Plan: | Heerderweg 7 te Cadier en Keer |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1903.BPKOM6267NH7-ON01 |
Ter plekke van Heerderweg 7 te (6267 NH) Cadier en Keer is een bedrijfslocatie gelegen bestaande uit een opslagloods met bijbehorende bedrijfswoning. Om in het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van reguliere woning in de toekomst te kunnen garanderen hebben initiatiefnemers de wens om de bedrijfsbestemming ter plekke te wijzigen ten behoeve van regulier wonen. Daarbij is de wens om de bestaande bedrijfsactiviteiten te kunnen blijven voorzetten.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Het voornemen is om ter plekke van onderhavige locatie het gebruik van de gronden en bebouwing ten behoeve van reguliere bewoning mogelijk te maken waarin de huidige toegestane bedrijfsactiviteiten c.q. 'lichte bedrijfsactiviteiten uit categorie A', worden behouden. De gemeente Eijsden-Margraten heeft middels brief d.d. 25 oktober 2022 (kenmerk: 2022-040155) kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan het voornemen.
Teneinde het voornemen te kunnen faciliteren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is gelegen aan de Heerderweg 7 te (6267 NH) Cadier en keer, gelegen ten westen van het dorp.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal staat onderhavige locatie bekend als gemeente Cadier en Keer - sectie A - nummer 3989.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Ter plekke van het plangebied is in de bestaande situatie sprake van een 'geluidinstallatieverhuurbedrijf' met bijbehorende bedrijfswoning Heerderweg 7. De bebouwing bestaat uit één woning en één opslagloods. Het bestaande brutovloeroppervlak bedraagt circa 160 m² voor de loods en 135 m² voor de woning. Aan de voorzijde van de bebouwing is de buitenruimte ingericht voor parkeren van onder andere bedrijfsvoertuigen en personenauto's. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Obliek - noord aanzicht
Obliek - zuid aanzicht
Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen in 'Wonen', met behoud van de huidige bedrijfsactiviteiten. Middels een specifieke aanduiding op de verbeelding en aanvullende specifieke regeling in de regels worden de momenteel door cliënten gebezigde bedrijfsactiviteiten planologisch-juridisch verankerd.
De vast te leggen bedrijfsactiviteiten betreffen – zoals door uw gemeente in de brief d.d. 14 april 2022 (kenmerk: 2022-018848 / DMS2022-04-009712) aangeven – op grond van de Wet milieubeheer bedrijfsmatige activiteiten, aan te merken als een type A inrichting welke vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. Desbetreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1 bij voorliggend plan.
Ten behoeve van de planologische verankering van de reguliere woning en gewenste bedrijfsactiviteiten wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld waarin ter plekke van de loods de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf aan huis - lichte bedrijfsactiviteiten uit categorie A' wordt toegevoegd.
In dat kader neemt als gevolg van onderhavige ontwikkeling de mogelijkheden voor bedrijfsmatige activiteiten af. Dit wordt namelijk enkel beperkt tot de naast de (bedrijfs)woning gelegen loods. Daarnaast zal in de nieuwe situatie enkel 'Type A' inrichtingen toegestaan zijn waardoor vanuit milieu oogpunt een minder zware bedrijvigheid is toegestaan in vergelijking tot de huidige planologische mogelijkheden.
Verder dient de afweging te worden gemaakt of als gevolg van deze planontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Vanwege de aanwezigheid van agrarische gronden in de omgeving, alwaar mogelijk gebruik kan worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die schadelijk zijn voor de mens, wordt in dat kader een spuitzone van 50 meter rondom het plangebied opgenomen. In paragraaf 5.3.3 wordt hier verder op ingegaan.
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een planologische functiewijziging ter plekke van onderhavig plangebied. Concreet betreft dit naast het aanhouden van de bestaande woning, het gebruik van de loods ten behoeve van opslag doeleinden. Er wordt in de regels van dit plan aangesloten op de bestemmingsplanregeling van de woonbestemming zoals geldt binnen bestemmingsplan Cadier en Keer 2014. Niet wordt voorzien in nieuwe bebouwingsmogelijkheden, bovenop de op grond van het bestemmingsplan 'Cadier en Keer 2014' bestaande bebouwingsmogelijkheden.
Ter plekke van onderhavige locatie is het bestemmingplan 'Cadier en Keer 2014', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 14 oktober 2014, van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met daarin opgenomen bouwvlak en gedeeltelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 10 m' en 'maximum goothoogte: 7 m' en gedeeltelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 6 m' en 'maximum goothoogte: 6 m' . Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.
