direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Keerestraat 7 te Eckelrade
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de Keerestraat 7 te (6251 NJ) Eckelrade wordt een melkrundveebedrijf geëxploiteerd op een agrarische bouwkavel van circa 2,7 hectare. Ter plekke kunnen 270 melkkoeien, 147 stuks jongvee en 18 stuks overige vee worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0001.png"

Uitsnede topografische kaar met aanduiding Keerestraat 7 e Eckelrade

Onderhavig agrarisch bedrijf is pal naast het Natura-2000 gebied 'Savelsbos' gelegen, en is gekenmerkt als zogenaamde 'piekbelaster' voor wat betreft de problematiek rondom de stikstofuitstoot. Bedrijfsvoerders hebben nagedacht over het toekomstperspectief van hun bedrijfsvoering. Daarbij is zowel de landelijke regelgeving ten aanzien van stikstof als hun eigen visie op de omgeving waarin zij actief zijn in ogenschouw genomen. Op basis daarvan is gekozen om zich aan te melden voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus).

In dit verband bestaat de wens om, na beëindiging van de veehouderij-activiteiten, een bedrijfsvoering gericht op in hoofdzaak verblijfsrecreatie en met als neventak akkerbouw te gaan bezigen op onderhavige locatie. Daarbij wordt ingezet op een in de omgeving en het landschap goed gepositioneerde camping met maximaal 80 plekken en 20 bijzondere verhuureenheden.

Op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan is onderhavig voornemen niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten heeft kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan de beëindiging van de veehouderij en de herontwikkeling naar een bedrijfsvoering gericht op in hoofdzaak verblijfsrecreatie. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om het voornemen alsnog te faciliteren.

Ten behoeve van het voornemen dient buitenplans van het bestemmingsplan te worden afgeweken middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Plangebied

2.1.1 Ligging

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de agrarisch bedrijfslocatie aan de Keerestraat 7 te Eckelrade met daaromheenliggende landbouwgronden. Het plangebied bevindt zich ten noorden van de dorpskern Eckelrade.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal betreft het plangebied de percelen gemeente Margraten - sectie M - nummers 407 (gedeeltelijk) en 408.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0003.png" Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

2.1.2 Bestaande situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied is sprake van een agrarische bedrijfslocatie met een omvang van circa 2,7 hectare, met daaromheen gelegen huiskavel van circa 40 hectare. Van de 2,7 hectare is in de bestaande situatie circa 1,9 hectare fysiek ingericht en functioneel in gebruik voor de agrarische bedrijfsvoering. Deze inrichting bestaat uit bijna 6.000 m² aan bedrijfsgebouwen, circa 3.500 m² aan voeropslag (sleufsilo's), en circa dan 9.500 m² aan erf. Het overige oppervlak binnen de vigerende agrarische bedrijfsbestemming is ingericht voor groen, tuin (bij de bedrijfswoning) en weiland. Het terrein aan de zuidzijde van de werktuigenstalling en rundveestal, het huidige weiland, heeft een oppervlak van circa 6.100 m² en biedt vanwege de ligging hiervan binnen de agrarische bouwkavel functioneel ruimte aan uitbreiding van bebouwing, voeropslag, en erf.

De bestaande situatie is in onderstaande figuur schetsmatig weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0004.png"

Bestaande situatie

Voor de bedrijfsvoering ter plekke vigeert een vergunning voor het houden van 270 melkkoeien, 147 stuks jongvee, en 18 stuks overig vee. Rondom de bedrijfslocatie is sprake van een door de ruilverkaveling gecreëerd aaneengesloten grondareaal van circa 40 hectare, ingericht als gras-/maïsland (voervoorziening).

Ter beeldvorming van het plangebied en haar directe omgeving zijn hierna obliekfoto's opgenomen vanuit de vier windrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0008.png"

Luchtfoto's plangebied

2.2 Beoogde planontwikkeling

2.2.1 Probleemstelling en scenario's

Onderhavig agrarisch bedrijf is pal naast het Natura-2000 gebied 'Savelsbos' gelegen, en is gekenmerkt als een zogenaamde 'piekbelaster' voor wat betreft de problematiek rondom de stikstofuitstoot. Toen dit duidelijk werd, zijn bedrijfsvoerders gaan nadenken over het toekomstperspectief van hun bedrijfsvoering.

De bedrijfsvoerders hebben de ambitie om een actieve bijdrage te leveren aan de landelijke opgave om de emissies uit de veehouderij te beperken en de kwaliteit van de natuur te verbeteren. Het staken van de melkveehouderij zou een enorme beperking van stikstof (6.333 mol N /jr) betekenen op het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied.

Indien ervoor gekozen wordt c.q. meegeveerd wordt op de vraag van de overheden om de veehouderij te staken, is niet langer sprake van een toekomstbestendige en financieel gezonde exploitatie van deze locatie. Dit maakt het noodzakelijk om na staking van de veehouderij een nieuwe tak toe voegen aan de bedrijfsvoering.

In de oriëntatie op een nieuwe tak is door de bedrijfsvoerders onder andere rekening gehouden met de volgende thema's en wensen:

  • eigen ambities en kwaliteiten;
  • invulling geven aan maatschappelijke ontwikkeling en behoeftes;
  • verbetering van landschappelijke kwaliteit (met herstel van oude beeldbepalende structuren waar mogelijk);
  • toevoeging van werkgelegenheid;
  • participeren in project 'Buitengewoon Buitengebied' van de gemeente Eijsden Margraten;
  • sterke reductie van milieubelastende uitstoot zoals stikstof.

Bij de aanvang van het project Buitengewoon Buitengebied werd onder meer gesteld dat de gemeente Eijsden-Margraten 'wil gaan voor een welvarend buitengebied. Een buitengebied dat gekenmerkt wordt door een krachtige plattelandseconomie in een geweldig landschap. De gemeente Eijsden-Margraten gaat op economisch gebied voor een combinatie van Landschappelijk Verantwoord Ondernemen en stimulering van het MKB' (Bron: Bestuursopdracht Buitengewoon Buitengebied).

Bedrijfsvoerders herkenden zich in deze doelen en zijn binnen deze context de gesprekken met de gemeente aangegaan om te komen tot een goed alternatief plan voor de locatie. Daarbij zijn diverse scenario's onderzocht:

  • 1. continueren dierveehouderij 'as-is';
  • 2. door ontwikkelen dierveehouderij (invulling geven aan vergund c.q. vergunbaar groeiscenario);
  • 3. alternatieve invulling bestaande veehouderij gebouwen;
  • 4. omschakelen naar volledig akkerbouw;
  • 5. combinatie van akkerbouw en recreatie.

Het continueren van het huidige bedrijf (scenario 1) zou voor de bedrijfsvoerders een reële optie kunnen zijn. Economisch is er geen noodzaak om te staken met de veehouderij tak, de gesteldheid van de gebouwen, machines en inventaris is goed tot zeer goed te noemen. Het verdienmodel is tevens goed.

Ook de verdere doorontwikkeling c.q. (groei) van het melkveebedrijf (scenario 2) is een reële optie. De vigerende agrarische bouwkavel, en het momenteel nog onbenutte deel hiervan, biedt afdoende mogelijkheden om dergelijke groei mogelijk te maken. Een mogelijk doorgroei scenario van de veehouderij is schetsmatig gevisualiseerd in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0009.png" Visualisatie doorgroei scenario veehouderij

Ondernemers achten beide scenario's echter minder wenselijk omdat in deze scenario's de stikstof depositie en overige milieubelastende activiteiten niet afneemt.

Voor wat betreft de alternatieve aanwendbaarheid van de bestaande opstallen (scenario 3), die zijn ingericht ten behoeve van het melkvee, moet worden geconstateerd dat deze zeer beperkt is. Bij herbenutting dient gedacht te worden aan opslag(doeleinden), energieproductie, of stalling (zoals bijvoorbeeld volumineuze loonwerkmachines e.d.).

De omvorming van de veehouderij naar een volledig akkerbouwbedrijf (scenario 4) heeft consequenties voor de verdere exploitatie van de akkerbouw. Ten behoeve van een duurzaam een rendabele bedrijfsvoering dient sprake te zijn van hoogrenderende gewassen (zoals aardappels en uien). Deze teelten leiden tot behoefte aan opslag voor deze bewaargewassen. Dit resulteert in de realisatie van verschillende grote loodsen binnen de bestaande agrarische bouwkavel.

Tot slot is het scenario van een bedrijfsvoering gericht op akkerbouw en recreatie (scenario 5) onderzocht. Indien akkerbouw als hoofdtak zou worden geëxploiteerd met een ondergeschikte recreatieve neventak, in de vorm van een boerderijcamping, blijft de noodzaak voor grote (bewaar)loodsen binnen de bouwkavel aanwezig. Bovendien bestaat in Zuid-Limburg geen behoefte (meer) aan dergelijke boerderijcampings.

Bij het exploiteren een akkerbouwbedrijf als ondergeschikte tak bij een recreatief bedrijf als hoofdactiviteit ontstaat enerzijds de mogelijkheid om bij het bouwplan (teelten) eerder te gaan kiezen voor voldoende rustgewassen, regeneratieve landbouw, enz., en anderzijds om een hoogwaardige landschappelijke invulling te geven aan de plek.

Vanuit de ambitie van bedrijfsvoerders (het leveren van een actieve bijdrage aan de landelijke opgave om de emissies uit de veehouderij te beperken en de kwaliteit van de natuur te verbeteren) is ervoor gekozen om zich te richten op een multifunctioneel landbouwbedrijf, bestaande uit in hoofdzaak een recreatieve bedrijfsvoering waarbij de verbetering van natuur en landschap op hun erf en ondergronden wordt nagestreefd.

Vanwege de kwaliteit van onderhavig gebied en de ligging hiervan nabij zowel het Heuvelland als Maastricht, leent deze zich uitstekend voor recreatie in de vorm van een landschapscamping.

2.2.2 Marktruimteonderzoek

Om te kunnen beoordelen of voldoende marktruimte bestaat voor verwezenlijking en exploitatie van dit initiële concept (landschapscamping), of dat het beter is om de plannen aan te passen, is een markruimteonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is aangevuld met een aanvullende notitie. Het eindrapport van dit onderzoek is, inclusief aanvullende notitie, bijgevoegd als Bijlage 1.

In het marktruimteonderzoek is ingegaan op verschillende soorten doelgroepen, de trends en ontwikkelingen in de recreatieve en toeristische sector, op de landelijke en regionale vraag- en aanbodontwikkelingen, op de verwachte vraagontwikkelingen, en op het relevante beleid. De initiële plannen zijn hieraan getoetst op basis waarvan de conclusie is getrokken dat de doelgroep niet zou passen bij de ondernemers zelf, dat de plannen niet passen bij de in Zuid-Limburg beoogde doelgroepen, er geen marktruimte is voor 200 plaatsen, en de plannen te kort schieten op diverse elementen van de geldende beleidskaders.

