Wijdenes Spaansweg 78 in Breezand    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

De onderneming Steenvoorden Machines B.V. heeft het perceel Wijdenes Spaansweg 78 te Breezand aangekocht. Het daar gevestigde agrarische bedrijf is niet meer in bedrijf. Steenvoorden Machines B.V. heeft het perceel aangekocht om hier opslag van machines te realiseren. Dit gebruik past niet binnen de huidige agrarische bestemming. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in 'Bedrijfsdoeleinden'. Dit wijzigingsplan voorziet in het planologische kader om het gebruik ter plaatse te wijzigen.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom van Breezand aan de Wijdenes Spaansweg 78 en wordt omgeven door agrarische percelen. In de omgeving zijn dan ook vooral agrarische bedrijven gevestigd, met een enkele burgerwoning. In figuur 1.1 is een luchtfoto van het plangebied en de omgeving weergegeven.

verplicht

Figuur 1.1: Luchtfoto van plangebied en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

In het vigerend bestemmingsplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' van de gemeente Anna Paulowna) heeft het plangebied de bestemming 'Agrarische doeleinden II'. Voor deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden in 'Bedrijfsdoeleinden'. Daarbij dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan waarop in paragraaf 2.2 nader wordt ingegaan.

1.4 Leeswijzer     

Dit wijzigingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het wijzigingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie met daarbij een omschrijving van het plan (toekomstige situatie). Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 worden de noodzakelijke onderzoeken besproken en worden keuzes nader verantwoord. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 komt tot slot de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Huidige situatie     

In de huidige situatie is het perceel bestemd voor een agrarisch bedrijf met een daarbijbehorende bedrijfswoning. In figuur 2.1 is een aangezicht van de bestaande situatie weergegeven.

Het perceel is circa 1.800 m2 groot. Aan de oostzijde wordt het perceel begrensd door een sloot. De noord- en westzijde worden begrensd door agrarische percelen c.q. akkers. De zuidzijde wordt begrensd door de Wijdenes Spaansweg.

De omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gevormd door agrarische functies met her en der een burgerwoning. De dichtstbijgelegen burgerwoningen zijn op circa 70 meter van het perceel gelegen.

verplicht

Figuur 2.1: Aangezicht van het perceel

2.2 Toekomstige situatie     

Het agrarische perceel zal omgezet worden naar een bedrijfsfunctie. Meer concreet zal de bebouwing gebruikt worden voor de opslag van machines voor een elders gevestigde groothandel. Deze machines worden in de bestaande opstallen opgeslagen. Aan de machines zullen indien noodzakelijk reparaties worden uitgevoerd. Er is echter geen sprake van groot- of detailhandel of het uitvoeren van reparaties aan andere machines dan de machines die op het perceel in opslag gehouden worden.

De bebouwing zal dan ook niet wijzigen, alleen het gebruik van de opstallen zal wijzigen. De aanwezige bedrijfswoning zal in eerste instantie in gebruik blijven bij de huidige bewoner, dit vruchtgebruik is bij verkoop bedongen. Deze situatie is van tijdelijke aard, aangezien het vruchtgebruik voor maximaal 10 jaar na verkoop in stand mag blijven.

Zoals in paragraaf 1.3 genoemd, gelden enkele voorwaarden bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Het betreft de volgende voorwaarden:

  1. de wijziging kan uitsluitend betrekking hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging kan geen betrekking hebben op het hergebruik van kassen;
  3. de wijziging mag uitsluitend plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  4. de wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze voorschriften behorende Staat van bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  5. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  6. buitenopslag is niet toegestaan;
  7. de bedrijvigheid mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
  8. de bepalingen uit het artikel 'Bedrijfsdoeleinden' zijn van overeenkomstige toepassing;
  9. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. de milieusituatie;
    4. het uitzicht van woningen;
    5. de verkeersveiligheid.

Aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, immers:

  1. er wordt gebruik gemaakt van de bestaande gebouwen;
  2. op het perceel zijn geen kassen aanwezig en kan daar dan ook geen gebruik van worden gemaakt;
  3. de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn volledig beëindigd, het agrarische bedrijf is failliet en het perceel is verkocht aan een bedrijf buiten de agrarische sector;
  4. de opslag kan aangewezen worden als passend in de milieucategorieën 1 en/of 2;
  5. parkeren vindt, net als in de huidige situatie volledig plaats op eigen terrein;
  6. op het perceel zal geen buitenopslag plaatsvinden. Opslag vindt inpandig plaats;
  7. verkeerskundig worden geen knelpunten verwacht, zie ook paragraaf 4.9.1;
  8. de regels ten bate van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' worden integraal van toepassing op dit perceel;
  9. gezien de situatie ter plaatse niet of nauwelijks wijzigt en gezien hetgeen in hoofdstuk 4 is beschreven, is geen sprake van onevenredige aantasting van de genoemde aspecten in de wijzigingsbevoegdheid.

Bedrijfswoning

De aanwezige bedrijfswoning zal in eerste instantie in gebruik blijven bij de huidige bewoner, de heer Onderwater (geboren op 16 oktober 1951 te Anna Paulowna. Het uitganspunt is dat de huidige bestemming (aanduiding) 'Bedrijfswoning' gehandhaaft blijft. Om dit te bewerkstelligen is in onderliggend bestemmingsplan gekozen voor persoonsgebonden overgangsrecht.

Met deze vorm van overgangsrecht wordt bewerkstelligd dat het gebruik uiteindelijk zal beëindigen. Dit is geheel in overeenstemming met de doelstelling van overgangsrecht, namelijk het overbruggen van een tijdelijke situatie. Daarnaast wordt op deze manier rechtsgelijkheid tussen bewoners onderling gecreëerd. Het bestemmingsplan is een openbaar stuk waardoor het voor derden direct kenbaar is dat het gebruik als burgerwoning door anderen dan bovengenoemde bewoner niet is toegestaan. Door het opnemen van persoongebonden overgangsrecht wordt de bewoning door de bestaande bewoner alsdus planologisch verankerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten:

  • PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen;
  • de agenda landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijk en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

In voorliggend wijzigingsplan spelen geen nationale belangen, zoals genoemd in de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden.

In het Barro waren al en zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.

Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:

  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Met de ontwikkeling aan de Wijdenes Spaansweg 78 zijn geen nationale belangen gemoeid. Er hoeft niet getoetst te worden aan de regels van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

De structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken.

De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.

Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.

Duurzaam Ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast.

Voorliggend wijzigingsplan past binnen de doelstellingen van de Structuurvisie. Het huidige agrarische landschap blijft behouden, omdat bestaande bebouwing gebruikt wordt. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie     

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Dit wijzigingsplan voldoet aan de PRVS.

3.3 Gemeentelijk beleid     

Tot 2012 was Breezand onderdeel van de gemeente Anna Paulowna. Met ingang van 1 januari 2012 is die gemeente opgegaan in de nieuwe fusiegemeente Hollands Kroon, die verder bestaat uit de voormalige gemeenten Wieringen, Wieringermeer en Niedorp.

3.3.1 Strategische visie gemeente Hollands Kroon     

Voor de gemeente Hollands Kroon is "op weg naar de gemeente Hollands Kroon" in 2011 een strategische visie, genaamd 'Ruimte voor Rust én Dynamiek' opgesteld. Gelet op de kansen en ambities binnen Hollands Kroon en de wil om een herkenbare en sterke gemeente in een daadkrachtige regio te zijn, is er voor gekozen om de volgende drie speerpunten te hanteren:

  1. ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen;
  2. ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven;
  3. ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven.

