Plan: | Merenhoef Maarssen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1904.BPMerenhoefMDP-VG01 |
Het terrein rondom verzorgingshuis Merenhoef is toe aan een flinke opknapbeurt. Daarnaast verandert het Rijksbeleid rondom de Zorg momenteel ingrijpend. Met name het besluit om wonen en zorg te scheiden is een ingrijpende koerswijziging. Naast deze externe koerswijzigingen veranderen bovendien onze denkbeelden over de wijze van huisvesten van onze meest kwetsbare mensen en dementerende ouderen. Dit zijn belangrijke aanleidingen voor het vernieuwen van de huidige bebouwing van de Merenhoef.
Aangezien het voornemen om de bestaande zorglocatie te herontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is, dient voor deze ontwikkeling een nieuw planologisch toetsingskader opgesteld te worden.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven, getoetst aan relevante beleidskaders en wetgeving en wordt een passend planologisch toetsingskader vastgelegd (planregels en verbeelding).
Het bestemmingsplan bestaat uit een planbeschrijving en een onderzoek naar de haalbaarheid. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en vervolgens de toekomstige situatie van het plangebied. Het vigerende beleid van de verschillende overheden komt in hoofdstuk 3 aan bod, de haalbaarheid van het plan in hoofdstuk 4. Het plan dient niet alleen aan het ruimtelijk relevante beleid te voldoen maar ook haalbaar te zijn op het gebied van onder andere milieu, water, ecologie, archeologie, verkeer en parkeren. Hoofdstuk 5 legt de juridische regeling van dit plan uit. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de resultaten van de te doorlopen planologische procedure en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Maarssen-Dorp. Het plangebied betreft de huidige locatie van zorgcentrum de Merenhoef en een bestaande grondwal. Het plangebied wordt begrenst door de Dr. Plesmanlaan en de woningen aan de Maarsseveensevaart.
Afbeelding 1.1:
luchtfoto plangebied (rood omkaderd)
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Maarssen-Dorp woongebied". Dit bestemmingsplan is op 21 juni 2010 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maarssen vastgesteld. Voor het plangebied gelden op grond van dit bestemmingsplan de bestemmingen "Maatschappelijk - Zorginstelling" en "Groen - 1".
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft de volgende aspecten:
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Maarsen-Dorp woongebied"
De locatie Merenhoef is één van de locaties van het Leger des Heils Midden Nederland en dateert uit 1978. Vanaf die tijd is deze locatie in gebruik voor de zorg en huisvesting voor ouderen. Van oorsprong was Merenhoef een traditioneel verzorgingshuis.
Momenteel kent Merenhoef de volgende onderdelen:
In een enkellaagse bebouwing midden op het terrein bevinden zich:
In 2008 heeft de laatste grootschalige verbouwing plaatsgevonden. Het betrof hier het ombouwen van vier bouwlagen met verzorgingshuisplaatsen tot vier gesloten verpleegafdelingen. Daarnaast is er een beddenlift aangebouwd.
In de afgelopen jaren is een visie gevormd op de toekomst van Merenhoef. Dit heeft geresulteerd in een ontwikkelplan met als doel het vastgoed van Merenhoef toekomstbestendig te maken en optimaal aan te laten sluiten op de wensen en behoeften van haar bewoners alsmede de behoeften in de omgeving (functies voor wijk en buurt)
Een aantal concrete aanleidingen zijn:
Afbeelding 2.1:
luchtfoto bestaande situatie zorgcentrum Merenhoef
Ambities Leger des Heils
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de volgende ambities van het Leger des Heils:
Deelontwikkelingen
Bovenstaande ambities worden binnen het plangebied gerealiseerd door onderstaande deelontwikkelingen:
In bijlage 13 is een overzicht opgenomen van het toekomstige programma.
Stedenbouwkundige beschrijving
De functies in de te slopen laagbouw zijn zeer belangrijk voor Het Leger des Heils en komen prominent terug in de nieuwbouwplannen. Het restaurant wordt niet alleen gebruikt door de bewoners van de Merenhoef, maar vervult ook een belangrijke rol voor de omliggende buurten en de senioren die daar wonen. Niet alleen verstrekt het Leger des Heils maaltijden aan buurtbewoners, het vormt ook een belangrijk ontmoetingspunt voor vooral ouderen die anders zouden vereenzamen. De artsen, die nu eveneens in de laagbouw zijn gehuisvest, krijgen de mogelijkheid ruimten te huren in een nieuwe Huisartsen Onder Een Dak. Ook een apotheek maakt deel uit van het mogelijke programma.
Door deze wijzigingen verschuift de huidige entree van Merenhoef meer naar het zuiden, bij het nieuwe restaurant langs de Dr. Plesmanlaan. Naast het nieuwe restaurant en de centrale entree wordt hier ook het dagbestedingsprogramma gesitueerd. Dit belangrijke bouwdeel wordt de logistieke spil van het hele terrein.
Om voor een breder publiek seniorenhuisvesting aan te bieden worden er 14 grondgebonden seniorenwoningen en (senioren-) appartementen (zorgwoningen) toegevoegd aan het woonprogramma van Merenhoef. Er ontstaat een mix van actieve en minder actieve senioren, die alle gebruik kunnen maken van de zorg die Merenhoef biedt. Ook de woningen die niet direct zijn gekoppeld aan het hoofdgebouw kunnen 24-uurs hulp inroepen mocht dat nodig zijn. Een programmamix waar, zoals gezegd, ook de buurt welkom is.
De 14 grondgebonden woningen worden uitgevoerd als levensloopbestendige woningen met een compleet woonprogramma (wonen, slapen, baden en eten) op de begane grond. Een (beperkte) verdieping kan worden gebruikt als logeerruimte.
