direct naar inhoud van Regels
Plan: Afvalscheidingsstation Breukelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPAfvalstationBKL-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Afvalscheidingsstation Breukelen' met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPAfvalstationBKL-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afvalscheidingsstation

een locatie waar afval en goederen wordt ingezameld, opgeslagen, gesorteerd, gescheiden, gedemonteerd en gerecycled, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, zoals een milieustraat, opslaglocaties, wasplaatsen voor materieel, personeelruimten (denk aan kleedruimten, sanitaire voorzieningen, kantines) en kantoorruimten.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 gemeentewerf

een werkplaats van de gemeente nodig voor het uitvoeren van diverse gemeentelijke nutstaken met daarbij behorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, zoals personeelruimten en kantoorruimte. Op een gemeentewerf kan onderhoud en arbeid plaatsvinden. Ook kan het de uitvalsbasis vormen voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden in de gemeente. Er kunnen materialen en materieel gestald staan, zoals auto's, maaimachines, afvalcontainers, straatmeubilair, etc..

1.17 gronddepot

Een locatie waar grond en aanverwante stoffen worden ingezameld en opgeslagen tot het wordt hergebruikt, met daarbij behorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken.

1.18 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.19 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.20 overkapping

een bouwwerk met een gesloten dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.21 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de diepte van een (ondergronds) bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.5 de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk

buitenwerks en boven peil.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het peil
  • a. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of,
  • b. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;
  • c. in/boven water: gemiddeld waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een afvalscheidingsstation met een maximale afvalverwerkingscapaciteit van minder dan 50 ton per dag;
  • b. een gemeentewerf;
  • c. een gronddepot;
  • d. met daarbij behorende voorzieningen zoals kantoren, vergaderruimten, educatieve voorzieningen, facilitaire voorzieningen, (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%) mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. de afstand van een gebouw tot de gevellijn bedraagt minimaal 10 meter;
  • d. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 1,5 maal de hoogte van het gebouw, dan wel 0 meter indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient evenwijdig te staan aan de op de verbeelding opgenomen gevellijn.
  • f. Het is niet toegestaan het vloerpeil van een gebouw te bouwen lager dan 0,55 m onder NAP in verband met de robuustheid van het watersysteem;
  • g. in uitzondering op lid f is het toegestaan een deel van danwel delen van een gebouw lager dan 0,55m onder NAP te bouwen, mits:
    • 1. deze delen van het gebouw waterdicht zijn; of
    • 2. er een positief advies is van een deskundige op het gebied van waterhuishouding dat de bebouwing inpasbaar is gelet op de robuustheid van het watersysteem.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van vrijstaande reclame uitingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van windturbines/-molens bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • d. windwokkels zijn toegestaan op gebouwen, waarbij de bouwhoogte inclusief de bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 15 meter. Per bedrijf is één windwokkel toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 12 meter;
  • f. in uitzondering van het bepaalde onder e. mogen bedrijfsinstallaties op een gebouw geplaatst worden met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van gebouwen door middel van de installatie met maximaal 4 meter mag worden verhoogd en de bedrijfsinstallaties van het straatbeeld zijn onttrokken.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid:
    • 1. 3.2.1 onder a. voor een verhoging van het bebouwingspercentage waarbij de oppervlakte van gebouwen mag worden vergroot met maximaal 15%, indien zulks uit overwegingen van bedrijfsuitoefening en/of bouwkundige constructie noodzakelijk blijkt.
    • 2. 3.2.1 onder d. voor het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter, indien deze zijde van het gebouw aaneen wordt gebouwd met het gebouw op het naastgelegen perceel;
    • 3. 3.2.2 onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel tot 4 meter hoogte;
    • 4. 3.2.2 onder e. voor het bouwen van overige bouwwerken geen gebouw zijnde, windturbines uitgezonderd, met een maximale bouwhoogte van 16 meter indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
  • b. De afwijking als bedoeld in lid 3.4 kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het ruimtelijk - stedenbouwkundig inpasbaar is bevonden en het bevoegd gezag, alvorens over de vergunning te beslissen, advies heeft ingewonnen bij een ter zake deskundige;
    • 4. aangetoond wordt dat wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
    • 5. aangetoond wordt dat bij een toename van de verkeersaantrekkende werking dit afgewikkeld kan worden op de omliggende wegen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. detailhandel is niet toegestaan.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Het gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing binnen de gronden met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening zoals is opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd binnen twee jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het gebouw van de tweede fase en hierna in stand wordt gehouden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van artikel 3.5.2 onder a, door Bijlage 1 Landschappelijke inpassing aan te passen, indien een andere landschappelijke inrichting en/of beplanting wenselijk is.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. bruggen en duikers;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voet- en fietspaden;
  • g. kunstwerken;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en ter plaatse van de aanduiding 'weg' een ontsluitingsweg toestaan ten behoeve van aanliggende functies en aangrenzende bestemmingen, mits:

