Plan: | Groot Welsden 46 te Margraten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.WPBUI6269EV46-ON01 |
Initiatiefnemers zijn voornemens de bestemming van de locatie Groot Welsden 46 te wijzigen van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen'. De bedrijfsactiviteiten van onderhavig agrarisch bedrijf zijn al geruime tijd gestaakt. De huidige initiatiefnemers hebben de locatie aangekocht met de wens om deze te gaan gebruiken voor reguliere bewoning. Daartoe dient de bestemming te worden gewijzigd.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee onder voorwaarden de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' kan worden gewijzigd in 'Wonen'. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft middels schrijven d.d. 29 september 2021, bijgevoegd als Bijlage 1, kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen. Ten behoeve van wijzigingsprocedure dient een wijzigingsplan te worden opgesteld.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied ligt op de locatie Groot Welsden 46 in het gehucht Groot Welsden in het buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten, ten westen van de kern Margraten. Het betreft de carrébebouwing ter plekke en de achterliggende gronden.
Luchtfoto's met aanduiding plangebied
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Margraten - sectie G - nummer 98 (gedeeltelijk).
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Ter plekke van het plangebied is sprake van bebouwing in een carrévorm waarbinnen de (bedrijfs)woning, (voormalige) stallen, berging, en schuur zijn gelegen. De plattegrond van de bestaande toestand is op schetsmatige wijze in onderstaande figuur weergegeven.
Schetsmatige plattegrondtekeningen begane grond en verdieping
Ter visualisatie van de bestaande situatie ter plekke van het plangebied zijn hierna enkele foto's opgenomen.
Straataanzicht (Bron: Google Streetview; september 2021)
Foto's vanuit de binnenplaats
Achterzijde bebouwing plangebied
Initiatiefnemer beoogt de bestemming van de locatie Groot Welsden 46 te wijzigen van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen'. Het agrarisch bedrijf op onderhavige locatie is reeds jaren (meer dan 15 jaar) niet meer actief. Door voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar 'Wonen' en worden de agrarische activiteiten planologisch onmogelijk gemaakt.
Omdat sprake is van een carréboerderij met woning en bijgebouwen, is sprake van een groot volume aan bebouwing. Voor deze volume dient een passende en duurzame invulling te worden gezocht, waarmee het gehele complex in stand kan worden gehouden. Vooralsnog wordt voorzien in een primaire wijziging in 'Wonen', waarbij de bebouwing volledig ten dienste zal gaan staan van reguliere woondoeleinden. Voor de langere termijn bestaan ideeën over eventuele invulling ter plekke met verblijfsrecreatieve functies. Indien dergelijke plannen concreet aan de orde zijn, zullen deze kunnen worden opgepakt en worden getoetst aan de dan geldende wet- en regelgeving.
Initiatiefnemer wenst de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen'. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling treden in beginsel geen visuele effecten op.
Bovendien is het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming ruimtelijk gezien een wenselijke ontwikkeling ter plekke. In de directe omgeving is sprake van een bebouwingslint ten behoeve van uitsluitend woningen. Door het planologisch onmogelijk maken van de agrarische activiteiten ter plekke, kunnen op onderhavige locatie geen bedrijfsmatige activiteiten met milieuhygiënische effecten worden uitgevoerd. De beoogde functie heeft minder negatieve gevolgen op de omgeving. Een woonbestemming is tevens passend binnen de bestaande cluster van bebouwing ter plekke.
Vanuit dat oogpunt wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend planvoornemen overwegend positief van aard zijn.
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf', met daarbinnen opgenomen bouwvlak aan maatvoeringsaanduiding voor het aantal wooneenheden.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' met aanduiding plangebied
In casu zijn de gronden in beginsel bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering, en de daarbij behorende voorzieningen. Het bouwvlak beslaat (nagenoeg) het gehele plangebied. Dit geldt ook voor de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 1', op grond waarvan ter plekke één bedrijfswoning is toegestaan.
Voorts zijn ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (gehele plangebied), 'Waarde - Cultuurhistorie' (bestaande bebouwing) en 'Waarde - Landschapselement' (gehele plangebied) van kracht. Ook zijn voor het gehele plangebied de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'overig - ensemble' van toepassing.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning, strijdig is met het bestemmingsplan. De definitie van een 'bedrijfswoning' luidt als volgt:
'een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor huisvesting van één huishouden, waarvan de huisvesting daar van één of meerdere leden van dat huishouden, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.'