Identiteitsversterkende economische ontwikkelingen in Hollands Kroon liggen op het terrein van duurzame energie, water in al zijn facetten en de hoogwaardige bedrijvigheid voortkomend uit de agrarische wortels van het gebied. Aanwezige kennis en innovatie moeten in de gemeente worden gehouden en versterkt. Agribusiness is één van de sectoren waar Hollands Kroon op inzet. Als sterke en dynamische groeisector, die goed aansluit op de fysieke condities (bodemgeschiktheid, grootschalige ruimte, het licht en de bereikbaarheid) van Hollands Kroon, biedt deze sector toekomstperspectief. Voor het behoud van het open agrarisch landschap is het noodzakelijk dat de landbouw zich economisch duurzaam kan ontwikkelen. Daarbij wordt ingezet op twee hoofdstromen: schaalvergroting en verbreding. Uitgangspunt is dat het ruimtelijk beleid voldoende ruimte moet bevatten om onder andere de landbouwambities te verwezenlijken. Daarnaast zijn ook andere (nieuwe) economische ontwikkelingen mogelijk. Deze worden getoetst aan de mate waarin deze identiteitsversterkend werken.

Ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven komt terug in de wijze waarop ingezet wordt op het meedenken en meedoen van de 22 kernen en de inwoners van die kernen. De gemeente zal initiatieven op het gebied van participatie faciliteren, de komst van nieuwe adviesorganen ondersteunen, laagdrempelige contactvormen ontwikkelen en inzetten op vernieuwende participatievormen waarbij ook de verschillende ICT-mogelijkheden worden benut.

Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven wordt geboden door in te zetten op vernieuwend en innovatief bouwen, duurzaam en passend bij de lokale identiteit, een brede benadering waarbij niet alleen de kwaliteit van bouwen, maar ook de kwaliteit van de openbare ruimte aan de orde is, op maat gemaakte woon- en leefmilieus voor senioren en starters en het vergroten van betrokkenheid van huidige en toekomstige bewoners bij de inrichting van de woon- en leefomgeving.

Dit wijzigingsplan draagt niet bij aan de genoemde speerpunten, maar werkt hier ook niet belemmerend op.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Archeologie en cultuurhistorie     

4.1.1 Archeologie     

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Voor het Breezand-gebied heeft het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland aangegeven dat, gezien de zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische bodemsporen, voor dit gebied geen archeologisch beschermingsregime noodzakelijk is. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Indien toch archeologische vondsten worden gedaan, bestaat de wettelijke verplichting deze te melden bij het Provinciaal Depot voor bodemvondsten.

Aangezien dit plan alleen voorziet in een functiewijziging en geen fysieke ontwikkelingen plaatsvinden, waarbij de bodem eventueel wordt verstoord, is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

4.1.2 Cultuurhistorie     

Het aspect cultuurhistorie heeft betrekking op aanwezige cultuurhistorische waarden. Meer specifiek heeft dit hoofdzakelijk betrekking op aanwezige monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorische structuren. Aangezien de aanwezige bebouwing geen monumentale status heeft en dit wijzigingsplan geen gevolgen heeft voor andere aanwezige bebouwing en/of structuren, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Een goede ruimtelijke ordening houdt onder andere het voorkómen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt er enerzijds voor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. Hierbij wordt dus geredeneerd vanuit de bestaande woningen, zodat deze geen milieuhinder van nieuw te vestigen bedrijven ondervinden. Anderzijds zorgt milieuzonering ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Hierbij wordt geredeneerd vanuit de bestaande bedrijven, zodat deze niet in hun functioneren belemmerd worden door de bouw van nieuwe woningen. Het groene boekje geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.

Het toetsen van het plan bestaat uit:

  • toetsen van de afstanden van nieuwe milieubelastende activiteiten aan reeds bestaande milieugevoelige functies (woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie);
  • toetsen van de afstanden van de bestaande milieubelastende activiteiten aan te bouwen milieugevoelige functies.

