Plan: | Groot Welsden ong. Margraten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.OVBUI6269ET23-VG01 |
Het voornemen is om de sterk verloederde vergunde bebouwing ter plekke van het perceel gelegen aan de Groot Welsden ong. te Margraten (kadastraal gemeente Margraten - sectie H - nummer 187) te verwijderen en in de plaats daarvan een nieuwe levensloopbestendige woning met aan huis verbonden bedrijf (gericht op walnotenteelt) te realiseren.
Topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van een nieuwe woning is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 21 juli 2023 is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ten behoeve van het bouwplan dient een omgevingsvergunningprocedure in afwijking van het bestemmingsplan te worden doorlopen. In dat verband dient onderbouwd te worden waarom dat het bouwplan, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, toch getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Groot Welsden ong. te Margraten in de gelijknamige buurtschap 'Groot Welsden' ten noordwesten van de kern Margraten.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal betreft het projectgebied het perceel gemeente Margraten - sectie C - nummer 187.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Onderhavig projectgebied is gelegen in de bocht van de Groot Welsden, grofweg tegenover de woningen aan de Groot Welsden 44, 46 en 48. Sprake is van een wat verwilderd perceel met in zeer slechte staat verkerende bebouwing. Het merendeel van deze bebouwing is vergund in 1951 en 1974.
Aan de hand van de volgende foto's wordt de bestaande situatie ter plekke van het perceel inzichtelijk gemaakt.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Foto's vervallen bebouwing projectgebied
Het voornemen is om onderhavig perceel op te schonen en binnen de contouren van de bestaande vervallen bebouwing een nieuwe woning te realiseren, met daarbij een aan huis verbonden kleinschalig seizoensgebonden bedrijf gericht op walnotenteelt.
Ten behoeve van het woonhuis is een ontwerp vervaardigd, met een aan huis verbonden kleinschalig bedrijf gericht op walnotenteelt, op deze plek. Bij het ontwerpen van het woonhuis zijn de contouren van de bestaande en vergunde vervallen bebouwing als uitgangspunt gehanteerd. Verder is gebruik gemaakt van de verschillen in het bestaande maaiveldniveau.
Voorzien wordt in een levensloopbestendige gelijkvloerse woning, georiënteerd op het eigen perceel. Aan de zuidoostzijde wordt, gebruikmakend van het hoogteverschil en 'bovenop' de inpandige garage en berging, voorzien in een buitentterras van waaruit optimaal uitzicht kan worden geboden over het landschap in zuidelijke richting.
Het buitenterrein van het perceel wordt aangeplant met een aantal nieuwe Walnotenbomen ten behoeve van walnotenteelt in het kader van het project 'Uit de Limburgse Heuvels – de grondleggen voor een rijk Limburgs walnotenlandschap'. In dat kader zullen ter plekke walnoten worden verzameld, worden gewassen met schoon water, en worden gedroogd. Deze activiteiten spelen zich af in de oogstmaand oktober. Aan de achterzijde (noordwestzijde) van de nieuwe woning wordt ten behoeve van de walnotenteelt voorzien in een walnotenschuur.
Het ontwerp wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van de volgende figuren.
Situatietekening
Gevelaanzichten
Plattegronden
Bij voorliggend bouwplan wordt slechts een deel van onderhavig kadastraal perceel ingericht en gebruik ten behoeve van het wonen. Het overige deel blijft agrarisch in gebruik. Aan de hand van onderstaande figuur wordt dit onderscheid gevisualiseerd.
Onderscheid 'wonen' en 'agrarisch'
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.
Ter plekke van het projectgebied is sprake van leegstaande en sterk verloederde bebouwing. Met het realiseren van een woning op deze plek verdwijnt deze 'rotte plek' in het buurtschap en wordt hiervoor in de plaats en in de omgeving passende nieuwe levensloopbestendige woning. Bovendien wordt het gehele buitenterrein, alwaar sprake is van verwilderde begroeiing, opgeschoond en aanvullend aangeplant met een 6-tal Walnotenbomen.
