direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Kerkplein 26 te Eijsden
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande schuur, behorend bij de bestaande woning op de locatie Kerkplein 26 te Eijsden, te verbouwen tot twee woningen. Het betreft een leegstaande schuur nabij de bestaande woning aldaar. De bebouwing is gelegen binnen de oude kern Mesch met cultuurhistorische waarden, hetgeen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is vastgelegd. Binnen deze bestemming is het behoud van de ter plaatse bestaande bebouwing, bouwwerken en onbebouwde en bebouwde gronden, vanwege onder andere de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structurele samenhang, van belang. Daarom wordt voor de nieuwe schuur een nieuwe en passende invulling gezocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Binnen de planregels van het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' is opgenomen dat het college van Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden een omgevingsvergunning kan verlenen om binnen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing extra woningen toe te voegen. Het college heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking verlenen voor het toevoegen van twee woningen ter plekke.

Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing te worden aangeleverd, waarin wordt beargumenteerd waarom het realiseren van twee woningen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.Voorliggend document voorziet daarin.

Hoofdstuk 2 Projectgebied en project

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Onderhavig projectgebied ligt aan het Kerkplein 26 in de kern Mesch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

De locatie is kadastraal bekend als de gemeente Mesch – sectie B – nummer 1450.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

De bestaande situatie wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0004.jpg"

Vogelvluchtfoto projectgebied

2.2 Beoogd project

Initiatiefnemer is voornemens de bestaande schuur, gebouwd tegen de woning op het adres Kerkplein 26 te Eijsden, te vervangen voor twee woningen/appartementen. Ten behoeve van het voornemen wordt de schuur verbouwd en wordt ter plekke nieuwe bebouwing opgericht.

Binnen de beoogde nieuwbouw worden twee woningen gerealiseerd. Eén woning is gelegen op de begane grond en wordt geheel gelijkvloers uitgevoerd. Aan de noordzijde wordt een aanbouw gerealiseerd. De tweede woning is gelegen op de eerste en tweede verdieping. Op het eigen terrein wordt tevens een berging als bijgebouw opgericht.

Het project wordt inzichtelijk aan de hand van onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0005.jpg" Bouwtekeningen beoogde woningen - plattegrond

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0006.jpg" Bouwtekeningen beoogde woningen - voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0007.jpg"

Bouwtekeningen beoogde woningen - zijgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0008.jpg"

Bouwtekeningen beoogde woningen - berging

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Initiatiefnemer is voornemens de bestaande schuur te verbouwen tot twee woningen/appartementen. Het toevoegen van de woningen voorziet in een duurzame invulling van de karakteristieke bebouwing ter plekke, waarmee het stedenbouwkundige en cultuurhistorisch beeld ter plekke wordt behouden voor de komende generaties.

Door het toevoegen van twee woningen zal er een toename zijn van met name de parkeerdruk ter plekke. De benodigde parkeerplaatsen kunnen op eigen terrein worden ingevuld. Tevens is sprake van passende beplanting rond de verharding, welke recht doet aan de kwaliteit in en rond het plangebied.

De ruimtelijk-visuele effecten zullen derhalve zeer beperkt en overwegend positief van aard zijn. De milieutechnische en ruimtelijke effecten van voorliggend project worden beschreven in hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015'

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 29 september 2015. Onderhavig projectgebied is bestemd tot 'Wonen'. Tevens zijn ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Cultuurhistorie' en langs de Voer deels 'Waterstaat - Beschermingzone watergang' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0009.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' met aanduiding projectgebied

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap, tuinen, erven en verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis. Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen en de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, worden gebouwd. Nieuwbouw van woningen alsmede het toevoegen van woningen in bestaande bebouwing is in beginsel niet toegestaan.

Echter, omdat onderhavige locatie ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', is het toevoegen woningen aanwezig binnen een bouwvlak mogelijk als dit noodzakelijk is ten behoeve van de instandhouding van monumentale of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Tevens zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a. de woningbouw past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
  • b. het te splitsen gebouw een inhoud heeft van ten minste 750 m³;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing niet worden aangetast;
  • d. vanuit milieuhygiënisch oogpunt een verantwoord woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
  • e. aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden worden beperkt.
  • f. de parkeerbalans in de omgeving niet onevenredig wordt verstoord.
  • g. indien de gronden binnen de aanduiding 'overige zone - buiten rode contour' liggen, wordt voldaan aan het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten.