Met dit plan wordt een nieuwe milieubelastende activiteit mogelijk gemaakt. Deze activiteit kan naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat gelijkgesteld worden met de milieucategorie 2. Bovendien heeft de Milieudienst reeds in kaart gebracht dat de voorgevel van de dichtstbijzijnde woning (Wijdenes Spaansweg 63) buiten de richtafstand van 50 meter valt die geldt voor een 'Groothandel in machines'. Deze laatst genoemde bedrijfsvorm wordt volgens de algemene richtlijn ingedeeld in milieucategorie 3.1. De daadwerkelijke activiteiten ter plaatse van het perceel zijn echter niet gericht op handelsacitviteiten, maar op de opslag van materialen ten behoeve van de groothandel. De milieucategorie voor opslag in gebouwen is 2. Daarmee worden geen belemmeringen verwacht.

Aandachtspunt is de woning binnen het plangebied. De woning wordt beschouwd als een bedrijfswoning, maar is feitelijk een burgerwoning omdat deze geen directe relatie heeft met het te vestigen bedrijf. Aangezien de woning bewoond zal blijven worden door de huidige bewoner, waarbij sprake was van een bedrijfswoning ten bate van het aanwezige agrarische bedrijf, en de bewoning gelimiteerd is tot (maximaal) 10 jaar na aankoop van het perceel met gebouwen, is sprake van een uitzonderlijke situatie. Gezien deze uitzonderlijke en tijdelijke situatie, wordt de aanwezige woning niet aangemerkt als een gevoelig object. Het is wenselijk dat de bedrijfswoning gehandhaafd blijft, zodat ook na de beëindiging van de huidige bewoning toezicht op het terrein gehandhaafd kan blijven.

4.3 Bodem     

Er is door Oranjewoud (per 1 januari 2014: Antea Group) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek Wijdenes Spaansweg 78 te Breezand, 257946.02, rev 01, november 2013). In dit bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek zijn aan de Milieudienst Kop van Noord-Holland voorgelegd en met hen besproken. De Milieudienst heeft aangegeven te kunnen instemmen met de conclusies. De conclusies luiden als volgt.

Afleverinstallatie en voormalige ondergrondse gasolietank

Ter plaatse van de locatie 'afleverinstallatie en voormalige ondergrondse gasolietank' bestaat de bodem tot circa 0,6 m - mv. uit matig fijn humeus zand. Zintuiglijk is in de bovengrond geen olie-water reactie waargenomen. Analytisch zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie aangetoond.

De ondergrond bestaat tot 2,3 m - mv. uit matig fijn zand. Zintuiglijk is in de opgeboorde grond geen olie-water reacties waargenomen. Analytisch bevat de ondergrond geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie.

In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan vluchtige aromaten en minerale olie aangetoond.

Opslag bestrijdingsmiddelen

Ter plaatse van de opslag bestrijdingsmiddelen is tot circa 0,15 m - mv. een betonvloer aanwezig. Hieronder is tot de maximaal geboorde diepte van 2,3 m - mv. matig fijn zand opgeboord.

Analytisch is in de bodemlaag direct onder de betonvloer van 0,08 - 0,65 m - mv. geen verhoogde gehalten aan bestrijdingmiddelen aangetoond.

Het grondwater bevat geen verhoogde concentraties aan bestrijdingsmiddelen.

De opslag van bestrijdingsmiddelen is beëindigd.

Toetsing

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor de afleveringsinstallatie en voormalige ondergrondse tank wordt verworpen, aangezien geen verhoogde gehalten en concentraties aan verdachte parameters zijn aangetoond en de verdachte activiteit niet meer aanwezig is.

Voor de opslag van bestrijdingsmiddelen blijft de hypothese 'verdachte locatie' gehandhaafd. Ter plaatse zijn in het kader van het onderzoek echter geen verhoogde gehalten/concentraties aan de onderzochte parameters aangetoond.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat geen verhoogde gehalten/concentraties aan de verdachte parameters zijn gemeten. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De resultaten van onderhavig onderzoek volstaan niet voor het aanvragen van een bouwvergunning.

4.4 Ecologie     

Ten aanzien van natuurwaarden zijn zowel gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur) als soortbescherming (Flora- en faunawet) van belang.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder 1. en 2. bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder 3. bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Plangebied

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Verder bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen gronden die deel uitmaken van de EHS.