De bestaande aanleunwoningen worden grondig gerenoveerd en geïsoleerd. Er wordt een laag 'opgetopt' en een klein nieuw volume met appartementen toegevoegd. Een nieuwe entree en nieuwe stijgpunten maken de gerenoveerde en nieuwe appartementen goed bereikbaar.
Ook op de HOED en op het volume van het restaurant (op de kop van het bestaande hoofdgebouw) worden nieuwe appartementen toegevoegd. Bij elkaar een gevarieerd en compleet (zorg-) programma.
Afbeelding 2.2: Situatietekening toekomstige situatie
Openbare ruimte
De inrichting van de openbare ruime wordt, waar mogelijk, groen en biedt de bewoners mogelijkheden tot tuinieren. Een licht slingerende rijbaan voert door het terrein en wordt aan één zijde geflankeerd door parkeerplaatsen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen noodzaakt tot het creëren van een 'overloop' naar het achterliggende voormalige gemeentelijke gronddepot. Door gebruik te maken van de huidige niveauverschillen en door met blauwe regen begroeide schanskorven worden de parkeerplaatsen in het landschappelijke ontwerp goed ingepast.
De nieuw bouwvolumes zijn zo gesitueerd, dat de huidige bomenkrans rondom het terrein zoveel mogelijk wordt gespaard. Er is een intensief traject gevolgd met een klankbordgroep van omwonenden om de inpassing van de plannen zo goed mogelijk uit te werken.
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats ter hoogte van de huidige ontsluiting, te weten de rotonde Dr. Plesmanlaan-Huis ten Boschstraat. Vanwege het kruispunt Dr. Plesmanlaan-Sweserengseweg is het realiseren van een tweede ontsluiting niet mogelijk. Wel zal aan de oostzijde van het plangebied een ontsluiting voor calamiteitenverkeer gerealiseerd worden.
Navolgende foto van een maquette geeft een beeld van de situering van de verschillende bouwblokken binnen het plangebied.
Afbeelding 2.3: Maquette toekomstige situatie (aanzicht vanaf Maarsseveensevaart)
Afbeelding 2.4:
Maquette toekomstige situatie (aanzicht vanaf Vechtensteinlaan)
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een afwijking van het vigerende bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk ordeningsbeleid van rijk, provincie en gemeente, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, archeologie en economische haalbaarheid. Dit hoofdstuk geeft een antwoord op de vraag of het plan passend is binnen het geldend ruimtelijke beleid. Voor het beleid ten aanzien van water van diverse overheden zie paragraaf 4.2.9.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op één van de nationale belangen uit de SVIR. Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Uit toetsing van de herontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt het volgende:
Ad trede 1: Als eerste dient inzicht te bestaan in de (regionale) behoefte aan de functies die toegevoegd worden als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling. De toevoeging van ca. 14 woningen en 78 zorgwoningen is passend binnen de gemeente woningbouwopgave (ca. 1.800 woningen tot het jaar 2028) die de Provincie Utrecht heeft vastgesteld voor de gemeente Stichtse Vecht. De gemeente Stichtse Vecht heeft de herontwikkeling van Merenhoef opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplannen. Naast de behoefte aan zorg(woningen) die blijkt uit de provinciale en gemeentelijke woningbouwbeleidsnota's, blijkt de behoefte ook uit een uitgevoerde marktanalyse uitgevoerd door ZorgID (zie bijlage 1).
Uit de marktanalyse blijkt dat:
Naast de uitgevoerde marktscan blijkt ook uit het door Companen uitgevoerde Woningbehoefte onderzoek uit 2010 dat er een behoefte is aan extra zorgwoningen. Aan met name grootschalige woonvormen (zoals een verzorgingscentrum) wordt een tekort aan aanbod geconstateerd.
Companen heeft in 2015 tevens een onderzoek naar toekomstbestendig wonen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
Uit de verschillende uitgevoerde onderzoeken naar de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte blijkt dat er in de komende jaren behoefte is aan woningen voor ouderen en hulpbehoevenden. De binnen het plangebied te realiseren zorgwoningen voorzien voor een gedeelte in deze behoefte.
Het plangebied is bij uitstek geschikt als locatie om een gedeelte van de behoefte in te vullen.
2 Verzorgd wonen: Alle primaire voorzieningen liggen gelijkvloers of zijn zonder traplopen
bereikbaar. De woning is geschikt voor bewoners met geringe beperkingen bij het lopen, die als
hulpmiddelen eventueel wandelstok of kruk(ken) gebruiken).
3 Geschikt wonen: Dit zijn zelfstandige woningen voor ouderen en de woning staat nabij een verzorgingshuis of dienstencentrum die verpleging of verzorging biedt (bijvoorbeeld aanleunwoning).
Ad trede 2: Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom op korte afstand van het centrum van Maarssen .
Ad trede 3: aangezien uit trede 1 en 2 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling betrekking heeft op een binnenstedelijke ontwikkeling welke invulling geeft aan een deel van de regionale behoefte aan (zorg)woningen, is trede 3 niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied passend is binnen het ruimtelijke Rijksbeleid.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en zijn in werking getreden op 30 december 2011.
Het betreft de volgende onderdelen:
Het plan is niet in strijd met het Barro.
Op 4 februari 2013 heeft de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028, in de Verordening is het beleid vertaald naar regels. Het beleid is opgebouwd uit drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven.
Accent op de binnenstedelijke opgave
De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
De provincie wil de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.