Initiatienemers zijn vervolgens op zoek gegaan naar een nieuw concept, waarbij de aan te boren doelgroepen de 'stijlzoeker' en de 'inzichtzoeker' zijn (zie voor de definities hoofstuk 2, pagina 6 van Bijlage 1). Het concept is in het marktruimteonderzoek als volgt geformuleerd:

Een goed gepositioneerde camping met maximaal 80 plekken (eventueel gefaseerd aan te leggen door te beginnen met 50 eenheden en de aanvullende standplaatsen pas te realiseren als dat nodig is) en bijvoorbeeld 20 bijzondere verhuureenheden. Het concept moet zich sterk richten op de markt van wandelaars en actieve natuurgenieters. Een camping zonder horeca, maar met ruime plaatsen en bijzondere aanvullende voorzieningen (zoals een buitenkeuken, enkele hottubs, privé sanitair, een kleinschalige wellnessvoorziening en natuurlodges, cabins en trekkershutten) midden in de natuur met prachtige zichtlijnen naar het omliggende landschap. Een plek waar wandelaars en actieve buitensporters nieuwe (wandel)producten kunnen uitproberen. De camping is vanwege de ligging op het plateau en de landschappelijke inpassing niet of beperkt zichtbaar vanuit de directe omgeving.

2.2.3 Sanering bedrijfsgebouwen, voeropslagen en erf

Op basis van het marktruimteonderzoek zijn de uitgangspunten voor concretisering van de planontwikkeling nader geformuleerd.

Allereerst is het uitgangspunt dat álle bestaande bedrijfsbebouwing en verharding ter plekke van het plangebied, met uitzondering van de bedrijfswoning en daarachter gelegen schuur (werktuigenstalling), zal worden gesloopt en worden verwijderd. Ruim 5.400 m² aan bedrijfsgebouwen, circa 3.500 m² aan voeropslagen (sleufsilo's), en circa 8.500 m² aan bestaand erf zullen hierbij verdwijnen.

De situatie na deze sanering is hierna gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0010.png"

Situatie na sanering bebouwing en verharding

2.2.4 Herinrichting ten behoeve van verblijfsrecreatie

Na sanering van de locatie wordt het plangebied opnieuw ingericht. Een aantal van de daarbij gehanteerde uitgangspunten zijn als volgt:

  • uitgegaan wordt van 80 kampeerplekken van circa 150 m² per plek, te groeperen in 'landschapskamers' (een middels hagen omkaderde groep van kampeerplaatsen);
  • voorzien wordt in 20 vaste verblijfseenheden (maximaal 50 m² per eenheid), gepositioneerd aan de randen (noord, oost, en zuid) van het kampeerterrein met uitzicht op de omgeving, waarbij per eenheid één parkeerplek is voorzien. Ook deze eenheden worden gegroepeerd in 'landschapskamers'. De verschijningsvorm van de eenheden is nog niet exact bekend. De beoogde kwaliteit zal worden vastgelegd in een beeldkwaliteitplan, welk plan wordt toegevoegd bij het vastgestelde bestemmingsplan;
  • de te handhaven schuur achter de bedrijfswoning wordt verdubbeld (tot circa 1.000 m² totaal), welke ruimte benodigd is (blijft) ten behoeve van de akkerbouw als neventak;
  • er zijn twee nieuwe gebouwen met een totaal oppervlak van circa 650 m² voorzien, te realiseren nabij de bestaande in-/uitrit op circa 100 meter ten noorden van de bedrijfswoning. De bebouwing is voorzien ten behoeve van receptie/ontvangstruimte alsook facilitaire ruimten ten behoeve van het recreatieve bedrijf;
  • het parkeren vindt centraal plaats binnen een zone van circa 50 meter langs de straat, onder aan te planten bomen;
  • op het terrein worden drie belangrijke plekken aangewezen:
    • 1. het entree-ensemble (entree, verdeelplek parkeren, entreeplein, receptiegebouwen);
    • 2. hoofd-sanitairgebouw van circa 300 m² (met een hedendaagse groene uitstraling) en ontmoetingsplein ('dorpsplein') centraal gepositioneerd in de zichtlijnen op de omgeving. Bovendien wordt een tweede, kleiner, sanitairgebouw voorzien in de nabijheid van de schuren welke worden ingezet ten behoeve van akkerbouwmatige activiteiten. Dit sanitairgebouw heeft een oppervlak van circa 150 m2 en zal eveneens worden voorzien van een hedendaagse groene uitstraling.
    • 3. plein voor de loods bij de (bedrijfs)woning.

Deze plekken worden onderling met elkaar verbonden via wegen/paden;

  • er wordt zo min mogelijk verharding toegepast op het kampeerterrein. De paden en pleinen op de camping krijgen allen een natuurlijke, bij het buitengebied passende, uitstraling. Daarbij wordt rondom de sanitairruimten en entree halfverharding in de vorm van Grauwacke split toegepast (circa 3.175 m²) en worden de campingwegen (circa 5.200 m²) en de parkeerplaatsen (circa 3.195 m²) uitgevoerd in grasbetonstenen en verstevigd gras (Schwabengitter) voor de berijdbaarheid. Tussen het entreeplein en de (zuidelijk gelegen) landbouwgronden wordt een (half)verharding van leem/stol ('karrenspoor-sfeer') voorzien met een oppervlak van circa 570 m².

De herinrichting van onderhavig plangebied is nader toegelicht en uitgewerkt in het landschapsplan zoals bijgevoegd als Bijlage 2. Hierop wordt tevens nader ingegaan in pagraaf 6.5.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0011.png" Landschapsplan plangebied

2.2.5 Vergroting privéruimte

In het kader van voorliggende planontwikkeling bestaat de behoefte om de tuin ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning te vergroten en daarbinnen de mogelijkheid te creëren om een paardenbak voor hobbymatig gebruik te kunnen realiseren. Deze paardenbak zal een omvang hebben van maximaal 40x20 meter.

In onderstaande figuur is de gewenste tuin, waarbinnen tevens de paardenbak is beoogd, gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0012.png" Gewenste tuin bij bedrijfswoning

In zowel het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' als het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het kunnen realiseren van een paardenbak. De daar verbonden voorwaarden luiden als volgt:

  • a. de paardenbak wordt opgericht bij een (bedrijfs)woning, waarbij:
    • 1. de totale kavelgrootte inclusief aaneengesloten eigendom(men) minimaal 5.000 m² bedraagt en waarbij de woning dient te zijn gelegen op het perceel met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Cultuur en ontspanning';
    • 2. in overige gevallen de oppervlakte van dat deel van de kavel behorende bij de bedrijfswoning minimaal 5.000 m² bedraagt. Het gedeelte van het perceel dat gebruikt wordt voor de bedrijfsactiviteiten (bedrijfsbebouwing, parkeren, opslag en overige bedrijfsgerelateerde inrichtingselementen) wordt derhalve niet meegerekend bij deze 5.000 m²;
  • b. het gebruik van de paardenbak uitsluitend voortkomt uit het hobbymatig houden van paarden en derhalve voor privé gebruik bedoeld is;
  • c. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden ontstaan;
  • d. aangrenzende landschappelijk, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, waaronder de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap, niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de paardenbak geconcentreerd bij bestaande bebouwing wordt gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast,

met dien verstande dat:

  • de paardenbak wordt opgericht ten dienste van de op het perceel aanwezige (bedrijfs)woning;
  • per woning ten hoogste 1 paardenbak mag worden aangelegd;
  • de aanzet van de buitenrijbak op ten hoogste 100 meter van de voorgevelrooilijn begint;
  • een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden tussen de paardenbak en woningen, met uitzondering van de op hetzelfde perceel als de paardenbak gelegen woning;
  • de afmetingen van een paardenbak exclusief de omheining niet meer mogen bedragen dan 40 meter bij 20 meter;
  • de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellen, ten hoogste 1,50 meter mag bedragen;
  • lichtmasten niet mogen worden opgericht.

Aan de hiervoor opgesomde voorwaarden kan in het kader van onderhavige planontwikkeling worden voldaan. In voorliggend bestemmingsplan zal het kunnen realiseren van een paardenbak rechtstreeks (dus niet met binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) worden toegelaten.

2.3 Ruimtelijke effecten

De ruimtelijke effecten die optreden vanwege voorliggende planontwikkeling zijn meerledig. Er treedt milieuwinst, onsteningswinst, en kwaliteitswinst op.

2.3.1 Milieuwinst

In eerste instantie is sprake van het duurzaam beëindigen van een vergunde veehouderij. Ter plekke mag bedrijfsmatig geen vee meer worden gehouden. Deze beëindiging leidt daarmee tot een aanzienlijke milieuwinst voor de omgeving. Hoewel vanuit het aspect van geurhinder onderhavige locatie op voldoende afstand is gelegen van omliggende woningen, en in dat verband geen sprake is van een overlastveroorzakende veehouderij, impliceert de vergunde bedrijfsvoering een aanzienlijke stikstofdepositie op omliggende Natura2000 gebieden. Op negen gebieden leidt de veehouderij tot overschrijdingen van de drempelwaarde. De overschrijdingen zijn procentueel het grootst op de Natura2000 gebieden 'Savelsbos' en 'Bemelerberg & Schiepersberg'.

Met beëindiging van de veehouderij worden alle dierenrechten (fosfaatrechten) waarover aanvrager vrijelijk kan beschikken, ingenomen. Daarnaast worden de stikstofrechten ingenomen, met uitzondering van 300 kg ammoniak. Deze uitzondering vloeit voort uit de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasing (Lbv-plus) en zijn inzetbaar voor resterende en/of nieuwe activiteiten op de plek.

De milieuwinst vanwege voorliggende planontwikkeling is aanzienlijk en zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit en waarden in de omliggende Natura2000 gebieden.

2.3.2 Ontsteningswinst

Op grond van het geldende bestemmingsplan is sprake van een agrarische bedrijfsbestemming met een oppervlak van circa 27.360 m², waarvan 25.120 m² is aangeduid als bouwvlak alwaar bedrijfsbebouwing is toegestaan. In de bestaande situatie is circa 1,9 hectare fysiek ingericht en in gebruik voor de agrarische bedrijfsvoering. Dit bestaat uit bijna 6.000 m² aan bedrijfsgebouwen, circa 3.500 m² aan voeropslag (sleufsilo's), en circa 9.500 m² aan erf. Ongeveer 6.100 m² van de agrarische bedrijfsbestemming is momenteel onbenut en biedt ruimte aan uitbreiding van bebouwing, voeropslag, en erf.

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling treedt een aanzienlijke ontsteningswinst op. Zo wordt voorzien in de sloop van ruim 5.400 m² aan bedrijfsgebouwen, het verwijderen van circa 3.500 m² aan voeropslagen (sleufsilo's), en het verwijderen van ruim 8.500 m² aan bestaande erf. De totale ontstening bedraagt daarmee circa 17.400 m².

