Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Straatweg 178, Maarssen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.OVStraatweg178MRS-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers zijn voornemens om een nieuwe villa te realiseren op het perceel aan de Straatweg 178 te Maarssen. De voormalige woning op dit perceel is reeds gesloopt. Eerst op 12 december 2017 en daarna nog eens op 28 juni 2018 zijn er bij de gemeente Stichtse Vecht vooroverlegplannen (VOP) ingediend voor de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie. De gemeente heeft hier positief op gereageerd en is bereid om medewerking te verlenen en de procedure voor een uitgebreide omgevingsvergunning op te starten. De commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit van Stichtse Vecht heeft in haar laatste advies (d.d. 10 september 2018) tevens op hoofdlijnen ingestemd met het ontwerp. Het ontwerp is hier ook op aangepast. Daarmee is er een solide draagvlak om de voorgenomen ontwikkeling uit te voeren.
 
Het beoogde bouwplan is niet passend binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om, in afwijking van het geldende bestemmingsplan, de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken. 
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Straatweg 178 te Maarssen. De planlocatie bevindt zich ten noordwesten van de kern Maarssen en grenst aan natuurgebied Het Slijk aan de Vecht. Het betreft de kadastrale percelen sectie A 5560 en 5559 met een totale oppervlakte van ruim 4.400 m². 
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de ligging van het plangebied:
 
Globale ligging plangebied, wit omkaderd (bron: Google maps)
Gedetailleerde weergave plangebied, wit omkaderd, met de reeds gesloopte woning (bron: Google maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ten tijde van het indienen van de omgevingsvergunning voor de onderhavige woning, gold het bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht' (gemeente Maarssen, 1 juli 2008)  hebben de plangronden de bestemming 'Wonen' - met als toevoeging 'landelijk wonen' -, Tuin, Water en Natuur. De betreffende gronden hebben in dit bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming. De navolgende afbeelding toont een uitsnede uit het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied wit omkaderd)
 
Het plan om een villa te realiseren op de thans beoogde locatie, is strijdig met dit bestemmingsplan, in die zin dat de nieuwe woning buiten het aangegeven bouwvlak ligt. 
 
Bestemmingsplan 'Rondom de Vecht'
Inmiddels is het bestemmingsplan 'Rondom de Vecht' vastgesteld. In dat plan is, wat betreft inhoud en systematiek, afstemming gezocht met andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Stichtse Vecht. Dit bestemmingsplan heeft als doel om de kenmerkende gebiedskwaliteiten te behouden en de dragende gebiedsfuncties te versterken. De dragende gebiedsfuncties voor dit gebied zijn de agrarische en woonfuncties en de aanwezigheid van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waaronder de buitenplaatsen.
 
Het plan gaat uit van minder regels en biedt een kader voor kleinschalige initiatieven. Daarnaast beoogt het plan een evenwicht te bereiken tussen bescherming en conservering van bestaande ruimtelijke kwaliteiten en doorontwikkeling van dragende functies. Navolgende afbeelding laat een uitsnede van het thans geldende bestemmingsplan 'Rondom de Vecht' zien.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Rondom de Vecht'
 
De belangrijkste bestemming die gaat gelden in het plangebied is de enkelbestemming 'Wonen - 2'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroepen. Ook hier geldt dat de beoogde woning zich buiten het aangegeven bouwvlak bevindt.
Verder behoudt een klein gedeelte van het plangebied de bestemming 'Natuur' en een deel van het bestaande waterpartij is voorzien van de bestemming 'Water'.
Daarnaast hebben deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Ook is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur', waarmee het behoud, herstel, beheer en de versterking van de reeds aanwezige waarden gewaarborgd wordt.
 
Ook voor dit plan geldt dat het voorliggende initiatief buiten het aangegeven bouwvlak valt.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische haalbaarheid van het plan. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een perceel van ongeveer 75 m diep en circa 60 m breed aan de Straatweg. Het perceel bevat op dit moment een gedeelte tuin en een sierlijke waterpartij. Verder is sprake van een braakliggend/verhard perceelsgedeelte. Dat laatste houdt verband met de woning die hier gestaan heeft, maar die inmiddels gesloopt is. 
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied weer:
 
Impressie plangebied - woning inmiddels gesloopt (Bron: Google maps)
 
Luchtfoto plangebied met de inmiddels gesloopte woning (bron: Google maps)
 
Het plangebied is gelegen in een landelijke omgeving ten westen van de kern Maarssen. Aan de achterzijde van het plangebied bevindt zich natuurgebied Het Slijk en de Vecht, terwijl aan de voorzijde sprake is van agrarische gronden en bebouwing. Er heeft overigens onlangs een sanering plaatsgevonden van het Slijk door Waternet, waarbij de oever van geheel is vernieuwd.
Het achterste deel van het perceel, waar thans de bestemming 'Natuur' geldt, vormt een regulier onderdeel van de tuin, met zicht op Het Slijk. De situatie is hier vergelijkbaar met die van de aangrenzende percelen, waar de woonbestemming tot de zelfde diepte reikt.
 
Achterste gedeelte van het perceel, richting Het Slijk (bron: Architecten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v.)
Bestaande situatie aan de zijde van Het Slijk na de sanering (bron; Blom Ecologie)
 
2.2 Toekomstige situatie
Het initiatief gaat uit van de sloop van de oude woning (reeds gebeurd) en de bouw van een nieuwe en moderne villa. De woning kent een volume van circa 1.100 m³ en een oppervlakte van circa 220 m² (excl. bijgebouwen en terrassen). Het volume bestaat uit een souterrain, een begane grond en een tweede bouwlaag met een plat dak. Een deel van het dak op de eerste verdieping wordt gebruikt ten behoeve van de plaatsing van zonnepanelen. De garage is te bereiken via de oprijlaan, gebruik makend van de bestaande toerit vanaf de Straatweg. De bestaande waterpartij op het perceel wordt ingepast in het ontwerp, met een brugverbinding naar de nieuwe woning.
Er wordt in de lijn van de aangrenzende villa's Straatweg 176 en 176a gebouwd. De voorgenomen ontwikkeling doet hierbij geen afbreuk aan de relatie met Het Slijk.
  