De drie pijlers en twee belangrijkste opgaven worden vervolgens uitgewerkt in 7 thema's: natuur, landschap en cultuurhistorische hoofdstructuur, duurzaamheid en leefbaarheid, landbouw, wonen, werken en recreatie. Voor onderhavige ontwikkeling is met name het thema 'wonen' van belang. In de PRS is voor de provincie Utrecht tot 2028 het volgende woningbouwprogramma opgenomen:
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied en de toevoeging van ca. 14 woningen en 78 zorgwoningen, is passend binnen het provinciale ruimtelijke beleid.
Nadat de gemeente Maarssen in 2000 en 2001 een uitgebreide discussie had gevoerd met plaatselijke deskundigen en met de bevolking, die leidde tot de schets "Scenario's voor de Toekomst (2002)", is in 2003 een concept ruimtelijke structuurvisie Maarssen opgesteld. In de Structuurvisie Maarssen 2003 is gekozen voor het leggen van een verband tussen cultuurhistorie, kwaliteit en ruimtelijk ontwikkeling. In juni in 2005 is deze ruimtelijke structuurvisie door de raad vastgesteld.
In deze Structuurvisie wordt de uitbreiding van zorgcentrum Merenhoef reeds aangekondigd.
De auto is niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Nederland telt bijna 11 miljoen motorvoertuigen. Al deze voertuigen staan voor het grootste deel van een dag geparkeerd. Parkeren speelt dus een prominente rol in de samenleving. Het vormt een van de pijlers van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid. Gemeenten streven daarin naar het efficiënt gebruik van de beschikbare parkeerruimte, het waarborgen van bereikbaarheid en het in stand houden van de economische vitaliteit. Zo ook in de gemeente Stichtse Vecht. Het GVVP (Gemeentelijk Verkeer- en VervoerPlan) bestaat uit verschillende delen. De Beleidsvisie Verkeer, deel A van het GVVP, is op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De Beleidsvisie Verkeer heeft geen directe raakvlakken met onderhavige ontwikkeling.
De Beleidsvisie Parkeren, deel B van het GVVP, is op 25 februari 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin staat het beleid ten aanzien van parkeren verwoord en zijn de gemeentelijke parkeernormen opgenomen. De doelstelling van het gemeentelijk parkeerbeleid voor woongebied is:
"In woongebieden is en blijft de vraag naar en het aanbod van parkeerplaatsen voor de bewoners en hun bezoekers in evenwicht."
In onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op het gemeentelijk parkeerbeleid. De verschillende parkeernormen zijn in de bijlage bij de planregels opgenomen en middels een voorwaardelijke verplichting is de realisatie van voldoende parkeerplaatsen afdwingbaar en handhaafbaar.
Dit resulteert in de volgende parkeernormen:
Functie | Parkeernorm |
Aanleunwoningen (gestapeld) | 0,9 pp/woning |
Woningen (grondgebonden) | 1,9 pp/woning |
Zorgcentrum | 0,5 pp/verpleeg- cq. verzorgingskamer |
Medisch centrum | 2,2 p/behandelkamer |
Apotheek | 3,2 pp. |
Uitsluitend voor de te realiseren aanleunwoningen wordt qua parkeernorm afgeweken van het parkeerbeleid. Aangezien de woningen voor een specifieke doelgroep beoogd zijn, zijn de gemeentelijke parkeernormen voor de verschillende woontypologieën niet één op één toepasbaar. In het parkeerbeleid wordt enkel gesproken over aanleunwoningen/serviceflat (parkeernorm 1,2 pp/woning), echter de zorgwoningen binnen het plangebied zijn qua gebruikers (en daarmee ook qua parkeerbehoefte) niet hiermee gelijk te stellen. Als gekeken wordt naar de huidige situatie op zorgcentrum Merenhoef, dan beschikt ca. 10-15% van de huishoudens van de huidige aanleunwoningen over een auto. Rekening houdend met bezoekers van de bewoners wordt in onderhavige situatie een parkeernorm van 0,9 pp/zorgwoning ruim afdoende geacht.
Opgemerkt dient te worden dat de aangehouden parkeernorm voor de grondgebonden woningen naar alle waarschijnlijkheid aan de hoge kant is. Gelet op het karakter van het plangebied, en het typologie woning (alle woonfuncties op de begane grond, relatief gering vloeroppervlak) zal naar verwachting de parkeerbehoefte van de bewoners niet vergelijkbaar zijn met reguliere woningen in de gemeente Stichtse Vecht.
In bijlage 11 is onderbouwd hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte van de toekomstige situatie. Hierbij is aansluiting gezocht in de landelijke kengetallen van het CROW en het gemeentelijke parkeerbeleid. Hieruit blijkt dat ca. 118 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op grond van de voorgenomen planontwikkeling zullen 123 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de doelstelling uit het gemeentelijk parkeerbeleid dat de vraag naar en het aanbod van parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers in evenwicht is.
De bestaande verouderde woonvisies, separaat of als onderdeel van een structuurvisie, worden thans door de gemeente herzien. De leeftijd van de bestaande visies, recente ontwikkelingen op de woningmarkt en de gemeentelijke herindeling hebben geleidt tot de wens het bestaande beleid te actualiseren en uniformeren. Eén van de peilers in de Woonvisie van Stichtse Vecht is het realiseren van meer woningen voor ouderen waarbij zorg wordt gedragen dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen.
De herontwikkeling van zorgcentrum Merenhoef, waarbij seniorenappartementen met zorg op maat naast de deur, past binnen de gemeentelijk Woonvisie. In de gemeentelijk woningbouwprognose tot 2025 is derhalve de herontwikkeling van Merenhoef reeds opgenomen.
Het welstandbeleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, zal voor de bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning aangevraagd moeten worden. De Welstand- en Monumentencommissie Midden Nederland zal het bouwplan toetsen aan de geldende welstandscriteria.
Aan de verschillende overheden zijn op basis van (milieu)wetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wabo, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige
bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van
(spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.