Ad. a.:

In paragrafen 4.2.4 en 4.3.1 wordt beschreven dat voorliggend project voldoet aan het provinciaal en gemeentelijk woningbouwprogramma.

Ad. b.:

De inhoud van onderhavige schuur bedraagt meer dan 750 m³.

Ad. c.:

Binnen het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Voorliggend voornemen is dan ook d.d. 18 februari 2021 ter advies aan de monumentencommissie voorgelegd, waarna een positief advies is verkregen.

Ad. d. en e.:

In Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten wordt per omgevingsaspect beschreven, dat door voorliggend project sprake is van goede ruimtelijke ordening en derhalve een verantwoord woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Ad. f.:

In paragraaf 5.2.3 is beschreven dat binnen het eigen projectgebied kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Ad. g.:

Onderhavig projectgebied ligt binnen de rode contour van de kern Mesch, waardoor het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu niet van toepassing is.

3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten'

Tevens is onderhavig projectgebied gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.

In het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en aan de Lokale Woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw, zodat het gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.


Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening; ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de zonering 'Overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0010.jpg"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging projectgebied

Overig bebouwd gebied

Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 is inmiddels vervangen door de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI); zie paragraaf 4.2.2 hieronder.

4.2.2 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt het POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid eneen gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in het POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In het POVI is onderhavig projectgebied gelegen in het gebied 'landelijke kern'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen t.o.v. het POL-2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0011.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding projectgebied

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0012.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied

Gelet op de kaart 'milieubeschermingsgebieden' is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen één van de te beschermen gebieden.

4.2.4 Provinciaal woonbeleid

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Deze paragraaf is bij besluit d.d. 5 oktober 2020 door Provinciale Staten van Limburg gewijzigd. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 18 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.

4.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald, dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavig voorziet in het toevoegen van twee woningen ter plekke van een bestaande schuur. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, is voorliggende planontwikkeling hiermee niet strijdig.

De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Overig bebouwd gebied' en/of 'landelijke kern' impliceert geen onoverkomelijke belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Ook is onderhavige planontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling en zodoende niet 'ladderplichtig'.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten op grond van Beleidsafspraak VI van de structuurvisie worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één-compensatie.


Conclusie Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Voorliggend project voorziet in het toevoegen van twee woningen op de locatie Kerkplein 26 te Mesch. In beginsel dient, op basis van de SVWZL, voorliggend voornemen te worden gecompenseerd.

4.3.1.1 Beleidsregel tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Overeenkomstig de overige Zuid-Limburgse raden heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 22 oktober 2019 de 'Beleidsregel tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel zijn de compenserende voorwaarden als genoemd in Beleidsafspraak VI van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg flink versoepeld. Met deze versoepeling wordt een impuls voor nieuwe woningbouwplannen beoogd om aan de stijgende woonbehoefte binnen Zuid-Limburg meer tegemoet te komen.

4.3.1.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Overeenkomstig de overige Zuid-Limburgse raden heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 15 december 2020 de Beleidsregel "Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021" vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel hoeven geen compenserende voorwaarde als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg opgelegd te worden aan woningbouwplannen die voldoen aan de criteria 1 t/m 3 van deze beleidsregel. Deze 3 criteria zijn:


Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw; Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.


Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte;
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte.


Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Verwijzend naar criteria 1 en 2 van de beleidsregel wordt geconcludeerd dat de woning gerealiseerd worden binnen de bebouwingscontour van Mesch, waardoor er geen sprake is van een uitbreidingsplan. Planologisch is onderhavig projectgebied gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande bebouwing, bouwwerken en onbebouwde en bebouwde gronden, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, die een beeld opleveren dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid, de betekenis voor de wetenschap, de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structurele samenhang. Onderhavig karakteristieken van het cultuurhistorisch waardevolle gebied dient te worden behouden. De bestaande schuur ter plekke heeft een matige bouwkundige staat. Door ter plekke nieuwe woningen te realiseren, wordt een duurzame invulling gegeven aan de karakteristieke objecten ter plekke, zodat deze behouden blijven. Hiermee heeft het plan haar maatschappelijke meerwaarde voor Mesch aangetoond binnen de gedachten van de onderhavige beleidsregel. Daarnaast zijn de beoogde woningen bedoeld als starterswoningen.