Bewoning van de bedrijfswoning door initiatiefnemers is niet noodzakelijk voor de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf', waardoor sprake is van gewenst gebruik van de locatie voor reguliere woondoeleinden welk gebruik strijdig is.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' biedt een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming 'Agrarisch - bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Op de daaraan verbonden voorwaarden wordt hierna ingegaan in relatie tot voorliggende planontwikkeling.
Het agrarisch bedrijfsactiteiten ter plekke zijn circa 15 jaar geleden gestaakt.
Aan de bebouwing ter plekke van het plangebied is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch' toegekend. Tevens is de gebiedsaanduiding 'overig - ensemble' van toepassing. Binnen dergelijk ensemble mogen geen wezenlijke veranderingen wordt aangebracht aan het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit.
Voorliggend planvoornemen voorziet primair in een planologische functiewijziging van de bestaande bebouwing. Dergelijke functiewijziging impliceert geen directe invloed op eventuele aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden.
Als gevolg van voorliggende primair planologische functiewijziging wordt geen extra ruimtebeslag gelegd op de (fysieke) omgeving. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat geen sprake is van onevenredige aantasting van eventueel aanwezige kernkwaliteiten van Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Ter plekke is in de bestaande toestand één bedrijfswoning aanwezig. Op grond van voorliggende bestemmingswijziging is ter plekke één reguliere woning toegestaan. Voorliggende planontwikkeling impliceert geen extra woningen/wooneenheden, waardoor wordt voldaan het geldende woningbouwbeleid. Op het van toepassing zijnde woningbouwbeleid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.
De woonfunctie en de daarbij behorende functies zijn voorzien binnen de bestaande bebouwing.
In Hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting wordt ingegaan op onder andere de aspecten geluid en milieuzonering. Voor wat betreft die aspecten is geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woonmilieu ter plekke van het plangebied.
Ten behoeve van voorliggende planologische functiewijziging is een bodemonderzoek verricht. Op de resultaten van dit onderzoek wordt nader ingegaan in paragraaf 5.1.2, op basis waarvan is geconcludeerd dat geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor het gebruik van de locatie voor wonen.
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een planologische functiewijziging als gevolg waarvan de waterhuishoudkundige situatie niet zal wijzigen. In paragraaf 6.4 wordt nader ingegaan op het aspect waterhuishoudkundige in relatie tot onderhavig planvoornemen.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is het exploiteren van een agrarisch bedrijf ter plekke van het plangebied rechtstreeks toegestaan. Dergelijke bedrijfsvoering kan gepaard gaan met het ervan van hinder in de directe (woon)omgeving. Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan is het bezigen van agrarische bedrijfsactiviteiten niet (meer) toegestaan, en worden dergelijke activiteiten duurzaam beëindigd. De te realiseren woonfunctie heeft minder negatieve gevolgen op de omgeving dan het uitoefenen van een agrarisch bedrijf op basis waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Naast vorenstaande voorwaarden zijn tevens de volgende woorwaarden verbonden aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid:
Middels voorliggend wijzigingsplan zal het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' wordt vastgelegd overeenkomstig de huidig bebouwde situatie. Daarmee wordt een aanzienlijk deel van het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' weggenomen.
In beginsel beogen cliënten onderhavig plangebied te gaan bewonen. Daarbij is sprake van één woning. Mogelijk dat op termijn in de overige bebouwing verblijfsrecreatieve functies zijn voorzien.
Er is geen sprake van het realiseren van meerdere woningen.
Er is geen sprake van de stalling van kampeermiddelen.
Voor onderhavig wijzigingsplan worden de regels van artikel 24 van toepassing verklaard voor het plangebied.
Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (OvL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI vertaald op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied gelegen in de 'groenblauwe mantel' en het 'buitengebied'.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
Buitengebied
De hoger gelegen zandgronden in Noord en Midden-Limburg en de plateaugebieden van Zuid-Limburg vormen samen het zogenaamde buitengebied. In Noord-Limburg vinden hierbinnen de glastuinbouwgebieden een plaats. De intensieve veehouderij is vooral aanwezig in de gebieden ten westen van de Maas in Noord- en Midden- Limburg. Hier liggen grote transitieopgaven in verband met de problemen rond onder andere stikstof en fijnstof. Er zijn kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw maar ook voor andere functies waaronder vrijetijdseconomie.