Aangezien in het plangebied geluidgevoelige functies worden gerealiseerd, en het plangebied binnen de geluidzone van een weg is gelegen, is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek (zie bijlage2) naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Daarnaast is in overleg met de klankbordgroep akoestisch onderzoek gedaan naar de akoestische effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving (zie bijlage 4). De onderzochte aspecten in dit onderzoek zijn:
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt ten aanzien van bovenstaande aspecten het volgende:
Ad. 1: De toename van de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Vechtensteinlaan veroorzaakt door de reflectie van het geluid door de nieuwbouw van de Merenhoef bedraagt maximaal 1,1 dB. Uit verschillende studies blijkt dat een toename van geluid van minder dan 2 dB met het menselijk oor niet waarneembaar is. Daarnaast blijft de geluidbelasting binnen de daarvoor geldende normen.
Ad.2: De toename van de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Maarsseveensevaart vanwege het gedeeltelijk afgraven van de grondwal bedraagt plaatselijk meer dan 3 dB. Vanwege deze onwenselijke toename zijn geluidwerende maatregelen uitgewerkt en akoestisch doorgerekend. Een geluidscherm langs de Dr. Plesmanlaan zorgt ervoor dat de geluidbelasting op de achtergevel van de woningen aan de Maarsseveensevaart gelijk of lager is dan in de huidige situatie. Deze maatregelen maken onderdeel uit van de voorgenomen ontwikkeling.
Ad.3: Vanwege de verkeersbewegingen binnen het plangebied bedraagt de geluidbelasting op de achtergevel van de woningen aan de Maarsseveensevaart maximaal 43 dB(A). Gelet op de berekende resultaten kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen veroorzaakt door het verkeer binnen het plangebied ruim voldoet aan de normen in het kader van een goed woon- en leefklimaat en normen uit het Activiteitenbesluit. Hierin staat dat een inrichting maximaal 50 dB(A) op de dichtstbij gelegen gevel mag produceren.
Aanpassing ontwerp parkeerterrein
Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, hebben de volgende zaken ertoe geleidt de vormgeving van het parkeerterrein en de geluidwerende maatregelen aan te passen:
In bijlage 5 zijn de akoestische effecten van het nieuwe ontwerp, waarvan de realisatie juridisch gewaarborgd is in het bestemmingsplan, inzichtelijk gemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen op de achtergevels van de woningen aan de Maarsseveensevaart ten opzichte van de huidige situatie nog steeds afnemen. Tevens voldoet het geluid vanwege het parkeerterrein aan de daarvoor geldende normen uit het Activiteitenbesluit.
Wet geluidhinder
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de woningen binnen het plangebied zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Hogere waarden Wet geluidhinder
Voor een aantal nieuwe (zorg)woningen binnen het bestemmingsplan 'Merenhoef Maarssen' zijn door het college van burgemeester en wethouders hogere waarden verleend. De hogere waarden zijn opgenomen in het besluit hogere waarden met kenmerk Z-2015-16030 / 31305 en datum 24 maart 2016.
Het hogere waardenbesluit is als bijlage 3 bij de Toelichting opgenomen.
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat:
Als onderdeel van de omgevingsvergunningprocedure zullen gevelwerende maatregelen uitgewerkt moeten worden.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
De (voormalige) gemeente Loenen, Maarssen, Abcoude en Breukelen hebben in samenwerking op basis van een verscheidenheid aan geo(morfo)logische bronnen, historische bronnen en archeologische meldingen en onderzoeken archeologische beleids-en waarden- en verwachtingskaarten opgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart worden zones en terreinen met verschillende archeologische (verwachtings)waarden aangegeven.
Op basis van de zones waarvoor een archeologische waarde of verwachting geldt worden via de beleidskaart eisen gesteld. Deze beleidsadvieskaart maakt inzichtelijk welke maatregelen gericht op behoud en/of beheer getroffen dienen te worden. De archeologische beleidskaart vormt dus het toetsingskader voor de voorgenomen ontwikkeling. De archeologische beleidskaart is overigens opnieuw vastgesteld in 2012. De beleidskaart kan worden aangeduid als de beleidskaart van de gemeente Stichtse Vecht.
Op grond van de gemeentelijke beleidskaart geldt voor het plangebied een zeer lage archeologische verwachtingswaarde vanwege een verstoorde bodem. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op grond van het archeologisch beleid niet benodigd.
Afbeelding 4.1:
uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied rood omcirkeld)
(gebieden met de kleur grijs zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek)
De voorgenomen ontwikkeling zal vanwege een reeds verstoorde bodem geen archeologische waarden aantasten. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op grond van het gemeentelijk beleid niet benodigd. Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister." Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG- publicatie zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
Milieubelastende functies binnen het plangebied
In het plangebied wordt een restaurant verplaatst en wordt de komst van een verschillende zorgfuncties (huisartsenpraktijk, apotheek e.d.) mogelijk gemaakt. Dergelijke functies hebben op grond van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" een maximale richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk en zijn goed verenigbaar met woningen. De woningen buiten het plangebied zijn op een grotere afstand dan 10 meter tot zorgfuncties gelegen.
Milieubelastende functies buiten het plangebied
Aan de Dr. Plesman is een tankstation (zonder LPG) gelegen. Een dergelijke functie heeft op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Binnen het plangebied zijn binnen deze contour geen woningen voorzien.
Binnen en buiten het plangebied zijn geen milieubelemmerende functies aanwezig en/of voorzien die een belemmering voor de woningen in het plangebied en de omgeving vormen.