Als gevolg van voorliggend bouwplan treedt een verbetering op van de ruimtelijk-visuele uitstraling van het gehele perceel. Het schetsplan is voorgelegd aan en besproken met de dorpsbouwmeester op 7 november 2023. Deze heeft een positief advies afgegeven.
Ter plekke van onderhavige locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Voorts is een aantal dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (met aanduiding projectgebied)
Binnen de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden mag in z'n algemeenheid niet worden gebouwd. Wel mag de ter plekke aanwezige vervallen bebouwing onder het overgangsrecht blijven gehandhaafd en in stand worden gehouden. Het bestemmingsplan biedt geen geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het bouwplan alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunningprocedure, ook bekend als projectafwijkingsprocedure.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.
Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Omgevingsvisie Limburg (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Het regionale beleid wordt beschreven aan de hand van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Tot slot is het gemeentelijke beleid ontleend aan de diverse relevante beleidsdocumenten.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig voorziet in het realiseren van één reguliere burgerwoning bedoeld voor één huishouden. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.
De Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. De POVI is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Limburg wilt bereiken.
In algemene zin is de Omgevingsvisie een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. In de visie worden onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed omschreven. Daarnaast worden tevens de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving, indachtig de Omgevingswet – in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de omgevingsvisie worden door de provincie drie hoofdopgaven onderscheiden die Limburg-breed spelen. Weliswaar verschillen de accenten per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:
Bij het maken van afwegingen op het gebied van de fysieke leefomgeving hanteert de provincie de volgende principes:
Voor het toekomstbeeld voor Limburg hanteert de provincie een indicatieve zonering. Gelet op deze zonering is onderhavig perceel gelegen in de zone 'buitengebied' en 'groenblauwe mantel'.
Provinciale zoneringen met aanduiding projectlocatie
Buitengebied
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.
Groenblauwe mantel
De gebieden aangewezen als groenblauwe mantel liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.
In de groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. De provincie biedt mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Gemeenten hebben de motiveringsplicht om in de toelichting op nieuwe omgevingsplannen of omgevingsplanactiviteiten in de groenblauwe mantel aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige omgevingskwaliteiten, maar ook met regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer wonen. Op deze motiveringsplicht in relatie tot voorliggend project wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.2.4.
De provincie onderscheidt in de omgevingsvisie de volgende thematische visies:
Per thema beschrijft de provincie in de omgevingsvisie het provinciale belang, de opgave, de ambities en waar de provincie voor kiest. Voor onderhavige bouwplan is sprake van een ontwikkeling gericht op wonen. Daarop wordt in de (provinciale) thematische visie 'Wonen en leefomgeving' ingegaan. Aangegeven wordt dat er op het gebied van wonen en leefomgeving veel uitdagingen en kansen liggen. Zo vermeldt de omgevingsvisie het volgende:
'De woningbehoeften van de Limburgers veranderen. Daarom kiezen wij voor een goed doordacht, flexibel beleid op hoofdlijnen. Hiermee spelen we in op de huidige opgaven én de te verwachten uitdagingen in de toekomst. De woonbehoeften van onze inwoners zijn hierbij leidend.'
Voorts wordt het volgende aangegeven:
'Wat betreft onze ambitie is het succes van de woningmarkt onlosmakelijk verbonden met de sociaaleconomische- en gezondheidssituatie van de inwoners in de steden en dorpen en het voorkomen van segregatie. Door het in balans brengen van vraag en aanbod kunnen we een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheidsproblemen.'
Naast de thematische visies gaat de provincie in de omgevingsvisie ook in op de gebiedsgerichte visies. Daarbij wordt voor ingegaan op de visie op bovenregionaal niveau, om vervolgens de visies voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg uiteen te zetten. Ten aanzien van de vrijetijdseconomie wordt onder andere aangegeven dat zowel in de groenblauwe mantel als het buitengebied kansen worden gezien, in combinatie met versterking van natuurwaarden en landschapskwaliteiten (groenblauwe mantel).