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie weer:
 
Nieuwe situatie (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., d.d. 26-11-2018 )
Positionering (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., d.d. 28-6-2018 )
Impressie vogelvlucht voorzijde (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., d.d. 28-6-2018)
 
3D view voorzijde (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., d.d. 09-11-2018 ) 
 
3D view achterzijde (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., d.d. 09-11-2018 ) 
      
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten dat van Rijksbelang is met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt volgens het Barro binnen de grens van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze waterlinie is aangewezen als erfgoed met uitzonderlijke universele waarde. De aanwijzing vanuit het Barro werkt door in de provinciale verordening (zie toelichting paragraaf 3.2). Overigens is het plangebied niet gelegen in de door de provincie aangewezen zone Cultuurhistorie; Object: CHS – militair erfgoed.
 
Uitsnede Barro - bijlage 9, plangebied zwart omkaderd (bron: Barro)
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Voorliggend plan - het slopen en herbouwen van één woning - voldoet niet aan de hierboven gestelde criteria.
 
Er kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS, herijking 2016) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:  
  • Duurzame leefomgeving.
  • Beschermen kwaliteiten.
  • Vitale dorpen en steden.
  • Dynamisch landelijk gebied. 
Planspecifiek
Pijler Duurzame leefomgeving
Op het voorliggende plan is de pijler Duurzame leefomgeving van toepassing., waarbij het gaat om de ruimtelijke relevante onderdelen van de onderwerpen bodem, water en milieu, gezondheid en veiligheid, klimaatadaptie en duurzame energie.
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. De provincie stimuleert met haar beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden van de betreffende plangebieden. Het plangebied ligt in een beschermingszone drinkwaterwinning en de ondergrond dient duurzaam gebruikt te worden. Dit houdt in dat er geen verslechtering van de kwaliteit van het grondwater mag optreden bij voorgenomen ontwikkelingen. Daarnaast dienen functies gepland te worden op een geschikte bodem.
Het voorliggende initiatief houdt rekening met de genoemde waarden.
 
Landschap
Het plangebied is onderdeel van Landschap Groene Hart. Hierbij dienen de volgende kernkwaliteiten te worden behouden: openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte. Zoals beschreven in het Gebiedskatern Groene Hart, maakt het plangebied onderdeel uit van de zone 'Oude stroomrug'.
Het voorliggende initiatief voegt zich in de bestaande ruimtelijke structuur, waarbij reeds sprake is van enige lintbebouwing tussen de Straatweg en het Slijk. Het initiatief gaat niet gepaard met een extra woning, nu het om het verplaatsen van een bouwvlak gaat. Het initiatief levert daarbij een aanzienlijke kwaliteitsverbetering ten opzichte van de eerder bestaande woning op dit perceel. De nieuwe woning voegt zich op een fraaie wijze naar de aanwezige landschappelijke kwaliteiten.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied maakt voorts deel uit van de structuur van historische buitenplaatszones. De historische buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden in de provincie Utrecht. Daarnaast staan ze onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie Utrecht wil, voor zover dit past binnen het overige ruimtelijk beleid, in de verordening ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
Het onderhavige plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een buiten of buitenplaats, dus hoeven er geen specifieke voorzorgsmaatregelen genomen te worden.
 
Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het beleid zoals opgesteld in de PRS. 
Het overige provinciale beleid uit de PRS waaraan uitvoering wordt gegeven via de PRV wordt besproken in toelichting paragraaf 3.2.2.
  
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem en water, duurzame energie, cultuurhistorie, landschap, natuur, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landbouw en recreatie. Daarnaast wijst de PRV gebieden waarbij er experimenteerruimte is.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Artikel 4.4 van de PRV geeft aan dat verstedelijking van bebouwingslinten is toegestaan mits:
  1. verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. bebouwing niet plaats vindt buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
  3. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
Volgens de PRV bestaan voor kwaliteitsverhoging verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op de onbebouwde gronden kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig aangetast worden en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
 
Planspecifiek
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt in het gebied dat is aangewezen als 'verstedelijkingsverbod landelijk gebied'. Dit houdt in dat er op deze gronden nieuwe vormen van verstedelijking niet toegestaan zijn. Bij voorgenoemd plan is er slechts sprake van een verplaatsing van het bouwvlak, waardoor er geen sprake is van nieuwe verstedelijking. Daarbij draagt het initiatief bij aan een kwaliteitsverhoging; de nieuwe woning sluit prima aan bij de omliggende bebouwing en bij het landschap.
 
Cultuurhistorie    
Het plangebied behoort tot de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), zoals ook in toelichting paragraaf 3.2.1 reeds besproken. Verstedelijking is toegestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone dan wel de Nieuwe Waterlinie zone. Voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kwaliteiten behorende bij bovengenoemde waardes. De ontwikkeling is modern en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving, in aansluiting op de naastgelegen villa's aan de Straatweg.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het voorliggende initiatief grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Zoals blijkt uit het Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5) vormt dat geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040
Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van gemeente Stichtse Vecht de toekomstvisie "Focus op Morgen" vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend. 
 