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Vanwege de toekomstig uit te voeren bodemingrepen, is er door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 6) ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk bijmengingen met puin en/of bakstenen aangetroffen (sporen tot zwak houdend). In de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van vermoedelijke slootdempingen zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen welke afwijkend zijn met de veldwaarnemingen van het overig terrein. Mogelijk zijn de voormalige sloten destijds met gebiedseigen grond gedempt/aangevuld.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, zink en PCB bevat. De ondergrond bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kobalt en nikkel. De aangetoonde gehalten overschrijden de betreffende
achtergrondwaarden (AW2000-waarden), maar geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek. In de grond van de grondwal zijn licht verhoogde gehalten aan koper, lood en zink aangetoond. De grond wordt daarmee indicatief geclassificeerd als 'kwaliteitsklasse industrie'.
Grondwater
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium gemeten. De aangetoonde
concentraties aan barium overschrijden de betreffende streefwaarden, maar geven geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek. Waarschijnlijk betreft het hier van nature verhoogde achtergrondwaarden van barium in het grondwater.
Indicatief bodemonderzoek parkeerterrein
Naast het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek is er ter plaatse van de huidige grondwal tevens een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de grond matig tot sterk verontreinigd is met metalen. Voor de realisatie van het parkeerterrein is een ontwerp uitgewerkt welke gebaseerd is op een gesloten grondbalans en vrij grondverzet binnen de projectie van het parkeerterrein. Bij dit ontwerp wordt het voorgenomen parkeerterrein verhoogd aangelegd. Er is in feite sprake van egaliseren/verschuiven van de huidige grondwal. De geëgaliseerde grond wordt grotendeels verhard (element en/of gesloten). Daar waar de grond niet wordt verhard wordt 30 cm schone teelaarde aangebracht.
Het indicatieve bodemonderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu. Enkel ter plaatse van de grondwal worden sterke verontreinigingen aangetroffen. In het ontwerp is hiermee rekening gehouden door de aanleg van verharding of het aanbrengen van een leeflaag van 30 cm. Gegeven de in de rapporten beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen herontwikkeling en realisatie nieuwbouw.
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Onder meer uit informatie van de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen buisleidingen en/of transportverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd. Daarnaast zijn er ook geen inrichtingen aanwezig met een significantie risicocontour.
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied zendmasten aanwezig zijn, maar dat die geen overschrijdingen van de blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. De bestaande masten op het hoofdgebouw van Merenhoef moeten reeds aan deze normstelling voldoen.
Afbeelding 4.2: uitsnede plangebied (rood omcirkeld) risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die ten aanzien van het aspect 'externe veiligheid' een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde
gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of
cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst.
Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Aangezien op voorhand niet uit te sluiten valt dat door de voorgenomen ontwikkeling beschermde flora en/of fauna geschaad wordt, is er door Tuitert Natuuronderzoek een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Hieruit kwamen de volgende resultaten naar voren:
Gebiedsbescherming
Natura-2000
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswet-gebied is het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen op ca. 1 km afstand van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten liggen op nog grotere afstand van het plangebied. Gezien de relatief grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied, de beperkte effectafstand van de ingreep en de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Maarssen, kan een aantasting van een Natuurbeschermingswetgebied op voorhand worden uitgesloten.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is het landgoed Diependaal langs de Vecht op ca. 900 meter afstand van het plangebied. Op ca. 1 km afstand van het plangebied ligt het EHS-gebied Oostelijke Vechtplassen. Gezien de relatief grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde EHS-gebied, de beperkte effectafstand van de ingreep en de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Maarssen, kan een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS op voorhand worden uitgesloten.
Soortenbescherming
In het plangebied is leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals egel, huisspitsmuis en bosmuis aanwezig. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Wel is de zorgplicht uit artikel 2 Flora- en faunawet op deze soorten van toepassing.
Het te slopen restaurant bevat houten gevelbetimmering waarachter zich een kleine ruimte bevindt waar kleine vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis achter kunnen verblijven. Voor grotere soorten zoals laatvlieger zijn de ruimtes achter de gevelbetimmering te klein. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied kan dus niet op voorhand worden uitgesloten. Aan de hand van aanvullend vleermuisonderzoek moet vastgesteld worden welke functie(s) het te slopen gebouw heeft voor vleermuizen.
Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen (m.u.v. de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen) van zwaarder beschermde diersoorten of groeiplaatsen van zwaarder beschermde plantensoorten in het plangebied aanwezig. Het plangebied vormt momenteel ook geen geschikt leefgebied voor zwaarder beschermde plant- of diersoorten. Nader onderzoek (m.u.v. onderzoek naar vleermuizen) of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Dit nadere onderzoek naar vleermuizen is reeds uitgevoerd.
Tijdens het veldbezoek zijn verder geen nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals roofvogels, uilen, huismus of gierzwaluw in het plangebied waargenomen. Wel kunnen enkele algemeen voorkomende zangvogelsoorten in de begroeiing in en rondom het plangebied broeden. Nesten van deze vogelsoorten zijn alleen beschermd als ze in gebruik zijn tijdens het broedseizoen. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen wordt aanbevolen om werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren of vooraf te (laten) controleren of er op dat moment vogels in het plangebied broeden. Het broedseizoen van vogels loopt globaal van half maart tot begin augustus.
Aanvullend vleermuisonderzoek
Aangezien de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied niet op voorhand kan worden uitgesloten, is er door Tuitert Natuuronderzoek een aanvullend vleermuisonderzoek (zie bijlage 9) uitgevoerd. Hieruit zijn de volgende conclusies te trekken:
Op basis van het uitgevoerde verkennende natuuronderzoek en het aanvullende vleermuisonderzoek wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Natuurbeschermingswetten en de Flora- en faunawet.