De POVI is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. Daar waar de provincie van mening is dat het noodzakelijk is om bindende regels te stellen voor de uitwerking van onderdelen van beleid in de POVI, dan gebeurt dit in de omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:
Bij de OvL behoort een aantal thematische kaarten. Deze kaarten zijn digitaal raadpleegbaar, waarbij op perceelniveau kan worden beoordeeld welke provinciale regels uit de OvL van toepassing zijn. Ter plekke van onderhavige locatie zijn diverse gebiedsaanwijzingen van toepassing; deze zijn opgenomen in onderstaande figuur.
Gebiedsaanwijzingen Omgevingsverordening Limburg ter plekke van projectgebied
Op de in casu aan de orde zijnde relevante instructieregels wordt hierna ingegaan.
Vooraleerst is de gehele locatie in het beschermingsgebied 'Einstein Telescope'. Op grond van de instructieregels voor dit beschermingsgebied (Afdeling 16.1 Omgevingsverordening Limburg) zijn specifiek aangewezen activiteiten (zoals bijvoorbeeld de plaatsing van windmolens, of boringen dieper dan 100 meter) verboden. Voorliggend project voorziet niet in een bedoelde verboden activiteit, waardoor geen sprake is van strijdigheid met de regels van het beschermingsgebied 'Einstein Telescope'.
Het projectgebied is voorts gelegen binnen het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. In Afdeling 7.1 van de Omgevingsverordening Limburg zijn de instructieregels voor dit beschermingsgebied voorgeschreven. Voorgeschreven is dat een motivering bij een omgevingsplan (of buitenplanse omgevingsplanactiviteit) dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg een beschrijving bevat van (a) de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten (reliëf, open-besloten karakter, groene karakter, en cultuurhistorisch erfgoed), (b) de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan, en (c) de wijze waarop de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Ten behoeve van voorliggend project is een landschappelijk inpassingsplan vervaardigd. Dit plan is bijgevoegd als Bijlage 2. Onderdeel van dit plan is een omschrijving van de in het projectgebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze hoe met de bescherming en de versterking van deze kwaliteiten wordt omgegaan, en hoe eventuele negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij het opstellen van het inpassingsplan is gebruik gemaakt van het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Op dit plan wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.3.
Als gevolg van voorliggend project is geen sprake van strijdigheden met de instructieregels van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Het projectgebied is gelegen in de 'groenblauwe mantel' (zie tevens paragraaf 4.2.1.3). In afdeling 7.3 zijn de instructieregels voor deze groenblauwe mantel voorgeschreven. Voor deze gebieden wordt voorgeschreven dat in de motivering bij een omgevingsplan de volgende onderwerpen dienen te worden beschreven:
In het ten behoeve van voorliggend bouwplan opgesteld landschapsplan is tevens ingegaan op een deel van de provinciale instructieregels voor de groenblauwe mantelzone, die aanvullend zijn op de regels voor het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Voor wat betreft de onderwerpen (aspecten) Natuurnetwerk, Natura2000 en flora en fauna wordt een uiteenzetting gegeven in paragraaf 6.5.
Op basis van de diverse uiteenzettingen wordt geconcludeerd dat als gevolg van voorliggend project geen sprake is van strijdigheden met de instructieregels van de 'groenblauwe mantel'.
Onderhavig projectgebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, specifiek een freatisch grondwaterbeschermingsgebied. Freatische grondwaterbeschermingsgebieden zijn gebieden waar het grondwater zich rechtstreeks onder het oppervlak bevindt in een watervoerende laag, zonder een ondoorlatende laag erbovenop. De voeding gebeurt hier rechtstreeks door het insijpelen van hemelwater en/of oppervlaktewater.
In afdeling 4.2 van de Omgevingsverordening Limburg zijn instructieregels opgenomen zoals deze gelden voor (onder andere) grondwaterbeschermingsgebieden. Het doel van deze instructieregels is het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning, en het beschermen van de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater.
Bij voorliggende project is geen sprake van verboden activiteiten zoals opgenomen in afdeling 4.2 van Omgevingsvisie Limburg.
In artikel 12.1 van de Omgevingsverordening Limburg is voorgeschreven dat bij de realisatie van één of meerdere woningen in de daartoe op te stellen motivering bij een omgevingsplan beschreven wordt dat:
Onderhavig bouwplan impliceert de toevoeging van 1 extra woning. De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 18 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie, waarop in paragraaf 4.3 nader wordt ingegaan.