Qua nieuwe bebouwing wordt middels voorliggend bestemmingsplan in totaal circa 2.800 m² gefaciliteerd. Dit betreft - naast de bedrijfswoning - een verdubbeling van de bestaande (te handhaven/herbouwen) schuur achter de bedrijfswoning met circa 500 m², het realiseren van de nieuwe receptiegebouwen met een oppervlak van circa 650 m², het mogelijk maken van 20 bijzondere verhuureenheden van ieder maximaal 50 m², een nieuw centraal sanitairgebouw van circa 300 m², een tweede sanitairgebouw van circa 150 m2 en in totaal circa 200 m² aan bebouwingsmogelijkheden buiten het bouwvlak voor (bijvoorbeeld) privé sanitair bij een aantal kampeerplekken (bijvoorbeeld 40 kampeerplekken met privésanitair met een oppervlak van 5 m² per plek). Indien het oppervlak van de gedurende kampeerseizoen te plaatsen kampeermiddelen (geen gebouwen) zou worden meegerekend, zou sprake zijn van een aanvullend oppervlak van circa 1.200 m² (uitgaande van 80 kampeermiddelen met een oppervlak van 15 m²). Het totaal aan 'bebouwing' komt daarmee uit op circa 4.000 m².

Voor wat betreft de nieuw te realiseren verhardingen zal dit bestaan uit halfverhardingen, verstevigd gras (grasbetonstenen), en stol/leem. Van nieuwe volledig gesloten verhardingen is in de nieuwe situatie geen sprake. Het totale oppervlak van deze halfverhardingen bedraagt circa 12.140 m². Dit oppervlak is opgebouwd uit circa 5.200 m² aan campingwegen en -paden bestaande uit grasbetonstenen, circa 3.175 m² aan halfverharding ter plekke van de pleinen rondom de entreegebouwen en sanitairgebouwen, verstevigd gras ten behoeve van het parkeren met een oppervlak van circa 3.195 m², en een stol-/leempad tussen het entreeplein en de landerijen met een oppervlak van circa 570 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0013.png" Verhardingen

Het totaal te realiseren oppervlak (bebouwing en halfverhardingen) ten behoeve van de beoogde recreatieve en agrarische bedrijfsactiviteiten bedraagt circa 16.140 m². Dit betekent per saldo een afname van circa 1.260 m² (17.400 m² - 16.140 m²). Noemenswaardig in dit verband is dat bij voorliggende planontwikkeling de nieuw aan te brengen verhardingen in z'n geheel bestaan uit halfverhardingen en geen sprake is van volledig gesloten (erf)verhardingen waarvan in de bestaande situatie sprake is.

Voorts is sprake van een (fors) kleiner oppervlak aan feitelijk én toegestane bebouwing, waarbij deze bebouwing over een groter oppervlak (circa 6,5 hectare in plaats van 2,7 hectare) verspreid wordt gesitueerd. Het gevolg hiervan is dat ruimte ontstaat voor het realiseren van een goede inpassing van het gehele terrein.

2.3.3 Kwaliteitsverbetering

In het kader van voorliggende planontwikkeling is een landschapsplan (zie Bijlage 2) vervaardigd, waarbij wordt voorzien in zogenaamde 'landschapskamers'. Als gevolg van het ontwerpen van het terrein in de vorm van 'landschapskamers' wordt een schaalverkleining van het gebied, dat mede vanwege de doorgevoerde ruilverkaveling gekenmerkt is door schaalvergroting, nagestreefd.

Voorts is bij de positionering van het kampeerterrein gekozen voor de hoogste plek in het landschap. Als gevolg daarvan is van buitenaf nagenoeg geen sprake van zicht op de kampeermiddelen, verblijfseenheden en bebouwing. Door bovendien de verblijfseenheden aan de buitenzijde te situeren is sprake van meer grip op de uitstraling ter plekke dan indien aan de buitenzijde sprake is plaatsing van kampeermiddelen. Voorts worden nieuwe landschapselementen en -structuren toegevoegd, waarbij deze aansluiten bij het omliggende landschap en de historie van de plek.

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling is sprake van een algehele kwaliteitsverbetering.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening'

De gronden ter plekke van het plangebied zijn binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening'. Op grond daarvan gelden de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden'. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschapselementen', 'Waarde - Recreatieve ontsluitingsstructuur', en 'Waterstaat - Erosie' van toepassing. Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aan de orde.

3.1.1 Wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade'

Op 19 februari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' vastgesteld. Met dit wijzigingsplan is de begrenzing van de agrarische bedrijfsbestemming, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' gewijzigd en is deze vergroot. Reden van de wijziging was de noodzaak voor het bouwen van een nieuwe jongveestal, alsook voorgenomen voorzieningen voor mestverwerking.

Op grond van het wijzigingsplan is de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf', met daarbinnen opgenomen bouwvlak, van toepassing. Het bestemmingsoppervlak bedraagt circa 2,7 hectare waarbinnen een bouwvlak is opgenomen van circa 2,5 hectare. De gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Daarbij is in casu één bedrijfswoning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0014.png"  

Uitsnede geldend wijzigingsplan

Naast de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' is aan de zuidzijde van de agrarische bedrijfsbestemming een strook bestemd voor 'Agrarisch met waarden'. Voorheen was deze strook tevens bestemd voor 'Agrarisch - Bedrijf'. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor agrarisch (grond)gebruik.

Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Landschapselement' van toepassing. Voor zover de gronden zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden' is hieraan tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Erosie' toegekend. Op de diverse dubbelbestemmingen wordt nader ingegaan in paragraaf 6.1 (archeologie), paragraaf 6.4 (erosie), en paragraaf 6.5 (landschapselementen).

Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.2.2.

3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten'

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade', is onderhavig plangebied tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.

3.3 Strijdigheid planvoornemen

Voorliggende planontwikkeling is niet rechtstreeks vergunbaar op grond van de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade'. Ter visualisatie hiervan is in onderstaande figuur de begrenzing van het geldende bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' ingetekend op het landschapsplan van voorliggende ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0015.png"

Begrenzing bouwvlak op landschapsplan

Het geldend planologisch-juridisch kader biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het het planvoornemen alsnog mogelijk te maken. Dientengevolge dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is het opstellen van een separaat postzegelbestemmingsplan, en in dat verband het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure, het meest passende planologisch-juridische instrument. Ten behoeve van de afwijking van de geldende bestemmingsplanregels dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet het planvoornemen worden afgezet tegen de geldende beleidskaders en de diverse relevante omgevingsaspecten. In het kader van de toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zullen ook de middels dubbelbestemmingen vastgelegde planologische waarden archeologie, landschapselementen, en erosie aan bod komen.

Voorliggend document voorziet in de toelichting van het postzegelbestemmingsplan voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het Manifest Buitengebied Buitengebied en aan het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Op 1 december 2020 is een wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in werking. (Staatsblad 2020, 204). Als gevolg van dit wijzigingsbesluit zijn de volgende onderdelen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gewijzigd:

  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • radarstations;
  • hoogspanningsverbindingen.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014

Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige plangebied deels - zijnde een strook aande straatzijde reeds bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden en de rondom het nieuwe kampeerterrein te handhaven agrarische gronden - gelegen in de 'bronsgroene landschapszone'. Het overgrote deel van het plangebied, alwaar het feitelijke ruimtebeslag wordt geclaimd voor het kampeerterrein en verblijfseenheden, is gelegen binnen de zone 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0016.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Bronsgroene landschapszone

De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.

In algemene zin is het provinciale beleid binnen deze zone er op gericht om terughoudend om te gaan met nieuwe bebouwing en de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).

Bij voorliggende planontwikkeling wordt voorzien in een forse ontstening van het gebied. Daarvoor in de plaats wordt een een kampeerterrein gerealiseerd waarvan de opzet, inrichting en inpassing bijdraagt aan de versterking van de kernkwaliteiten ter plekke. In het verleden als gevolg van schaalvergroting verdwenen elementen en kwaliteiten, worden in het kader van voorliggende planontwikkeling weer terug gebracht. Daarbij voorziet het plangebied in een verbinding (stapsteen) tussen het westelijke en noord(oost)elijke natuurgebied. Gelet hierop is de ontwikkeling niet strijdig met het provinciale beleid.

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt een veehouderijlocatie, die als piekbelaster wordt aangemerkt, duurzaam beëindigd. Daarmee neemt de milieubelasting van dit bedrijf op de omgeving en het buitengebied (aanzienlijk) af.

4.2.2 Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014

Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.

Landelijk gebied

Uit het kaartmateriaal behorende tot de omgevingsverordening blijkt de ligging van onderhavig projectgebied binnen het 'landelijk gebied'. Het provinciale beleid voor het landelijke gebied is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' is de provincie terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe bebouwing in dit landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0017.png"

Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied binnen landelijk gebied

De locatie is in het landelijk gebied gelegen in de 'bronsgroene landschapszone' (zie paragraaf 4.2.1). In artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening Limburg is voorgeschreven dat 'de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd'. In paragraaf 6.5.2 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten.

Hieraan gekoppeld is de provinciale regelgeving ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.2.4.

Milieubeschermingsgebieden

Naast de ligging in de 'bronsgroene landschapszone' ligt het projectgebied tevens in een tweetal op provinciaal niveau aangewezen beschermingsgebieden, te weten het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en een grondwaterbeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0018.png"

Kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied binnen milieubeschermingsgebieden

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' in eerste instantie gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Artikel 2.8.2 van de Omgevingsverordening Limburg schrijft, net als bepaald in artikel 2.7.2 OvL dat 'de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd'. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.2 nader ingegaan.

De ligging in dit het beschermingsgebied is ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en in het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' middels gebiedsaanduiding vastgelegd. Darbij is vastsgelegd dat binnen het bodembeschermingsgebied duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden evenals bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk is. Gestreefd wordt naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het provinciale beleid (omgevingsvisie) en provinciale regelgeving (omgevingsverodening).

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. De gebiedsaanduiding 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' wordt met voorliggend bestemmingsplan opgenomen. De specifieke regels zoals opgenomen in paragraaf 4.5 van de OvL2014 zijn van toepassing.

Grondwaterbeschermingsgebied

Voorts is het plangebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ook dit is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' vastgelegd middels gebiedsaanduiding.

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting.

In artikel 4.3 van de Omgevingsverordening Limburg zijn de provinciale regels voor grondwaterbeschermingsgebieden voorgeschreven. Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van strijdigheden met de voor dergelijke gebieden geldende provinciale regels.

De gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' wordt met voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

4.2.3 Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg

In artikel 2.4.6 van de Omgevingsverordening Limburg is voorgeschreven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie ànders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg.

