Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Polderweg 5
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BHVbgwihz003-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1       plan:
het bestemmingsplan Polderweg 5 met identificatienummer NL.IMRO.1911.BHVbgwihz003-va01 van de gemeente Hollands Kroon;
 
1.2       het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3       aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4       aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5       aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6       aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.7       afhankelijke woonruImte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.8       bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9       bed & breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.10      beroeps - c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep en/of een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.11      bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12      bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.13      bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.14      bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.15      bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.16      bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17      bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.18      bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.19      bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.20      dak:
iedere boven-beëindiging van een gebouw;
 
1.21      dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
  1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.
1.22      dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
 
1.23      druiplijn:
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
 
 
1.24      erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.25      folly:
een bouwwerk dat opzettelijk nutteloos is en geen ander doel dan decoratie dient;
 
1.26      gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27      geluidgevoelig object:
gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.28      hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.29      hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.30      onderkomens:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
 
1.31      overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.32      peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.33      permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
 
1.34      seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.35      uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.36      voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
 
1.37      voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.38      voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.39      woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
 
2.1       De oppervlakte van een gebouw:
Tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
 
2.2       De inhoud van een gebouw:
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
 
2.3       De goothoogte van het gebouw:
Tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50 % van de gevelbreedte, wordt de goot of het boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt;
 
2.4       De hoogte van het gebouw:
Tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, liftkokers, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil;
 
2.5       De hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
Tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil;
 
2.6       Afstanden:
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.7       Breedte en lengte of diepte van een gebouw:
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van scheidsmuren.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen,

    met de daarbij behorende:
  3. tuinen en erven;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. er mag slechts één woning worden gebouwd;
    3. de goot- en bouwhoogte en de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder, respectievelijk meer bedragen dan de in het bouwschema aangegeven maten. 
Bouwklasse
Goothoogte (m)
Goothoogte (m)
Bouwhoogte (m)
Bouwhoogte (m)
Dakhelling (^)
Dakhelling (^)
 
min
max
min
max
min
max
l
 
 3,50
 
9
 30o
 60o

  1. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 meter;
    2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter. 
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, niet meer mag bedragen dan 1 meter;
    2. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de waterhuishouding;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een bedrijfsactiviteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
    1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel; of
    2. meer bedraagt dan 50 m²;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van voor de bedrijvigheid ondersteunende functies zoals opslag;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijking
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
4.3.2 Uitzonderingen
Afwijking als bedoeld in lid 4.3.1is niet vereist, indien:
  1. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  3. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m².
4.3.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een afwijking als bedoeld in lid 4.3.1,
winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
4.4.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
4.4.3 Adviesaannraag deskundige
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een afwijking als bedoeld in lid 4.4.1,
winnen zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
4.4.4 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 2.500 m² en-/of niet dieper dan 0,4 m;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is   aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relieken aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een             ontgrondingvergunning;
  6. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Gebruiksbepaling


 
6.1.1 Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken, in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan afwijking is verleend, te gebruiken of te laten gebruiken.
6.1.2 Verboden gebruik onbebouwde gronden
Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid 6.1.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden:
  1. als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. als opslagplaats voor onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. als opslagplaats voor al dan niet afgedankte goederen met uitzondering van de opslag van gras en hooi op een agrarisch bouwperceel;
  4. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen, die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen;
  5. als ligplaats voor woonschepen;
  6. het gebruik ten behoeve van prostitutie of een seksinrichting.
6.1.3 Verboden gebruik bebouwde gronden
Ten aanzien van de gronden bestemd tot de in de artikel 4 genoemde bestemmingen, wordt naast het bepaalde onder 6.1.2 als strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden:
  1. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport en modelsport met benzinemotoren, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;
  2. voor de beoefening van de parasport en voor het gebruik van ultra lichte vliegtuigen en modelvliegtuigen;
  3. van gebouwen voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen als detailhandel.        
    Niettemin is de verkoop toegestaan van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op hetzelfde agrarisch bedrijf;
  4. voor permanente of tijdelijke bewoning van bedrijfsgebouwen;
  5. voor permanente bewoning van zomerhuisjes, stacaravans en logiesruimten en andere kampeermiddelen;
  6. het gebruik ten behoeve van prostitutie of een seksinrichting.
6.1.4 Recreatieve doeleinden paarden
Ten aanzien van de gronden bestemd tot de in artikel 4 genoemde bestemmingen, wordt naast het bepaalde onder 6.1.2 en 6.1.3 als strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden voor recreatieve doeleinden met paarden, waaronder in ieder geval begrepen wordt het gebruik van de gronden ten behoeve van zogenaamde paardenbakken.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
  5. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer,   telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
De onder a tot en met e genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

8.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits   de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het   bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 8.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 8.1.1 met maximaal 10%.
8.1.3 Uitzondering
Artikel 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

8.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 8.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.2.4 Uitzondering
Artikel 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Polderweg 5', gemeente Hollands Kroon.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………
  
………...