Op grond van de provinciale regels geldt, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, voor 'overstromingskansgebied B' een gemiddelde overstromingskans van 1:10 per jaar als omgevingswaarde. Voor 'overstromingskansgebied C' is dit 1:25. Dit betreft een inspanningsverplichting voor het waterschap waaraan uiterlijk in 2035 dient te zijn voldaan.
In artikel 13.1 van de OvL is bepaald dat ter plekke van het 'uitsluitingsgebied windturbines' geen plaatsing van een windturbine met een masthoogte van 25 meter of hoger toe wordt gelaten. Daarvan is bij voorliggend project geen sprake.
Ter plekke van voorliggend projectgebied is sprake van de ligging in een uitzonderingsgebied uitbreiding glastuinbouw. In afdeling 10.1 is voorgeschreven dat een omgevingsplan een uitbreiding van het bouwvlak voor een glastuinbouwbedrijf onder specifieke voorwaarden kan toestaan in het uitzonderingsgebied uitbreiding glastuinbouw. Bij voorliggend project is geen sprake van een glastuinbouwbedrijf.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project.
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plekke van het projectgebied geen woning toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd is in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en deels nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (waarop hierna nader wordt ingegaan), betekent onderhavige project een (netto) toevoeging van één wooneenheid.
Op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is voor deze netto toevoeging in beginsel compensatie vereist. Deze compensatie kan inhouden:
Van deze compensatie kan echter ontheffing worden verleend als het bouwplan past binnen de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is in werking getreden op 22 december 2020 en is in de plaats gekomen van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Afweging
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van één nieuwe levensloopbestendige woning. Deze nieuwe woning wordt beoogd ter plekke van een 'rotte plek' in de bebouwingsstructuur van Groot Welsden. Sprake is van onderkomen en in vervallen staat verkerende bebouwing op een perceel van verwilderd groen. Als gevolg van het bouwplan krijgt de plek een duurzame en kwalitatief passende invulling. Daarbij wordt voorzien in een levensloopbestendige woning, waaraan zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt tegemoet gekomen wordt aan de behoefte.
Voorliggend woningbouwplan is door de gemeente voorgelegd aan de subregio om de extra woning toe te voegen aan de woningmarktprogrammering alsook ten behoeve van beoordeling voor het al dan niet moeten leveren van een financiële compensatie.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het regionale beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen. Door de veranderende samenstelling van de bevolking stelt andere eisen aan wonen, waardoor variantie in woningbouw nadrukkelijker aan de orde is. Levensloopbestendig wonen/bouwen is dan ook een nadrukkelijke eis. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.
Op 18 maart 2021 heeft de gemeenteraad het Manifest Buitengewoon Buitengebied vastgesteld. Daarin zijn richtinggevende uitspraken opgenomen over de richting die de gemeente wenst op te gaan voor het buitengebied en de in het buitengebied spelende thema’s, waaronder ‘wonen’. De volgende richtinggevende uitspraken, met de daarbij behorende toelichting, zijn op onderhavig bouwplan van toepassing:
We maken in principe per saldo geen nieuwe bouwlocaties in het buitengebied.
Dit geldt zowel ten aanzien van agrarische bouwlocaties, maar ook locaties voor toerisme, horeca, wonen en zorg. Er komen voldoende bestaande locaties vrij voor herontwikkeling. Per saldo betekent dat de gemeente wel openstaat voor nieuwe bouwlocaties, als elders een locatie in zijn geheel wordt opgeruimd, latente ruimte wordt ingetrokken, dan wel een wezenlijke kwaliteitsbijdrage wordt geleverd aan het gebied en de nieuwe locatie ligt in minder kwetsbaar gebied. Maatwerk is hiervoor vereist.
Wonen in het buitengebied staan wij in principe niet toe.
Wonen in het buitengebied blijft in principe beperkt tot bestaande kernen, gehuchten, lintbebouwing en solitaire woningen (zowel bedrijfswoningen bij agrarische bebouwing als in het verleden toegestane burgerwoningen). Doorkijken/onbebouwde gedeelten in de gehuchten en in de lintbebouwing dienen in principe in stand te blijven, omdat juist deze doorkijken zorgen voor ruimtelijke kwaliteit en het beeld bepalen van ons buitengebied.