In paragraaf 6.4 van het POL2014 is de ambitie van de provincie ten aanzien van vrijetijdseconomie aangegeven: een gezonde vrijetijdseconomie die het A-merk imago van Limburg behoudt, versterkt en benut. Zij biedt haar gasten en bewoners:

  • een uitgebreid, aantrekkelijk en gevarieerd aanbod aan verblijfsaccommodaties, voorzieningen, een samenhangende recreatieve infrastructuur, evenementen en recreatief-toeristische concepten;
  • een florerende werkgelegenheid;
  • binnensteden die als koopcentra aantrekkelijk zijn voor consumenten uit de regio en ver daarbuiten;
  • een voor beleving toegankelijke natuur en landschap.

In de basis wordt ingezet op het doorvoeren van een kwaliteitsslag van verblijfsaccommodaties, en het behoud en versterking van voorzieningen. Voor de juiste doorvertaling van het provinciale beleid zijn regionale bestuursafspraken met de gemeenten in Zuid-Limburg gemaakt over onder andere de vrijetijdseconomie. Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is in december 2019 de Visie Vrijetijdseconomie 2030 van de Zuid-Limburgse gemeenten en de provincie Limburg aangeboden aan de diverse gemeenten. In deze visie wordt verwoord op welke wijze de gemeenten gezamenlijk willen werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming Zuid-Limburg.

De geformuleerde ambities voor de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg in 2030 zijn als volgt:

  • toerisme blijft bijdragen aan duurzame economische structuurversterking van de regio;
  • kwalitatieve groei gaat boven kwantitatieve groei gaat;
  • landschappelijke en stedelijke kwaliteiten moeten elkaar versterken;
  • de vrijetijdseconomie helpt om natuur en landschap te ontwikkelen;
  • inwoners en gasten kunnen heel Zuid-Limburg beleven.

De strategie om de geformuleerde ambities ook daadwerkelijk te gaan realiseren is opgebouwd uit vijf pijlers:

1. Kwaliteit

De focus van de vrijetijdseconomie ligt op groei in kwaliteit. Bescherming en verbetering van landschappelijke kwaliteiten, toeristisch-recreatieve voorzieningen en erfgoed staat hierbij centraal.

2. Verleiden

De wens is om inwoners en gasten te verleiden om ook de minder bekende locaties in de regio te bezoeken. Het doel hiervan is langer te verblijven en vaker terug te komen.

3. Beleving van Zuid-Limburgse Grote Verhalen

Om ervoor te zorgen dat inwoners en gasten geraakt worden door de bijzondere verhalen van Zuid-Limburg en zich daarmee verbonden voelen, zet de regio in op het ontwikkelen, ontsluiten en vervolgens promoten van de belangrijke Zuid-Limburgse verhalen.

4. Duurzame vernieuwing

Om nieuwe doelgroepen aan te (blijven) trekken en economisch vitaal te blijven, richt deze pijler zich op continue vernieuwing van het toeristisch-recreatief product.

5. Ondernemerschap en innovatie

Deze pijler richt zich o.a. op het stimuleren van innovatie en cross-overs, thema- en doelgroepgericht werken, het opleiden van geschikt personeel en het verbinden van ondernemers met de streekidentiteit.

Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een marktruimteonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1), welk onderzoek is aangevuld met een aanvullende notitie. Hoewel ten gevolge van voorliggende planontwikkeling sprake is van een kwantitieve toename, is sprake van een concept dat voorziet in nieuw kwalitatief aanbod als gevolg waarvan geen ontwrichting van het bestaande aanbod op het gebied van verblijfsrecreatie behoeft te worden verwacht. Het bedrijfsconcept richt zich op wandelen en outdoor/trailrunning, waartoe een beperkte hoeveelheid ruime kampeerplaatsen aangevuld met bijzondere verhuureenheden zonder horeca, zwembad of speeltuin worden gerealiseerd in een natuurlijk opgezet kampeerterrein. De inrichting van het terrein is daarbij mede geïnspireerd door de historie van de plek, met directe links naar verhalen over de Tweede Wereldoorlog (zichtlijnen op Amerikaanse Erebegraafplaats en terugbrengen materieel erfgoed). Sprake is van een voor Zuid-Limburg vernieuwend concept met als doel nieuwe doelgroepen aan te trekken. Op deze wijze past voorliggend initiatief binnen het provinciale beleid gericht op vrijetijdseconomie.

Om te toetsen of recreatieve ontwikkelingen voldoen aan uitgangspunten en ambities van de Visie Vrijetijdseconomie 2030 is de themagroep Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg in het leven geroepen. Voorliggende ontwikkeling maakt nieuwe (vormen van) verblijfsrecreatie (nachtverblijf) mogelijk. In de 'Tabel regionale afstemming initiatieven vrijetijdseconomie Zuid-Limburg' is inzichtelijk gemaakt wanneer regionale afstemming dient plaats te vinden over een initiatief op het gebied van vrijetijdseconomie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0019.png"

Tabel regionale afstemming initiatieven vrijetijdseconomie Zuid-Limburg

Voorliggende planontwikkeling dient te worden voorgelegd aan de themagroep VTE welk advies dient te worden betrokken bij de besluitvorming ten aanzien van onderhavig initiatief.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.2.4.1 Algemeen

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de provinciale omgevingsverordening is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

4.2.4.2 Stedelijke ontwikkeling

Over de vraag wanneer precies sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich gebogen in een overzichtsuitspraak d.d. 28 juni 2017 (zaaknummer 201608869/1/R3). Daarin is onder andere overwogen dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m² deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Voorliggende planontwikkeling betreft op grond van de overzichtsuitspraak - gelet op het totale oppervlak van het plangebied - een stedelijke ontwikkeling.

4.2.4.3 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak wordt daarover het volgende vermeldt:

'Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan [...]'.

Bij de beoordeling of sprake is van een 'nieuwe stelijke ontwikkeling' komt - gelet op de overzichtsuitspraak - tevens betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was.

In dat verband kan bij voorliggende planontwikkeling worden overwogen dat bij voorliggende planontwikkeling het totale ruimtebeslag toeneemt van circa 2,7 hectare naar circa 6,5 hectare. Daartegenover staat dat op grond van het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' een bouwvlak met een totaal oppervlak van circa 2,5 hectare van kracht was dat voor 100% mocht worden bebouwd (dus 25.000 m²). Binnen dat bouwvlak is feitelijk sprake van circa 6.000 m² aan bedrijfsgebouwen; sprake is van nog niet benutte bouwkavel waarbinnen nog eens circa 6.000 m² aan bedrijfsgebouwen (rechtstreeks) realiseerbaar zijn. Uitgaande van de bestaande gebruikssituatie en inrichting van de agrarische bedrijfslocatie is het realistisch om tenminste 50%, zijnde ruim 1,2 hectare van het bouwvlak te bebouwen met bedrijfsgebouwen.

Op grond van voorliggend bestemmingsplan is het oppervlak aan mogelijke bedrijfsgebouwen beperkt. In paragraaf 2.3.2 is aangegeven dat circa 2.800 m² aan nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk zal worden gemaakt. Dit is circa 52% (2800/5400 m²) van de bebouwing die wordt gesloopt, en circa 23% (2800/12.000 m²) van het redelijkelijkerwijs te bebouwen oppervlak van de agrarische bouwkavel op basis van de bestaande gebruikssituatie en inrichting.

Indien het totale oppervlak van de kampeermiddelen zouden worden meegenomen in het nieuw te bebouwen oppervlak, en hiervoor per kampeermiddel gemiddeld een oppervlak van 15 m² (6x2,5 meter) zou worden gehanteerd, bedraagt het totale oppervlak aan nieuwe bebouwing circa 4.000 m² (2.800 + 80*15). Dit is slechts 33% (4.000/12.000 m²) van het het redelijkelijkerwijs te bebouwen oppervlak van de agrarische bouwkavel op basis van de bestaande gebruikssituatie en inrichting. Zou uitgegaan worden van planologische maximalisatie waarbij het bouwvlak volledig zou worden bebouwd met bedrijfsgebouwen, impliceert voorliggende planontwikkeling (ínclusief de kampeermiddelen als bebouwd oppervlak) circa 16% (4.000/25.000 m²) van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen zoals toegestaan is op grond van het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade'.

De nu voorliggende planontwikkeling impliceert derhalve een forse afname van de toegestane bebouwing ten opzichte van het bij recht op grond van het vorige planologisch-juridische kader toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing. In voorliggend bestemmingsplan is het totaal oppervlak aan gebouwen ook in planologisch-juridisch opzicht gemaximaliseerd.

Gelet op het bij recht toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing en het bij recht op grond van voorliggend plan mogelijk gemaakte (bedrijfs)bebouwing kan worden overwogen dat geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Desalniettemin wordt de planontwikkeling hierna, vanwege het uitbreiden van het totale ruimtebeslag (van 2,7 hectare naar circa 6,5 hectare), zekerheidshalve aanvullend beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

4.2.4.4 Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Beoordeeld dient te worden of onderhavig plangebied is gelegen binnen of buiten bestaand stedelijk gebied. De definitie hiervan luidt op grond van artikel 1.1.1 Bro als volgt:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

De beantwoording van de vraag of sprake is van de ligging binnen of buiten bestaand stedelijk gebied, hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Daarbij dient tevens op grond van jurisprudentie te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied volgens het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Keerestraat 7 en is, samen met naastgelegen agrarische bedrijfslocatie aan de Keerestraat 3, volledig solitair gelegen in het buitengebied ten noorden van de dorpskern Eckelrade. Niet kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen binnen een 'stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca' en dientengevolge is gelegen binnen 'bestaand bebouwd gebied'.

Gelet hierop worden hierna de redenen uiteengezet waarom de planontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarbij wordt ingegaan op de behoefte van de uitbreiding, de op te lossen knelpunten c.q. opgaven, en een verkenning van de oplossingen c.q. alternatieven.

4.2.4.5 Knelpunten/opgaven en oplossingen c.q. alternatieven

Zoals in paragraaf 2.2.1 aangegeven, is de basis gelegen in het oplossen van het probleem op het gebied van stikstof. De veehouderij ter plekke van voorliggende plangebied is een zogenaamde 'piekbelaster' en impliceert een grote stikstofdepositie op met name het nabijgelegen Natura2000 gebied 'Savelsbos', doch ook op meerdere wat verder gelegen gebieden. Bij deelname aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties 'plus' worden alle stikstofrechten (behoudens 300 kg NH3 voor resterende danwel nieuwe activiteiten) ingenomen. Deelname aan de regeling is vrijwillig. Daarbij is zowel het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen als het verkleinen van de agrarische bouwkavel optioneel bij deelname aan de regeling.

De bedrijfsvoerders voelen een grote mate verantwoordelijkheid voor het buitengebied waar zij hun agrarische veehouderijactiviteiten bezigen en de kwaliteit en uitstraling hiervan. Om de veehouderij op duurzame wijze te kunnen continueren zónder de stikstofuitstoot te vergroten, zou een uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing mét het realiseren van bebouwing ten behoeve van eigen mestverwerking noodzakelijk zijn. Dit is mogelijk binnen de grenzen van de huidige agrarische bedrijfsbestemming en het daarbinnen opgenomen bouwvlak. In de figuur opgenomen in paragraaf 2.2.1 is dit ruimtelijke beeld bij dit scenario gevisualiseerd.