  • a. er geen sprake is van significant negatieve effecten voor de verkeersstructuur; en
  • b. de nieuwe weg passend is binnen de uitgangspunten uit het waterhuishoudkundig plan (waaronder begrepen de compensatie voor aanvullende verharding). Hiervoor dient akkoord van de waterbeheerder te zijn verkregen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een verblijfsfunctie;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bruggen en duikers;
  • f. nutsvoorzieningen
  • g. voet- en fietspaden;
  • h. kunstwerken;

met daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • d. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • f. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • g. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • h. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • i. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 6 Leiding - Aandachtzone hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Aandachtzone hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Nadere eisen

Bij het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van werkzaamheden waarbij een werkhoogte van 10 meter boven maaiveld wordt overschreden, overlegt initiatiefnemer een schriftelijk advies van de netbeheerder waaruit blijkt dat door deze activiteiten de veiligheid en leveringszekerheid van de nabijgelegen bovengrondse hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende:

  • a. masten en (veiligheids)voorzieningen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  • c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2, in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op of in de artikel 7.1 bedoelde gronden, zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogteniveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • d. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
  • e. het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 7.1 omschreven bestemming;
  • f. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen van zonneparken
7.4.2 Uitzondering van de vergunningplicht

Het verbod in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;
  • c. het onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemming is toegestaan.
  • d. verband houden met de aanleg en realisatie van het project waar het bestemmingsplan Afvalscheidingsstation Breukelen op toeziet, inclusief de aanleg van wegen, groenvoorzieningen en water.
7.4.3 Voorwaarden vergunningverlening

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 7.4.1 kan slechts worden verleend indien:

  • a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding.
  • b. vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.

Afwegingskader

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad.

Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 5' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

8.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 10 hectare;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 10 hectare maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijking
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 8.2.2 onder c.
  • c. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 8.4.3 eerste lid. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 8.3.2 is van overeenkomstige toepassing.
8.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m beneden het maaiveld.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 10 hectare;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
  • f. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
  • g. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
8.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 8.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in lid a. is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 8.4.2 sub c.
  • c. Het bepaalde in lid b. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 8.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 8.4.4 is van overeenkomstige toepassing.
8.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 lid 1, sub a Wro te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' te wijzigen in een ander regime, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betreffende gronden een hogere of lagere archeologische verwachting aanwezig is.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 lid 1, sub a Wro te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen beschermingsregime meer nodig is.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leiding als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

9.2.2 Algemeen

Bouwwerken en andere werken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toegelaten als de belangen van de waterkering en overige waterstaatbelangen hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, binnen de gronden aangewezen met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen en/of verhogen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
9.3.2 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in artikel 9.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.

9.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 9.3.1 is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.
9.3.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 9.3.1 na schriftelijk goedkeuring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken ten dienste van de bestemming gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, de volgende bepalingen:

  • a. Ondergrondse bouwwerken mogen tot maximaal 3,5 m beneden peil worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken waar gebouwen mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil.
    • 2. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 meter onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen.
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 meter.
    • 4. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
    • 5. ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijbehorende bouwwerken.
11.2 Afwijken van de bouwregels voor ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1 sub b voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. het woongenot of de gebruiksmogelijkheden op de belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Parkeren
12.1.1 Parkeernorm
  • a. Een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in het 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Stichtse Vecht 2013, deel B: Nota Parkeernormen', vastgesteld door de raad op 29 september 2015. Indien de nota niet voorziet in een parkeernorm voor een specifieke functie, stelt het bevoegd gezag een parkeernorm vast.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
12.1.2 Afwijken van de parkeernormen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 sub a. indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen binnen een straal van 250 meter.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
13.1.1 Bouwregels

In uitzondering op hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

13.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.1.1 en toegestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, indien sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen en mits is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van:
    • 1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
    • 2. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 10%;
    • 3. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer bedragen dan 3 m en het bouwvlak mag niet meer dan 10% worden overschreden;
    • 4. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    • 5. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • b. Afwijking als bedoeld onder a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de overschrijdingen (zoals bedoeld onder a. en b.) mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Afvalscheidingsstation Breukelen'.