De toekomstvisie richt zich op opgaven verdeeld in mensen, gebied, economische vitaliteit en bestuurlijke opgaven. De toekomstvisie gaat in op de kernkwaliteiten van het gebied dat de Stichtse Vecht omvat. Daarnaast gaat de visie in op trends en ontwikkelingen en opgaven en kansen.
 
Planspecifiek
Een aantal punten uit de in de toekomstvisie genoemde trends en ontwikkelingen zijn van toepassing op het voorliggende plangebied. Zo is er meer aandacht voor de eigen leefomgeving: het plan omvat een op maat gemaakte woning voor de initiatiefnemers. Daarnaast is er bij het initiatief sprake van een duurzame ontwikkeling: de woning wordt met zo hoog mogelijke duurzaamheidsnormen uitgevoerd. Daarbij worden er onder andere zonnepanelen geïnstalleerd. Tevens draagt het initiatief er aan bij dat Stichtse Vecht een aantrekkelijke gemeente blijft met een groene leefomgeving: het initiatief wordt zorgvuldig ingepast. Bovendien zorgt de nieuwe bewoning er voor dat het terrein leefbaar en verzorgt blijft.
3.3.2 Woonvisie 2017 - 2022
Op 1 juni 2016 is de Woonvisie 2017 - 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Stichtse Vecht. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente. De gemeente omschrijft haar ambitie door middel van negen beleidsuitspraken:
  • Samenwerken met corporaties, inwoners en private partijen in een platform.
  • Prioriteit ligt bij bouwen voor eigen inwoners en daarnaast ook voor de regio.
  • Zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad.
  • Bij nieuwbouw realisatie van 30 % sociale huur en koop.
  • Afspraken over bestaande sociale woningvoorraad.
  • Stimuleren voor een groter huuraanbod voor middeninkomens.
  • Ervoor zorgen dat iedereen zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen.
  • Inzetten op duurzaamheid.
  • Investeren in gebiedsgerichte leefbaarheid en veiligheid.
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft met name betrekking op de volgende beleidsuitspraken: prioriteit ligt bij bouwen voor eigen inwoners en daarnaast ook voor de regio, zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad, inzetten op duurzaamheid en het investeren in gebiedsgericht leefbaarheid en veiligheid.
 
Bouwen voor eigen inwoners en de regio
Op basis van het woningmarktonderzoek 2016 komt de lokale woningbehoefte van de gemeente voor 2020 en 2025 uit op respectievelijk circa 580 en 1010 woningen. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, waarin ook de regionale vraag is meegenomen, wordt uitgegaan van 1.800 extra woningen tot 2028. Rekening houdend met deze regionale vraag dienen er tot 2022 (scope van de Woonvisie) 1.400 woningen gerealiseerd te worden. De gemeente is bereid ontwikkelaars de ruimte te bieden voor het bouwen van woningen. Woningen zullen zoveel mogelijk binnen de rode contouren gerealiseerd worden. Voorliggend plan betreft de herbouw van een woning die volledig aan de eisen van de reeds in de regio wonende inwoners voldoet. Daarmee voldoet het aan dit punt in de woonvisie.
 
Toekomstbestendige woningvoorraad
De gemeente streeft bij realisatie van nieuwbouw naar goede woonkwaliteit door het stellen van eisen en randvoorwaarden, zoals het Bouwbesluit, duurzaamheid en toegankelijkheid. Woningeigenaren worden gestimuleerd om hun woonkwaliteit te optimaliseren. Er wordt ruimte geboden voor tijdelijke, flexibele en innovatieve woningbouw. Men richt de aandacht op levensloopbestendig en energiezuinig wonen bij nieuwbouw en bestaande bouw en het stimuleren daarvan. Bij voorliggend plan is er sprake van zowel levensloopbestendig als energiezuinig wonen. Daarnaast wordt de moderne architectuur goed ingepast in het historische landschap.
   
Inzetten op duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt. In de woonvisie betekent dit aandacht voor duurzaam bouwen door het verminderen van de milieubelasting van de woning (energiebesparing). Het gaat echter ook over de kwaliteit van de woningen zelf en daarmee ook over het wooncomfort en de betaalbaarheid van de totale woonlasten. Door gebruik te maken van de nieuwste technologieën op het gebied van duurzaamheid - en o.a. het installeren van zonnepanelen - wordt er ook aan dit punt in de woonvisie voldaan.
 
Investeren in gebiedsgerichte leefbaarheid en veiligheid
Zowel de gemeente als de corporaties hebben als doel om de aantrekkelijkheid van het woonmilieu in Stichtse Vecht te vergroten. Uitgangspunt is het bevorderen van een prettige en veilige woon- en leefomgeving. Concreet gaat het dan om groen, schoon, heel, sociaal en veilig. Met het herbouwen van de reeds gesloopte woning wordt verloedering voorkomen. Dit initiatief draagt bij aan het aantrekkelijke (recreatie-)landschap dat de gemeente en provincie voor ogen hebben (toelichting paragraaf 3.2.1).   
3.3.3 Welstandsnota Stichtse Vecht 2013
In de Welstandsnota Stichtse Vecht 2013 is vastgelegd dat bouwplannen getoetst moeten worden aan de welstandscriteria. Volgens de niveaukaart Stichtse Vecht (zie navolgende afbeelding) kent het plangebied een 'bijzonder' welstandsniveau. Het plangebied behoort daarnaast tot de Vechtzone (BG1).
 
Uitsnede welstandsnota, plangebied wit omkaderd (bron: Welstandsnota Stichtse Vecht 2013)
 
De rivier de Vecht, met de stroomruggen, de daar op liggende dijkwegen en een deel van het lager gelegen achterland van het veenweidelandschap, vormt een gebied met bijzondere bebouwing. Met name tussen Loenen en Maarssen zorgen de vele buitenplaatsen en (hoogstam) boomgaarden voor een relatief besloten landschap. Het gebied ligt aan weerszijden van de Vecht tussen Amsterdam-Rijnkanaal en oostelijke gemeentegrens.
 