Gezien het feit dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, is het aannemelijk dat het plan geen gevolgen heeft voor beschermde soorten. Er wordt niet gesloopt, alleen het gebruik wijzigt.

Conclusie

Voor de ontwikkeling zijn geen belemmeringen uit het oogpunt van ecologie te verwachten.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is wet- en regelgeving van toepassingen. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi). Het beleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) en het Besluit externe veiligheid Buisleidingen.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (cRvgs).

Met behulp van de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) kan een overzicht verkregen worden van de in een bepaald gebied aanwezige inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting of transportroutes zijn gelegen (zie figuur 4.1).

verplicht

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Er kan geconcludeerd worden dat er geen externe veiligheidsrisico's zijn.

4.6 Geluid     

Op basis van de Wet geluidhinder dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat geluidseisen worden gesteld aan belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd daar waar geluidgevoelige functies gerealiseerd worden. Daar mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare waarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere waarde).

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogelijk gemaakt. Daarnaast zullen door de functiewijziging de verkeersintensiteiten en de daarmee samenhangende geluidscontouren van de wegen niet of nauwelijk wijzigen.

Uit een geluidberekening van de Milieudienst (d.d. 10 juli 2013) blijkt dat de geluidbelasting maximaal 52 dB bedraagt als gevolg van de Wijdenes Spaansweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dus overschreden. Echter, er hoeft geen hogere waarde van 53 dB te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een bedrijfswoning.

Daarnaast is geanalyseerd of er vanuit het bedrijf geluidsoverlast plaats zal vinden naar de omgeving toe. Uit een geluidberekening van de Milieudienst (d.d. 28 aug. 2013) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) als gevolg van de voertuigbewegingen op het bedrijfsterrein niet wordt overschreden. Tevens kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 50 dB(A) voor indirecte hinder als gevolg van de voertuigbewegingen van en aar het bedrijfsterrein ook niet wordt overschreden

Er zijn ten aanzien van het aspect geluid dan ook geen beperkingen voor de bestemmingswijziging.

4.7 Geur     

Het plangebied ligt in het buitengebied, waardoor de kans bestaat dat dicht bij het plangebied veehouderijen zijn gelegen. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen geurnormen in acht worden genomen. Het wijzigingsplan maakt geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk. Daarnaast maakt het wijzigingsplan ook geen ontwikkelingen mogelijk voor veehouderijen en kent daarmee geen externe werking op het aspect geur. Daarnaast moet getoetst worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting (cumulatieve geur) zal niet dusdanig zijn dat een goed woon- en leefklimaat belemmerd wordt.

Het leefklimaat voldoet aan de wettelijke geurnorm en wordt acceptabel geacht. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit, in werking getreden in november 2007, voorziet in de mogelijkheid dat voor kleinere projecten, de zogenaamde 'niet in betekenende mate' bijdragende projecten, geen afzonderlijke maatregelen meer getroffen behoeven te worden om aan de grenswaarden te voldoen. Het begrip niet in betekenende mate (NIBM) wordt nader uitgewerkt in de uitvoeringsregels. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De functiewijziging wordt niet gezien als een ontwikkeling waarbij de luchtkwaliteit in het gedrang komt. Het project valt onder de regeling NIBM. Een verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.9 Verkeer en parkeren     

4.9.1 Verkeer     

Als gevolg van de bestemmingswijziging verandert de bedrijfsvoering van agrarisch in opslag. De verkeersaantrekkende werking is zeer gering, namelijk tien voertuigen per week. Aangezien de locatie wordt gebruikt voor de opslag van materialen voor een groothandel zal maximaal enkele malen per week een machine vanuit de opslag naar de locatie vervoerd worden waar de daadwerkelijke groothandelsactiviteiten plaatsvinden. Door deze geringe verkeersaantrekkende werking zijn geen problemen te verwachten voor het aspect verkeer. Het aantal verkeersbewegingen valt immers in het niet bij de aanwezige verkeersintensiteiten op de omliggende infrastructuur.