Uitsnede verbeelding met aanduiding plangebied
Uitsnede verbeelding met maatvoeringsaanduiding ter plekke van de woning
Uitsnede bestemmingsplankaart met maatvoeringsaanduiding ter plekke van de loods
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor bedrijven die zijn genoemd de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de milieucategorieën 1 en 2; detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt, dan wel waarvan de verkoop inherent en van ondergeschikte betekenis is aan het toegelaten gebruik; bedrijfswoningen, met inbegrip van mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap; tuinen, erven en verhardingen; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; (openbare) nutsvoorzieningen en water en huishoudkundige voorzieningen.
Het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor reguliere woondoeleinden én tegelijkertijd (gedeeltelijk) voor bedrijfsdoeleinden, is op grond van het geldende bestemmingsplan niet direct toegestaan. Voor de gemeente is het echter mogelijk om met toepassing van artikel 13.5.2. (de afwijkingsbevoegdheid voor lichte bedrijfsactiviteiten) het gebruik van een gedeelte van de bebouwing binnen de bestemming 'Wonen' toe te staan. De voorwaarden met betrekking tot deze planologisch-juridische borging zal worden vastgelegd in artikel 4.4.4 van de regels van voorliggend plan.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft middels brief d.d. 25 oktober 2022 kenbaar gemaakt medewerking te kunnen verlenen aan het voornemen middels het volgen van een separate bestemmingsplanprocedure (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening). Deze brief is bijgevoegd als Bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan.
Hierin is o.a. aangegeven dat voor wat betreft de voorwaarden wordt aangesloten bij de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor lichte bedrijvigheid binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 13.5.2). Daarbij wordt afgeweken van de standaard oppervlakte-eis onder sub-a, omdat de afwijkingsmogelijkheid voorziet in maximum 80 m² aan bedrijfsactiviteiten terwijl voorliggend plan ziet op 160 m² (zoals ook feitelijk aanwezig is).
Sprake is van een bestaande situatie en primair een planologische functiewijziging waarbij de bestaande oppervlak niet wordt vergroot. Het gebruik voor bedrijfsactiviteiten wordt (ten opzichte van de geldende bedrijfsbestemming en de afwijkingsmogelijkheid binnen de woonbestemming) ingeperkt tot enkel type A inrichtingen waardoor de zwaarte van de toegestane bedrijfsactiviteiten afneemt. Gelet op het feit dat er sprake is van een functiewijziging van bedrijf naar wonen en er sprake is van het enkel toestaan van de lichtste vorm van bedrijfsactiviteiten, is het hanteren van een afwijkende oppervlaktemaat ter plekke passend om toe te staan.
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.
Op het aspect parkeren in relatie tot voorliggende planontwikkeling wordt nader ingegaan in paragraaf 6.4.1.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet dien de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de zonering 'landelijke kern' en 'grondwaterbeschermingsgebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' OvL2021 met ligging Heerderweg 7
Landelijke kernen
De voor 'Landelijke Kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In dit kader betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. De provincie is terughoudend met het realiseren van nieuwe woningen in de zone 'landelijke kernen'.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied grondwaterbeschermingsgebied
Tevens is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren van een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Onderhavig plan impliceert een toevoeging van één woning aan de planvoorraad. In beginsel zou dit volgens de structuurvisie betekenen dat onderhavig planontwikkeling gecompenseerd zou moeten worden.
Echter, in het voorliggende geval gaat het om een functiewijziging van een bestaande woning binnen het bebouwd gebied. In kwantitatief opzicht is er geen sprake van een toe- of afname van de woningvoorraad, omdat er met onderhavig initiatief sprake is van een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning. Hiervoor hoeft niet gecompenseerd te worden zoals bedoeld in de structuurvisie.
Woningcompensatie op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'landelijke kern' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het 'grondwaterbeschermingsgebied'. Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgse Kwaliteitsmenu niet aan de orde.
Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen waarin wordt gewerkt aan een gemeente vol vitale en leefbare kernen. Een andere ambitie is 'Ondernemingszin schept ruimte voor welvaart en welzijn' waarin de ondernemende burger ruimte en steun krijgt.
Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:
Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. Omdat sprake is van een functieverandering van bedrijfswoning naar burgerwoning zal onderhavig ontwikkeling echter minimale invloed hebben op de feitelijke woningvoorraad.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging dan wel het toevoegen van nieuwe verblijfsruimte, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling is geen sprake van toevoeging van nieuwe verblijfsruimte en is primaire sprake van een planologische functiewijziging. Ter plekke is immers reeds sprake van een (bedrijfs)woning en een bedrijf op grond waarvan verblijf ter plekke is toegestaan. Dientengevolge hoeft bodemonderzoek in dit verband niet te worden verricht.
Het aspect bodem leidt niet tot een belemmering voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Beoordeeld dient te worden welke invloed eventuele externe geluidsbronnen hebben op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt vooral in het ruimtelijk spoor bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd. De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Ter plekke van het plangebied is sprake van een bestaande (bedrijfs)woning. In de nieuwe situatie wordt deze (bedrijfs)woning een reguliere woning. Gelet hierop, en de ligging in een overwegende woon omgeving kan worden aangenomen dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Akoestisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
De locatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijfsactiviteiten t/m categorie 2 toegestaan.
In de nieuwe situatie neemt als gevolg van onderhavige ontwikkeling de ruimte voor bedrijfsmatige activiteiten af. Deze wordt namelijk enkel beperkt tot de naast de (bedrijfs)woning gelegen loods. Voorts mogen deze bedrijfsactiviteiten enkel door de bewoner van onderhavige locatie worden uitgeoefend. Daarnaast zal in de nieuwe situatie enkel 'Type A' inrichtingen toegestaan zijn waardoor vanuit milieu oogpunt een minder zware bedrijvigheid is toegestaan in vergelijking tot de huidige bestemming. Dit komt enkel het woon- en leefklimaat ten goede.
Tevens is ten noorden en ten oosten van het plangebied sprake van bedrijvigheid die mogelijk van invloed is dan wel belemmerd wordt door dit plan. De woning in het plangebied was en is een milieugevoelig object voor omliggende bedrijvigheid. Opgemerkt wordt dat de (bedrijfs)woning ter plaatse niet wijzigt. Echter is er sprake van het omzetten van de bedrijfswoning naar reguliere woning, waardoor wel opnieuw is beoordeeld of er voor de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het ter plekke aanwezige woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat sprake is van een 'gemengd gebied' waardoor in het kader van milieuzonering rekening gehouden mag worden met een grootste richtafstand van één categorie lager dan in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De grootste richtafstand voor bedrijvigheid in milieucategorie 2 bedraagt dan 10 meter in plaats van 30 meter. Omdat binnen 10 meter van de woning op de locatie Heerderweg 7 Cadier en Keer geen bedrijfsbestemmingen liggen, wordt aan de richtafstand van 10 meter voldaan. Een goed woon- en leefklimaat wordt dan verondersteld aanwezig te zijn. Omgekeerd vormt de planontwikkeling dan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Onderhavig plangebied is gelegen in de omgeving van agrarisch bestemde gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt/bomenteelt te exploiteren. Bij fruitteelt/bomenteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.
Er bestaat geen wetgeving die afstanden voorschrijft. Op basis van jurisprudentie wordt echter in beginsel een afstand van 50 meter tussen de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en een gevoelig object (woningen) niet onredelijk geacht.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding plangebied, spuitzone en percelen
Met alle grondeigenaren is schriftelijke overeenstemming bereikt over het in voorliggend bestemmingsplan opnemen van een spuitvrije zone ter plekke van een deel van deze agrarische gronden, voor zover gelegen binnen 50 meter afstand vanaf onderhavig plangebied.
Gelet op het vorenstaande zal de bedrijvigheid in de omgeving geen invloed zal hebben op, respectievelijk belemmerd worden door, de planontwikkeling ter plekke van Heerderweg 7 Cadier en Keer.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Van dergelijke ontwikkeling is geenszins sprake. De planontwikkeling voldoet dan ook ruimschoots aan de ondergrens voor NIBM.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.138 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is op onderhavige ontwikkeling niet van toepassing.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%-letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Voorliggend planontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. In de bestaande situatie is namelijk al sprake van een (bedrijfs)woning met bedrijfsactiviteiten. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling verandert daarom het potentieel aantal personen binnen het gebied niet en dient het aspect externe veiligheid niet verder te worden beschouwd.
Als gevolg van de planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Bij het realiseren van een nieuwe woning kan een milieueffectenrapportage nodig zijn op basis van het Besluit M.e.r. of de Wet natuurbescherming.