Groenblauwe mantel
De 'groenblauwe mantel' betreft de gebieden die als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg zijn gelegen. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. De focus ligt hier op het versterken van het klimaat-adaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' OvL2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.2 nader ingegaan.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. Onderstaand wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Grondwaterbeschermingsgebied
Voorts is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de OvL2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
In de OvL2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 18 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig voorziet in primair in een planologische functiewijziging waarbij de bestemming 'Agrisch - bedrijf' wordt gewijzigd in 'Wonen'. Als gevolg daarvan kan het plangebied worden gebruikt voor reguliere woondoeleinden ten behoeve van één huishouden.
Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Het toevoegen van één recreatiewoning is tevens kleinschalig van aard en wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig projectlocatie van toepassing zijnde provinciale zoneringen 'Bronsgroene landschapszone' en 'Buitengebied' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn niet van toepassing.
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Voorliggend wijzigingsplan voorziet primair in een planologische functiewijziging waarbij een bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgevormd in een reguliere burgerwoning. Per saldo wordt géén nieuwe woning toegevoegd aan de plancapaciteit. Omdat geen sprake is van het toevoegen van een extra woning, is compensatie in het kader van het woningbouwbeleid niet aan de orde. Op grond van de structuurvisie bestaat geen onderscheid tussen een bedrijfs- en burgerwoning, omdat beide woningen, ongeacht hun planologische bestemming, feitelijk bestemd zijn om hierin structureel te wonen.
Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is in werking getreden op 22 december 2020 en is in de plaats gekomen van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Bij voorliggende planontwikkeling wordt voormalig voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijnde bebouwing hergebruikt voor reguliere woondoeleinden. Deze functiewijziging impliceert een duurzame beëindiging van mogelijke overlastgevende agrarische bedrijfsmatige activiteiten in een overwegende woonomgeving, hetgeen het woon- en leefklimaat ter plekke ten goede komt. Voorliggende functiewijziging impliceert geen woningtoeging, maar handhaving van een bestaande grondgebonden woning. Weliswaar is de bestaande woning gedateerd en zal in de nieuwe situatie een woning aanwezig zijn die voldoet aan de huidige vereisten en maatstaven en daarmee voorziet in een gewenste kwaliteit. Omdat geen sprake is van een woningtoevoeging, behoeft het plan niet regionaal te worden afgestemd.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het van toepassing zijnde regionale beleid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen. Door de veranderende samenstelling van de bevolking stelt andere eisen aan wonen, waardoor variantie in woningbouw nadrukkelijker aan de orde is. Levensloopbestendig wonen/bouwen is dan ook een nadrukkelijke eis. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. De doelgroepen waarop de gemeente zich bij haar woningbouwbeleid richt zijn starters, oudere doorstromers, langer thuiswoners, en bijzondere doelgroepen (zoals statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggz-patiënten).
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in een woningtoevoeging, echter primaire functiewijziging (van bedrijfswoning in reguliere burgerwoning). Geen sprake is van strijdigheden met de lokale woonvisie.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging (van 'Agrarisch - bedrijf' naar 'Wonen'). Derhalve is ten behoeve van voorliggend voornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitegevoerd. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Resumerend is gesteld dat, ondanks de licht c.q. marginaal verhoogde concentraties in de bovengrond, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Het aspect bodem leidt niet tot een belemmering voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de weg Groot Welsden, alwaar een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet gezoneerd, waardoor als gevolg van deze weg geen akoestisch onderzoek is vereist. Voor wordt bij voorliggende planontwikkeling primair een planologische functiewijziging doorgevoerd waarbij in beginsel niet wordt voorzien in het realiseren van nieuwe geluidgevoelige ruimten. Het wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.
Op het aspect industrielawaai vanwege bedrijvigheid in de directe omgeving wordt ingegaan in paragraaf 5.3.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
In de nabijheid van onderhavig plangebied is sprake van een aantal bedrijfsactiviteiten.
