Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Keerestraat ong. te Eckelrade
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1903.BPLBUI1012-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering/infiltratie van (hemel)water;
c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;
d. bescherming van aangrenzend natuurgebied;
met daaraan ondergeschikt:
e. ontsluiting van de afzonderlijke percelen ten behoeve van het toegestane gebruik;
f. recreatief medegebruik;
g. voor wandel-, ruiter-, fiets-, wielren- en mountainbike-evenementen op bestaande wegen/paden.
 
3.1.2 Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 15.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de tot 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
3.2.2 Kleinschalige recreatieve voorzieningen en voederbergingen of voederruiven voor wild
Het onder 3.2.1 bepaalde geldt niet voor kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) en voederbergingen of voederruiven voor wild, voor zover deze geen onevenredige afbreuk doen aan het agrarisch gebruik en de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap, met dien verstande dat:
a. het oppervlak aan bouwwerken per voorziening ten hoogste 12 m² mag bedragen;
b. de goothoogte ten hoogste 2.00 meter mag bedragen;
c. de nokhoogte ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
d. bouwwerken, voorzien van een dak, plat of met een kap van ten hoogste 45° mogen worden afgedekt.
 
3.2.3 Omheiningen en/of erfafscheidingen
Het onder 3.2.1 bepaalde geldt niet voor omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat:
a. de hoogte ten hoogste 1.50 meter mag bedragen.
 
3.2.4 Bestaande bebouwing
Het onder 3.2.1 bepaalde geldt niet voor bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen bebouwing, welke in de bestaande situering, vorm en omvang mag worden gehandhaafd.
 
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
a.          de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
b.         voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
c.          een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.
 
3.3.2 de onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
a.          indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
b.         ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waaronder begrepen containervelden, boogkassen en regenkappen, mits:
• in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na omgevingsvergunning meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg;
• omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
• de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, zoals aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
• de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
• zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte,
met dien verstande, dat:
a. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen, voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, enkel mogen worden opgericht op aan de agrarische bouwkavel aansluitende gronden, indien en voor zover niet gelegen binnen de dubbelbestemming beekdal; bij de omgevingsvergunning worden de voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te gebruiken gronden vastgelegd;
b. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van regenkappen en boogkassen ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
c. de hoogte van boogkassen ten hoogste 2.50 meter mag bedragen;
d. de hoogte van regenkappen ten hoogste 4.00 meter mag bedragen;
e. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen aanwezig mogen zijn, als deze daadwerkelijk in gebruik zijn, met een maximum van 6 maanden per jaar. Op momenten dat de teeltondersteunende voorzieningen niet in gebruik zijn, dienen deze te worden verwijderd;
f. bij een negatief advies van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg slechts omgevingsvergunning mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiermee hebben ingestemd.
 
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van hagelnetten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:
• de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
• door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door het reliëf rond de beek- en droogdalen, de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, ontstaat of kan ontstaan, dan wel door landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte, een en ander kan worden voorkomen;
•voldaan wordt aan de “Beleidsregel hagelnetten”, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader,
met dien verstande dat:
a. bij de omgevingsvergunning de voor hagelnetten te gebruiken gronden worden vastgelegd;
b. de hagelnetten niet door mogen lopen tot aan de grond;
c. de hoogte van hagelnetten ten hoogste 4.00 meter mag bedragen.
 
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schietboom
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van een schietboom, al dan niet met kogelvanger, mits:
• de schietboom past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
• de schietboom en/of de activiteiten, die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
• de schietboom en/of de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
• de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, niet leiden tot onevenredige verkeersoverlast en parkeeroverlast;
• andere waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad,
met dien verstande dat:
a.de hoogte van een schietboom ten hoogste 20.00 meter mag bedragen.
 
3.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van een paardenbak ten behoeve van hobbymatig gebruik
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van een paardenbak ten behoeve van hobbymatig gebruik, mits:
·           het gebruik van de paardenbak uitsluitend voortkomt uit het hobbymatig houden van paarden (maximaal 5) en derhalve voor privé gebruik bedoeld is;
·           er minimaal een afstand wordt aangehouden van 50 meter tussen de rand van de paardenbak en woning van derden;
·           de afmetingen van een paardenbak exclusief de omheining niet meer mogen bedragen dan 40 bij 20 meter;
·           de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellen, ten hoogste 1.50 meter mag bedragen;
·           er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden ontstaat;
·           er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor landschappelijke en natuurlijke waarden;
·           aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de kern kwaliteiten van het Nationaal landschap niet onevenredig worden aangetast;
·           lichtmasten niet mogen worden opgericht.
 
3.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de oprichting van een antenne-installatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van een antenne-installatie, mits:
·           antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voor zover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits er geen sprake is van:
a.          een monument:
b.          aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
c.          aantasting van het woonklimaat.
 
·           antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
a.         dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
b.          de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
c.          de antenne-installatie uitsluitend wordt gebruikt voor telecommunicatie;
d.          de antenne-installatie niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
e.          de antenne installatie niet wordt geplaatst in gebieden behorende tot de EHS, POG en/of Natura 2000 of de bestemming Natuur hebben;
f.           bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing van antenne-installaties de hier genoemde volgordewordt aangehouden;
1.     in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op/aan bestaandeantenne-installaties of andere infrastructurele werken (site sharing);
2.     indien site sharing om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie op industrieterrein/sportterrein geplaatst;
3.     indien dit mogelijk is wordt plaatsing aan de randen van de bebouwde kom voorgestaan;
4.     indien dit ook niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan.
 