De woningen hier zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit één tot twee lagen met kap. De bebouwing staat over het algemeen langs de ontsluitingswegen op de oeverwallen met meer naar achteren de bijgebouwen. De gevels van woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal, soms gestuct.
 
De waarde is vooral gelegen in landschappelijke kwaliteiten als de openheid en de Vecht zelf in combinatie met de historisch waardevolle. In het gebied komen diverse cultuurhistorisch waardevolle gebouwen voor. Een deel hiervan is monument. De dynamiek van het gebied is gemiddeld. Naast kleine wijzigingen worden hier en daar nieuwe buitenplaatsen mogelijk gemaakt, zoals aan de Nigtevechtseweg. De Vechtzone een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijk structuurelementen en de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in een groene omgeving.
 
Planspecifiek
Qua ligging voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
  • Hoofdgebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimten.
  • Gebouwen liggen op enige afstand van de perceelsgrens of slootkant.
  • Opslag vindt bij voorkeur uit het zicht plaats.
Qua massa voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
  • Gebouwen zijn individueel en afwisselend.
  • Woongebouw bestaat uit één laag met een kap.
  • Zijgevels van vrijstaande woningen hebben vensters.
  • Uitbreidingen worden als ondergeschikt element opgenomen.
Qua architectonische uitwerking voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
  • De architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en afwisselend en per ensemble in samenhang.
  • De voorgevel is representatief.
  • Elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen.
Qua materiaal en kleur voldoet het voorliggende plan aan de navolgende punten uit de nota:
  • Materialen en kleuren zijn traditioneel en terughoudend.
  • Gevels van woongebouwen uitvoeren in baksteen of in een lichte tint pleisteren.
Gesteld kan worden dat er rekening is gehouden met de belangrijkste elementen zoals vastgesteld in de welstandsnota. Dit wordt benadrukt in de brief van de Welstandscommissie Mooi Sticht aan de gemeente, daterend van 10 september 2018. De commissie is van mening dat de vervangende nieuwbouw in de omgeving zal kunnen 'landen'. Er wordt op hoofdlijnen ingestemd met het plan. Wel hebben zij enkele opmerkingen en aandachtspunten ten behoeve van de nadere uitwerking.
Gesteld kan worden dat het initiatief passend is binnen de uitgangspunten van de Welstandsnota.
3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Maarssen
Het buitengebied van de voormalige gemeente Maarssen bezit een hoge landschappelijke waarde met een fraaie afwisseling van de Vecht met haar oevers en de veenweidegebieden en het petgatenlandschap. Door de toenemende druk van de verstedelijking staat het landschap onder druk. Ontwikkelingen vragen om een duidelijke visie op het landschap en haar kwaliteiten. Om die reden is het Landschapsontwikkelingsplan Maarssen (2010) opgesteld, voor de periode van 10-15 jaar.
Voor de Vechtzone is in het landschapsontwikkelingsplan aangegeven dat voor de stroomruggen en oeverwallen van de Vecht geldt dat de kenmerkende beplanting bestaat uit boomgaarden, vochtige loofbosjes, parkbossen, geriefhoutbosjes, kavelgrensbeplantingen, houtsingels, solitaire bomen, knotbomen, lanen, hagen, wegbeplantingen en oeverbeplanting. In het algemeen is hier in beperkte mate uitbreiding en herstel van de vroeger veelvuldig voorkomende landschapselementen gewenst. Belangrijk is het behoud en herstel van de doorzichten vanaf de Vecht naar het achterland en de beleving van de beplanting van de erven bij boerderijen en buitenplaatsen. Ook behoud van de grotere open gebieden, dient als randvoorwaarde voor de ontwikkeling van beplanting. Daarnaast wordt aangegeven dat bebouwing landschappelijk ingepast moet worden.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief betreft de herbouw van een woning. De nieuwe woning wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast, waarbij het terrein opnieuw wordt ingericht. De doorzichten naar het achterliggende gebied (Het Slijk) worden niet verder belemmerd.
Derhalve kan gesteld worden dat het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan Maarssen.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat deze omgevingsvergunning onder mogelijkheid c valt. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk een te verplaatsen woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.  
 
Op basis van deze ruimtelijke onderbouwing die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat verband dient door of namens de gemeente een m.e.r beoordelingsbesluit te worden genomen.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Er wordt een woning toegevoegd op een locatie waar voorheen geen woning was toegelaten. Daarmee is er sprake van een ontwikkeling naar een 'strenger gebruik' ten opzichte van het huidige gebruik. Er is daarom een bodemonderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde woonfunctie.
 
Het onderzoek dateert van 30 december 2015 (zie bijlagen bij toelichting Bijlage 1). In het bodemonderzoek wordt bevestigd dat er verhogingen aan koper, lood, nikkel, zink, PAK en minerale olie - als gevolg van verhoogde achtergrond concentraties - zijn aangetoond in de gronden. Genoemde verhogingen vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Eveneens vormen de resultaten geen aanleiding voor het uitvoeren van een bodemsanering. In het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond. Ook is er een verhardingslaag bestaande uit voornamelijk baksteen en beton aanwezig. Er is in die laag geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft in haar advies van 21 januari 2019 evenwel aangegeven dat in het onderzoek onvoldoende aandacht is besteed aan het gehalte aan PAK in de bovengrond en dat er is geen asbestonderzoek uitgevoerd. Om die reden is door Grondslag het Verkennend asbestonderzoek en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 7 maart 2019): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2.
De bovengrond is op vier plaatsen verspreid over de onderzoekslocatie aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van PAK. In deze boringen is hooguit een lichte verhoging aan PAK aangetoond. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op het te bebouwen deel van het perceel.
Tijdens het verkennend asbestonderzoek is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. Het gewogen gehalte van het mengmonster van de fijne fractie uit het puin van vier inspectiegaten is 15 mg/kg ds. In het uiterste geval is de fijne fractie afkomstig uit slechts één van de gaten. In dat geval zal er een gewogen gehalte aanwezig zijn van 60 mg/kg ds (15 mg/kg ds x 4 inspectiegaten). Aangezien dit een uiterst geval (‘worst case’) betreft wordt de kans klein geacht dat er sprake is van een geval van asbestverontreiniging (meer dan 100 mg/kg ds). Er is derhalve geen aanleiding voor nader asbestonderzoek.
 