Gelet op het voorgaande past het realiseren van een woning binnen de richtinggevende uitspraken van het Manifest Buitengewoon Buitengebied. Ter plaatse wordt legale, deels vervallen bebouwing gesloopt, waardoor het perceel wordt 'opgeruimd'. De oostzijde van het perceel behoudt zijn groene karakter en waar mogelijk wordt dit verder versterkt.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de woning), een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde project.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de weg Groot Welsden, alwaar een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet gezoneerd, waardoor als gevolg van deze weg geen akoestisch onderzoek is vereist. Voor wordt bij voorliggende planontwikkeling primair een planologische functiewijziging doorgevoerd waarbij in beginsel niet wordt voorzien in het realiseren van nieuwe geluidgevoelige ruimten. Het wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
In de directe nabijheid van onderhavige locatie is geen sprake (meer) van aanwezige bedrijfsactiviteiten. Zo zijn recent zowel ter plekke van de Groot Welsden 46 (voormalige agrarische bedrijfslocatie) als ter plekke van de Groot Welsden 48 (voormalig atelier / kunsthandel) de bedrijfsactiviteiten beëindigd. Enkel is omliggend nog sprake van primaire woonfuncties. Wel is op tenminste 17 meter ten oosten van het onderhavige perceel sprake van voor 'Horeca' bestemde locaties: 'Hotel Groot Welsden' (Groot Welsden 27) en 'Welsden Dertien Bed & Breakfast' (Groot Welsden 13). Gelet op de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in het van toepassing zijnde bestemmingsplan dient voor de bedrijfstype 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 10 meter tussen nieuwe gevoelige objecten en de bedrijfsactiviteiten (inrichtingsgrens). Aan deze richtafstand wordt in casu voldaan, waarvoor geen sprake is van onderlinge belemmeringen.
Naast de aanwezigheid van de hiervoor aangehaalde bestaande bedrijfsactiviteiten dient tevens rekening te worden gehouden met het (mogelijke) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op aangrenzende agrarische percelen. In dat kader zijn van de grondeigenaren van de voor agrarisch grondgebruik bestemde gronden gelegen binnen 50 meter afstand van onderhavige locatie verklaringen verkregen waaruit blijkt dat deze instemmen met een verbod op het gebruiken van chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Voorliggend bouwplan voorziet, naast het mogelijk maken van een primaire woonfunctie, een kleinschalig bedrijf aan huis gericht op walnotenteelt. Daartoe wordt het onbebouwde deel van het perceel aangevuld met een 6-tal extra Walnotenbomen. Bij deze teelt wordt geen gebruik gemaakt van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het betreft een kleinschalige activiteit die vergelijkbaar is met de in het bestemmingsplan binnen de regels van de bestemming 'Wonen' genoemde 'agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis' danwel 'consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijvigheid'.
Gelet op vorenstaande motivering vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor onderhavig project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van één woning is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.435 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig project.
Omdat ter plekke één nieuwe woning wordt beoogd, is in onderhavig geval sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Verantwoording groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.
In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externeveiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Voorliggend project impliceert een toename van het (potentieel) aantal personen binnen het projectgebied. Sprake is van een kleinschalige ontwikkeling binnen een dorpskern. Een significante toename in het (groeps)risico behoeft niet te worden verwacht.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de kaart behorende bij het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Eijsden-Margraten geraadpleegd. Op dez kaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede overzichtskaart Uitvoeringsbeleid externe veiligheid met aanduiding projectlocatie
Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Op circa 300 meter ten oosten en ten zuiden van het plangebied is een ondergrondse buisleiding in beheer bij de DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie) aanwezig. Circa 900 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een ondergrondse buisleiding van de Gasunie. Ten laatste zijn op ruim cira 1 kilometer westelijk van het plangebied twee ondergrondse buisleidingen van de Gasunie gesitueerd.