3.4.6 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van een veldschuur/schuilgelegenheid ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het oprichten van een veldschuur/schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren, mits:
- uitsluitend ten behoeve van met het agrarisch gebruik van het buitengebied overeenkomend gebruik;
- er wordt voorzien in een afdoende landschappelijke inpassing;
- maximaal 1 schuilgelegenheid per perceel van 1.000 m2 of aaneensluitende percelen die gezamenlijk een oppervlak van minimaal 1.000 m2 hebben en van één kadastrale eigenaar zijn;
- de veldschuur/schuilgelegenheid mag maximaal door drie wanden omsloten zijn;
- de goothoogte mag maximaal 2.5 meter bedragen;
- de nokhoogte ten hoogste 3.5 meter mag bedragen;
- de maximale oppervlakte van de veldschuur/schuilgelegenheid mag ten hoogste 18 m2 bedragen;
- er mag geen binnen- en buitenopslag plaatsvinden met uitzondering van binnenopslag van voer en stro.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verboden gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. standplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen, uitgezonderd in de vorm van kamperen op de boerderij, voor zover een 'maximum aantal kampeerplaatsen' is aangeduid, tot ten hoogste het aangeduide aantal;
b. sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege, ligplaats en speelweide of volkstuin, uitgezonderd het gebruik ten behoeve van een sport- en wedstrijdterrein met een schietboom ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schietboom' of ter plaatse van terreinen waarvoor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een schietboom wordt verleend;
c. het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen al dan niet in wedstrijdverband;
d. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen al dan niet in wedstrijdverband;
e. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
f. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
g. terrein voor het aanbrengen, het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
h. het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken;
i. nieuwvestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf;
j. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik; onder opslag inherent aan het toegelaten gebruik wordt niet begrepen de opslag van in plastic verpakte hooibalen;
k.bedrijfswegen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
l. het bebossen van gronden.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van militaire oefeningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5, ten behoeve van het houden van militaire oefeningen, mits agrarische en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
3.6.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van kamperen op de boerderij
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5, ten behoeve van kamperen op de boerderij en/of daarmee qua aard en omvang gelijk te stellen activiteiten, mits:
• de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten van een aangrenzend functionerend agrarisch bedrijf;
• de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
• de activiteiten niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
• de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
• kamperen alleen plaatsvindt tijdens het kampeerseizoen;
• buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
• in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien binnen de aangrenzende bestemming 'agrarisch-bedrijf';
• de afstand tot bestaande kampeerterreinen en campings ten minste 500 meter bedraagt;
• de afstand tot de erfgrens van naastgelegen woningen tenminste 50 meter bedraagt;
• het kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast in de omgeving, overeenkomstig de op de directe omgeving van toepassing zijnde landschapskarakteristiek;
• bij beëindiging van het agrarisch bedrijf het kamperen op de boerderij wordt beëindigd, uitgezonderd de situatie dat de kinderen van degenen, die het agrarisch bedrijf laatstelijk uitoefenden, het kamperen op de boerderij mogen voortzetten,
met dien verstande dat:
a. bij de omgevingsvergunning het voor het kamperen op de boerderij te gebruiken perceelsgedeelte en het daarop te realiseren maximum aantal kampeerplaatsen worden vastgelegd;
b. maximaal 15 standplaatsen per locatie aanwezig mogen zijn; op de standplaatsen mogen geen chalets, trekkershutten of stacaravans worden geplaatst;
c. sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak van het aangrenzende agrarisch bedrijf mogen worden opgericht.
 
3.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bedrijfswegen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.5, ten behoeve van bedrijfswegen ter ontsluiting van agrarische bouwkavels of veldkavels, mits dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
 
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven of ophogen met meer dan 0.30 meter en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting, niet zijnde bebossing, anders dan ten behoeve van de ecologische structuur of de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
 
3.7.2 Het in 3.7.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
 
3.7.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de eerst bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging in de bestemming 'natuur'
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'natuur', ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur, mits:
• aangrenzende waarden en belangen, waaronder het agrarische belang, niet onevenredig worden geschaad;
• de aanleg van de nieuwe natuur past binnen de op de directe omgeving van toepassing zijnde landschapskarakteristiek;
• uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
• de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
• de aanleg van nieuwe natuur in de vorm van bebossing uitsluitend is toegestaan op gronden met de dubbelbestemming 'waarde-ecologie',
met dien verstande dat:
a. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 16 van deze regels.
 
3.8.2 Wijziging in de (dubbel)bestemming 'water' of 'waterstaat-waterlopen'
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de (dubbel-)bestemming 'water' en 'waterstaat-waterlopen', gehoord het waterschap, ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, mits:
• de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
• natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
• uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
• de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
• ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
• het herinrichten plaatsvindt binnen een zone met een breedte van 5 m rondom de bestaande loop van de watergang,
 
3.8.3 Procedure wijziging
Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in artikel 13 gegeven procedure.