Doorontwikkeling van de veehouderij op deze wijze leidt echter niet tot de landelijk gewenste stikstofreductie op Natura2000 gebieden en de daarmee na te streven verbetering van de natuurwaarden. Ook impliceert doorontwikkeling een intensief bebouwde en gebruikte agrarische bedrijfskavel in het buitengebied van Eijsden-Margraten waarbij de bebouwing ontsierend is voor de plek. Tot slot blijft de huidige schaalgrootte van het gebied rondom de agrarische bedrijfslocatie met een aaneengesloten 'open in het landschap gelegen' huiskavel van 40 hectare in stand.

Hoewel met het beëindigen van de veehouderij-activiteiten inclusief sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen en verkleining van de agrarische bouwkavel worden de problemen op het gebied van stikstof en de intensieve en grootschalige bebouwing ter plekke opgelost, de bestaande schaalgrootte van het gebied blijft daarbij intakt. Dit terwijl het gebied van oudsherre gekenschetst is door een kleinschalig cultuurlandschap, dat echter door de decennia heen - mede door de laatste ruilverkaveling - is verdwenen.

Bij het enkel beëindigen van de veehouderij-activiteiten en het omschakelen naar een agrarische bedrijfsvoering gericht op akkerbouw, waarbij geen sloop van bebouwing plaatsvindt en/of de agrarische bedrijfsbestemming niet wordt verkleind, wordt enkel winst behaald op het gebied van de stikstofproblematiek. Daar tegenover staat dat de agrarische bouwkavel intensief zal worden bebouwd met grootschalige landbouwloodsen, en dat een groot areaal gronden momenteel ingericht en in gebruik als weilanden zullen worden omgevormd naar landbouwgronden ten behoeve van de teelt van met name grootschalig intensieve akkerbouwgewassen. Een dergelijke omschakeling zou feitelijk een negatief effect op het landschap voor een groter gebied dan enkel het plangebied met directe omgeving impliceren.

Met een omschakeling naar een recreatiebedrijf gericht op verblijfsreatie, zoals in voorliggende planontwikkeling aan de orde, is het mogelijk om op alle vlakken winst te behalen. Niet enkel wordt het stikstofprobleem ten gevolge van de veehouderij beëindigt, ook vindt per saldo een aanzienlijke ontstening in het gebied plaats, én ontstaan er mogelijkheden om een schaalverkleining van het gebied door te voeren. Tevens blijft het mogelijk voor de bedrijfsvoerders om te ondernemen in het gebied waar zij aan verbonden zijn. Een dergelijke bedrijfsvoering past bij hun grote betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel bij het borgen en in stand houden van de kwaliteit van de omgeving.

4.2.4.6 Behoefte

Ten behoeve van de gewenste omschakeling in de richting van een recreatiebedrijf gericht op verblijfsrecreatie is gedegen onderzoek naar de marktruimte voor een dergelijke ontwikkeling uitgevoerd. Op dit marktruimteonderzoek (bijgevoegd als Bijlage 1) is in paragraaf 2.2.2 nader ingegaan. Gebleken is dat marktruimte bestaat voor voorliggende planontwikkeling.

4.2.4.7 Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Gelet op vorenstaande uiteenzetting, waarbij voorliggende planontwikkeling is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, daarbij ingaand op de knelpunten/opgaven en oplossingen c.q. alternatieven en de behoefte, wordt geconcludeerd dat bij voorliggende ontwikkeling sprake is van een zorgvuldig en duurzaam gebruik van de ruimte, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving.

4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeente Eijsden-Margraten heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.3.2.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Manifest buitengewoon buitengebied

Op 21 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten besloten tot de richtinggevende uitspraken van het Manifest Buitengewoon Buitengebied. Deze uitspraken zijn gecategoriseerd onder de hoofdthema's 'Natuur en Landschap', 'Landbouw', 'Toerisme en Recreatie', en 'Wonen'. Op de voor voorliggende planontwikkeling van toepassing zijnde richtinggevende uitspraken wordt hierna per thema kort ingegaan.

Natuur en Landschap

We streven een uitbreiding van ons groenblauwe landschappelijke raamwerk na met meer authentieke landschapselementen en betere ecologische verbindingen, zodat ons kleinschalig landschap verder versterkt wordt.

Los van het gegeven dat voorliggend plangebied overwegend is gelegen in de zone 'buitengebied' en daarmee niet binnen de 'groenblauwe mantel', wordt in het kader van voorliggende planontwikkeling juist ingezet op een schaalverkleining van het landschap ter plekke. De in het verleden door de ruilverkaveling gecreëerde schaalvergroting wordt deels terug gedraaid. Het landschapsplan voorziet in 'landschapskamers', en er worden authentieke landschapselementen alsook historische structuren (oude veldweg) terug gebracht waarmee het van oudsherre ter plekke aanwezige kleinschalige landschap weer herleeft. Daarnaast wordt beoogd om te voorzien in een nieuwe ecologische verbinding(szone) tussen het natuurgebied westelijk van het plangebied (Savelsbos) naar het natuurgebied noordoostelijk.

Wij willen meer authentieke landschapselementen in ons landschap terugbrengen, maar ook bestaande authentieke landschapselementen beter beschermen.

Het landschapsplan voorziet in de aanplant van nieuwe, doch voor de plek authentieke landschapselementen. Zulks in de vorm van boomgaarden en hagen, alsook in een laanstructuur ter accentuering van een historische veldweg. Zowel de realisatie als de instandhouding van deze terug te brengen landschapselementen wordt in voorliggend bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting publiekrechtelijk geborgd.

We maken in principe per saldo geen nieuwe bouwlocaties in het buitengebied.

Ontegenzeglijk gaat voorliggende planontwikkeling gepaard met nieuw ruimtebeslag. Desondanks is per saldo sprake van een aanzienlijke ontstening van het gebied. Bij het afzetten van voorliggende planontwikkeling tegen de bestaande bebouwde situatie ter plekke van het plangebied én de planologisch-juridische (bouw)mogelijkheden op grond van het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade', wordt voorzien in een forse afname van bouwmogelijkheden in het buitengebied. Door de beperktere bouwmogelijkheden over een groter ruimtebeslag te verspreiden, ontstaan mogelijkheden voor het realiseren en terugbrengen van landschapselementen die zowel zorgen voor inpassing als schaalverkleining van het landschap ter plekke.

Bouwen in het buitengebied kan, maar alleen onder nadere voorwaarden.

Zoals onder de vorige richtinggevende uitspraak aangegeven wordt middels voorliggend bestemmingsplan in planologisch-juridisch opzicht voorzien in een forse afname van bouwmogelijkheden in het buitengebied. Daarbij wordt de kwaliteit en historie van de plek en het landschap als leidend principe gehanteerd voor de herinrichting van het gebied.

Bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing hanteren wij de volgende volgorde:

  • 1. Hergebruik van de gebouwen t.b.v. een agrarische functie
  • 2. Hergebruik ten behoeve van een andere functie, bijv. toerisme en recreatie, zorg en wonen, in de vanuit de cultuurhistorie als waardevol te bepalen gebouwen (bijv. monumenten/beeldbepalende panden/karakteristieke bebouwing) en sloop van de overtollige, landschap ontsierende gebouwen
  • 3. Voor locaties die niet geschikt zijn voor hergebruik onderzoeken we de mogelijkheden tot sloop.

Deelname aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) betekent dat de bedrijfsvoerders geen veehouderij meer mogen exploiteren. Sloop van bebouwing, alsook verkleining van de agrarische bedrijfsbestemming is optioneel.

Indien gekozen zou worden voor omschakeling naar primair akkerbouw, heeft dit niet enkel gevolgen voor bebouwing ter plekke van het plangebied zelf echter ook voor de bij de veehouderij behorende gronden. Ter plekke van het agrarische bouwblok zouden grote loodsen worden opgericht voor de opslag van landbouwproducten en -machines. Het grote areaal aan de merendeels als weiland/akkerland ingerichte gronden zou worden omgevormd tot akkerbouwgronden voor de teelt van intensieve akkerbouw gewassen. Bedrijfsvoerders zijn van mening dat een hergebruik van de - na beëindiging van de veehouderij - vrijkomende agarische bebouwing voor een andere agrarische functie enkel negatieve effecten heeft voor de kwaliteit van het buitengebied. Niet alleen het plangebied zelf, maar ook voor een groter areaal aan gronden gelegen in Zuid-Limburg.

Geen sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, puur vanuit landschap bezien is sprake van grote ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Om de juiste kwaliteitsverbetering op deze plek en directe omgeving optimaal te kunnen realiseren, is volledige sanering van de bedrijfsbebouwing (behoudens de bedrijfswoning met daarachtergelegen schuur) om plaats te maken voor de beoogde herinrichting van het gebied met verblijfsrecreatieve functies van hoog kwaliteitsniveau noodzakelijk.

Landbouw

Wij streven voor Eijsden-Margraten een vitale, toekomstbestendige en duurzame agrarische sector na, in harmonie met milieu, natuur en landschap. Een agrarische sector die bijdraagt aan het behoud van de unieke waarden van onze gemeente.

Door de schaalvergroting door de decennia heen is de agrarische bedrijfsvoering ter plekke van onderhavig plangebied uitgegroeid tot één van de grotere veehouderijen in Zuid-Limburg. Mede als gevolg hiervan is het bedrijf één van de grootste piekbelasters. Van een agrarische bedrijfsvoering in harmonie met milieu, natuur en landschap is vanuit dit oogpunt bezien geen sprake (meer). Wel draagt de veehouderij bij aan het beheer, en daarmee instandhouding en versterking van het landschap in Zuid-Limburg. Desalniettemin heeft de schaalvergroting van de agrarische bedrijfsvoering het kleinschalige cultuurlandschap op deze plek verdrongen. Bedrijfsvoerders zijn juist van mening dat met de beëindiging van de veehouderij en de omschakeling naar het geschetste recreatiebedrijf met als neventak akkerbouw juist zal bijdragen aan het terugbrengen van de gewenste natuur- en landschapswaarden in het gebied en het streven naar kleinschaliger grondgebruik.

Toerisme en Recreatie

Wij streven de principes van een Green Destination na, waarin ontwikkelingen (het concept, de wijze van ondernemerschap, wijze van aanpak/ draagvlak geënt zijn op kwaliteit (niet meer maar beter)), kleinschalig, duurzaam, authentiek en milieu en klimaatvriendelijk - en klimaatvriendelijk handelen.

Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een marktruimteonderzoek uitgevoerd en op basis waarvan het concept voor de beoogde verblijfsrecreatieve functie nader is geconcretiseerd. Ondanks dat sprake is een toevoeging op het bestaande aanbod en daarmee strikt bezien niet in lijn is met de richtingsgevende uitspraak die spreekt over 'niet meer maar beter', is voorliggende ontwikkeling puur gericht op kwaliteit (in uitstraling van het terrein alsook het aanboren van nieuwe doelgroepen), kleinschaligheid (schaalverkleining van het landschap ter plekke), duurzaamheid (in energieopwekking e.d.), en authenticiteit (onderscheidend concept op het gebied van verblijfsrecreatie). Daarbij staan ook het milieu en klimaatvriendelijk ondernemen centraal.

Wij onderschrijven de uitgangspunten zoals verwoord in de op 6 mei 2020 door de raad vastgestelde Visie Vrijetijdseconomie Bestemming Zuid-Limburg 2030, te weten: Kwaliteit, Spreiden en verleiden, Beleving, Vernieuwing, Ondernemerschap, samenwerking.

In paragraaf 4.2.3 is reeds ingegaan op deze visie in relatie tot voorliggende planontwikkeling.

Wij zoeken naar een goede balans tussen enerzijds de voordelen die het hebben van evenementen voor de toeristische economie met zich meebrengt, anderzijds de nadelen die natuur, landschap en omgeving kunnen ondervinden van evenementen.

Bij het ontwikkelen van voorliggende planontwikkeling is telkens een afweging gemaakt tussen de voor- en nadelen van de ontwikkeling voor de natuur, het landschap en de omgeving. Overall is de afweging gemaakt dat, ondanks dat sprake is van een groter ruimtebeslag, de gevolgen enkel positief zijn voor de natuur, het landschap en de omgeving.

4.3.2 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de provinciale beleidsregel ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’ (LKM) vertaald in het ‘Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013’ (GKM). Hierin is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied of in het gebied buiten de rode contouren (waarvan in casu sprake is) het verlies van omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd.

In het GKM zijn de diverse mogelijke ontwikkelingen opgedeeld in acht modules. Voorliggend project dient te worden geschaard onder de module ‘gebiedseigen recreatie en toerisme’. Op grond van deze module is de ontwikkeling alleen mogelijk indien per saldo sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat in de eerste plaats ter plekke van de planontwikkeling sprake dient te zijn van kwaliteit (stedenbouw en landschappelijke inpassing). Daarnaast dient ook een kwaliteitsbijdrage te worden geleverd.

Op voorliggende planontwikkeling is de in het Gemeentelijke Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013 opgenomen module 'Gebiedseigen recreatie en toerisme' van toepassing. Deze module schrijft voor dat een kwaliteitsbijdrage dient te worden geleverd voor iedere vierkante meter te verharden en te bebouwen oppervlak. Daarbij dient een factor 1:5 te worden gehanteerd.

Het voor voorliggende planontwikkeling opgestelde landschapsplan, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 6.5.5), is voorgelegd aan de Gemeentelijke Kwaliteitscommissie. Deze commissie heeft op 24 november 2023 advies uitgebracht, bijgevoegd als Bijlage 3. De commissie is van mening dat het landschapsplan in onvoldoende mate voorziet in de vereiste compensatie. Voorafgaand aan vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dient het plan te worden aangepast aan het GKM advies.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Besluit m.e.r.

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wanneer voorliggend plan wordt getoetst aan onderdeel D, kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor 'een oppervlakte van 25 hectare of meer', danwel 'een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied'. Onderhavig planvoornemen voorziet in het saneren van een veehouderij locatie en het ontwikkelen van een recreatiebedrijf gericht op verblijfsrecreatie op een totaal oppervlak van circa 6 hectare. Er hoeft derhalve geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

Bovendien worden alle milieurelevante aspecten die betrekking hebben op onderhavig planvoornemen in voorliggende toelichting beschouwd, zodat met alle belangen en waarden voldoende rekening wordt gehouden.

Ten behoeve van het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure is een separate m.e.r.-aanmeldnotitie uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders.

Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project, en de kenmerken van de effecten van het project is geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijk nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden' in 'Recratie - Verblijfsrecreatie'. Dientengevolge is bodemonderzoek verricht.

5.2.2 Verricht bodemonderzoek

De rapportage van het ten behoeve van voorliggende planontwikkeling uitgevoerde historisch bodemonderzoek en verkennend bodem- en asbestonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.

Op grond van het verrichte bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de (boven)grond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor de voorgenomen herbestemming c.q. herinrichting van het perceel als zijnde camping.

Ter plaatse van de agrarische bouwkavel is het terrein voorzien van een fundatiepakket van gemiddeld circa 50 centimeter dik met daaronder de oorspronkelijke leemgrond. In deze leemgrond worden analytisch geen noemenswaardige overschrijdingen aangetroffen.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

5.2.3 Conclusie bodem

Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten dient het aspect geluid nader te worden beschouwd.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen
  • andere geluidsgevoelige gebouwen
  • geluidsgevoelige terreinen

Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in het (nieuw) realiseren van woningen. Tevens is geen sprake van het realiseren van een ander geluidsgevoelig gebouw en geluidsgevoelig terrein. Op grond van jurisprudentie blijkt dat recreatieterreinen op grond van de Wgh niet geluidgevoelig zijn, waardoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

5.3.2 Beoordeling geluid

Ondanks dat er geen noodzaak bestaat tot het uitvoeren van akoestisch onderzoek, dient in het kader van de goede ruimtelijke ordening overwogen te worden of ter plekke van het plangebied - alwaar verblijfsrecreatie wordt mogelijk gemaakt - sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat. Daartoe zijn de geluidskaarten van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0020.png"

Uitsnede kaart 'totaal omgevingsgeluid' (Atlas Leefomgeving) met aanduiding plangebied

Uit raadpleging van de kaart met daarop weergegeven het totale omgevingsgeluid blijkt dat in een zone tot circa 50 meter aan weerszijden van de Keerestraat de gecumuleerde geluidbelasting tussen de 46 en 50 dB bedraagt en daarmee als 'goed' bestempeld wordt. Verderaf van de weg is deze geluidbelasting lager dan 45 dB en daarmee 'zeer goed'. Bij voorliggende planontwikkeling zijn de recreatie-eenheden voorzien op een grotere afstand dan 50 meter vanaf de weg vanwege de te hanteren spuitzone (zie tevens paragraaf 5.4), en daarmee tevens binnen een gebied waar een lage gecumuleerde geluidbelasting aan de orde is. Als gevolg hiervan is het akoestisch klimaat ter plekke van het recreatieterrein goed.

5.3.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.4 Milieuzonering

5.4.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.4.2 Bestaande bedrijvigheid

In de huidige situatie is sprake van twee bestaande bedrijven. Enerzijds betreft dit de (eigen) veehouderij ter plekke van het plangebied, anderzijds betreft dit de agrarische bedrijfsvoering gelegen aan de Keerestraat 3. De eigen veehouderij-activiteiten worden gestaakt, en omschakeld naar recreatiebedrijf met als neventak akkerbouw.

De agrarische bedrijfsvoering gelegen aan de Keerestraat 3 betreft een pluimveebedrijf gericht op het houden van scharrelkippen en akkerbouw. Gelet op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient ten aanzien van een dergelijke agrarische bedrijfsvoering een richtafstand te worden gehanteerd van 200 meter ten opzichte van nieuwe geurgevoelige objecten.

Een camping/kampeerterrein is niet geurgevoelig. Uit de definitie van een geurgevoelig object conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) blijkt dat het moet gaan om (1) een gebouw, (2) bestemd voor bewoning of verblijf, (3) geschikt voor bewoning of verblijf, en (4) permanent - of daarmee vergelijkbaar - gebruik. De middels voorliggende planontwikkeling te realiseren toeristische recreatieverblijven zijn niet bedoeld om permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze voor menselijk verblijf te worden gebruikt. Het realiseren van voorliggende planontwikkeling impliceert zodoende geen (extra) beperkingen ten aanzien van de gebezigde agrarische bedrijfsvoering aan de Keerestraat 3.

Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe kampeerplekken in relatie tot de naastgelegen agrarische bedrijfsvoering. Ter beoordeling hiervan is een V-stacks berekening uitgevoerd om de geurbelasting op het nieuwe kampeerterrein te kunnen bepalen. De rapportage van betreffende berekening is bijgevoegd als Bijlage 5.

In het kader van de geurberekeningen is de geurbelasting op een aantal toetspunten op de zuidelijke bestemmingsgrens van de nieuwe bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecratie' berekend. Geconcludeerd is dat geen sprake is van een overschrijding van de wettelijk te hanteren norm voor geur 8 OUE/m3. Op alle toetspunten ligt de geurbelasting ruim onder deze te hanteren norm, namelijk tussen de 09, en 4,3 OUE/m3. Gelet op de classificatie van het woon- en leefklimaat is op de toetspunten sprake van een matig tot goed woon- en leefklimaat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het matige klimaat slechts een zeer beperkt deel van het kampeerterrein betreft (circa 4 à 5 kampeerplekken), en daarmee ter plekke van het overgrote deel sprake is van een redelijk goed tot goed woon- en leefklimat.

5.4.3 Nieuwe bedrijvigheid

Met voorliggend bestemmingsplan wordt nieuwe bedrijvigheid, in de vorm van een recreatiebedrijf gericht op verblijfsrecreatie, mogelijk gemaakt. Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' (SBI-2008: 561) een minimale richtafstand van 50 meter in acht te worden genomen ten opzichte van omliggende gevoelige objecten. Aan deze (minimale) richtafstand wordt ruimschoots voldaan ten opzichte van de meest nabijgelegen woning van derden, te weten de agrarische bedrijfswoning aan de Keerestraat 3.

Het woon- en leefklimaat ter plekke van de (bedrijfs)woning aan de Keerestraat 3 wordt niet onevenredig aangetast.

5.4.4 Spuitzones

Contact met chemische gewasbeschermingsmiddelen is slecht voor de gezondheid van de mens. Dit contact kan plaatsvinden via opname door de huid dan wel inademing. Teneinde te voorkomen dat een dergelijk contact kan plaatsvinden, is het wenselijk om een zekere afstand in acht te nemen tussen boomgaarden en woonpercelen. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone voor woon- en verblijfsgebieden aangehouden van 50 meter vanaf de perceelsgrens.

Met name aan de westzijde van onderhavig plangebied zijn voor agrarisch grondgebruik bestemde gronden van derden aanwezig. Ten opzichte van deze gronden wordt een minimale afstand van 50 meter in acht genomen waarbinnen geen nieuwe nieuwe verblijfsruimten (recreatie-eenheden en receptiegebouwen) mogelijk worden gemaakt. Binnen deze zone wordt voorzien in centrale parkeergelegenheid. Voorts zal in een zone van 50 meter rondom het recreatieterrein op de eigen gronden een spuitvrije zone worden opgenomen. Binnen deze zone is het gebruik maken van bespuitingen en andere gewasbeschermingstechnieken welke leiden tot schadelijke effecten niet toegestaan, vanwege het garanderen van een goed woon- en leefklimaat.

