direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Den Oever - Gesterweg 28-30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BHVbgwihz004-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Gesterweg 28-30 te Den Oever werd voorheen agrarisch bedrijf geëxploiteerd, met daarbij twee bedrijfswoningen. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten beëindigd. Het voornemen is daarom om de bedrijfswoningen inclusief gebouwen te gaan gebruiken als reguliere bewoning, met behoud van de bestaande agrarische schuren.

De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan het initiatief. Reguliere bewoning van de bedrijfswoning is op basis van de geldende beheersverordening niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel ligt aan de zuidelijke rand van het dorp Den Oever in de gemeente Hollands Kroon. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het perceel Gesterweg 28-30. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BHVbgwihz004-va01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: ArcGIS 2015)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening 'Buitengebied Wieringen', dat is vastgesteld op 5 november 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarische doeleinden met bebouwing' (zie bruine vlak in figuur 2). Binnen deze bestemming is een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Per agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, met inbegrip van een bedrijfswoning die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan wel, maar die door verkoop, bedrijfssplitsing, of enige andere transactie niet meer tot het agrarische bouwperceel behoort.

Op basis van deze regeling zijn beide woningen in het plangebied reeds planologisch toegestaan, waarvan één woning reeds als burgerwoning en één woning als bedrijfswoning. Om beide woningen als burgerwoning aan te merken dient daarom een bestemmingsplan opgesteld te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BHVbgwihz004-va01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede geldend beheersverordening

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Planbeschrijving

Het plangebied heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Gesterweg 28-30 te Den Oever. Dit perceel ligt aan de zuidelijke rand van de kern. Op het perceel staan een tweetal woningen, met daarbij enkele schuren. De opstallen worden niet meer bedrijfsmatig gebruikt. De oorspronkelijke bedrijfswoningen worden alleen nog bewoond. Het perceel krijgt met dit bestemmingsplan een woonbestemming krijgt die recht doet aan het huidige gebruik en de bebouwing. De locatie ligt in een lint met voornamelijk woonfuncties met daarnaast een maatschappelijk - en een bedrijfsfunctie. Aan de zuid- en westkant is sprake van open agrarisch landschap. Reguliere bewoning is dus van passende functie in het lint. Voor parkeren geldt dat hiervoor op eigen terrein ruimte moet worden gereserveerd. Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren.

Er is ten slotte slechts sprake van een functie wijziging, waarbij wordt aangesloten bij de feitelijke situatie. Het perceel blijft naar de wijziging intact. Er vindt dan ook geen afbreuk aan het landschap plaats. De bestaande landschappelijke inpassing blijft gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om een bedrijfswoning naar een reguliere woning om te zetten wordt, vanwege de aard en omvang, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dit kader.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale ruimtelijke verordening

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV, vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juli 2016) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging.

In artikel 17 lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om een voormalige agrarische bedrijfswoning te wijzigen naar een burgerwoning. Voorwaarde is dat de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning. In onderhavige situatie is hiervan sprake. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Verder zijn er geen provinciale belangen die concreet doorwerken op het perceel.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Hollands Kroon

De omgevingsvisie, vastgesteld op 29 november 2016, is een integrale visie en een helder fundament voor het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.

In de visie wordt onder andere in gegaan op functiewijziging van bestaande bebouwing. De gemeente wil functie wijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing faciliteren. Daarbij vindt de gemeente dat bij functiewijziging de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Met dit bestemmingsplan worden namelijk beide (voormalige) bedrijfswoning omgezet tot burgerwoningen, waarbij de bestaande opstallen behouden blijven.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit kader heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Noord - Holland Noord (RUD) ook advies uitgebracht. Dit advies is in bijlage 1 van de toelichting opgenomen en waar relevant in dit hoofdstuk verwerkt.

 

4.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 700 meter afstand. Het gaat om het IJsselmeer en de Waddenzee. Gelet op het voormalige gebruik van het plangebied (agrarisch bedrijf) en toekomstige gebruik (reguliere wonen), de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Tot slot ligt het plangebied in een weidevogelgebied. Deze worden door de provincie beschermd. Uit een aantal onderzoeken blijkt dat behalve het beheer, de afwezigheid van opgaande begroeiing en gunstige omgevingscondities, de afwezigheid van bebouwing in hoge mate bepalend is voor het succes van weidevogelpopulaties. Zodoende is het onwenselijk dat in nieuwe bestemmingsplannen nieuwe bouwblokken worden toegekend in open gebieden. In dit bestemmingsplan is slechts sprake van een functiewijziging. Van verstoring is dan ook geen sprake.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gehandhaafd en wijzigt het gebruik van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Het plangebied kan omschreven worden als een gemengd gebied, waar zich meerdere functies voordoen (recreatieve voorzieningen, wonen, bedrijf en sport). Ten noorden van het plangebied staan een viertal vakantiewoningen waar, op basis van het geldende bestemmingsplan, ook een atelier is toegestaan. Vakantiewoningen zijn niet specifiek genoemd in de VNG-brochure. De activiteit is vergelijkbaar met een activiteit als 'hotels en pensions met keuken'. Dergelijke activiteiten beschikken over milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter tot woningen in een rustige woonwijk. De afstand van de grens van het perceel tot de vakantiewoningen bedraagt circa 30 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan.