Naar aanleiding van opmerkingen van de Omgevingsdienst regio Utrecht (advies d.d. 24 mei 2019) is door Grondslag een notitie (d.d. 4 juni 2019) opgesteld: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3. Daarin komen de volgende onderdelen aan bod:
  1. De omgevingsdienst merkt op dat de laag onder de sterk betonhoudende verhardingslaag niet onderzocht is op asbest. Grondslag geeft aan dat dit op vergelijkbare plaatsen wel is onderzocht en dat hierin zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is waargenomen. Aangezien in het betreffende deel dezelfde soort kleilaag aanwezig is, kan worden aangenomen dat de kans klein is dat hier asbest in wordt aangetroffen. Derhalve is er, naar de mening van grondslag, geen onderzoek nodig naar de kleilaag onder de verhardingslaag.
  2. Opgemerkt wordt dat de verhardingslaag op het zuidelijke terreindeel niet is onderzocht op asbest. Op die locatie zullen evenwel geen graafwerkzaamheden in de bodem plaatsvinden. Er zal alleen bestrating worden aangelegd. Bovendien is de verhardingslaag in het onderzoek van Grondslag in 2015 visueel onderzocht op asbest, waarbij visueel geen asbest is waargenomen.
  3. Voor de aanleg van de pad van het terras naar het water zijn mogelijk bodemmaatregelen nodig in verband met de aanwezigheid van Wbb-locatie ‘Straatweg achter 176 (stort Het Slijk). Zoals in het bodemonderzoek beschreven staat, is bekend dat ter plaatse van Het Slijk in 2018 een waterbodemsanering heeft plaatsgevonden. Er wordt aanbevolen om op het moment dat men voornemens is het pad aan te leggen contact op te nemen met RUD Utrecht over de status van de sanering. Mogelijk is er dan wel een saneringsevaluatie beschikbaar, waarin de huidige situatie is weergegeven. Tijdens het veldwerk van het onderzoek uit 2019 was zichtbaar dat er werkzaamheden aan de oever hebben plaatsgevonden.
  4. Tot slot merkt de omgevingsdienst op dat in het onderzoek niets wordt vermeld over de onderzoeksomstandigheden. De omstandigheden waren als volgt: tijdens het onderzoek was het bewolkt en de temperatuur was ca. 10 graden. De bodem lag grotendeels braak. Op enkele plekken was gras aanwezig. Het maaiveld was derhalve goed te inspecteren op de aanwezigheid van asbest.
Geconcludeerd wordt dat de opmerkingen van de omgevingsdienst hiermee in voldoende mate zijn behandeld en dat er geen aanleiding is voor aanvullend onderzoek.
 
Op basis van alle onderzoeksresultaten kan gesteld worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Daarnaast zijn er algemene gebruiksadviezen opgesteld door GGD-Nederland ten aanzien van gevoelige locaties (tuinen, moestuinen en plekken waar kinderenspelen) die verontreinigd zijn met lood:
  • Laat kinderen in een zandbak met schoon zand spelen.
  • Leg (kunst-)gras, tegels of een schone laag grond aan op plekken waar kinderen spelen. bij voorkeur met een laag schone grond of zand onder het (kunst-)gras of tegels.
  • Kweek groenten in bakken met schone teelaarde.
  • Let vooral bij jonge kinderen extra op hygiëne (handen wassen na het buiten spelen).
  • Ga de inloop van grond in huis tegen(schoenen uitdoen, regelmatig stofzuigen of dweilen).
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • Woningen.
  • Geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
  • Andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Wonen is een geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder en de Straatweg en het Zandpad zijn in dat verband gezoneerde wegen. Om die reden is door Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnummer 18-244, d.d. 13 december 2018). Dit rapport is als bijlagen bij toelichting, bijlage 4, bijgevoegd.
Het gaat in het voorliggende geval om een verplaatsing van een reeds bestaande woning, waarbij de woning bovendien op een aanzienlijk grotere afstand tot de weg gepositioneerd wordt. De woning ligt buiten de bebouwde kom van Maarssen op 72 meter uit de as van de Straatweg en op 126 meter uit de as van het Zandpad, binnen de geluidzone van beide wegen. De maximum snelheid op beide wegen bedraagt 60 km/uur.
Uit het akoestische onderzoek blijkt de geluidbelasting door wegverkeer op het Zandpad ten hoogste 42 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hierdoor derhalve niet overschreden.
Het onderzoek toont voorts aan dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Straatweg ten hoogste 52 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
In de rapportage wordt gemotiveerd dat het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron niet voor de hand ligt, uit financiële overwegingen en mogelijk vanwege civieltechnische bezwaren. Afscherming van alle woonlagen is landschappelijk ongewenst en niet effectief omdat het scherm moet worden
onderbroken door de toegangsweg naar het perceel. Voor de woning dient derhalve een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 52 dB voor wegverkeer op de Straatweg.
 