Binnen een afstand van 50 meter rondom de bestaande (agrarisch) bedrijfswoning, welke middels voorliggend bestemmingsplan opnieuw wordt bestemd als bedrijfswoning voor het recreatieve bedrijf, zijn voor agrarisch grondgebruik bestemde gronden van derden gelegen. Voorafgaand aan de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wordt ofwel ter plekke van deze gronden een spuitbeperking vastgelegd ofwel middels locatiespecifiek onderzoek (motivatie) gemotiveerd afgeweken van de afstand van 50 meter.

5.4.5 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.5.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan is qua aantallen vele malen minder dan genoemd aantal woningen, op basis waarvan reeds mag worden gesteld dat het plan NIBM bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

NIBM-tool InfoMil

Ook leidt het plan niet tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat (uitgaande van het realisatiejaar van voorliggend plan in 2024) tot 2.435 extra voertuigenbewegingen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Zou uitgegaan worden van 10% vrachtverkeer bedraagt genoemd aantal maximaal 766 voertuigbewegingen.

Zoals nader toegelicht in paragraaf 6.3.1 wordt bij voorliggende plantontwikkeling uitgegaan van een verkeersgeneratie van circa 100 tot 107 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal ligt ruimschoots onder de hiervoor genoemde aantallen op grond waarvan geconcludeerd wordt dat voorliggende planontwikkeling NIBM bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het besluit is voor onderhavige planontwikkeling niet van toepassing.

5.5.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.6 Veiligheid

5.6.1 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in artikel 1 onder andere bepaald dat een 'kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen' een kwetsbaar object betreft. Van een dergelijke situatie is bij voorliggende planontwikkeling sprake. Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.6.1.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

5.6.1.2 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige (beperkt) kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is in eerste instantie de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0021.png"

Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied (witte cirkel)

Voorts is de kaart opgenomen in het 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid', zoals vastgesteld op 17 december 2019, geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0022.png"

Kaart 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid' met aanduiding plangebied (rode cirkel)

Risicovolle inrichtingen (Bevi)

Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Ten zuiden van onderhavig plangebied is aan de Keerestraat 3, binnen de inrichting van het pluimveebedrijf ter plekke, sprake van de bovengrondse opslag van propaan. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour alsook niet binnen het brand- en exploisieaandachtsgebied.

Transportroutes (Bevt)

In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.

Ten aanzien van de transportroutes op de weg en spoorwegen is een aandachtsgebied van 1500 meter van toepassing. Binnen een straal van 1,5 kilometer rondom het plangebied is geen sprake van een transportroute.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

Op circa 750 meter ten noorden van onderhavig plangebied is een ondergrondse buisleiding van de Nederlandse Gasunie gelegen. Gelet op de in het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid voor de diverse ondergronds buisleidingen aangehaalde 100%- en 1%-letaliteitsgrenzen is onderhavig plangebied niet daarbinnen gelegen.

Gelet op de afstand van onderhavig plangebied ten opzichte van de leiding zijn er geen belemmeringen.

5.6.2 Niet ontplofbare oorlogsresten

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een gemeentebreed vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Uit raadpleging van de daarbij vervaardigde explosievenkaart is onderhavig plangebied gelegen in een onverdacht gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0023.png"

Uitsnede explosievenkaart met aanduiding plangebied (rode cirkel)

5.6.3 Conclusie veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij mag worden aangenomen dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is; geen sprake is van een ontwikkeling voor verblijf van zorgbehoevenden of minder validen. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Voorts is sprake van een onverdacht gebied voor wat betreft het aantreffen van niet ontplofbare oorlogsresten.

Het aspect veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie en cultuurhistorie

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Erfgoedwet). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening’ en het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' is ter plekke van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing. Op grond van de regels behorende bij deze dubbelbestemming dient bij nieuwe bodemverstoring dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld en met een groter oppervlak van 2.500 m² archeologisch onderzoek te worden verricht.

Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt voorts over de Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013' en archeologische verwachtingenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0024.png"

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart met aanduiding plangebied

Blijkens die kaart is ter plekke van het plangebied alwaar het ruimtebeslag van het nieuwe kampeerterrein is voorzien sprake van een gebied met een middelhoge en specifieke verwachting (trefkans), categorie 5. In deze gebieden dient bij bodemverstoringen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld én met een groter oppervlak dan 1.000 m² archeologisch onderzoek te worden verricht.

Archeologisch onderzoek

Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 6. De bevindingen van het archeologisch onderzoek worden hieronder uiteengezet.

Middels het verkennend booronderzoek is vastgesteld dat de oorspronkelijke bodem uit een primaire lössleem uit het Laat-Pleistoceen bestaat (formatie van Boxtel, laagpakket van Schimmert) met zeer lokaal jonge antropogeen colluvium. In de top van de löss heeft zich een holocene leembrikgrond ontwikkeld. Binnen het oostelijke deel van het plangebied (weiland) en de boomgaard naast de woning (boorlocatie 27) is de oorspronkelijke bodem nog nagenoeg intact. Voor deze delen van het plangebied blijft de (middel)hoge archeologische verwachting van toepassing.

Binnen het westelijke deelgebied is ter plaatse van het bebouwde en verharde boerderijterrein de oorspronkelijke lössbodem inclusief leembrikgrond relatief diep en grootschalig verstoord/afgegraven, waardoor de kans op de aanwezigheid van (behoudenswaardige) archeologische resten zeer laag is.

Binnen het deels opgehoogde noordwestelijke deel van het plangebied zijn zeer plaatselijk onder de ophooglaag matig aangetaste bodems aangetroffen (boorlocaties 7 en 8), waardoor ook voor dit deelgebied een lage archeologische verwachting met betrekking tot de aanwezigheid van (behoudenswaardige) archeologische resten van toepassing kan zijn. Het betreffende deelgebied met een lage verwachting kan echter op basis van de beschikbare gegevens nog niet definitief worden afgebakend en gedeselecteerd.

Geadviseerd wordt om ter plaatse van de weilanden binnen het oostelijke en noordwestelijke deel van het plangebied, een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan ten behoeve van een algehele vrijgave worden verricht middels een gebiedsdekkend proefsleuvenonderzoek.

Voorafgaand aan het besluit tot vervolgonderzoek kan desgewenst worden onderzocht waar en in hoeverre de vereiste bodemingrepen tot een significante verstoring van eventuele archeologische resten leiden. Dit geldt in het bijzonder voor het opgehoogde noordwestelijke deel van het plangebied, waar toekomstige bodemingrepen mogelijk niet tot in de oorspronkelijke bodem reiken. Indien als gevolg van de ophoging geen verstoring optreedt dan wel de mate van verstoring zeer gering is, kan worden overwogen om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren uitgaande van het principe van "archeologiebehoudend bouwen". Dit heeft wel als gevolg dat de archeologische dubbelbestemming van toepassing blijft en additionele graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm –mv niet zijn toegestaan.

Het uitvoeren van een archeologisch vervolgonderzoek middels proefsleuven mag enkel op basis van een vooraf door de gemeente Eijsden-Margraten goedgekeurd programma van eisen (PvE).

Op basis van het voorgaande wordt de archeologische dubbelbestemming overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Graafwerkzaamheden mogen enkel worden uitgevoerd nadat proefsleuvenonderzoek is verricht of is besloten dat archeologiebehoudend kan worden gebouwd.

6.1.2 Cultuurhistorie

Ter plekke van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Zo is de aanwezige bebouwing niet (Rijks)monumentaal danwel als beeldbepalend pand of object aangewezen in het facetbestemmingsplan 'Paraplu bestemmingsplan beeldbepalende panden en objecten Eijsden-Margraten'. Ook is geen sprake van de ligging in een beschermd stads- en dorpsgezicht.

6.1.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) verkeerskundige gevolgen alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Ontsluiting en verkeersstructuur

Bij voorliggende planontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande aanwezige ontsluitingen op de Keerestraat. De ontsluiting van het recreatieterrein gaat plaatsvinden via de bestaande ontsluiting op circa 100 meter ten noorden van de bedrijfswoning. Vanuit deze in-/uitrit bestaat het beste zicht op het verkeer over de Keerestraat.

Ten behoeve van de verkeersstructuur is een verkeerskundige analyse verricht. Daarbij is de verwachte verkeersgeneratie afgezet tegen de huidige veehouderij-activiteiten, zijn de aanrijroutes en aansluitingen op het wegennet beschouwd, en is een verkeersschouw uitgevoerd om de geschiktheid van de wegen te beoordelen. De rapportage van de verkeerskundige analyse is bijgevoegd als Bijlage 7.

Op grond van deze analyse zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal neemt met circa 81,6 toe ten opzichte van bij de omvorming van veehouderij naar camping;
  • gelet op de bestaande verkeersintensiteiten over de Keerestraat en de maximale capaciteit die deze weg heeft, kan de bestaande wegstructuur de verkeersstroom zonder problemen verwerken;
  • zowel de sleeplijnen alsook de verkeersschouw tonen aan dat volledig ontsluiten via de Keerestraat naar de N278 niet optimaal is. Het ontbreken van uitwijkmogelijkheden, de beperkte zichtlijnen en het hellingspercentage van de weg zijn de grootste aandachtpunten waardoor een volledige ontsluiting (toe- en afrijden) langsheen de Keerestraat naar de N278 niet is aan te raden;
  • geadviseerd wordt om de aanrijroute vanuit noordelijke richting over de Keerstraat te laten rijden. Het uitrijden verloopt verkeerskundig het meest optimaal in zuidelijke richting over de Keerestraat. De opzet van eenrichtingsstructuur geeft bestuurders van grotere of langere voertuigen zoals mobilhomes en caravans meer ruimte om vlot de camping te bereiken of verlaten.

Hoewel in de bestaande situatie geen sprake is van een optimale ontsluiting worden, bij het instellen van een 'eenrichtingsverkeer' voor caravans en campers, geen problemen verwacht in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid. De ontsluiting van de camping zal nader worden uitgewerkt en worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de gemeente.

6.3.2 Parkeren

Op grond van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' en de daarbij opgenomen kaarten stedelijkheidsgraad is het plangebied gelegen in een niet-stedelijk gebied. Gelet op de te hanteren parkeernormen voor een 'camping (kampeerterrein)' in niet-stedelijk gebied in het buitengebied geldt een minimale parkeernorm van 1,1 en maximale parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per standplaats. Daarnaast dient voor een 'bungalowpark (huisjescomplex)' uit te worden gegaan van minimaal 2,0 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen per eenheid.

De minimale en maximale parkeerbehoefte ten gevolge van voorliggende planontwikkeling is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0025.png"

Berekening parkeerbehoefte

Aan de straatzijde wordt, binnen een zone van 50 meter, op eigen terrein voorzien in centrale parkeergelegenheid. Daarnaast zal per vaste recreatie-eenheid worden voorzien in één parkeerplek per eenheid (dus 20 parkeerplekken). De zone aan de straatzijde is ruimschoots afdoende groot om te voorzien in parkeergelegenheid voor het kunnen stallen van (de resterende) 128 voertuigen.