Verwijzend naar het derde criterium van de beleidsregel is het plan ter afstemming aan de subregio Maastricht en Heuvelland voorgelegd en hierover zijn geen zienswijzen ontvangen.

4.3.2 Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:

  • Het bieden van ondersteuning en sturing bij de samenwerking tussen alle betrokken partijen omdat het een gezamenlijk gedragen referentiekader betreft;
  • Het inzichtelijk maken van de woonambities van de gemeente in de vorm van de formulering van speerpunten met betrekking tot relevante doelgroepen;
  • Het leggen van de nodige relaties met de relevante beleidsterreinen, zowel fysiek (bijvoorbeeld duurzaamheid) als sociaal (bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning);
  • Het bieden van een gedragen basis voor de beleidsuitvoering en programmering.

Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad.

De doelgroepen waarop de gemeente zich bij haar woningbouwbeleid richt zijn starters, oudere doorstromers, langer thuiswoners, en bijzondere doelgroepen (zoals statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggz-patiënten).

De beoogde woningen zijn voornamelijk gericht op starters op de woningmarkt en sluiten daarmee aan op de woonbehoefte. Daarmee voldoet voorliggend voornemen aan de lokale woonvisie.

4.3.3 Notitie spuitcirkels

De gemeente Eijsden-Margraten heeft beleid opgesteld ten aanzien van spuitcirkels. Dit beleid is opgesteld, omdat de in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalde afstand van 50 meter in veel gevallen tot problemen leidde. De gemeente Eijsden-Margraten bestaat immers uit vele kleine kernen, die aansluiten aan de buitengebieden. De uitvoering van vooral kleine ruimtelijke plannen kunnen vaak geen doorgang vinden, omdat het opnemen van de spuitcirkel financieel te duur of niet-uitvoerbaar is.

Door de gemeente is aan Plant Research International opdracht gegeven om een rapport op te stellen, waarin wordt beschreven op welke wijze afstanden optimaal teruggebracht kunnen worden. Mede op basis van dit onderzoek is het volgende beleid vastgesteld:

  • a. Voor ogen staat het planologisch waarborgen van een goed leef- en woonklimaat, dat handhaafbaar is.
  • b. Beoordeel of het bestemmingsplan aanknopingspunten biedt voor gebruiksbeperkingen van een agrarisch terrein, gelegen binnen een straal van 50 meter van het terrein waar een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met een gevoelige functie is gepland. Doorgaans is zulks niet het geval.
  • c. Uitgangspunt is 50 meter tussen gevoelige objecten en terreinen waar het planologisch mogelijk is om open teelten te realiseren, hetgeen planologisch wordt verankerd.
  • d. Indien de afstand van 50 meter aantoonbaar niet mogelijk is, kan op basis van het rapport van Plant Research International de afstand als volgt worden verkleind:
    • 1. Zonder afschermende voorziening wordt de afstand teruggebracht tot 40 meter vanaf de buitenste bomenrij.
    • 2. Indien dit geen soelaas biedt wordt de afstand teruggebracht tot tenminste 30 meter vanaf de buitenste bomenrij, mits een bladhoudende of niet-bladhoudende windhaag, of soortgelijke voorziening, niet zijnde een conifeer, met een hoogte van ten minste 3 meter op de rand van het perceel wordt gerealiseerd, hetgeen planologisch wordt gewaarborgd.
    • 3. Indien dit geen soelaas biedt wordt de afstand teruggebracht tot tenminste 20 meter vanaf de buitenste bomenrij, mits een bladhoudende windhaag, of soortgelijke voorziening, niet zijnde een conifeer, met een hoogte van ten minste 3 meter op de rand van het perceel wordt gerealiseerd, hetgeen planologisch wordt gewaarborgd.
    • 4. Voor het geval een afstand van tenminste 20 meter nog steeds geen soelaas biedt, kan een dubbele, niet bladhoudende windhaag met een hoogte van tenminste 3 meter worden aangebracht op een afstand van 4 meter van elkaar, waarvan de eerste windhaag op de rand van het perceel wordt gerealiseerd; in welk geval de afstand verder kan worden teruggebracht tot tenminste 10 meter, gemeten vanaf de buitenste windhaag.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 23 juli 2013 besloten deze notitie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te hanteren als beleidsregel.

Ook uit de uitspraak van de Raad van State d.d. 16 december 2020 volgt, dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Op basis van jurisprudentie wordt een richtafstand van 50 meter als het landelijk algemeen aanvaard uitgangspunt gehanteerd.

Ten westen van onderhavig projectgebied zijn agrarische percelen aanwezig waar driftveroorzakende werkzaamheden met chemische bestrijdingsmiddelen verricht kunnen worden op basis van het vigerende bestemmingsplan. Initiatiefnemer heeft in samenspraak met de eigenaren van deze percelen overeenkomsten gesloten waarin is bepaald dat een spuitbeperking wordt opgelegd op een gedeelte van deze percelen die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van onderhavig plangebied. De betreffende overeenkomsten zijn bijgevoegd als Bijlage 1. Aangezien ter plekke van deze percelen een spuitvrije zone is aangeduid, wordt voldaan aan de Notitie Spuitcirkels.

4.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten


Bij de realisering van een project moet rekening worden gehouden met diverse aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving.

5.1 Milieutechnische aspecten

5.1.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Op onderhavige locatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd ter plekke van een bestaande schuur, waardoor nieuwe verblijfsruimtes worden toegevoegd. Daarom dient door bodemonderzoek vooraf vast te worden gesteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de beoogde woningen.

Gelet op vorenstaande is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

In de bovengrond zijn diverse concentraties aan zware metalen, minerale olie en PAK aangetroffen. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch niet de bodemindex danwel de interventiewaarden. De concentratie zink is van dien aard, dat deze de bodemindex overschrijdt (matig tot sterk verontreinigd).

In de ondergrond overschrijden diverse zware metalen de achtegrondwaarden, doch niet de interventiewaarden. De concentratie zink is van dien aard, dat deze de achtergrondwaarden overschrijdt. Ter plekke is sprake van een sterke verontreiniging met zink. Ter plaatse van de overige boringen is maximaal sprake van een lichte verontreiniging.

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen boven de detectielimiet. De aangetroffen gehaltes overschrijden niet de achtergrondwaarden.

Ter plaatse zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Uit het analytisch asbestonderzoek blijkt, dat geen van de onderzochte concentraties aan asbest de detectiegrenzen overschrijden.

Resumerend kan gesteld worden, dat de sterk verhoogde concentraties vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmering voor de beoogde gebruikswijziging en de voorgenomen (graaf)werkzaamheden vormen. De grond dient te worden gesaneerd als de onderzoekslocatie een gevoeligere functie krijgt danwel er graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden. Er dient dan vooraf een BUS-melding of saneringsplan te worden opgesteld en bij de provincie Limburg worden ingediend, alvorens de werkzaamheden mogen plaatsvinden. Dit vanwege het feit dat er meer als 25 m3 sterk verontreinigde grond op de onderzoekslocatie aanwezig is. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de eerder uitgevoerde sanering en de achtergebleven sterke verontreiniging. Opgemerkt dient te worden dat, indien de huidige situatie gehandhaafd blijft, er geen saneringswerkzaamheden plaats hoeven te gaan vinden.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt, als ter plekke een BUS-melding wordt opgesteld en een saneringsplan wordt uitgevoerd, geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

5.1.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor onderhavig plangebied kan sprake zijn van wegverkeerslawaai.

Onderhavig projectgebied ligt aan het Kerkplein in Mesch. Deze weg maakt deel uit van de 30 km-zone binnen de kern Mesch. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Omdat geen sprake is van een ligging binnen een wettelijke geluidszone, is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk ten behoeve van gevelbelasting vanwege verkeerslawaai.

Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

5.1.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

In de nabijheid van onderhavig plangebied is sprake van een aantal bedrijfsactiviteiten.

Eetcafé Ut Piepke

Op de locatie Kerkplein 22, op 12 meter van het projectgebied, ligt eetcafé Ut Piepke. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'café's, bars' (SBI-code: 563) een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 10 meter (voor de aspecten geur, geluid en gevaar). Aan deze richtafstand wordt voldaan, waardoor deze bedrijfsactiviteit geen belemmering vormt.

Hoeve de Laethof

Op ongeveer 100 meter ten noorden van het projectgebied ligt Hoeve de Laethof. Ter plekke is momenteel een horecagelegenheid aanwezig. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor restaurants (SBI-2008: 561) een minimale richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar.

Daarnaast zijn er plannen om op de locatie Langstraat 3 een vakantieappartement en een terrein voor 10 campers te realiseren. Op basis van de VNG-publicatie dat voor een vakantieappartement, hetgeen vergelijkbaar is met 'hotels en pensions met keuken' (SBI-2008:5510) eveneens een minimale richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar wordt aangehouden. Voor kampeerterreinen (SBI-2008: 553, 552) dient een minimale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid in acht genomen.

Door de ruime afstand van 100 meter wordt aan deze richtafstanden voldaan, waardoor deze toekomstige bedrijfsactiviteiten geen belemmeringen vormen.

Conclusie milieuzonering

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. In voorliggend project is geen sprake van een dergelijk aantal toe te voegen woningen.

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.739 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.

Conclusie luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

5.1.5 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.


Propaantank

Uit de Risicokaart volgt dat op een afstand van circa 740 meter ten noorden van onderhavig plangebied een bovengrondse propaantank aanwezig is. De PR 10-6-risicocontour voor de propaantank bedraagt 20 meter. Derhalve vormt deze geen belemmering voor het planvoornemen.


Autosnelweg A2

Daarnaast ligt de autosnelweg A2 op een afstand van circa 850 meter ten westen van het projectgebied. De ligging van het projectgebied wordt getoetst aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid van de gemeente Eijsden-Margraten. De ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten de afstand van 200 meter van de wegas, maar binnen het invloedsgebied vanwege een toxische wolk tot 1.500 meter. Vanwege het transport met gevaarlijke stoffen over de weg wordt gekeken naar maatgevende scenario's die effect hebben op de omgeving.

Het scenario betreft een toxische wolk. In het geval van een calamiteit zullen de aanwezige personen in eerste instantie worden gewaarschuwd met de instructie te schuilen waarbij het advies luidt ramen en deuren gesloten te houden en de ventilatie af te schakelen. Nieuwe bouwwerken zijn veelal goed geisoleerd, waardoor deze woningen voor ten minste 4 uur na het incident, een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas.

De personen in onderhavig projectgebied zijn in het algemeen als zelfredzaam te beschouwen. De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De ontvluchting van het gebied en de toegang voor hulpdiensten is gewaarborgd.

Onderhavig projectgebied is momenteel bij alarmeren gedekt via het waarschuwings-en alarmeringssysteem (WAS). De WAS-voorziening is gelegen in het projectgebied en het gehele projectgebied valt binnen het dekkingsgebied. Het beleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is om met ingang van 1 januari 2020 het WAS uit te faseren. Dit betekent dat het WAS met ingang van deze datum niet meer gehandhaafd en onderhouden wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In plaats hiervan zal gebruik worden gemaakt van NL-Alert. NL-Alert is een alarmmiddel van de overheid voor alarmering via de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid gericht mensen met een tekstbericht informeren. NL-Alert is met name bedoeld voor noodsituaties. In het bericht staat wat er aan de hand is en het handelingsperspectief van de personen in de directe omgeving van het incident. NL-alert wordt momenteel steeds vaker ingezet als (aanvullend) alarmmiddel.

Opgemerkt wordt dat de kans op een dergelijk ongeval dusdanig klein is dat het verwaarloosbaar wordt geacht. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid transport over de weg geen belemmeringen voor de besluitvorming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0013.jpg"

Uitsnede Risicokaart met aanduiding projectgebied

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.2 Overige ruimtelijke aspecten

5.2.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Erfgoedwet 2016, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de 'Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013'. Deze verordening biedt een soort voorbescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen. Gelet op de archeologische monumenten- en verwachtingskaart van de gemeente liggen de gronden binnen een gebied met 'Monumenten van zeer hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVKOM6245KH26-ON01_0014.jpg"

Uitsnede archeologische monumenten- en verwachtingskaart gemeente Eijsden-Margraten met aanduiding projectgebied

Op grond van het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' van toepassing. Op basis van deze dubbelbestemming mogen ter plaatse in beginsel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Op deze hoofdregel gelden een tweetal uitzonderingen, namelijk een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst dan wel een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m².

Ter plekke wordt binnen de bestaande bebouwing twee appartementen beoogd. De bebouwing wordt daarbij uitgebreid met circa 32 m². Daarnaast wordt een berging met een oppervlakte van 55 m² gerealiseerd. De gezamenlijke oppervlakte van die gebouwen (87 m²) is minder dan 100 m².

Conclusie archeologie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. Te allen tijde geldt dat bij toevalsvondsten, deze per direct gemeld dienen te worden bij het bevoegde gezag conform de Erfgoedwet, paragraaf 5.4, artikel 5.10.

5.2.2 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

5.2.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) verkeerskundige gevolgen alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van het onherroepelijke 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' dat ter plaatse van onderhavig plangebied van toepassing is. Dit parapluplan is vastgesteld op 25 september 2018 door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten. Met inachtneming van onderhavig parapluplan is onderhavige locatie gelegen in 'weinig stedelijk gebied' en 'rest bebouwde kom'. Voorliggend voornemen voorziet in het toevoegen van twee (huur)appartementen, waardoor wordt aangesloten op de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop'.

Per woning wordt voorzien in een verkeersgenererende werking van 3,7 tot 4,5 per dag. In totaal zal sprake zijn van een beperkt aantal verkeersbewegingen ten behoeve van voorliggend voornemen. Het Kerkplein en de aansluitende Langstraat hebben een lage verkeersintensiteit. Deze straten kunnen de extra verkeersbewegingen moeiteloos aan zonder dat sprake is van een overbelaste situatie.

Ten aanzien van het aspect parkeren is per woning een parkeerbehoefte van 1 tot 1,8 plaatsen opgenomen. Ter plekke dient derhalve 2 - 3,6 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Binnen onderhavig projectgebied zijn 3 vaste parkeerplaatsen voorzien. Tevens kan incidenteel voor de berging worden geparkeerd, mits noodzakelijk. Derhalve bevinden zich in het plangebied voldoende parkeermogelijkheden.

Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen.

5.2.4 Waterparagraaf


Nationaal waterplan

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. De Limburgse waterbeheerders hebben afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het 'meldformulier watertoets' kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is. Gelet op de waterkaart is een beperkt deel van onderhavig plangebied gelegen in het waterschapsbelang 'invloedszone primaire wateren'. De zone is ook publiekrechtelijk vastgelegd in het bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' middels de dubbelbestemming 'Waterstaat – Beschermingszone watergang'.

Afhandeling afval- en hemelwater

Het afvalwater dat vrij komt vanwege de te realiseren burgerwoningen, zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zonodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Het hemelwater dat valt op de nieuwe verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening. Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.

Het oppervlak volledige verharding (dakverharding van de bestaande én toe te voegen bebouwing) bedraagt 261 m². Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (261 x 0,080 =) 20,9 m³.

Ten behoeve van voorliggend voornemen worden infiltratiekratten met voldoende capaciteit toegepast met een noodoverlaat naar de gemeentelijk riolering.

In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren.

Conclusie waterhuishouding

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen onoverkomelijke belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

5.2.5 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg, het 'Natuurnetwerk' (NNN) en/of een Natura2000-gebied. Door de ligging buiten het Nationaal Landschap Zuid-Limburg worden de kernkwaliteiten van het Limburgs landschap, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014, niet worden aangetast.

Natura2000

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft het noordelijk gelegen 'Savelsbos'. De afstand tot dit Natura 2000 gebied bedraagt 2,3 kilometer. Ten westen, op een afstand van 2,6 kilometer, ligt het Natura-2000 gebied 'Maas bij Eijsden. Gelet op het feit dat met onderhavige ontwikkeling geen dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt en met inachtneming van de kleinschalige aard en de ruime afstand van onderhavig plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, wordt vooropgesteld dat onderhavige ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.