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Wet luchtkwaliteit
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het onderhavige project is dan ook gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Goede ruimtelijke ordening
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool. Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden. Ten behoeve van deze monitoring worden berekeningen uitgevoerd met de Monitoringstool. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Afbeelding 4.2:
concentraties luchtkwaliteit ter plaatse van plangebied (bron: www.nsl-monitor.nl/viewer)
Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied (nabij de weg gelegen dus ‘worst case’) in 2015 respectievelijk 23,4 µg/m3 en 23,3 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3.
Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:
De toe te voegen functies zorgen voor een toename van het verkeer van en naar de locatie Merenhoef. Aangezien op sommige momenten op de dag (met name de ochtend- en avondspits door de weeks en op sommige momenten in het weekend) er congestie optreedt op verschillende wegen in de omgeving van de Merenhoef, zijn de effecten van de voorgenomen herontwikkeling van de Merenhoef op het bestaande wegen onderzocht.
Uit het onderzoek naar de effecten van de verkeersaantrekkende werking van het plan (zie bijlage 10) blijkt dat de te verwachten verkeerstoename, zowel berekend voor een geheel etmaal als op het drukste uur van een dag, niet significant zal zijn. De toename zal niet leiden tot (significant) langere wachttijden en/of extra filevorming.
Zoals in paragraaf 3.4.2 reeds is aangegeven, is er voor de voorgenomen ontwikkeling een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 11). Hieruit is gebleken dat er 118 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is de realisatie van 123 parkeerplaatsen waardoor parkeerproblematiek in de toekomst wordt voorkomen.
Europees beleid
In 2000 is de Kaderrichtlijn water vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar de kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten worden genomen. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken. Met de bestaande Nederlandse regelgeving kan het merendeel van de richtlijnverplichtingen worden uitgevoerd.
Rijksbeleid
Het rijksbeleid voor Water wordt gevormd door het Nationaal Waterplan. In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het plangebied ligt in het gebied ‘Randstad’, als nat veenweidegebied, waar de bergingscapaciteit beperkt is. De Randstad is het dichtst bebouwde en bewoonde gebied van Nederland, waar meer dan de helft van het bruto nationaal product verdiend wordt. Het kabinet kiest ervoor om te blijven investeren in een gebied waarin veilig geleefd en gewerkt kan worden, met een duurzame waterhuishouding die sterk sturend is voor de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Keuzes die uitwerking geven aan dit principe zijn:
Het waterbeleid voor de 21e eeuw is voorts geformuleerd in het kabinetsstandpunt ´Anders omgaan met water´ en is voortgekomen uit het ´Advies Waterbeheer 21e eeuw van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw´ (cie-Tielrooy, 2000). Het gaat hierin alleen om de aanpak voor veiligheid en wateroverlast en niet om watertekort, kwaliteit of verdroging. In het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is een afwegingsprincipe opgenomen. Maar ook het bekende afwegingsprincipe met de trits is hier opgenomen (Dit afwegingsprincipe is overgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water):
Provinciaal beleid
Op 23 november 2009 is het Waterplan 2010-2015 vastgesteld door Gedeputeerde
Staten met als ondertitel richting robuust. Het Waterplan is het regionale waterplan volgens de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan worden 3 hoofdthema’s onderscheiden: Veiligheid, Kwaliteit en Kwantiteit en Gebruik en beleving.
Vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking streeft de provincie naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Utrecht vormt een complexe provincie w.b water: de vaarwegen in de provincie worden in toenemende mate gebruikt voor de beroeps- en recreatievaart.
Ook ondergronds neemt het ruimtegebruik toe, bijvoorbeeld door de nog steeds toenemende vraag naar mogelijkheden voor koude-warmteopslag in de ondergrond voor woningen, kantoren en landbouw. Duurzame, robuuste systemen zijn goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen, zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen. Een geïntegreerde benadering van onze watersystemen is daarvoor essentieel. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. De provincie streeft naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde. Dit geldt ook voor waterveiligheid.
Duurzame, robuuste systemen zijn ook een waarborg dat grondgebruikfuncties in onze provincie ook op de langere termijn kunnen voortbestaan. Voor wonen, werken, landbouw en recreëren wordt, tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, voldoende water van de gewenste kwaliteit en een aanvaardbaar veiligheidsniveau geboden. Ontwikkelingen van de oppervlaktewatersystemen worden als volgt getoetst:
Ontwikkelingen van de grondwatersystemen kennen daarnaast ook de volgende criteria:
Criteria zijn de vereiste kwaliteit van het te onttrekken water en de vraag of er een openbaar belang mee wordt gediend. Naarmate het gebruiksdoel een hogere kwaliteit vereist en/of een openbaar doel dient, kennen wij aan de onttrekking een groter belang toe.
Bodemeigenschappen: deze opgave wordt gebiedsspecifiek aangepakt. Het plangebied
maakt onderdeel uit van het veenweidegebied. In het veenweidegebied stellen landbouw, bebouwing en natuur tegenstrijdige eisen aan het waterbeheer. Het waterbeheer is daardoor versnipperd, ingewikkeld en duur. Het proces van bodemdaling leidt tot toenemende hoogteverschillen in het gebied en tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Kwetsbaarheid voor wateroverlast en droogte neemt toe. Waterafvoer wordt geleidelijk moeilijker door zeespiegelstijging, waardoor de beschikbare capaciteit van het boezemstelsel een steeds groter probleem wordt. Daarnaast zullen droge zomers steeds vaker voorkomen, waardoor meer water moet worden ingelaten. Dit heeft vergaande consequenties voor de waterkwaliteit en ecologie.