Groot Welsden 48
Aangrenzend aan het plangebied is ter plekke van de Groot Welsden 48 op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening', de bestemming 'Bedrijf - Toegesneden' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1: atelier/-kunsthandel' van toepassing. Voor onderhavige locatie echter op 19 juni 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het primair gebruiken van deze locatie voor reguliere woondoeleinden, als gevolg waarvan de bedrijfsactiviteiten zijn komen te vervallen. Hoewel de verleende omgevingsvergunning de bestemming 'Bedrijf - Toegesneden' niet heeft gewijzigd, is reeds ter plekke van het plangebied sprake van een woning waardoor de situatie voor beide locatie niet verandert.
Groot Welsden 13
Op de locatie Groot Welsden 13, op ruim 60 meter van onderhavig plangebied, is een hotel/bed & breakfast (SBI-2008: 5510; Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra) aanwezig. Voor deze activiteiten geldt een maximum richtafstand van 10 meter voor geur, geluid en gevaar. Door de ruime afstand en het feit dat tussengelegen woningen maatgevend zijn voor dit bedrijf, vormt het hotel/bed & breakfast geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Onderhavig plangebied is gelegen direct grenzend aan agrarische gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt te exploiteren. Bij fruitteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling is in essentie geen sprake van een verandering; het is en blijft toegestaan om de locatie Groot Welsden 46 te bewonen door één huishouden.
In dit verband is het verder van belang dat op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' één bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Op grond van de regels van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' is het mogelijk om een bedrijfswoning te plaatsen binnen het gehele bouwvlak (in casu: nagenoeg het gehele bestemmingsvlak), en daarmee ook ter plekke van momenteel nog het onbebouwde deel van de agrarische bouwkavel. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt het bouwvlak vastgelegd rondom de bestaande bebouwing. Als gevolg daarvan wordt de planologische mogelijkheid om de (bedrijfs)woning op de momenteel onbebouwde gronden binnen het plangebied te realiseren (en daarmee direct grenzend aan omliggende agrarische gronden) weg bestemd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Regeling NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Omdat sprake is van een functiewijziging, draagt voorliggend voornemen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.739 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Op circa 280 meter ten oosten en ten zuiden van het plangebied is een ondergrondse buisleiding in beheer bij de DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie) aanwezig. Circa 915 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een ondergrondse buisleiding van de Gasunie. Ten laatste zijn op ruim 1030 meter westelijk van het plangebied twee ondergrondse buisleidingen van de Gasunie gesitueerd.
Uit de overzichtskaart zoals opgenomen in het 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid' van de gemeente Eijsden-Margraten blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de 100% letaliteitsgrens alsook niet binnen de 1% is gelegen van één of meerdere leidingen. Op voorhand mag worden geconcludeerd dat vanwege voorliggende planontwikkeling geen significante toename van het groepsrisico zal optreden en er geen onoverkomelijke belemmeringen zullen zijn in het kader van het aspect externe veiligheid.
Uitsnede kaart overzicht leidingen met aanduiding plangebied (bron: 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid')
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Onderhavig plangebied is volgens de gemeentelijke archeologische monumenten- en verwachtingskaart gesitueerd in een gebied aangeduid als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet' (waardecategorie 3). Binnen deze gebieden dient bij bodemverstoringen dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m² archeologisch onderzoek te worden verricht naar eventuele archeologische (ondergrondse) waarden.
Uitsnede monumenten- en verwachtingskaart met aanduiding plangebied
Voorliggend planvoornemen voorziet primair in een planologische functiewijziging. Middels voorliggend wijzigingsplan zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' van toepassing worden verklaard. Op deze manier vormt bij eventuele toekomstige nieuwe bodemverstoringen het aspect archeologie een toetsingspunt.
Op basis van de Erfgoedwet geldt te allen tijde de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Aan de bebouwing ter plekke is, net als een aantal omliggende panden/voormalige boerderijen, middels het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' de dubbelbestemming 'Waarde - Culturrhistorie' toegekend. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing) en patronen (verkavelingen, wegenpatronen, beplantingspatronen, stedenbouwkundig beeld).
De bebouwing ter plekke vormt een te behouden stedenbouwkundig beeld. Door voorliggend planvoornemen wordt de aanwezige bebouwing behouden, waardoor deze waarden blijven behouden. Ook de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' wordt middels voorliggend wijzigingsplan van toepassing verklaard.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Bij het realiseren van nieuwe (gebruiks)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het voor parkeren beschikbare buitenterrein is zodoende leidend. Volgens de te hanteren normen dient voor een parkeerplaats een afmeting te worden aangehouden van 5 meter bij 2,5 meter.