Uit de overzichtskaart zoals opgenomen in het 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid' van de gemeente Eijsden-Margraten blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de 100% letaliteitsgrens alsook niet binnen de 1% is gelegen van één of meerdere leidingen. Op voorhand mag worden geconcludeerd dat vanwege voorliggende planontwikkeling geen significante toename van het groepsrisico zal optreden en er geen onoverkomelijke belemmeringen zullen zijn in het kader van het aspect externe veiligheid.
Als gevolg van onderhavig project ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' geldt ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze dubbelbestemming dient archeologisch onderzoek te worden verricht indien (1) sprake is van een uitbreidingsmogelijkheid van 0,25 hectare, dan wel (2) in gevallen waarbij de uitbreidingsmogelijkheid gelegen is binnen een afstand van 50 meter tot archeologisch waardevolle terreinen of anderszins archeologische waarden in het geding zijn, en (3) de bodem dieper wordt geroerd dan 30 centimeter.
Op grond van de op 18 oktober 2022 'Erfgoedverordening Eijsden-Margraten 2022' wordt voor wat betreft archeologie gekeken naar de 'Archeologische monumenten- en verwachtingskaart en archeologische beleidskaart voor de gemeente Eijsden-Margraten' (RAAP-rapport 4334 d.d. 1 november 2012) en de daartoe van toepassing zijnde regels van de 'Erfgoedverordening 2013'.
Op grond van genoemde kaart is onderhavige locatie gesitueerd in een gebied aangeduid als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet' (waardecategorie 3). Binnen deze gebieden dient bij bodemverstoringen dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m² archeologisch onderzoek te worden verricht naar eventuele archeologische (ondergrondse) waarden.
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met aanduiding projectgebied
Het verstoringsoppervlak dieper dan 30 centimeter bedraagt als gevolg van voorliggend bouwplan niet een groter oppervlak dan 250 m². Ter plekke van het projectgebied is een terreinhoogtemeting uitgevoerd waaruit blijkt dat de terreinhoogte ter hoogte van de bestaande schuur ten opzichte van het straatniveau is gelegen op +3,51 meter. De bouwlaag van het bouwplan waar de woonfuncties zich bevinden (woonkamer, keuken, slaapkamer, e.d.) wordt gerealiseerd op dit bestaande maaiveldniveau. Daarbij zal, ten behoeve van de vloer, het bestaande maaiveld tot maximaal 30 centimeter diepte worden geroerd. Daar waar bouwlaag wordt geprojecteerd boven op de inpandige garage en berging, is sprake van diepere bodemverstoring.
Ter visualisatie van vorenstaande zijn hierna de doorsneden in de bestaande en in de nieuwe situatie opgenomen.
Situatie met aanduiding nummering doorsneden
Doorsneden bestaand
Doorsneden nieuw
Gelet op vorenstaande is bij voorliggend bouwplan geen sprake van bodemverstoring dieper dan 30 centimeter met een groter oppervlak dan 250 m², waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Onderhavig projectgebied is in een, op grond van het het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' vastgelegd, 'ensemble' gelegen. Volgens de bijbehorende regels mag binnen de ensembles slechts worden gebouwd indien en voor zover geen wezenlijke verandering wordt aangebracht aan het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit binnen het betreffende ensemble.
Aanduiding projectgebied ter plekke van een 'ensemble'.
Bij voorliggend bouwplan wordt voorzien in het realiseren van een nieuwe woning binnen c.q. ter plekke van de contouren van bestaande, en in het verleden vergunde, te slopen bebouwing. Op deze wijze impliceert het bouwplan feitelijk een herinvulling van het bestaande stedenbouwkundige beeld. Ook past de nieuwe woning binnen de ruimtelijke kwaliteit van het ensemble. In dit verband is noemenswaardig dat de dorpsbouwmeester positief heeft geadviseerd.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het project.
Door de projectlocatie lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het project.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Beoordeeld dient te worden of de planontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid.
Vooraleerst worden geen nieuwe in-/uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Gebruik zal worden gemaakt van de bestaande aansluitingen ter hoogte van de vervallen bebouwing.
Voorts impliceert het realiseren van een extra woning een verkeersgeneratie van circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdatetmaal (mvt/etm). Sprake is van een dusdanig beperkte toename, dat geen sprake zal zijn van problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en/of -veiligheid.
