1.3 Geldend bestemmingsplan
Ten tijde van het indienen van de omgevingsvergunning voor de onderhavige woning, gold het bestemmingsplan 'Maarssen aan de Vecht' (gemeente Maarssen, 1 juli 2008) hebben de plangronden de bestemming 'Wonen' - met als toevoeging 'landelijk wonen' -, Tuin, Water en Natuur. De betreffende gronden hebben in dit bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming. De navolgende afbeelding toont een uitsnede uit het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (plangebied wit omkaderd)
Het plan om een villa te realiseren op de thans beoogde locatie, is strijdig met dit bestemmingsplan, in die zin dat de nieuwe woning buiten het aangegeven bouwvlak ligt.
Bestemmingsplan 'Rondom de Vecht'
Inmiddels is het bestemmingsplan 'Rondom de Vecht' vastgesteld. In dat plan is, wat betreft inhoud en systematiek, afstemming gezocht met andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Stichtse Vecht. Dit bestemmingsplan heeft als doel om de kenmerkende gebiedskwaliteiten te behouden en de dragende gebiedsfuncties te versterken. De dragende gebiedsfuncties voor dit gebied zijn de agrarische en woonfuncties en de aanwezigheid van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waaronder de buitenplaatsen.
Het plan gaat uit van minder regels en biedt een kader voor kleinschalige initiatieven. Daarnaast beoogt het plan een evenwicht te bereiken tussen bescherming en conservering van bestaande ruimtelijke kwaliteiten en doorontwikkeling van dragende functies. Navolgende afbeelding laat een uitsnede van het thans geldende bestemmingsplan 'Rondom de Vecht' zien.
Uitsnede bestemmingsplan 'Rondom de Vecht'
De belangrijkste bestemming die gaat gelden in het plangebied is de enkelbestemming 'Wonen - 2'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroepen. Ook hier geldt dat de beoogde woning zich buiten het aangegeven bouwvlak bevindt.
Verder behoudt een klein gedeelte van het plangebied de bestemming 'Natuur' en een deel van het bestaande waterpartij is voorzien van de bestemming 'Water'.
Daarnaast hebben deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Ook is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur', waarmee het behoud, herstel, beheer en de versterking van de reeds aanwezige waarden gewaarborgd wordt.
Ook voor dit plan geldt dat het voorliggende initiatief buiten het aangegeven bouwvlak valt.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS, herijking 2016) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende pijlers vastgelegd:
- Duurzame leefomgeving.
- Beschermen kwaliteiten.
- Vitale dorpen en steden.
- Dynamisch landelijk gebied.
Planspecifiek
Pijler Duurzame leefomgeving
Op het voorliggende plan is de pijler Duurzame leefomgeving van toepassing., waarbij het gaat om de ruimtelijke relevante onderdelen van de onderwerpen bodem, water en milieu, gezondheid en veiligheid, klimaatadaptie en duurzame energie.
Het bodem- en watersysteem vormt een belangrijke basis voor het duurzaam functioneren van het landelijk en stedelijk gebied. Dit systeem is kwetsbaar voor overstromingen, wateroverlast en watertekort. De provincie stimuleert met haar beleid dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met kwaliteiten en kwetsbaarheden van de betreffende plangebieden. Het plangebied ligt in een beschermingszone drinkwaterwinning en de ondergrond dient duurzaam gebruikt te worden. Dit houdt in dat er geen verslechtering van de kwaliteit van het grondwater mag optreden bij voorgenomen ontwikkelingen. Daarnaast dienen functies gepland te worden op een geschikte bodem.
Het voorliggende initiatief houdt rekening met de genoemde waarden.
Landschap
Het plangebied is onderdeel van Landschap Groene Hart. Hierbij dienen de volgende kernkwaliteiten te worden behouden: openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte. Zoals beschreven in het Gebiedskatern Groene Hart, maakt het plangebied onderdeel uit van de zone 'Oude stroomrug'.
Het voorliggende initiatief voegt zich in de bestaande ruimtelijke structuur, waarbij reeds sprake is van enige lintbebouwing tussen de Straatweg en het Slijk. Het initiatief gaat niet gepaard met een extra woning, nu het om het verplaatsen van een bouwvlak gaat. Het initiatief levert daarbij een aanzienlijke kwaliteitsverbetering ten opzichte van de eerder bestaande woning op dit perceel. De nieuwe woning voegt zich op een fraaie wijze naar de aanwezige landschappelijke kwaliteiten.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied maakt voorts deel uit van de structuur van historische buitenplaatszones. De historische buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden in de provincie Utrecht. Daarnaast staan ze onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie Utrecht wil, voor zover dit past binnen het overige ruimtelijk beleid, in de verordening ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
Het onderhavige plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een buiten of buitenplaats, dus hoeven er geen specifieke voorzorgsmaatregelen genomen te worden.
Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het beleid zoals opgesteld in de PRS.
3.3.3 Welstandsnota Stichtse Vecht 2013
In de Welstandsnota Stichtse Vecht 2013 is vastgelegd dat bouwplannen getoetst moeten worden aan de welstandscriteria. Volgens de niveaukaart Stichtse Vecht (zie navolgende afbeelding) kent het plangebied een 'bijzonder' welstandsniveau. Het plangebied behoort daarnaast tot de Vechtzone (BG1).