Voor de interne verbouwing, waarvan sprake is bij voorliggend project, is het niet noodzakelijk groot materieel in te zetten om de beoogde werkzaamheden door te voeren. De inzet van machines met verbrandingsmotoren, zoals graafmachines of hijskranen, is dan ook niet beoogd. Nog afgezien hiervan zijn de verbouwwerkzaamheden slechts tijdelijk van aard.

De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.

Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ter plekke wordt een oude schuur verbouwd tot twee woningen. Ter plekke van de schuur kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat inpandig ter plekke geen (beschermde) flora en fauna aanwezig zijn. Derhalve is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is bijgevoegd in Bijlage 3.

In de QS Flora en Fauna worden de volgende conclusies getrokken:

  • Er is potentieel functioneel leefgebied aanwezig in het plangebied van steenmarter, vleermuizen en steenuil;
  • De werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op het potentieel functioneel leefgebied van genoemde soorten waardoor er een risico is op het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) artikelen 3.1, 3.5 en 3.10;
  • Er is een nader onderzoek naar vleermuizen en steenuil nodig;
  • Er is een nader onderzoek nodig naar de steenmarter indien de werkzaamheden plaats vindt in de periode maart - 14 augustus.

De rust- en voortplantingslocaties van vleermuizen en steenuil zijn jaarrond beschermd binnen de Wnb. Om na te kunnen gaan of de werkzaamheden leiden tot een overtreding met artikelen 3.1 en/of 3.5 van de Wnb en de aanvraag ontheffing Wnb nodig is, is een nader steenuilen- en vleermuizenonderzoek nodig. Afhankelijk van het moment van de sloop van het pand, is een nader onderzoek nodig naar de steenmarter. Alvorens de sloop- en bouwwerkzaamheden worden gestart, dient dit onderzoek te zijn uitgevoerd en dient zo nodig hiervoor ontheffing te wordne verleend.
Dit kan als voorwaarde aan de te verlenen omgevingsvergunning activiteit bouwen worden verbonden.


Conclusie natuur en landschap

Het aspect natuur en landschap vormt, na het uitvoeren een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en de steewnuil en het zo nodig aan vragen van een ontheffing, geen belemmeringen voor het bouwplan.

5.3 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel ‘Grondexploitatie’. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte.

Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

In het kader van voorliggende planontwikkeling is geen sprake van een bouwplan genoemd onder artikel 6.2.1a Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. De gemeente Eijsden-Margraten sluit wel een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer.

6.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Eijsden-Margraten en de initiatiefnemer zal een planschade-verhaalsovereenkomst worden afgesloten. De kosten van eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeverzoeken zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.

Hoofdstuk 7 Afweging van belangen en conclusie

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande schuur op de locatie Kerkplein 26 te Eijsden te verbouwen tot twee woningen. In het geldende bestemmingsplan 'Mariadorp, Mesch en Withuis 2015' is opgenomen, dat nieuwbouw van woningen alsmede het toevoegen van woningen in bestaande bebouwing in beginsel niet is toegestaan.

De gemeente Eijsden-Margraten heeft echter kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het planologisch-juridisch mogelijk maken van het toevoegen van twee woningen door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.

Tegen het beoogde project bestaan vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren, aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het toevoegen van de woningen is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • als gevolg van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor het beoogde gebruik;
  • het beoogde gebruik heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, flora en fauna en natuur en landschap; waarbij voor Flora en Fauna geldt dat daartoe in de omgevingsvergunning wel een voorschrift wordt opgenomen dat initiatiefnemer verplicht nader onderzoek uit te voeren naar de mogelijke aanweizgheid van vleermuizen en kerkuilen en indien die aanwezig zijn daar een ontheffing voor aan te vragen.
  • het kostenverhaal met betrekking tot de beoogde ontwikkeling is verzekerd.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat voorliggend project, namelijk het toevoegen van twee woningen in een bestaande schuur aan het Kerkplein 26 te Eijsden, niet bezwaarlijk is.