Anderzijds zal duidelijk moeten zijn dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat voldaan wordt aan de karakteristieke gevelwering conform het Bouwbesluit. Om die reden is een onderzoek naar de geluidwering van de woning uitgevoerd door Adviesburo Van der Boom (rapportnummer 19-033, d.d. 14 februari 2019). Dit rapport is als bijlagen bij toelichting, bijlage 5, bijgevoegd. De geluidwering van de gevels is berekend volgens NPR5272.
Uit dit onderzoek blijkt dat met het treffen van enkele maatregelen (ventilatie middels mechanische toevoer en afvoer, aluminium kozijnen met een goede enkelvoudige kierdichting, akoestische drievoudige beglazing) voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de karakteristieke geluidwering van de woning. Deze maatregelen worden aangeduid op de tekeningen in het kader van de omgevingsvergunning.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • Scholen.
  • Kinderdagverblijven.
  • Verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het herbouwen van een woning wordt aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 in de omgeving van het plangebied bedragen in 2016 respectievelijk maximaal 18 μg/m³, 10 μg/m³ en 20 - 25 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
 
De WHO en de GGD hanteren advieswaarden van 20 μg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Aan beide advieswaarden wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied zijn er een klein aantal woningen gesitueerd. Behalve deze woningen zijn in de directe omgeving enkele bedrijven aanwezig. Gelet op de aanwezigheid van infrastructuur (N402), recreatielandschap, weidelandschap, wonen en bedrijvigheid, wordt gesproken van 'gemengd gebied'. In dat geval mogen de richtafstanden daardoor met één afstandsstap verminderd worden.
 
In onderstaande tabel zijn de voor dit bestemmingsplan relevante richtafstanden en feitelijke afstanden weergegeven: 
Adres
OmschrijvingCategorie
Richtafstand (m)
Feitelijke afstand (m)
Straatweg 1 Breukelen
Horeca1
0
300
Straatweg 5 Breukelen
Detailhandel hout- en steengoed2
10
410
Straatweg 35 Maarssen
Polyester- en metaalconstructiebedrijf/Opslag- en transportbedrijf 3.2
50
500
Straatweg 41/43 Maarssen
Rundveebedrijf (*)3.2
50
170
Maarssenbroeksedijk Oost 36a MaarssenSlachterij3.2
50
380
Zandpad 141 MaarssenCaravanstalling2
10
200
(*) het bestemmingsplan laat ter plaatse een intensieve veehouderij toe (is thans niet aanwezig), maar deze wordt reeds beperkt door een woonbestemming op kortere afstand
  
Er wordt steeds voldaan aan de richtafstanden. Bovendien wordt voldaan aan de afstanden tot geurgevoelige objecten (50 meter). Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woonbestemming. Andersom geredeneerd worden de bestaande bedrijven niet verdergaand in hun ontwikkelingen belemmerd door het onderhavige initiatief.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het voorliggende initiatief.
  
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • Risicovolle (Bevi-)inrichtingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Op circa 900 m ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van het kanaal. Voorliggend plangebied ligt buiten dit gebied. Het groepsrisico moet worden beoordeeld tot op een afstand van 200 m van het (midden van het) kanaal. Het plangebied valt buiten deze afstand.
 
Op circa 1,05 km ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Utrecht - Amsterdam. Het plaatsgebonden risicoplafond van deze transportroute bedraagt 0 m. Het groepsrisicoplafond 10-7 en 10-8 bedraagt respectievelijk 15,0 m en 145,0 m. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand.
 
Vanwege de grote afstanden tussen het plangebied en de transportroutes kan er worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan. 
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
  
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Het Waterbeheerplan 2016 - 2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. In dit plan staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
 
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’.
 
Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.
 
Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en ‘robuust’ (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. Het waterschap is medefinancier van de programma’s van Wereld Waternet en draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde waterproblemen.
 
De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:
  • samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
  • steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
  • afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
  • behoud van de zelfstandige bevoegdheid.
Keur en Beleidsregels
Op 1 augustus 2013 zijn de laatste wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals: 
  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien).
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen).
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen).
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied Bethunepolder van Waternet. Er zijn geen activiteiten gepland die een bedreiging kunnen vormen voor dit beschermingsgebied.
Er is oppervlaktewater aanwezig in het plangebied; dit wordt gehandhaafd en ingepast in de nieuwe situatie.
Op de plek waar de voormalige woning stond was de grond verhard, in de toekomstige situatie wordt dat de toerit en tuin. De nieuwe woning kent een oppervlakte van circa 300 m². In de beleidsregels Keurvergunningen zijn voorwaarden gesteld aan de aanleg van verhard oppervlak van meer dan 5.000 m² in overig gebied. Wanneer deze norm wordt overschreden is compensatie, bijvoorbeeld door de aanleg van water overeenkomend met 10 - 20 % van het te verharden oppervlak, vereist en kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van de aanleg van het verhard oppervlak. In verband met de geringe toename van de oppervlakte van de verharding kan worden gesteld dat de grensoppervlakte van 5.000 m² niet wordt overschreden. Er hoeft daarom geen watercompensatie plaats te vinden.   
De afvoer van afval- en hemelwater wordt op dezelfde wijze als in de huidige situatie georganiseerd. Dat wil zeggen dat hemelwaterafvoer naar open water gaat en vuilwaterafvoer naar het gemeentelijk riool.
 
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
  
4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Wanneer er uit wordt gegaan van een koopwoning in een niet stedelijk buitengebied brengt dit een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen met zich mee. Omdat er in de oude situatie al sprake was van een vrijstaande woning in een niet stedelijk buitengebied zal er geen extra verkeersdruk ontstaan. Bovendien wordt het plangebied omsloten door de N402. De verwachting is dat die verkeersader de verkeersbewegingen van het plangebied prima aan kan.      
4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven. De gemeente Stichtse Vecht heeft in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgelegd welke parkeernormen gelden.
   