Bij het realiseren van nieuwe (gebruiks)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het voor parkeren beschikbare buitenterrein is zodoende leidend. Volgens de te hanteren normen dient voor een parkeerplaats een afmeting te worden aangehouden van 5 meter bij 2,5 meter.
Middels het facetbestemmingsplan 'Parkeren Eijsden-Margraten' heeft de gemeente per specifieke gebruiksfunctie parkeernormen voorgeschreven. Uitgaande van de ligging van onderhavig projectgebied in het 'buitengebied' en 'niet stedelijk gebied', dient voor een 'vrijstaande koopwoning' rekening te worden gehouden met een parkeerbehoefte van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Voorliggend bouwplan voorziet vooraleerst in een inpandige garage voor twee auto's, met daarvoor aanwezige opstelplaats. De opstelplaats heeft een breedte voor tenminste 3 auto's, namelijk meer dan 7,5 meter. Op deze wijze kan in afdoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het project.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Op welke wijze dient te worden omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater afkomstig van de nieuw te realiseren woning binnen het plangebied dient te worden afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zonodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Bij het realiseren van voorliggend bouwplan dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren. In het kader van voorliggend bouwplan is, in combinatie met het uitvoeren van een geotechnisch onderzoek, tevens een onderzoek naar de waterdoorlatendheid van de bodem uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.
Ten behoeve van bepalen van de waterdoorlatendheid is op een viertal plekken binnen het projectgebied de infiltratiecapaciteit van de bodem bepaald. Op basis daarvan is geconcludeerd dat infiltratie van het hemewater niet overal tot de mogelijkheden behoort. Hoewel bij twee plekke een K-waarde gemeten op basis waarvan infiltratie tot de mogelijkheden behoord, wordt geadviseerd om hiermee behoedzaam om te gaan. Dit omdat de ter plekke geconstateerde bodemopbouw normaliter een lagere waterdoorlatendheid suggereert. Mogelijk dat de droogte en/of geroerde grond reden zijn voor de gunstige resultaten.
Indachtig vorenstaande wordt een gereguleerde voeding/afvloeiing van het hemelwater middels bijvoorbeeld een wadi en/of grindkoffers in combinatie met grindpalen tot beneden NAP +138 m meer opportuun bevonden.
In het kader van voorliggend bouwplan wordt voorzien in een wadi met een inhoud van 50 m³. De inhoud van deze wadi is voldoende om nogmaals een bui van 80 millimeter in 2 uur binnen 24 uur na een (eerste) bui van 80 millimeter in 2 uur op te vangen. Voorliggend bouwplan voorziet in de realisatie van (naar boven afgerond) circa 300 m² nieuw verhard oppervlak. Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen hemelwater (uitgaande van 2 keer een bui van 80 millimeter) van 48 m³.
Situatietekening met ligging wadi
Opvang schoon hemelwater
Enkel schoon hemelwater mag worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, kan bij nieuwbouw worden voorkomen dat geen water in te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt voor het kunnen voorkomen van wateroverlast voor derden worden.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig project.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Het Limburgse deel van het Natuurnetwerk is aangewezen als 'goudgroene natuurzone'. Onderhavig plangebied niet gelegen binnen de 'goudgroene natuurzone' en daarmee ook niet binnen het ‘Natuurnetwerk’ (NNN).
Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft het westelijk gelegen 'Bemelerberg & Schiepersberg'. De afstand tussen het projectgebied en dit Natura-2000 gebied bedraagt circa 1 kilometer.
Ligging projectgebied t.o.v. Natura2000 gebied
Ten behoeve van voorliggend bouwplan is een stikstofonderzoek uitgevoerd waarbij zowel voor de realisatie- als de gebruiksfase is onderzocht of sprake is van significante stikstofdepositie op omliggende Natura 2000gebieden. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van de berekeningen is geconcludeerd dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Er bestaat geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2.3 ligt het projectgebied in het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. In de Omgevingsverordening Limburg wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: ‘schaalcontrast van zeer open naar besloten’, ‘het groene karakter’, ‘reliëf en ondergrond’ en ‘rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed’. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
De locatie ligt in het buurtschap Groot Welsden. Sprake is van een besloten ligging van d e locatie, in een groene omgeving met omliggend burgerwoningen. Geen sprake is van een solitaire ligging in open buitengebied. Ook is geen sprake van een schaalcontrast van (zeer) open naar besloten. Als gevolg van voorliggend project is geen sprake van een onevenredige aantasting van deze kernkwaliteit.