4.9.2 Parkeren     

Parkeren zal net als in de huidige situatie op eigen erf gebeuren. Ook op dit vlak zijn geen verdere maatregelen nodig. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r.. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling).

Concreet voor deze situatie betekent dit dat allereerst gekeken moet worden of sprake is van een of meerdere activiteiten, zoals genoemd in de D-lijst, die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. In casu is sprake van de een functiewijziging. De functiewijziging zoals in deze ontwikkeling plaats heeft valt niet onder de D-lijst en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

4.11 Water     

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient nauwkeurig onderzocht te worden of er ook waterbelangen in het geding zijn. De watertoets heeft tot doel om te komen tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering voor het plangebied, dat aansluit op het vigerende beleid van het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.

Het plangebied is een reeds bestaande locatie waar alle voorzieningen zoals riolering aanwezig zijn en goed functioneren. Het plan voorziet niet in het toevoegen van verhard oppervlak, het betreft immers een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Om deze redenen zorgt het plan niet voor strijdigheden met de waterhuishouding en is het plan passend.

Hoofdstuk 5 Juridische regelgeving     

In dit hoofdstuk worden de van het wijzigingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Aangezien dit plan voorziet in een functiewijziging, die mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna 2006', is zoveel mogelijk aangesloten bij de voorschriften van dat bestemmingsplan.

De planregels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 

Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels die bestaat uit de "begrippen" en de "wijze van meten". Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. In dit wijzigingsplan zijn twee bestemmingen opgenomen. De bestemming Bedrijf en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie III.

In de bestemming Bedrijf is opslag toegestaan en ter plaatse van de aanduiding een bedrijfswoning. Verder zijn diverse voorzieningen toegestaan, zoals groen- en verblijfsvoorzieningen. In de bouwregels is opgenomen aan welke maatvoering de bebouwing moet voldoen. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. In de specifieke gebruiksregels is bepaald wat onder strijdig gebruik verstaan dient te worden. Zo is het niet mogelijk om de bedrijfsbebouwing voor een ander gebruik dan opslag te gebruiken. Onder voorwaarden is het mogelijk om van de specifieke gebruiksregels af te wijken. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in Wonen.

In de specifieke gebruiksregels bij dit artikel is een persoongebonden overgangrecht opgenomen ten behoeve van de heer Onderwater. Het uitganspunt is dat de huidige bestemming (aanduiding) 'Bedrijfswoning' gehandhaaft blijft.

Met deze vorm van overgangsrecht wordt bewerkstelligd dat het gebruik uiteindelijk zal beëindigen. Dit is geheel in overeenstemming met de doelstelling van overgangsrecht, namelijk het overbruggen van een tijdelijke situatie. Daarnaast wordt op deze manier rechtsgelijkheid tussen bewoners onderling gecreëerd. Het bestemmingsplan is een openbaar stuk waardoor het voor derden direct kenbaar is dat het gebruik als burgerwoning door anderen dan bovengenoemde bewoner niet is toegestaan. Door het opnemen van persoongebonden overgangsrecht wordt de bewoning door de bestaande bewoner alsdus planologisch verankerd.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie III heeft tot doel om de archeologische waarden te behouden en te beschermen. Er mag alleen onder voorwaarden gebouwd worden en voor een aantal grondbewerkingen moet een omgevingsvergunning aangevraagd worden.

Hoofdstuk 3 

Het derde hoofdstuk bevat de algemene regels. Het gaat hier om de anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel. De redactie hiervan is wettelijk voorgeschreven en dienovereenkomstige overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Voorliggend plan voor de functiewijziging van het perceel gelegen aan de Wijdenes Spaansweg 78 te Breezand is een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanprocedure, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer Steenvoorden Machines B.V..

Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan of -overeenkomst zijn niet noodzakelijk. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarin ook eventueel planschadeverhaal in geregeld is.

Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.1 Zienswijze     

Het wijzigingsplan wordt conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In deze paragraaf worden eventuele zienswijzen te zijner tijd samengevat en van een antwoord voorzien. Daarnaast zal bij de beantwoording worden aangegeven of zienswijzen eventueel leiden tot wijzigingen in dit wijzigingsplan.

7.2 Overleg     

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept wijzigingsplan voorgelegd aan de vooroverlegpartners van de gemeente Hollands Kroon. Van deze partners zijn twee reacties ontvangen; een de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord en een van de Veiligheidsregio Noord-Holland. Deze zijn als bijlage toegevoegd aan de toelichting van dit plan. In de reactie wordt ingestemd met inpasbaarheid van de functie in de omgeving. Daarmee is er geen aanleiding om het plan aan te passen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het wijzigingsplan Wijdenes Spaansweg 78 in Breezand van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPBG2006hz011-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 Aan-huis-verbonden beroep:     

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij het woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waaraan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Afhankelijke woonruimte:     

een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 Bedrijfsgebouw:     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 Bestaand:     

die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.11 Bestemmingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsvlak:     

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 Bouwperceelsgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.17 Bouwvlak:     

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;

1.18 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 Garageactiviteiten:     

activiteiten gericht op het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden aan machines die van elders worden aangevoerd en niet behoren tot de op het perceel opgeslagen machines;

1.21 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 Geluidzoneringsplichtige inrichting:     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.23 Hoofdgebouw:     

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 Horeca:     

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.25 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.26 Mantelzorg:     

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.27 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil;

1.28 Risicovolle inrichting:     

een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.29 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.30 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.31 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk:     

van de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak of scheidsmuur tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.3 Dakhelling van een bouwwerk:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 Inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen:     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  2. bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. groenvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen dat deel uitmaakt van een bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen dienen minimaal 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag maximaal 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  4. de dakheling dient ten minste 15° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
3.2.3 Bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:

  1. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal 1 bedragen;
  2. de goothoogte mag maximaal 3,5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 9 m bedragen;
  4. de dakhelling dient minimaal 30° te bedragen;
  5. de oppervlakte van de woning (hoofdgebouwen en niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken) mag maximaal 175 m² bedragen;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 5 m te bedragen;
  7. de voorgevel van een bedrijfswoning dient op minimaal 17,5 m en maximaal 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder dan wel meer is.
3.2.4 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van aan een bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken dienen minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen, dan wel maximaal de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is, vermeerderd met 0,3 m;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  4. de dakhelling dient minimaal 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.
3.2.5 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken dienen minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte aan vrijstaande bouwwerken mag maximaal 75 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  3. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  5. de dakhelling dient minimaal 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag maximaal 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 10 m bedragen.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij als uitgangspunt geldt het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied', zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Algemeen     

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij uitgangspunt geldt het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied', zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid.
3.4.2 Afwijkingsbevoegdheden     

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a voor het bouwen van gebouwen tot maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10% van die oppervlakte, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien de vergroting van de oppervlakte noodzakelijk is op grond van wet- en regelgeving;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a voor het bouwen van bedrijfsgebouwen tot in het verlengde van de voorgevel van een bedrijfswoning;
  3. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 m mag bedragen;
  4. het bepaalde in lid 3.2.2 sub c voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  5. het bepaalde in lid 3.2.3 sub c voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 m mag bedragen;
  6. het bepaalde in lid 3.2.3 sub d voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 11 m mag bedragen;
  7. het bepaalde in lid 3.2.3 sub c, d en e voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 7 m mag bedragen;
  8. het bepaalde in lid 3.2.3 sub g voor het bouwen van hoofdgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  9. het bepaalde in lid 3.2.4 sub b, c en d voor het plat afdekken van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, dan wel maximaal de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  10. het bepaalde in lid 3.2.4 sub e voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot op de zijdelingse perceelgrens;
  11. het bepaalde in lid 3.2.6 sub c tot een bouwhoogte van maximaal 25 m;
  12. het bepaalde in lid 3.2.6 sub e tot een bouwhoogte van maximaal 45 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. het gebruik van bedrijfsbebouwing anders dan voor opslag en ondergeschikte reparatiewerkzaamheden aan de opgeslagen goederen;
  2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van gronden en bebouwing voor horecadoeleinden;
  6. het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel en/of garageactiviteiten;
  7. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  8. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  9. het voeren van reclameuitingen;
  10. het gebruik van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  11. het gebruik van bedrijfswoningen voor burgerbewoning, behoudens in geval van Wijdenes Spaansweg 78 te Breezand, waarbij burgerbewoning uitsluitend door de heer P.J. Onderwater (geb. 16 oktober 1951) is toegestaan;
  12. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  13. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen ten bate van het bedrijf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Algemeen     