Regionaal beleid
De betrokken waterbeheerder bij het plangebied is het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. AGV is uiteindelijk verantwoordelijk voor het waterbeheer. Enkele uitvoerende taken in de Gooi-en Vechtstreek zijn echter ondergebracht bij Waternet. Het beleid van AGV staat in het Waterbeheerplan AGV 2010- 2015. Het waterbeheerplan AGV 2010-2015 gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijk (neven) taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is het in het waterbeheerplan beschreven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. Tevens is het gestelde in de Keur 2011 van het Hoogheemraadschap AGV van toepassing. Voor het keurgebied gelden bepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkering zowel bovengrond als in de grond.
AGV hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m2 verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m2 in landelijk gebied 10-20% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
AGV staat het beleid voor om te komen tot een scheiding van de afvalwaterstromen. Hierbij moet worden gedacht aan het afkoppelen van daken, waarbij het afgevangen regenwater direct op het aanwezige oppervlaktewater wordt geloosd. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de beperkingen, die hieromtrent gesteld worden door de waterkwaliteitsbeheerder. Dit behelst onder andere het niet toepassen van bepaalde materialen (bijvoorbeeld zink) voor standleidingen en/of dakgoten.
Vanwege de voorgenomen herontwikkeling binnen het plangebied zal het verhard oppervlak met ongeveer 3.500 m2 toenemen. Op grond van het waterbeleid dient de toename van het verharde oppervlak gecompenseerd te worden. In de in bijlage 12 opgenomen Memo wateropgave zijn verschillende oplossingsrichtingen op te voldoen aan de compensatieverplichting onderzocht.
In overleg met het Waternet zal een richting nader uitgewerkt worden.
Gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid in het kader van duurzaamheid beschreven in de Woonvisie 2013-2016 (vastgesteld op 2 juli 2013). Hieruit blijkt dat er gestreefd wordt naar een score van 7 op duurzaamheid op basis van de tool GPR gebouw. Voor het thema's Energie en Toekomstwaarde binnen deze tool geldt hierbij de ambitie voor een score van 8 of hoger. De gemeente vraagt ontwikkelaars bij projecten van minimaal 25 woningen een energievisie op te stellen. Bij bestaande bouw wil de gemeente eigenaren stimuleren het energiegebruik te beperken.
Om duurzaam bouwen te stimuleren binnen de gemeente biedt de gemeente een gratis licentie voor de tool GPR gebouw aan. Hiermee kan inzicht worden verschaft in de duurzaamheidscore van het project en in hoeverre wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsambitie. Tevens wordt er een adviesgesprek aangeboden waarin de kansen en mogelijkheden voor duurzaam bouwen vrijblijvend worden besproken.
Daarnaast is op 20 december 2012 in de Staatscourant de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet bekendgemaakt. Hierin staat dat huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren, hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Deze extra ruimte is vanaf 1 januari 2015 € 9.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, onder andere een bruto minimum jaarinkomen van € 32.000,- en dat de totale hypotheek niet hoger mag zijn dan 106 % van de marktwaarde van de woning. Op soortgelijke wijze is het mogelijk om €25.000 extra hypotheek te krijgen voor de aankoop van of verbouw tot een energieneutraal huis, een nul-op-de-meter huis: dat net zoveel energie verbruikt als het zelf opwekt.
Het plan voorziet in meer dan 25 woningen waardoor het opstellen van een energievisie noodzakelijk is. Tevens dient er voldaan te worden aan de wettelijke eisen gesteld aan nieuwbouw van woningen. In onderstaand kader zijn de eisen voor 2015 opgenomen:
Om te voldoen aan punt 1 t/m 3 zal er bij de aanvraag omgevingsvergunning een EPC-berekening aangeleverd worden waarin wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de gestelde normen. Voor de MPG wordt een berekening middels de tool GPR gebouwen uitgevoerd. Hierbij zal, conform gemeentelijk beleid, gestreefd worden naar de waarde GPR 7.
In bijlage 14 wordt nader ingegaan in op de duurzaamheids- en energiebesparende maatregelen die met de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaan.
Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect duurzaamheid.
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Cultuurhistorische waarden, waardevol en waardevast
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving.
De bebouwing in de omgeving van en binnen het plangebied dateert van de jaren '70 en '80. Deze bebouwing heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde welke behouden dient te worden.
Wel wordt in het stedenbouwkundig plan aansluiting gezocht bij de bebouwingskarakteristieken in de omgeving van het plangebied.
Monumentale bomen zijn in het plangebied niet aanwezig. Wel zijn er verschillende karakteristieke bomen aanwezig die in de toekomstige situatie waar mogelijk behouden zullen blijven.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de realisatie van navolgende functies mogelijk:
Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat de bouw van verschillende woon- en zorggerelateerde functies mogelijk. Het plan blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "flora en fauna" en "geluid" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en centrumfuncties. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden wordt in het uitgevoerde ecologische onderzoek het volgende opgemerkt:
Natura-2000
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de provinciale ruimtelijke verordening van Utrecht ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling hebben betrekking op de aspecten "geluid", "bodem", en "flora en fauna". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
Het bestemmingsplan 'Merenhoef Maarssen' heeft tot doel een juridisch-planologische
regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie alsmede de herontwikkelingsplannen die gelden voor het plangebied. Er is gekozen om de belangen van de omwonenden te waarborgen door middel van het vastleggen van goot- en bouwhoogtes en bouwvlakken.
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels door aansluiting te zoeken bij de recent geformuleerde planregels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Stichtse Vecht. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van onder andere een geluidwal en geluidschermen. De gemeentelijke standaardregeling voor het bepalen van het peil voorziet niet in een regeling voor dergelijke bouwwerken geen gebouwen zijnde. Daarnaast verschilt de hoogte van het maaiveld aan weerzijden van bijvoorbeeld het geluidscherm.