Planspecifiek
Omdat het plangebied in het landelijk gebied ligt en het om een vrijstaande koopwoning gaat, dient er volgens de nota parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht 2,5 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. In het souterrain van de nieuwe woning is ruimte voor het stallen van drie auto's, terwijl ook elders op het perceel voldoende ruimte aanwezig is voor parkeren op eigen terrein.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Door Blom Ecologie is een Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (15 november 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
Uit dat onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. De planlocatie heeft echter geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Aan de westelijke zijde van het plangebied zijn potentiële overwinteringslocaties van amfibieën en reptielen aanwezig.
De planlocatie maakt voorts geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap en het Natuurnetwerk Nederland. Wel ligt op een afstand van 630 m het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen en grens het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (het Slijk). Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.  
Vóór de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) werd beargumenteerd dat de afstand tot het Natura 2000-gebied dusdanig groot is, dat er t.a.v. de stikstofdepositie onder een drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar zou blijven. De Raad van State heeft echter beoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt. Tot op heden werd gewerkt met een drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar, terwijl nu ook de effecten tussen de 0 en 0,05 inzichtelijk gemaakt dienen te worden. Echter, op dit moment (begin september 2019) is nog geen nieuwe versie van de AERIUS-Calculator beschikbaar. Ook werken het Rijk en provincies nog aan een beoordelingskader en handreiking voor intern salderen. Deze komen tegelijk met de voorgeschreven calculator beschikbaar. 
Het aspect stikstofdepositie komt, indien nodig, nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
Ten opzichte van de huidige situatie wordt verwacht dat er geen sprake zal zijn van een toename in stikstofemissie op het perceel. Gezien deze verwachting en de afstand tot Natura 2000-gebieden (630 m) worden geen negatieve gevolgen voor relevante Natura 2000-gebieden verwacht. Het betreft immers een situatie waar planologisch reeds een woning is toegestaan (deze wordt nu alleen wat verder naar achteren gebouwd), de nieuwe woning gaat gepaard met aanzienlijk minder uitstoot (gasloos, goed geïsoleerd, warmtepomp/bodemwarmte, zonnepanelen) en er is geen sprake van een grotere verkeersaantrekkende werking. 
 
Stikstofdepositie
Voor dit project zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd (Buro SRO, 27 september 2019); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7. Uit die berekeningen blijkt dat er zowel in de bouw- als in de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn op Natura 2000-gebieden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De conclusie is dan ook dat de werkzaamheden niet leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van overwinterende amfibieën en reptielen, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen (zie hieronder). Verder zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect stikstofdepositie. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling aan de Straatweg 178 te Maarssen uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
 
Te treffen maatregelen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Potentiële overwinteringslocaties voor amfibieën en reptielen (houtstapels, bladerhopen, vergraafbare grond en afgetrapte oevers) dienen behouden te blijven. Dit betreffen hoofdzakelijk structuren aan de westelijke zijde van het plangebied in de oeverzone.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Gedurende de werkzaamheden dient het terrein ongeschikt of ontoegankelijk gehouden te worden voor rugstreeppad. Belangrijk is dat er geen vergraafbaar zand en ondiepe plassen binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van minimaal 50 cm hoog en minimaal 10 cm ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie te allen tijde kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
 
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar archeologische beleid vastgelegd in de 'Archeologische (verwachtings-)waardenkaart en beleidskaart gemeente Stichtse Vecht'.
 
Uitsnede Archeologische verwachtingskaart Stichtse Vecht, plangebied wit omkaderd (bron: gemeente Stichtse Vecht)
 
Planspecifiek
De gronden in het plangebied hebben op de Archeologische (verwachtings-)waardenkaart en beleidskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding). Dit omdat het plangebied in een stroomgordel ligt, namelijk die van de rivier de Vecht. Er hebben in het plangebied verstorende activiteiten plaats in verband met de realisering van de woning. Het gaat daarbij om een totale oppervlakte van circa 300 m² (incl. terras). Daarnaast zal een geringe verstoring van de bovenlaag plaats hebben in verband met de aanleg van de toerit tot de woning. Het totaal aan bodemroerende werkzaamheden overstijgt niet de vrijstellingsgrens (500 m²) uit het gemeentelijk archeologiebeleid.  
Op het moment dat er tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Stichtse Vecht).
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
 
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
In het vigerende bestemmingsplan word gesteld dat er wordt gestreefd naar behoud en versterking van de identiteit van het karakteristieke Vechtse landschap en de cultuurhistorische waarden. Hierbij wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op de Belvédère uit 2002.
 
Historische geografie
Het plangebied is gelegen aan de rand van het cultuurhistorisch waardevolle Vechtgebied. In de Nota Belvédère (1999) wordt het Vechtgebied aangewezen als Belvédèregebied. De Nota Belvédère richt zich op behoud door ontwikkeling, dit ten behoeve van bescherming van cultuurhistorie door te ontwikkelen op een manier die de identiteit van het Vechtgebied bewaard. Hierdoor zal de herkenbare identiteit ook in de toekomst zichtbaar blijven bestaan.
 
Kenmerkend voor de Vecht is het lint van 17de en 18de-eeuwse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden. De buitens zijn met hun koepelkamers en theekoepels gericht op de Vecht. Concentratie van deze buitens is gelegen tussen Maarssen en Loenen. Langs de Angstel en Gein geven half open boerderijlinten met een enkele buitenplaats het gebied een hoge belevingswaarde. Direct aan de rivieren liggen nog gave historische dorpen. Tussen beide rivieren zijn enkele historische dwarsverbindingen aangelegd, zoals de Nieuwe Wetering. De vele sluizen, bruggen en molens geven het historisch belang van de Vecht als transportroute aan. Resten van strategisch gelegen kastelen als Vreeland en Abcoude getuigen van de strijd tussen Holland en het Sticht. De vesting Nieuwersluis verenigt de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die de oostoever van de Vecht als hoofdverdedigingslijn heeft genomen. Industriële verstedelijking heeft zich langs het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Utrecht en Maarssen voltrokken.
 
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied ligt de Vecht als zijnde een cultuurhistorisch element. Bij het ontwerp van onderhavig plan is hiermee rekening gehouden. Eén van de belangrijkste identiteitsbepalende factoren in het landschap is wonen en het ruimtelijke aspect. Landschappen krijgen mede door historische stads- en dorpskernen, boerderijen met tuinen oprijlanen, parken, bossen en landgoederen identiteit. Woningbouw langs de Vecht wordt daarom als mogelijkheid beschouwd. Wel moet de ontwikkeling passen in de karakteristieke omgeving. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving en past daarmee in de (cultuurhistorische) omgeving.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Derhalve heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de reeds aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid rond duurzaam bouwen onder andere verwoord in de Woonvisie 2017 - 2022 (zie toelichting paragraaf 3.3.2). Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen en legt dit vast in anterieure overeenkomsten.
 
Ambitie
In de Voorjaarsnota 2016 is de ambitie vastgelegd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. De definitie is als volgt ingevuld: op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht wordt in 2030 evenveel energie duurzaam opgewekt als aan energie wordt verbruikt.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Vanaf 2020 moeten gebouwen en woningen aan de EPC 0 voldoen. Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energie neutraal gebouw) voldoen. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. De maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo.
  2. Het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo.
  3. Het minimale aandeel van 50 % hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen.
 
Planspecifiek
De ambitie is een energiezuinige woning met een betere EPC dan het Bouwbesluit voorschrijft. Het toepassen van duurzame energiebronnen (zoals zonnepanelen, gasloos) is hierbij het uitgangspunt. Andere mogelijke duurzaamheidsmaatregelen zijn: verbeterede kierdichting, koelen met bodemwarmtepomp of een zonnewarmtecollector. Dit komt nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning.
 
4.9 Overige belemmeringen
Er is geen sprake van belemmeringen door kabels en leidingen. Ook privaatrechtelijk zijn er geen belemmeringen.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning.
In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Ook de kosten van de sanering komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer; hiervoor is een bedrag gereserveerd. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Hiertoe is een planschadeovereenkomst afgesloten met de gemeente.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
   
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
5.2.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn reacties ontvangen van Provincie Utrecht en de Omgevingsdienst regio Utrecht. Hieronder worden de ingekomen reacties samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
 
Provincie Utrecht
De provincie merkt op dat de planlocatie in een gebied ligt dat in PRS/PRV is aangewezen als Landschap Groene Hart, deelgebied stroomrug. De verwijzing naar de bijbehorende uitwerking van de kernkwaliteiten in dit deelgebied zijn niet opgenomen in de toelichting. 
Het perceel is niet gelegen in de zone van de Hollandse Waterlinie, zoals in de toelichting vermeld staat. Wel maakt het te bouwen terrein onderdeel uit van de Buitenplaatsenzone langs de Vecht in de PRV, in de directe omgeving bevinden zich echter geen buitenplaatsen.
De toelichting is op deze punten aangepast/aangevuld.
 
De provincie geeft aan dat het gebied in de jaren 80 van de vorige eeuw bebouwd is geraakt en dat daarbij een rijtje bebouwing is ontstaan langs de weg. Vanuit landschap is het aansluiten op de rooilijn van de nieuwste woningen in dit gebied eigenlijk niet wenselijk en zou de woning, zoals ook de vroegere bebouwing dichter aan de weg moeten staan.
Bezien van cultuurhistorisch oogpunt is er echter geen bezwaar. Er heeft eerder een woning wat meer zuidelijk op het terrein gestaan. Het woonhuis komt te liggen in de zichtlijn van kasteel Nijenrode op de Dom, daar er al meerdere andere panden in deze as gebouwd zijn, mag dit geen bezwaar opleveren. De woning is fraai vormgegeven en is mooi aan het water gesitueerd. Met het plan is goed ingespeeld op de ligging aan (en half in) het water. Het is een grote verbetering ten aanzien van de huidige bebouwing.
Deze opmerkingen leiden niet tot een aanpassing.
 
Samenvattend acht de provincie het plan aanvaardbaar. De hogere ligging roept overigens wel wat vragen op. Hierbij is weinig ingespeeld op de rest van de omgeving en dit komt de ruimtelijke kwaliteit niet ten goede. Verzoek daar nog aandacht aan te besteden.
De commissie Ruimtelijke Kwaliteit (Mooi Sticht) heeft een positief advies op hoofdlijnen uitgebracht, advies is de aandachtspunten op te volgen en het advies bij deze aanvraag te voegen.
De genoemde aspecten komen nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning.
 
Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU)
De omgevingsdienst is nauw betrokken bij het opstellen van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De ODRU heeft advies uitgebracht op:
  • 21 januari 2019 (kenmerkt Z/18/1201075 / D - 258984);
  • 24 mei 2019 (kenmerkt Z/19/139738 / D - 290780);
  • 3 september 2019 (kenmerkt Z/19/14474 / D - 311489).
De voorliggende toelichting is op diverse onderdelen aangepast en aangevuld naar aanleiding van opmerkingen van de ODRU.
  
5.2.2 Zienswijzen
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
De ontwerpbeschikking heeft met ingang van 8 november 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.