Het groene karakter
Het projectgebied betreft een 'rotte plek', bestaand uit vervallen bebouwing en verwilderd groen. Als gevolg van voorliggend bouwplan wordt nieuwbouw gepleegd, en het verwilderde groen opgeschoond. Daarbij wordt een 6-tal nieuwe Walnotenbomen bij geplant. Het groene karakter blijft op deze wijze instand, waardoor geen sprake is van een onevenredige aantasting van deze kwaliteit.
Reliëf en ondergrond
Onderhavig perceel is hoger gelegen dan de straat. Als gevolg daarvan is sprake van een talud. Blijkens de kaart 'kleine landschapselementen', behorende bij de op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' van toepassing zijnde dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselement', is dit talud aangemerkt als 'steiland/talud' en 'graft'. Als gevolg van voorliggend bouwplan worden geen nieuwe insnijdingen in dit kleinschalige landschapselement gerealiseerd. Voor ontsluiting van het perceel wordt gebruikt gemaakt van de bestaande in-/uitritconstructies op de Groot Welsden. Geen sprake is van een onevenredige aantasting van de kernkwaliteit reliëf en ondergrond.
Uitsnede kaart 'kleine landschapselementen' met aanduiding projectlocatie
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Zoals in paragraaf 6.1.2 aangehaald is onderhavig project gebied gelegen in een 'ensemble', binnen welk ensemble volgens de bestemmingsregels 'slechts mag worden gebouwd indien en voor zover geen wezenlijke verandering wordt aangebracht aan het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit binnen het betreffende ensemble'. In voormelde paragraaf is hierop inhoudelijk ingegaan, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een aantasting van de kernkwaliteit rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Bij voorliggend project wordt vervallen bebouwing gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe woning. Gelet op de terreinomstandigheden is een quickscan naar de ecologische waarden uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Op grond van deze quickscan is geconstateerd dat geen sprake is van aanwezigheid van beschermde soorten flora en/of fauna, waardoor in het kader van de Wet natuurbescherming geen verdere vervolgonderzoeken en/of een ontheffingsprocedure noodzakelijk zijn. Wel is geadviseerd om de meest verstorende werkzaamheden (sloop- en nieuwbouw) zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de kwetsbare periode van broedvogels (periode half maart - half juli).
De conclusies en adviezen van de quickscan zullen worden opgevolgd om overtredingen op beschermde soorten te voorkomen. Daarnaast zal bij de inrichting van de woning aandacht zijn voor de verlichting/lichtuitstraling richting de bosschages en andere begroeiing. Lichtuitstraling op deze groenstructuren dient te worden vermeden om verstoring ten aanzien van vleermuizen te voorkomen.
Het aspect natuurbescherming dient geen belemmeringen te vormen voor het project.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Bij voorliggend bouwplan is het de wens om het opgevangen hemelwater te bufferen en te gebruiken voor het toilet, de notenwasserij, en bewatering van de tuin. Voorts worden zonnepanelen op het dak geplaatst, waarbij het dak bestaat uit sedum. Sprake is van een nieuwe woning zonder gasaansluiting, met een voor initatiefnemers zo optimaal mogelijke EPC-waarde.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Eijsden-Margraten sluit met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan.
In de met de gemeente Eijsden-Margraten te sluiten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Het voornemen bestaat om de sterk vervallen bebouwing ter plekke van het perceel aan de Groot Welsden ong. te Margraten te slopen en daarvoor in de plaats één nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren.
Het realiseren van een nieuwe woning is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'.
Ten behoeve van de vergunningprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de nieuwbouw ter plekke van de projectlocatie niet bezwaarlijk is. Voorliggend document voorziet in dergelijke onderbouwing op grond waarvan de volgende conclusies zijn te trekken:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.