 79 van de alle bouwwerken die in strijd zijn met de nieuwe bestemming;
  4. in afwijking van het bepaalde onder i mag de bedrijfswoning binnen artikel 3, bestemming Agrarisch, overeenkomstig de bestemming in gebruik worden genomen en worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven op Zuid Zijperweg 79 aan sloop van alle bouwwerken die in strijd zijn met de nieuwe bestemming. (Conform amendement A 2016 57)

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

 
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.

8.2 Afwijking als bedoeld in artikel 8.1 is slechts toegestaan, mits:

 
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene procedureregels

 
  1. Een besluit tot afwijken bij omgevingsvergunning, of een besluit tot wijziging, kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. de milieusituatie;
    4. het uitzicht van woningen;
    5. de verkeersveiligheid.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied d.d. 29 mei 2008
  1. Op de voorbereiding van een besluit tot afwijken bij omgevingsvergunning, of een besluit tot wijziging is de volgende procedure van toepassing:
    1. een ontwerpbesluit tot afwijken bij omgevingsvergunning of wijziging ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage.
    2. burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen.
    4. gedurende de onder 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot afwijken bij omgevingsvergunning of wijziging.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1. en in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%
10.1.3 Uitzondering
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Uitzondering
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zuid Zijperweg 71 en 79 Wieringerwaard.