Ten noorden van deze vakantiewoningen staat een oude schuur waar opslag van goederen uit milieucategorie 1 is toegestaan. Aan de richtafstand tot deze schuur wordt dan ook voldaan. Daarnaast ligt op circa 80 meter ten oosten van het plangebied een sportcomplex (met verlichting). Dergelijke sportcomplexen vallen onder milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied geldt. Tot slot is aan de Havenweg een bedrijventerrein gevestigd, waar bedrijven tot milieucategorie 3 zijn toegestaan. Aan de richtafstand voor beide activiteiten wordt voldaan. De dichtstbijzijnde activiteit bevindt zich namelijk op circa 85 meter.

Ten slotte is ten zuidoosten van het plangebied een veehouderij gevestigd. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. De veehouderij bevindt zich op circa 200 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft de veehouderij aan de Zuid-Gesterweg 1. De woningen in het plangebied liggen op voldoende afstand van de veehouderij. De voorgestelde functiewijziging levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. Van geurhinder zal geen sprake zijn.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De woning wordt gebouwd binnen de geluidszone van de Gesterweg en de provinciale weg N99. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het HHNK (kenmerk: 20161220-12-14293) (zie bijlage 2). Het plan heeft voor wat betreft waterkwantiteit en waterkwaliteit geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Hierdoor kan de procedure 'Geen waterschapsbelang' worden gevolgd. Verder overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.

4.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in functiewijziging wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de functiewijziging niet of nauwelijks toe. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. De gemeente Hollands Kroon beschikt zelf niet over een eigen gemeentelijk archeologisch beleid. Daarom zijn de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geraadpleegd. Uit de AMK blijkt dat in het plangebied geen sprake is van een archeologisch waardevol gebied. De IKAW laat zien dat vrijwel het gehele voormalige eiland Wieringen als hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologie is aangemerkt. Aangezien met dit bestemmingsplan geen bodemingrepen zijn voorzien is een archeologisch onderzoek niet nodig.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan de cultuurhistorische waarden van de ruimte. Hiervoor heeft de provincie de leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Op basis van deze leidraad bevind zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt.

Omdat met dit bestemmingsplan slechts sprake is van een functiewijziging wordt geen afbreuk gedaan aan deze cultuurhistorische waarden.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling heeft weliswaar betrekking op uitvoering voor milieugevoelige functie (wonen), maar de situatie is reeds bestaand. In milieuhygiënische zin verandert het gebruik niet. De ontwikkeling vormt op dit punt geen belemmeringen. In het kader van dit bestemmingsplan kan het uitvoeren van een bodemonderzoek achterwege worden gelaten.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicorelevante inrichtingen

Circa 120 m ten oosten van het plangebied is aan de Havenweg 2-4 LPG tankstation AVIA Marees gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 150 m. Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied. De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging, waarbij wordt aangesloten bij de feitelijke situatie. Het aantal personen in het invloedsgebied zal niet toenemen. De beoogde functiewijziging zal dan ook niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Circa 100 m ten zuiden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N99. De weg heeft geen PR-plafond. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Zoals eerder vermeld zal het aantal personen in het plangebied niet toenemen. De beoogde functiewijziging zal dan ook niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Met behulp van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART), kan worden bepaald of een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Omdat het aantal personen in het plangebied niet toeneemt is een berekening niet zinvol. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten door de Gesterweg. Via deze weg is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en kan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

De bedrijfswoningen inclusief gebouwen zullen worden gebruikt voor reguliere bewoning, met behoud van de bestaande agrarische schuren. De aanwezige personen zullen daarom over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt (deels) binnen het invloedsgebied van een LPG tankstation en de N99. Omdat het aantal personen in het plangebied niet toeneemt zal de beoogde ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Den Oever' van de gemeente Hollands Kroon, dat is vastgesteld op 29 november 2006.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Wonen

Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging naar reguliere bewoning van de woningen Gesterweg 28-30. Daarom heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming is reguliere bewoning toegestaan. Tevens is een regeling opgenomen waarmee de bestaande schuren op het perceel kunnen blijven staan. Er is niet meer bebouwing toegestaan dan dat nu op het perceel aanwezig is. Voor de maximale maten (goot- en bouwhoogte, oppervlakte) hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen is rekening gehouden met de bestaande situatie.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties: Regionale Uitvoeringsdienst Noord - Holland Noord (RUD), de provincie Noord - Holland en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het plan heeft niet voor inspraak ter inzage gelegen.

De provincie Noord - Holland en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hebben aangeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan en hebben geen opmerkingen. De RUD heeft middels een advies op het bestemmingsplan gereageerd. Dit advies is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd en waar relevant in de toelichting verwerkt.

Zienswijzen

Het plan heeft conform de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in de versie van ontwerp gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen.Tijdens deze periode was het mogelijk om zienswijzen over het plan in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingebracht.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 20 juni 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat wordt beoogd aan te sluiten bij de feitelijke situatie. De bestaande bebouwing wordt hierbij gehandhaafd. Het maken van kosten is niet nodig. Mochten er toch kleinschalige werkzaamheden optreden die geen afbreuk doen aan de bestaande situatie, dan worden de kosten hiervoor gedragen door de initiatiefnemer. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan (bij een bouwplan op grond van Art. 6.2.1 Bro) en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Er is namelijk geen sprake van een bouwplan. Wel wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. De plankosten worden tot slot via leges op de initiatiefnemer verhaald.