Uitsnede welstandsnota, plangebied wit omkaderd (bron: Welstandsnota Stichtse Vecht 2013)
De rivier de Vecht, met de stroomruggen, de daar op liggende dijkwegen en een deel van het lager gelegen achterland van het veenweidelandschap, vormt een gebied met bijzondere bebouwing. Met name tussen Loenen en Maarssen zorgen de vele buitenplaatsen en (hoogstam) boomgaarden voor een relatief besloten landschap. Het gebied ligt aan weerszijden van de Vecht tussen Amsterdam-Rijnkanaal en oostelijke gemeentegrens.
De woningen hier zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit één tot twee lagen met kap. De bebouwing staat over het algemeen langs de ontsluitingswegen op de oeverwallen met meer naar achteren de bijgebouwen. De gevels van woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal, soms gestuct.
De waarde is vooral gelegen in landschappelijke kwaliteiten als de openheid en de Vecht zelf in combinatie met de historisch waardevolle. In het gebied komen diverse cultuurhistorisch waardevolle gebouwen voor. Een deel hiervan is monument. De dynamiek van het gebied is gemiddeld. Naast kleine wijzigingen worden hier en daar nieuwe buitenplaatsen mogelijk gemaakt, zoals aan de Nigtevechtseweg. De Vechtzone een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijk structuurelementen en de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in een groene omgeving.
Planspecifiek
Qua ligging voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
- Hoofdgebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimten.
- Gebouwen liggen op enige afstand van de perceelsgrens of slootkant.
- Opslag vindt bij voorkeur uit het zicht plaats.
Qua massa voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
- Gebouwen zijn individueel en afwisselend.
- Woongebouw bestaat uit één laag met een kap.
- Zijgevels van vrijstaande woningen hebben vensters.
- Uitbreidingen worden als ondergeschikt element opgenomen.
Qua architectonische uitwerking voldoet het voorliggende plan aan navolgende punten uit de nota:
- De architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en afwisselend en per ensemble in samenhang.
- De voorgevel is representatief.
- Elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen.
Qua materiaal en kleur voldoet het voorliggende plan aan de navolgende punten uit de nota:
- Materialen en kleuren zijn traditioneel en terughoudend.
- Gevels van woongebouwen uitvoeren in baksteen of in een lichte tint pleisteren.
Gesteld kan worden dat er rekening is gehouden met de belangrijkste elementen zoals vastgesteld in de welstandsnota. Dit wordt benadrukt in de brief van de Welstandscommissie Mooi Sticht aan de gemeente, daterend van 10 september 2018. De commissie is van mening dat de vervangende nieuwbouw in de omgeving zal kunnen 'landen'. Er wordt op hoofdlijnen ingestemd met het plan. Wel hebben zij enkele opmerkingen en aandachtspunten ten behoeve van de nadere uitwerking.
Gesteld kan worden dat het initiatief passend is binnen de uitgangspunten van de Welstandsnota.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- Scholen.
- Kinderdagverblijven.
- Verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het herbouwen van een woning wordt aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 in de omgeving van het plangebied bedragen in 2016 respectievelijk maximaal 18 μg/m³, 10 μg/m³ en 20 - 25 μg/m³. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
De WHO en de GGD hanteren advieswaarden van 20 μg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Aan beide advieswaarden wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- Risicovolle (Bevi-)inrichtingen.
- Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
- Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Op circa 900 m ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van het kanaal. Voorliggend plangebied ligt buiten dit gebied. Het groepsrisico moet worden beoordeeld tot op een afstand van 200 m van het (midden van het) kanaal. Het plangebied valt buiten deze afstand.
Op circa 1,05 km ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Utrecht - Amsterdam. Het plaatsgebonden risicoplafond van deze transportroute bedraagt 0 m. Het groepsrisicoplafond 10-7 en 10-8 bedraagt respectievelijk 15,0 m en 145,0 m. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand.
Vanwege de grote afstanden tussen het plangebied en de transportroutes kan er worden geconcludeerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid rond duurzaam bouwen onder andere verwoord in de Woonvisie 2017 - 2022 (zie
toelichting paragraaf 3.3.2). Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen en legt dit vast in anterieure overeenkomsten.
Ambitie
In de Voorjaarsnota 2016 is de ambitie vastgelegd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. De definitie is als volgt ingevuld: op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht wordt in 2030 evenveel energie duurzaam opgewekt als aan energie wordt verbruikt.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Vanaf 2020 moeten gebouwen en woningen aan de EPC 0 voldoen. Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energie neutraal gebouw) voldoen. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
- De maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo.
- Het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo.
- Het minimale aandeel van 50 % hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen.
Planspecifiek
De ambitie is een energiezuinige woning met een betere EPC dan het Bouwbesluit voorschrijft. Het toepassen van duurzame energiebronnen (zoals zonnepanelen, gasloos) is hierbij het uitgangspunt. Andere mogelijke duurzaamheidsmaatregelen zijn: verbeterede kierdichting, koelen met bodemwarmtepomp of een zonnewarmtecollector. Dit komt nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning.