direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Mheerelindje 2a Noorbeek
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemers hebben de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek in eigendom. Deze locatie is gelegen in het buitengebied van de kern Noorbeek en kadastraal bekend als gemeente Margraten - sectie W - nummers 448 en 416 (beiden gedeeltelijk).
Onderhavig pand is sterk verouderd en momenteel in gebruik als vakantiewoning. Deze vakantiewoning vormt een onderdeel van 'Camping Grensheuvel', welke door initiatiefnemers op het naastgelegen perceel (aan de zuidzijde) wordt geëxploiteerd.

Gelet op de verouderde staat van de vakantiewoning zijn initiatiefnemers voornemens om deze bebouwing te slopen en vervolgens hetzelfde bouwvolume nieuw op te richten. Daarnaast wordt beoogd om het bestaand recreatief gebruik los te laten en de vakantiewoning (welke al een woonbestemming heeft) om te vormen tot twee appartementen voor permanente bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Ter plaatse van de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek is het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010' van kracht. Op het kadastrale perceel 448 gelden een tweetal bestemmingen, namelijk de bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Ter plaatse van de bestaande vakantiewoning is in hoofdzaak de bestemming 'Wonen' van toepassing en gedeeltelijk de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.

Het omvormen van een vakantiewoning tot twee appartementen voor permanente bewoning is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Initiatiefnemers hebben op 8 juni 2020 een principeverzoek bij het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten ingediend met het verzoek of de gemeente medewerking wil verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten heeft daartoe op 28 december 2020 een positief principestandpunt ingenomen (kenmerk: 489389). Betreffend principestandpunt is bijgevoegd als Bijlage 1.

Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond middels een ruimtelijke onderbouwing.

Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan; zijnde het realiseren van twee woonappertementen ter plaatse van een bestaande vakantiewoning.

Hoofdstuk 2 Projectgebied en beoogde ontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Onderhavig projectgebied is gelegen aan Mheerelindje 2a, ten noordwesten van de kern Noorbeek, op de splitsing met de Voerenstraat. Het projectgebied betreft de kadastrale percelen gemeente Margraten – sectie W – nummers 448 en 416 (beiden gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0002.png"

Luchtfoto met schetsmatige aanduiding projectgebied

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0004.png"

Foto's bestaande situatie Mheerelindje 2a Noorbeek

2.2 Beoogd project

Op de locatie Mheerelindje 2, 2a en 4 te Noorbeek is op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010' de bestemming 'Wonen' van kracht. Binnen het bouwvlak met de bestemming 'Wonen' zijn momenteel twee woningen toegestaan, zijnde Mheerelindje 2 en 4. Bovendien is ter plekke één vakantiewoning aanwezig, zijnde Mheerelindje 2a. Deze vakantiewoning wordt door initiatiefnemers geëxploiteerd in het kader van de naastgelegen 'Camping Grensheuvel'. De bestaande bebouwing Mheerelindje 2a is sterk verouderd met als gevolg dat initiatiefnemers voornemens zijn om de bestaande bebouwing te amoveren en vervolgens te herbouwen in een identiek bouwvolume. Daarop aansluitend wordt beoogd om in de nieuwe bebouwing twee appartementen te realiseren ten behoeve van permanente bewoning. In dit verband wordt op de begane grond een woonappartement beoogd met een oppervlak van circa 65 m2. Dit appartement heeft aan de zuidzijde een achtertuin. Daarnaast wordt op de verdieping een tweede wooneenheid gerealiseerd met een oppervlak van circa 60 m2 met bijbehorend terras.

In onderstaande figuur wordt het bouwplan inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0005.png"

Situatietekening bestaande en beoogde situatie

De ontwikkeling om in het nieuwe pand Mheerelindje 2a te Noorbeek twee permanente wooneenheden te realiseren, heeft tot gevolg dat in de beoogde situatie binnen het bouwvlak van de bestemming 'Wonen' in totaal vier wooneenheden aanwezig zijn. Daarmee zijn ter plekke in totaal vier woningen aanwezig. Concreet is dan ook sprake van het toevoegen van twee wooneenheden.

Gelet op het feit dat initiatiefnemers voornemens zijn om in de nieuwe bebouwing twee wooneenheden te realiseren op de begane grond respectievelijk de verdieping, is relevant dat de parkeerbehoefte toeneemt. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om in deze extra parkeerbehoefte te voorzien. Initiatiefnemers zijn voornemens om aan de noord- en westzijde van de bestaande bebouwing voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Aangezien de extra parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgevangen, ontstaat geen parkeeroverlast op de openbare weg (zie onderdeel 'nieuwe situatie' in bovenstaande afbeelding).

2.3 Ruimtelijke effecten

Elk bouwplan gaat gepaard met ruimtelijke effecten. Van belang is dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.

Initiatiefnemers zijn voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en vervolgens te herbouwen in een identiek bouwvolume. Vervolgens wordt beoogd om in de nieuwe bebouwing twee wooneenheden te realiseren op de begane grond respectievelijk de verdieping. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zal het aanzicht op de nieuwe bebouwing nauwelijks veranderen. De gevels en het dak van de bebouwing zullen zoveel mogelijk in oorspronkelijke stijl opgericht worden. Aangezien de te slopen bebouwing wordt herbouwd in een identiek bouwvolume, worden omringende natuur- en landschapswaarden niet aangetast. Derhalve geldt als uitgangspunt dat geen verdere ruimtelijke ingrepen noodzakelijk zijn om onderhavig initiatief mogelijk te maken. Daarnaast is op het buitenterrein van onderhavige locatie voldoende ruimte aanwezig om de extra parkeerbehoefte op te vangen, waardoor de ruimtelijke effecten van onderhavige ontwikkeling zeer beperkt van aard zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend bouwplan beperkt zijn.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010

Ter plekke van de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010' van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan zijn ter plaatse van het kadastrale perceel gemeente Margraten - sectie W - nr. 448 een tweetal bestemmingen van kracht, namelijk de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.

Op de gronden waar de bestaande vakantiewoning aanwezig is, zijn zowel de bestemming 'Wonen' als de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' van kracht.

Bestemming 'Wonen'

Vooropgesteld moet worden dat de vakantiewoning in hoofdzaak is bestemd tot 'Wonen', inclusief bijbehorend bouwvlak. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van mantelzorg, aan-huis-gebonden-beroepen en agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis. Daarnaast is ter plekke de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van toepassing, hetgeen impliceert dat ter plekke van de locaties Mheerelindje 2, 2a en 4 maximaal twee wooneenheden aanwezig mogen zijn.

Bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

Het overige deel van de gronden is bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Een deel van deze gronden is gelegen binnen het bouwvlak. Daarnaast is op onderhavige locatie de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2' van toepassing. De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden met bijbehorende functieaanduiding zijn bestemd voor toeristische plaatsen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes alsmede stacaravans en chalets. Bovendien zijn ter plekke horecavoorzieningen toegestaan welke ondergeschikt en/of inherent zijn aan de verblijfsrecreatieve functie.

Daarnaast geldt ter plaatse van het bouwvlak binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 1'.

Bovendien gelden op onderhavige locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Landschapselement evenals de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'veiligheidszone - leiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010' met schetsmatige aanduiding projectgebied (rood)


Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van twee appartementen voor permanente bewoning in een bestaande vakantiewoning. Met inachtneming van de bestemming 'Wonen' mogen ter plekke van onderhavige locatie in totaal 2 wooneenheden aanwezig zijn. Momenteel is op onderhavige locatie reeds één wooneenheid aanwezig. Het toevoegen van twee wooneenheden is dan ook niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Bovendien is het op basis van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' niet mogelijk om woningen toe te voegen. Derhalve dient te worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan, middels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3° Wabo. Ten behoeve van deze afwijkingsprocedure is voorliggende ruimtelijke onderbouwing, inclusief de daarbij behorende bijlagen, opgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL).

Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013', de 'Structuurvisie Vernieuwen door Verbinden Strategische Visie 2022' en de woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst 2019-2025' en de 'Notitie spuitcirkels'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Daarin wordt de toekomstvisie gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten, dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moeten vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een Rijksverantwoordelijkheid zijn. Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2006. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de zonering 'Bronsgroene landschapszone' met als thema's bedrijven, economie infrastructuur, verstedelijking en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0007.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging projectgebied, zijnde de bebouwing

Bronsgroene landschapszone

De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

Ter plaatse van onderhavig projectgebied is het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0008.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied, zijnde de bebouwing

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking', zoals deze in werking is getreden op 1 juli 2017, is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake. Onderhavige ontwikkeling heeft immers betrekking op het omvormen van een vakantiewoning naar twee woonappartementen voor permanente bewoning. Daarnaast ziet het voornemen op het amoveren van de bestaande bebouwing en het herbouwen van een identiek bouwvolume. De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht.
In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeente Eijsden-Margraten heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013'. Daarop wordt in paragraaf 4.4.1 nader ingegaan.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Bronsgroene landschapszone' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Daarnaast zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.

De Zuid-Limburgse transformatieopgave op de woningmarkt is groot, complex en kosten- en arbeidsintensief. Door de interacties tussen gemeenten en regio's zijn bindende beleidsafspraken en een gezamenlijke aanpak op de woningmarkt noodzakelijk. Basis voor de aanpak van de Zuid-Limburgse woningmarktopgave is de bestaande woningvoorraad centraal zetten. Dit betekent dat er confrontatie nodig is van de behoefte met het bestaande aanbod aan woningen en alleen nog maar woningen aan de woningmarkt kunnen worden toegevoegd die echt van meerwaarde zijn.

Er is alleen sprake van een goed functionerende woningmarkt als vraag en aanbod in verhouding staan tot elkaar. Om dit te bereiken zullen gemeenten planologische-juridische, financiële en organisatorische kaders moeten bepalen, waarbinnen publieke en private partijen opereren. Op deze wijze kan de woningmarkt ook daadwerkelijk goed haar werk doen.

Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hiervoor is een werkwijze afgesproken:

Compenseren met direct daaraan gekoppelde sloop of onttrekking. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, in afnemende volgorde:

  • 1. Elke nieuw toe te voegen woning (per locatie 5 of minder woningen) wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitgewerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een subregionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • 2. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarin dit besluit is genomen;
  • 3. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering. Deze moet minimaal in de verhouding van 1 : 4 (toe te voegen woning : te schrappen harde plannen) ingezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument (niet zijnde rijksmonument) of beeldbepalend pand wordt volstaan met een compensatie van één woning uit de reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering.

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van twee woonappartementen in een bestaande vakantiewoning. Met inachtneming van het ter plaatse geldend planologisch-juridisch kader mogen ter plekke in totaal twee wooneenheden aanwezig zijn. Aangezien ter plekke momenteel één woning aanwezig is, wordt voorzien in het toevoegen van één woning. Gelet op de Structuurvisie Wonen Zuid Limburg is in onderhavige situatie dan ook sprake van het toevoegen van één wooneenheid aan het bestaande woningmarktprogramma. In dat verband dient onderhavig voornemen te passen binnen de kaders van de SVWZL.

Onderhavig voornemen ziet op het toevoegen van twee woningen aan de bestaande woningvoorraad. In beginsel geldt op basis van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als uitgangspunt dat nieuwe woningbouwplannen gecompenseerd dienen te worden. De gemeente Eijsden-Margraten heeft echter aangegeven dat de beoogde woning voldoet aan de criteria voor 'goede woningplannen' als bedoeld in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' en de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. Dat heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' (GKM). Dit kwaliteitsmenu is van toepassing op de gebieden buiten de zogenaamde rode contouren. In dit verband is relevant dat onderhavige locatie op basis van de overzichtskaarten van de gemeente Eijsden-Margraten is gelegen buiten de bebouwde kom. Dit komt ook tot uitdrukking in de titel van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Vooropgesteld wordt dat de zelfstandige wooneenheden worden beoogd binnen de contouren van het - te slopen en nieuw op te richten - bouwvolume. De totale oppervlakte aan verharding neemt dan ook niet toe met als gevolg dat het 'gemeentelijk kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' niet van toepassing is.

4.4.2 Structuurvisie Vernieuwen door Verbinden Strategische visie 2022

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de woonsector in de gemeente Eijsden-Margraten. De gemeente beschikt over de structuurvisie 'Vernieuwen door Verbinden Strategische visie 2022' waarin nader wordt ingegaan op het door haar te hanteren beleid. In deze structuurvisie wijst de gemeente Eijsden-Margraten op het feit dat variatie in woningbouw door een aantal ontwikkelingen nog nadrukkelijker aan de orde is dan in het verleden. Daarbij worden wonen en werken steeds meer gecombineerd.

De gemeente Eijsden-Margraten streeft er naar om haar grondgebied aantrekkelijk te maken voor jong en oud en te beschikken over vitale en leefbare kernen. Voorts wil de gemeente Eijsden-Margraten beschikken over een woonaanbod dat past bij behoeften, bereikbare en levensvatbare voorzieningen en een prettige sociale en groene leefomgeving. Deze verandering beoogt de gemeente te realiseren door het bestaande bouwareaal aan te passen en te veranderen. Daarbij dient verdere verstening in beginsel voorkomen te worden. Voorts wijst de gemeente in haar structuurvisie op het feit dat de tijd van groei en toenemende bebouwing voorbij is. Met betrekking tot woningen streeft de gemeente de volgende uitgangspunten na: innovatie, transformatie en inbreiding.
Ruimtelijk gezien is het omvormen van een vakantiewoning naar een woning voor permanente bewoning in het algemeen een verbetering.

Onderhavig woningbouwinitiatief voldoet aan bovengenoemde visie en is derhalve niet strijdig met de structuurvisie Vernieuwen door Verbinden Strategische Visie 2022.

4.4.3 Woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst 2019-2025'

Op dinsdag 23 april 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Eijsden-Margraten Samen bouwen aan de toekomst 2019-2025' vastgesteld. Door demografische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen is de woningmarkt sterk in beweging. Ook gewijzigd beleid als gevolg van de nieuwe Omgevingswet speelt een rol. Het is daarom van belang om tijdig mee te bewegen en vraag en aanbod op de lokale woningmarkt continu op elkaar af te stemmen. Dit gebeurt op basis van een actuele Woonvisie die de komende jaren richting geeft aan het gemeentelijk woonbeleid.

De gemeente Eijsden-Margraten streeft naar een duurzame woningvoorraad met passende woningen voor zowel starters als senioren. Hiermee wil de gemeente de doorstroming bevorderen. Inwoners wonen in een gezonde, veilige en prettige woon- en leefomgeving, waarbij duurzaamheid en kwaliteit belangrijke uitgangspunten zijn. De bijzondere aandacht van de gemeente gaat daarbij uit naar herbestemming en transformatie van bestaande (leegstaande) gebouwen.

De woonbehoefte van inwoners uit Eijsden-Margraten staat centraal in de Woonvisie. Daarom heeft de gemeente de inwoners uitvoerig betrokken bij het opstellen van de visie, onder andere door middel van woonbehoefte-onderzoeken en het organiseren van ateliersessies. De uitvoering van deze visie vraagt om flexibiliteit en creativiteit in denken en doen, binnen de geldende wet- en regelgeving. Op deze wijze wil de gemeente ervoor zorgen dat het voor jong en oud goed wonen is in alle kernen van Eijsden-Margraten.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het transformeren van een bestaande vakantiewoning naar twee zelfstandige wooneenheden ten behoeve van permanente bewoning op de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek. In dat opzicht past onderhavig initiatief volledig binnen de door de gemeente Eijsden-Margraten gehanteerde beleidslijn. Daarnaast geeft de gemeente Eijsden-Margraten in haar principestandpunt aan dat onderhavig initiatief past binnen de kwalitatieve uitgangspunten van de woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst 2019-2025'.

4.4.4 Notitie spuitcirkels

De gemeente Eijsden-Margraten heeft beleid opgesteld ten aanzien van spuitcirkels (spuitvrije zones). Dit beleid is opgesteld, omdat de in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vastgestelde afstand van 50 meter in veel gevallen tot problemen leidde. De gemeente Eijsden-Margraten bestaat immers uit vele kleine kernen, die aansluiten aan de buitengebieden. De uitvoering van vooral kleine ruimtelijke plannen kunnen vaak geen doorgang vinden, omdat het opnemen van de spuitcirkel financieel te duur of niet-uitvoerbaar is. Door de gemeente is aan “Plant Research International” opdracht gegeven om een rapport op te stellen, waarin wordt beschreven op welke wijze afstanden optimaal teruggebracht kunnen worden. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 23 juli 2013 besloten deze notitie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te hanteren als beleidsregel. In de Notitie Spuitcirkels en de rapportage van Plant Research International van de Universiteit van Wageningen wordt aangegeven dat een afstand van 40 meter zonder afschermende maatregelen kan worden gehanteerd.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van twee appartementen voor permanente bewoning in een bestaande vakantiewoning. Daarmee wordt één gevoelige functie op de locatie toegevoegd waardoor de 'Notitie spuitcirkels' van toepassing is. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zijn initiatiefnemers voornemens om in ruil voor het toevoegen van één gevoelige functie (zijnde het toevoegen van een permanente wooneenheid) een andere bestaande gevoelige functie op het terrein te laten vervallen. In dat verband wordt beoogd om één kampeerplaats op te heffen die is gelegen binnen de 50 meter zone van nabijgelegen agrarische percelen. Daarmee blijft het aantal gevoelige functies binnen de spuitzone van 50 meter op de locatie gelijk. De te vervallen kampeerplaats is gelegen aan de noordwestzijde van het terrein en bekend als kampeerplaats 170. In onderstaande figuur wordt de ligging van deze kampeerplaats inzichtelijk gemaakt. Omdat initiatiefnemers bereid zijn om deze kampeerplaats op te heffen, is deze plek voorzien van een rood kruis. In de omgevingsvergunning kan als voorwaarde worden opgenomen dat deze campingplaats buiten gebruik moet worden gesteld en niet meer in gebruik mag worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0009.png"

Uitsnede plattegrond 'Camping Grensheuvel' met aanduiding te vervallen kampeerplaats (rood kruis)

Verder worden de appartementen voorzien van mechanische ventilatie. De aanvoer van die mechanische ventilatie wordt aan de achterzijde van de appartementen gesitueerd. Dit systeem wordt aan de achterzijde voorzien omdat daardoor de appartementen zelf volledig afschermend werken (bouwkundige gevelafscherming). De bouwhoogte (bijna 8 meter) van de appartementen is namelijk aanzienlijk hoger dan de hoogte van fruitbomen. Deze hebben een hoogte van circa 2,5 meter. Met vorenstaande maatregelen wordt geborgd dat de aanvoer van lucht geschiedt via de achterzijde waardoor bij een eventuele boomgaardbespuiting geen risico ontstaat voor het verblijfsklimaat van de bewoners van de appartmenten.
Verder wordt het balkon-/buitengedeelte van de appartementen niet gebruikt als terras en bij de voordeuren is een extra glazen wand geplaatst (zie bouwtekening), waardoor mogelijke drift van gewasbeschemingsmiddelen op die plaats wordt tegengehouden.

Rekening houdend met het voorgaande vormt de 'Notitie spuitcirkels' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

4.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het slopen van de bestaande verouderde vakantiewoning en het nieuw oprichten van hetzelfde bouwvolume binnen een bestaande woon- en recreatieve bestemming. In het nieuwe bouwvolume wordt beoogd om twee wooneenheden ten behoeve van permanente bewoning te realiseren.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening geldt ter plaatse van onderhavig projectgebied in hoofdzaak de bestemming 'Wonen'. Aangezien ter plaatse de bestemming 'Wonen' reeds van toepassing is, gaat onderhavig project niet gepaard met het doorvoeren van een planologische functiewijziging. Daarnaast is relevant of met onderhavig voornemen nieuwe verblijfsruimten worden gecreëerd. Hierbij kan worden gewezen op het feit dat de bestaande vakantiewoning enkel wordt gesplitst zodat ter plekke twee wooneenheden ontstaan. Ter plekke worden dan ook geen nieuwe verblijfsruimten gerealiseerd. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet aan de orde.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Bij voorliggende ontwikkeling speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol.

5.2.1 Wegverkeerslawaai

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavige locatie is gelegen aan Mheerelindje 2a te Noorbeek. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Het voornemen is allereerst gericht op het slopen van de bestaande vakantiewoning. Daarnaast wordt beoogd om het betreffend bouwvolume nieuw op te richten en ter plekke twee wooneenheden ten behoeve van permanente bewoning te realiseren. In dat kader heeft Aelmans ROM B.V. op 23 april 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 .

In het akoestisch onderzoek wordt aangegeven dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op de weg 'Mheerelindje' de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 2dB overschrijdt.

De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht een hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er formeel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Bij gebruik van bijvoorbeeld HR++ glas en mechanische balansventilatie is te verwachten dat er ruim voldaan zal worden aan de benodigde gevelwering. Derhalve is bij toepassing van deze materialen/systemen een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van de juiste bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Conclusie

Het is mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. Derhalve dient een hogere waarde te worden aangevraagd conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder die parallel zal lopen aan onderhavige ruimtelijke procedure.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren wooneenheden (appartementen) aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig projectgebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.

Direct grenzend aan onderhavig projectgebied is 'Camping Grensheuvel' gelegen welke eveneens door initiatiefnemers wordt geëxploiteerd. Met inachtneming van het geldend planologisch-juridisch kader geldt ter plekke de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) (SBI-2008: 553, 552) een minimale richtafstand van 30 meter voor de aspecten geur en gevaar en 50 meter voor het aspect geluid.

De beoogde nieuwe woonappartementen zijn gelegen binnen de richtafstand van 50 meter ten opzichte van de naastgelegen camping waardoor in beginsel een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Daarnaast worden de betreffende appartementen de dichtstbijzijnde woningen van derden ten opzichte van de camping en de campingingang waardoor deze de bedrijfsvoering eventueel zouden kunnen belemmeren. Derhalve heeft Aelmans ROM B.V. op 8 april 2022 een akoestisch onderzoek industrielawaai verricht. Deze rapportage is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de gevels van de nieuwe appartementen aan de geluidgrenswaarden van stap 2 rustige woonwijk uit de VNG-publicatie, zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde.

Maximaal geluidniveau

Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van de nieuwe appartementen aan de geluidgrenswaarden van respectievelijk stap 2 (nachtperiode) en stap 3 (dag- en avondperiode) behorende bij een rustige woonwijk uit de VNG-publicatie, zijnde 65 en 70 dB(A) etmaalwaarde. Toepassing van stap 3 in de dag- en avondperiode is te motiveren daar piekniveaus niet cumuleren en voldaan wordt aan de reguliere milieunorm van 70 dB(A) etmaalwaarde.

Indirecte hinder

Indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (rustige woonwijk) uit de VNG-publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat buitenplanse inpassing mogelijk is. De toekomstige situatie ten aanzien van de in het akoestich onderzoek aangegeven randvoorwaarden kan akoestisch inpasbaar en vergunbaar worden geacht. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en rond de nieuwe appartementen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van een dergelijk aantal woningen is bij onderhavige ontwikkeling geen sprake.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig project van toepassing.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

5.5.4 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0010.png"

Uitsnede risicokaart Limburg met aanduiding projectgebied, zijnde de bebouwing

Met inachtneming van de Risicokaart Limburg is gebleken dat in de directe omgeving van onderhavig projectgebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmeringen voor onderhavig voornemen. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de 'Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013'. Deze verordening biedt een soort voorbescherming voor archeologische waarden. In de verordening wordt de mogelijkheid geboden om archeologische monumenten en verwachtingszones aan te wijzen en deze te verbinden aan categorieën regels en voorwaarden. De regels en voorwaarden overeenkomstig de verordening dienen te worden verwerkt in de regels van nieuw op te stellen bestemmings-/wijzigingsplannen.

Ter plekke van het projectgebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van kracht op grond van het bestemmingpslan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief eerste herziening 2010'. Gelet op de archeologische monumenten- en verwachtingskaart van de gemeente liggen de gronden binnen een gebied met een hoge verwachting (trefkans).

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0011.png"

Uitsnede archeologische monumenten- en verwachtingskaart gemeente Eijsden-Margraten met aanduiding projectgebied, zijnde de bebouwing

In de bestaande situatie is op de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek een vakantiewoning aanwezig. Aangezien deze bebouwing verouderd en gedateerd is, zijn initiatiefnemers voornemens om deze te slopen. De nieuwe bebouwing wordt opgericht ter vervanging van de bestaande vakantiewoning. De nieuw te realiseren bebouwing wordt opgericht op gronden waar de bestaande vakantiewoning en funderingen aanwezig zijn. Vooropgesteld moet worden dat de gronden ter plaatse van de bestaande vakantiewoning reeds geroerd zijn te ngevolge van de bouw van die bestaande recreatiewoning. Het verrichten van een archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist.

6.2 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Verkeersstructuur

Onderhavig projectgebied wordt ontsloten via de weg 'Voerenstraat', welke een westelijke aftakking vormt van de Noorbeekerweg respectievelijk de weg Mheerelindje. Het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen en ter plaatse hetzelfde bouwvolume nieuw op te richten zodat ter plekke twee wooneenheden (appartementen) kunnen worden gerealiseerd. Net als de bestaande vakantiewoning zijn de nieuwe woonappartementen bereikbaar via de Voerenstraat. Het bestaande wegennet is zodanig dat het de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe wooneenheid probleemloos kan opvangen.

Parkeren

In het kader van het aspect parkeren wordt gewezen op het feit dat ter plekke van onderhavig projectgebied het onherroepelijke 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' van toepassing is. Dit parapluplan is vastgesteld op 25 september 2018 door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten. Met inachtneming van onderhavig parapluplan hanteert de gemeente Eijsden-Margraten een parkeernorm van minimaal 1 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen voor de categorie 'huurhuis, etage, midden/goedkoop' in 'niet stedelijk gebied' en 'buitengebied'.

Initiatiefnemers zijn voornemens om aan de noord- en westzijde van het projectgebied parkeergelegenheid te creëren. Geconcludeerd moet worden dat de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgevangen waardoor zich parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling niet voordoen.

In onderstaande figuur wordt inzichtelijk gemaakt waar de beoogde parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0012.png"

Situering parkeerplaatsen

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het 'meldformulier watertoets' kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het projectgebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is. Gelet op de waterkaart is onderhavig projectgebied niet gelegen in een gebied waar het waterschap een belang in heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0013.png"

Waterkaart digitale watertoets met aanduiding onderhavig projectgebied, zijnde de bebouwing


Onderhavige ontwikkeling ziet op het slopen van de bestaande bebouwing en het herbouwen van een identiek bouwvolume zodat ter plekke twee wooneenheden kunnen worden gerealiseerd. Aangezien onderhavige ontwikkeling ziet op het herbouwen van een identiek bouwvolume neemt het verhard oppervlak ter plaatse niet toe. Daar komt bij dat de nieuw te realiseren parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding. Daardoor kan het hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Het aspect waterhuishouding vormt dan ook geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Kernkwaliteiten

Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het projectgebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende:

  • Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Onderhavig projectgebied is gelegen op de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek. Aan de zuidzijde van deze locatie is 'Camping Grensheuvel' aanwezig. Daarachter bevindt zich open agrarisch gebied. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd op de gronden waar momenteel de bestaande vakantiewoning aanwezig is. Daarmee blijft het achtergelegen open agrarisch gebied onaangeroerd.

  • Het groene karakter

Onderhavig project voorziet in het realiseren van nieuwe bebouwing ter vervanging van een verouderd pand. Daarmee wordt het groene karakter in de omgeving niet aangetast omdat een identiek bouwvolume wordt herbouwd.

  • Reliëf en ondergrond

Het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond blijft in hoofdzaak onaangeroerd omdat een identiek bouwvolume wordt herbouwd.

  • Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Van deze kernkwaliteit is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.

6.5.2 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

De Wet Natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Op circa 140 meter ten zuiden van onderhavig projectgebied is het Natura 2000-gebied 'Noorbeemden & Hoogbos' gelegen. Ter plaatse van onderhavig plangebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig. Gelet op het feit dat met onderhavige ontwikkeling geen dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt en met inachtneming van de kleinschalige aard en de afstand van onderhavig projectgebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, wordt vooropgesteld dat onderhavige ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.OVBUI6255NG2A-VG01_0014.png"

Ligging projectgebied ten opzichte van Natura2000-gebieden

Gelet op de ruime afstand en de beperkte ruimtelijke gevolgen van de beoogde ontwikkeling heeft het voornemen geen negatieve invloed op nabijgelegen Natura2000-gebieden.

6.6 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft NIPA Milieutechniek B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd op de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek. De quickscan flora en fauna is bijgevoegd als Bijlage 4.

In de quickscan flora en fauna wordt aangegeven dat niet volledig kan worden uitgesloten dat gedurende de zomermaanden aan de noordzijde van het pand onder de dakpannen waar het dakbeschot zit, mogelijk vleermuizen verblijven. Aangezien het een zeer klein gedeelte van het dak betreft, zal hier geen grote populatie verblijven en kunnen met het plaatsen van enkele (4) vleermuiskasten in de directe omgeving voldoende alternatieve verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Initiatiefnemer dient deze vleermuiskasten voor de sloop te plaatsen.

Bovendien dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen als het pand wordt gesloopt. Het is namelijk niet uit te sluiten dat in het pand (niet jaarrond beschermde) nesten aanwezig zijn. Het pand dient buiten het broedseizoen (circa half maart half augustus) gesloopt te worden.

Rekening houdend met deze maatregelen wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige ontwikkeling.

6.7 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers van het project. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een ontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een ontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een ontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.

Hoofdstuk 8 Afweging van belangen en conclusie

Op de locatie Mheerelindje 2a te Noorbeek is een verouderde vakantiewoning aanwezig welke initiatiefnemers wensen te slopen. Vervolgens wordt beoogd om ter plekke een identiek bouwvolume op te richten waar twee appartementen voor permanente bewoning worden gerealiseerd. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009' inclusief eerste herziening 2010. De gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt hieraan medewerking te willen verlenen door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.

Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de beoogde ontwikkeling treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, flora en fauna en natuur en landschap;
  • het kostenverhaal met betrekking tot voorliggende ontwikkeling is verzekerd.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.