Als bij woningbouw sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1, én wordt voldaan aan de drempel zoals opgenomen in kolom 2, dan is sprake van een m.e.r. plicht.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.3 kan voorliggende planontwikkeling niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorts is geen sprake van een project dat betrekking heeft op
Volgens jurisprudentie voorziet een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro.
Dientengevolge bestaat er geen eenleiding of noodzaak voor het doorlopen van een vormvrije mer beoordeling, formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Op grond van het Besluit m.e.r. bestaat ten behoeve van voorliggende planontwikkeling geen m.e.r.-plicht .
Een project is ook mogelijk m.e.r.-plichtig als een passende beoordeling op basis van art. 2.6, lid 1 Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is. Dit kan het geval zijn als gevolg van toename van stikstof op stikstofgevoelige natuurgebieden.
Op grond van de Wnb bestaat ten behoeve van voorliggende planontwikkeling eveneens geen m.e.r.-plicht.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect m.e.r. geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen. Bij voorliggende planontwikkeling is echter primair sprake van een planologische functiewijziging waardoor het aspect archeologie & cultuurhistorie niet verder hoeft te worden beschermd.
Op basis van de Archeologische beleidskaart gemeente Eijsden-Margraten ligt het in een gebied met een lage verwachting. Voor gebieden met een lage verwachting (categorie 6) gelden geen beperkingen ten aanzien van archeologie, zodat het opnemen van een dubbelbestemming voor deze categorie niet zinvol is. Daarnaast zijn geen andere cultuurhistorisch aspecten aan de orde.
Op basis van de Erfgoedwet geldt weliswaar de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Bij het realiseren van nieuwe (gebruik)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een wijziging van de parkeerbehoefte ter plekke. De parkeerbehoefte van de woning en van de bedrijfsmatige activiteiten wordt op eigen terrein afgewikkeld. Ter plekke is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte dient te worden beoordeeld of de boogde planontwikkeling gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, doorstroming, afwikkeling en veiligheid. Vooraleerst worden geen nieuwe in- /uitritten op de openbare weg gerealiseerd. Verder brengt onderhavige ontwikkeling geen verandering in het aantal of type verkeersbewegingen ter plekke.
Geconcludeerd mag worden dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen problemen in de verkeersdoorstroming, afwikkeling en/of veiligheid ontstaat.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.
Voorliggende planontwikkeling impliceert geen toename van bebouwing of verhard oppervlakte. Er vinden ook geen veranderingen plaats in de waterhuishoudkundige situatie ter plekke. Derhalve zijn door voorliggend voornemen geen waterschapsbelangen in het geding. Wel wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het afkoppelen van hemelwater. Gelet op de aanwezige buitenruimte is hiervoor afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk en een Natura2000 gebied.
Omdat bij planologische functiewijziging geen sprake is van bouw- of sloopactiviteiten of andere fysieke maatregelen hoeft, gelet op de aard van dit voornemen en de beperkte invloed die deze ontwikkeling heeft op flora en fauna, geen onderzoek te worden verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten flora en/of fauna.
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, zal moeten blijken of het planvoornemen zowel in aanlegfase als gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in bouwwerkzaamheden of wijzigingen in gebruik van de gronden en of bebouwing. Onderzoek naar stikstofemissie als gevolg van voorliggend planontwikkeling is derhalve niet aan de orde.
Gelet op de aard van dit voornemen, wordt vooropgesteld dat deze ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura2000-gebieden.
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Voorliggende planontwikkeling betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, waardoor het opstellen van een exploitatieplan of het aangaan van een anterieure overeenkomst niet noodzakelijk is.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Met de gemeente Eijsden-Margraten wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten waarmee het verhaal van planschade is geregeld en voor rekening en risico van de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is.
De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planologisch nadeel zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Eijsden-Margraten.
Het bestemmingsplan 'Heerderweg 7 te Cadier en Keer' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van de bestemmingsplannen 'Cadier en Keer 2014' van de gemeente Eijsden-Margraten als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Onderhavig plan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. Het waterschap heeft 31 maart 2023 een vooroverlegreactie gegeven en heeft geen opmerkingen. De provincie heeft 7 april 2023 een vooroverlegreactie gegeven en heeft geen opmerkingen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening hoeft voor voorliggende planontwikkeling geen aanvullende inspraakprocedure te worden doorlopen. De formele procedure, waarin het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd, geeft voldoende waaborgen voor belanghebbenden om een reactie op de planontwikkeling te geven.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf [ datum ] tot en met [ datum ] voor zienswijzen ter visie gelegen.