Een omgevingsvergunning , zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij als uitgangspunt geldt het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied', zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid.
3.6.2 Bedrijven genoemd in Staat van bedrijven     

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor de vestiging van bedrijven in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 2, of bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 2, maar naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in bijlage 2.

3.6.3 Mantelzorg in aangebouwde bijbehorende bouwwerken     

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. bewoning van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de regeling inzake aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt ingepast, zoals bedoeld in lid 3.2.4;
  3. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning.
3.6.4 Mantelzorg in woonunits     

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
  2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast, zoals bedoeld in lid 3.2.4 en lid 3.2.5;
  3. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  4. de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd;
  5. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen een woonunit bij een bedrijfswoning.
3.6.5 Bed & Breakfast     

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor het gebruik van een deel van een bedrijfswoning dan wel de bedrijfsbebouwing ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:

  1. het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woon- en bedrijfsfunctie;
  2. parkeren ten behoeve van de woonfunctie, de bedrijfsfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid     

3.7.1 Algemeen     

Een besluit tot het toepassen van een wijzigingsbevoegdhoed, zoals bedoeld in de navolgende subleden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij als uitgangspunt geldt het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied', zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. de milieusituatie;
  4. het uitzicht van woningen;
  5. de verkeersveiligheid.
3.7.2 1 Woning     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.7.1, de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van 1 woning met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  3. hierbij de regels van toepassing zijn, zoals opgenomen in bijlage 3.
3.7.3 2 Woningen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.7.1, de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van 2 woningen met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven;
  2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  3. de wijziging alleen kan plaatsvinden, indien de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, waarbij minimaal 800 m² en/of 1600 m² kassen of een combinatie naar evenredigheid, niet zijnde een monumentaal gebouw, kan worden gesloopt;
  4. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd;
  5. de wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
  6. hierbij de regels van toepassing zijn, zoals opgenomen in bijlage 3.

Artikel 4 Waarde - Archeologie III     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie III' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met maximaal 2.500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met maximaal 2.500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 2.500 m²;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van minimaal 2.500 m² maar waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden maximaal 0,4 m onder het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:

  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord;
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. vooraf advies is gevraagd aan een ter zake kundige;

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Verbod     

Het is verboden op de tot Waarde - Archeologie III bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren die betrekking hebben op een gebied groter dan 10.000 m2:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  2. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen, indien daarvoor gronden dienen te worden ontgraven dieper dan 40 cm onder maaiveld;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  4. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
4.4.2 Uitzondering verbod     

Een in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Een in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. vooraf advies is gevraagd aan een ter zake kundige;

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan in die zin wijzigen dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie III wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels     

6.1 Algemeen     

Een omgevingsvergunning , zoals bedoeld in de navolgende leden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende (agrarische) bedrijven;
  2. het landschaps- en bebouwingsbeeld, waarbij als uitgangspunt geldt het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied', zoals opgenomen in bijlage 1;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid.

6.2 Afwijkingsbevoegdheden     

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet maximaal 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan in die zin wijzigen dat de in het wijzigingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht     

8.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 8.1 eerste sublid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. lid 8.1 eerste sublid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 eerste sublid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in lid 8.2 eerste sublid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. lid 8.2 eerste sublid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 9 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Wijdenes Spaansweg 78 in Breezand.