Middels het facetbestemmingsplan 'Parkeren Eijsden-Margraten' heeft de gemeente per specifieke gebruiksfunctie parkeernormen voorgeschreven. De regels van dit facetbestemmingsplan worden middels voorliggend wijzigingsplan (naast de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening) van toepassing verklaard. Indien eventuele nieuwe functies worden gerealiseerd ter plekke van het plangebied, vormt het aspect parkeren op grond van de regels van dat facetbestemmingsplan een toetsingspunt.
Bij voorliggende primaire planologische functiewijziging is in beginsel geen sprake van het realiseren van nieuwe functies met een grotere parkeerbehoefte dan bestaand. Vooralsnog is enkel sprake van één woning, met daarbij behorende parkeerbehoefte voor circa 2 auto's. In dit kader mag worden aangenomen dat, gelet op de totale grootte van het plangebied, ruimschoots afdoende plek is voor het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein dient beoordeeld te worden of de planontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid.
Vooraleerst worden geen nieuwe in-/uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande aansluitingen.
Voorts is sprake van een een bestaande (bedrijfs)woning en wordt deze middels voorliggend wijzigingsplan planologisch-juridisch omgevormd tot een reguliere woningen. Deze functiewijziging impliceert geen extra verkeersgeneratie. Er zal zodoende geen sprake zijn van problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en/of -veiligheid.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Voorliggend voornemen voorziet in een planologische functiewijziging van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen', waarbij de bestaande bedrijfswoning als reguliere burgerwoning gaat worden gebruikt. Tevens wordt inpandig een vakantiewoning beoogd. Ten behoeve van voorliggend voornemen wordt geen nieuwe nieuwe bebouwing ter plekke toegevoegd.
Er vinden geen veranderingen plaats in de waterhuishoudkundige situatie ter plekke. Derhalve zijn door voorliggend voornemen geen waterschapsbelangen in het geding.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens het beschikbare provinciale kaartmateriaal is onderhavig plangebied niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk.
Aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014, wordt beschreven op welke effecten voorliggend planvoornemen heeft op de kernkwaliteiten en op welke wijze deze kwaliteiten worden beschermd dan wel versterkt.
Ter plekke is sprake van een planologische functiewijziging waarbij inpandig een vakantiewoning mogelijk wordt gemaakt. Ten behoeve van het voornemen is geen sprake van het toevoegen van bebouwing. De uitstraling op de omgeving verandert daardoor niet, waardoor de kernkwaliteiten van het Limburgs landschap niet worden aangetast.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig plangebied is op een afstand van ruim 1 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Bemelerberg en Schiepersberg'.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.
Rekening houdend met onderhavig project is de gebruiksfase echter niet relevant. Als gevolg van voorliggende planologische functiewijziging neemt het aantal verkeersbewegingen in de beoogde situatie niet toe. Bovendien wordt een van kracht zijnde agrarische bedrijfsbestemming duurzaam beëindigd. Gelet op de aard en het karakter van onderhavig voornemen, is geen sprake van negatieve invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ter plekke wordt een boerderijhoeve herbestemd tot 'Wonen'. In verband met de planologische functiewijziging is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Ten behoeve van voorliggende plantontwikkeling, waarbij primair sprake is van een planologische functiewijziging, behoeft geen nader onderzoek te worden verricht. Wel dient voorafgaand aan verlening van eventuele omgevingsvergunning(en) voor verbouwingen het geadviseerde vleermuisonderzoek te zijn verricht alsmede rekening te worden gehouden met de kerkuil en het broedseizoen.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onder artikel 6.2.1, sub a, zijn vervolgens gevallen opgenomen waarvoor geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Voorliggende ontwikkeling betreft een functieverandering van een bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken naar een reguliere burgerwoning met bijbehorende bouwwerken. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Het wijzigingsplan 'Groot Welsden 46 te Margraten' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmings-/wijzigingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk plan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Bij voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' één op één van toepassing verklaard.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een wijzigings-/bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp-wijzigings-/bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigings-/bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf ...-...-2022 tot en met ...-...-2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.