Gelet op deze afwijkingen van de gemeentelijke standaard is er in de wijze van meten voor wat betreft 'peil' het volgde sub c. toegevoegd:
voor een bouwwerk zijnde een geluidscherm en/of een geluidwal: de hoogte van het aansluitende terrein ter hoogte van het geluidscherm/geluidwal. Indien de hoogte van het aansluitende terrein aan weerszijden van het geluidscherm/geluidwal van elkaar verschilt, dient het laagst gelegen aansluitende terrein als peil aangehouden te worden.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de
bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangs-
recht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels
kunnen worden aangehaald.
In onderhavig bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: "Groen - 1", "Maatschappelijk - Zorginstelling", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Wonen".
Deze bestemming regelt het openbaar groen met de daarbij behorende voorzieningen.
Speelvoorzieningen zijn hier toegestaan. Het parkeren van motorvoertuigen, waaronder auto's en dergelijke, is binnen de bestemming niet toegestaan, ook niet op eventueel aangebrachte verhardingen. In- en uitritten zijn wel toegestaan. Het parkeren van een voertuig is niet 'ten dienste van' de groenbestemming. Een wandel- en fietspad daarentegen wel.
Burgemeester en wethouders kunnen door het afwijken van de bestemmingsregels een omgevingsvergunning verlenen voor het aanleggen van parkeerplaatsen.
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' zijn hoofdzakelijk bestemd voor zorgcentrum Merenhoef. Daarnaast zijn ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van het zorgcentrum toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om zodoende de realisatie van voldoende parkeerplaatsen te waarborgen.
Binnen deze bestemming zijn wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, pleinen, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen toegestaan.
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting tot het oprichten van geluidschermen opgenomen om een toename in de geluidbelasting op de achtergevels van de woningen aan de Maarsseveensevaart vanwege het gedeeltelijk verwijderen van de grondwal langs de Dr. Plesmanlaan te voorkomen.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor grondgebonden woningen. Middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximale aantal woningen per bouwvlak op de verbeelding weergegeven. Middels de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' op de verbeelding is de bouwmassa gemaximaliseerd.
Ten aanzien van de maximale goothoogte voor de grondgebonden woningen geldt een verbijzondering. In overleg met de omwonenden is voor deze woningen qua kapvorm gekozen voor een bijzondere kap met verschillende goothoogtes. De woningen bestaan uit één bouwlaag aan de zijde van de Maarsseveensevaart en uit twee bouwlagen aan de zijde gericht naar het plangebied (zie onderstaande afbeelding voor een indicatie van de doorsnede van een woning). In de regels is voor deze woningen vastgelegd dat de goothoogte welke op de verbeelding is opgenomen enkel geldt voor de voorgevel. Voor de achtergevel geldt een maximale goothoogte van 3,5 m.
Afbeelding 5.1: indicatie dwarsdoorsnede grondgebonden woning
Aangezien er slechts één bouwvlak is opgenomen waarin 14 grondgebonden woningen gerealiseerd kunnen worden, is in de planregels opgenomen dat er slechts maximaal 4 woningen aaneengebouwd mogen worden. Dit om voor de bewoners van de woningen aan de Maarsseveensevaart te voorkomen dat een langerekt bebouwingsfront ontstaat. Hierbij wordt met 'aaneengebouwd' bedoeld woningen die met de hoodfgebouwen tegen elkaar aan zijn gebouwd. Woningen die door middel van een bijbehorend bouwwerk met elkaar verbonden zijn, vallen hier niet onder.
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om zodoende de realisatie van voldoende parkeerplaatsen te waarborgen.
De gronden met de bestemming 'Wonen - Zorgwonen' zijn bestemd voor wonen met zorg voor mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en ondersteuning, ongeacht of deze door een professional, vrijwilliger of mantelzorger wordt verstrekt. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximale aantal woningen per bouwvlak op de verbeelding weergegeven. Middels de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' op de verbeelding is de bouwmassa gemaximaliseerd.
Naast de woningen zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' op de begane grond tevens de volgende functies toegestaan:
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om zodoende de realisatie van voldoende parkeerplaatsen te waarborgen.
Klankbordgroep
Aangezien het Leger des Heils met het zorgcentrum de Merenhoef midden in de wijk wil staan, heeft het creëren van draagvlak in de buurt voor de voorgenomen ontwikkeling in de planvormingsfase altijd hoog in het vaandel gestaan. Zo zijn er meerdere informatie-avonden georganiseerd en is er een klankbordgroep in het leven geroepen. In deze klankbordgroep hebben verschillende buurtbewoners en wijkvertegenwoordigers zitting om hun belangen, naast de formele inspraakmogelijkheden, in een zo vroeg mogelijk stadium in te brengen.
De belangrijkste punten die door de klankbordgroep naar voren zijn gebracht zijn:
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het plan voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente. De Provincie Utrecht heeft per brief d.d. 17 juli 2015 laten weten geen opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling te hebben. De Veiligheidsregio Utrecht heeft op 29 juli 2015 per brief tevens positief gereageerd.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 6 november 2015 tot en met donderdag 17 december 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld met een zienswijze te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn in totaal 10 zienswijzen ingediend. Een aantal zienswijzen is door meerdere bewoners ondertekend.
In de Nota Zienswijzen is nader ingegaan op de inhoud van de zienswijzen, de gemeentelijke reactie hierop en eventuele aanpassingen aan het bestemmingsplan. De Nota Zienswijzen is als bijlage 16 bijgevoegd.
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Gemeentelijke kosten
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).
Middels een anterieure overeenkomst zijn de (financiële) afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd. Hierin zijn onder andere ook afspraken vastgelegd over het beheer en onderhoud van de openbare ruimte. Tevens zijn hierin afspraken vastgelegd over het gemeentelijk kostenverhaal.
Gelet hierop is van vaststellen van een exploitatieplan niet benodigd.