Gelet op de grootte van het totale plangebied is dit ruimschoots afdoende groot om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte op eigen terrein. Parkeerproblemen in het openbare gebied zullen zich dan ook niet gaan voordoen.

De parkeernormen op grond van het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten' worden in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Water Programma 2022-2027

In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering:
  • Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

6.4.2 Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het stroomgebied van de Maas;
  • Het in samenhang bezien en aanpakken van de zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek;
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.

De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.

Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.

6.4.3 Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Eijsden-Margraten. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Indien sprake is van nieuwbouw op grond van voorliggend bestemmingsplan dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.

Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden opgevangen en afgehandeld. Vervolgens kan het rechtstreeks infiltreren in de bodem. In dat verband is van belang dat in de bestaande situatie, aan de noordwestzijde van het plangebied een bestaande vijver/poel is gelegen. Het hemelwater dat valt op de receptiegebouwen welke eveneens aan deze zijde van het plangebied worden voorzien, wordt naar deze vijver/poel geleid. Daarnaast worden op diverse plekken in het plangebied wadi's voorzien waar het hemelwater eveneens rechtstreeks kan infiltreren in de bodem. In onderstaande figuur wordt een en ander gevisualiseerd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0026.png"

Uitsnede landschapsplan met aanduiding hemelwatervoorzieningen

Opvang schoon hemelwater

Enkel schoon hemelwater mag worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, kan bij nieuwbouw worden voorkomen dat geen water in te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt voor het kunnen voorkomen van wateroverlast voor derden worden.

6.4.5 Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. De op grond van het geldende planologisch-juridisch kader van toepassing zijnde dubbelbestemming 'Waterstaat - Erosie' wordt in voorliggend bestemmingsplan één op één overgenomen.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden.

6.5.1 Natuurnetwerk

Het Limburgse deel van het Natuurnetwerk is aangewezen als 'goudgroene natuurzone'. Onderhavig plangebied niet gelegen binnen de 'goudgroene natuurzone' en daarmee ook niet binnen het ‘Natuurnetwerk’ (NNN).

6.5.2 Kernkwaliteiten

In artikel 2.8.2, lid 2 van de Geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.

In het landschapplan (zie paragraaf 6.5.5) wordt ingegaan op de kernkwaliteiten in relatie tot voorliggende planontwikkeling en op welke wijze deze kwaliteiten zijn benut in het kader van de landschappelijke inpassing van het plangebied. Met realiseren van voorliggende planontwikkeling en daarbij ontwikkeld landschapsplan worden kernkwaliteiten in het gebied versterkt en teruggebracht.

6.5.3 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb).

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.

Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.

Onderhavig plangebied is gelegen op amper 200 meter ten opzichte van het Natura2000 gebied 'Savelsbos'. Zoals in paragraaf 2.2.1 aangegeven vormt deze ligging, en het feit dat de veehouderij ter plekke van het plangebied aangewezen is als 'piekbelaster', de aanleiding van voorliggende planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0027.png"

Ligging projectgebied t.o.v. Natura2000 gebieden

Als gevolg van voorliggende ontwikkeling neemt de stikstofemissie vanwege de veehouderij, en daarmee de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden, aanzienlijk af. In het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties worden de stikstofrechten ingenomen met uitzondering van 300 kg ammoniak (NH3) ten behoeve van de resterende en/of nieuwe activiteiten.

Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling zijn met gebruikmaking van het AERIUS rekenmodel verschilberekeningen gemaakt. De rapportage van dit stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit deze verschilberekeningen blijkt dat geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar.

Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Er is geen aanleiding om een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op Natura2000 gebieden.

6.5.4 Kleinschalige landschapselementen

Ter plekke van onderhavig plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselement' van toepassing. Aan deze dubbelbestemming is een kaart 'kleinschalige landschapselementen' gehecht. Het doel van de dubbelbestemming is om de kleinschalige elementen te behouden danwel te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0028.png"

Uitsnede kaart kleinschalige landschapselementen ter plekke van plangebied

Uit de kaart blijkt dat overwegend aan de straatzijde en de grenzen van het plangebied sprake is van kleinschalige landschapselementen in de vorm van hagen, steilranden/talud en holle wegen. Ook bevinden zich in het plangebied een aantal graften.

Voorliggende planontwikkeling heeft geen gevolgen voor genoemde kleinschalige landschapselementen tot gevolg. Noemenswaardig is dat het landschapsplan (zie paragraaf 6.5.5) juist voorziet in het realiseren (terug brengen) van authentieke landschapselementen in het gebied.

De dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselement' wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen overeenkomstig de regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening'.

6.5.5 Landschapsplan

In het kader van voorliggende planontwikkeling is een landschapsplan vervaardigd. Het volledige plan is bijgevoegd als Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0029.png"

Landschapsplan

Kernkwaliteiten

Op basis van een uitvoerige inventarisatie, beschikbare beleidsdocumenten en studies, en uitgangspunten is het concept van de gewenste ontwikkeling vertaald in een landschapsplan. Daarbij zijn de kernkwaliteiten van het landschap ter plekke geïnventariseerd en zijn deze mede als leidend principe gehanteerd voor het ontwerp van het landschapsplan.

De situering van het kampeerterrein is op het hoogste punt in de omgeving, waardoor optimaal gebruik gemaakt kan worden van vergezichten naar diverse landmarks in de omgeving. Bovendien zorgt de hoge ligging ervoor dat de zichtbaarheid op de camping van buitenaf minimaal is.

Bij de inrichting wordt gebruik gemaakt van het natuurlijke reliëf van het gebied, zonder dit aan te tasten. Momenteel is sprake van een open karakter, welk karakter van oudsherre niet aan de orde was. Door de ruilverkaveling is de openheid, en het grootschalige karakter, van het gebied bewerkstelligd. Met realisatie van het landschapsplan wordt ter plekke van het recreatieterrein en directe omliggende gronden een schaalverkleining doorgevoerd.

Voorzien wordt in de (her)aanplant van voor het gebied authentieke kleinschalige landschapselementen, zoals haagstructuren en hoogstambomen. De van oudsherre aanwezige hagenstructuren in het gebied zijn vertaald in een hagenstructuur in de vorm van 'landschapskamers'. Verder voorziet het plan in een aanzienlijke groene aanplant waarmee het groene karakter ter plekke aanzienlijk verbeter. Tot slot wordt vanuit oogpunt van cultuurhistorie historische elementen in het landschap terug gebracht.

Ecologische verbinding

Het landschapsplan wordt voorzien in nieuwe groenelementen waarmee een (ecologische) verbinding wordt gerealiseerd tussen de bos- en natuurontwikkelingsgebieden in de omgeving (westelijk en noord(oost)elijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6251NJ7-ON01_0030.png"

Ecologische verbinding

Borging

De daadwerkelijke uitvoering en instandhouding van het landschapsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting in voorliggend bestemmingsplan geborgd. Daarmee wordt de aanleg van bijna 3,9 hectare kruidenrijk grasland, de aanplant van 298 bomen, de aanplant van ruim 4 kilometer hagen, bijna 3.000 meter bosplantsoen, en meer dan 2.100 m² aan wadi's/buffers aangelegd.

6.5.6 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Gelet op de terreingesteldheid ter plekke van het plangebied, het intensieve gebruik van de agrarische bedrijfslocatie, alsook de inrichting en het gebruik van de omliggende gronden als weiland/bouwland, wordt de aanwezigheid van eventuele beschermde soorten flora en/of fauna nihil geacht. Daarenboven is sprake van uitgestrekt buitengebied met in de nabijheid diverse natuur- en bosgebieden die beter geschikt zijn voor eventuele beschermde soorten. Vorenstaande wordt gestaafd door de provinciale natuurgegevens. Hieruit blijkt dat ter plekke van het plangebied zelf geen sprake is van waargenomen beschermde soorten flora en/of fauna, terwijl in de omliggende natuur- en bosgebieden hiervan wel sprake is.

Desalniettemin dient voorafgaande aan besluitvorming over voorliggende bestemmingsplan een onderzoek naar aanwezigheid van flora en fauna te worden verricht.

6.5.7 Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande uiteenzetting, alsook hiermee rekening houdend, vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Eijsden-Margraten heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan.

In de met de gemeente Eijsden-Margraten gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' alsook van het wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is diigitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

8.2.4 Toelichting juridische regeling

Voor het plangebied wordt middels voorliggend bestemmingsplan ter plekke van het beoogde nieuw in te richten terrein de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' vastgelegd. Binnen deze bestemming zijn vier aanduidingen aan de orde:

  • 'kampeerterrein' binnen welke aanduiding ten hoogste 80 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan, die uitsluitend gedurende het kampeerseizoen aanwezig mogelijk zijn en mogen worden gebruik;
  • 'specifieke vorm van recreatie - recreatie eenheden' binnen welke aanduiding ten hoogste 20 recreatie eenheden van elk maximaal 50 m² mogen worden gerealiseerd die jaarrond in gebruik mogen zijn;
  • 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsruimte uitgesloten' binnen welke aanduiding het verblijf van personen verboden gebruik van gronden en opstallen is vanwege het feit dat deze gronden zijn gelegen binnen de spuitzone van voor agrarisch in gebruik zijnde gronden in eigendom van derden;
  • 'paardenbak' binnen welke aanduiding één paardenbak van 40 x 20 meter aanwezig mag zijn.

Binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn twee bouwvlakken opgenomen. Het eerste bouwvlak is ter plekke van de bestaande bedrijfswoning en daarachter gelegen schuur vastgelegd. Dit bouwvlak, dat volledig mag worden bebouwd, voorziet in de mogelijkheid om de schuur in oppervlak te verdubbelen. Het tweede bouwvlak is ter plekke van de beoogde entreegebouwen vastgelegd. Omdat het ontwerp van deze gebouwen nog niet bekend is, is het bouwvlak ter plekke wat ruimer ingetekend waarbij het te bebouwen oppervlak middels een specifieke aanduiding is gemaximaliseerd op 650 m². Middels een maatvoeringsaanduiding is voorgeschreven dat de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter.

Buiten het bouwvlak zijn in eerste instantie enkel gebouwen toegestaan bedoeld voor sanitaire en daarmee vergelijkbare voorzieningen. In de regels is daarbij voorgeschreven dat het totaal bebouwd oppervlak van deze gebouwen buiten het bouwvlak en binnen de aanduiding 'kampeerterrein' ten hoogste 650 m² mag bedragen. In tweede instantie zijn buiten het bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning' maximaal 20 recreatiewoningen met een oppervlak van elk 50 m² (dus in totaal 1.000 m²) toegestaan.

Voor het mogen gebruiken van de gronden bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is een aantal voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekken dat:

  • het landschapsplan wordt gerealiseerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden;
  • niet meer dan 300 kg NH3 en/of een daarmee gelijk te stellen equivalent kg NOx wordt mag worden geëmitteerd;
  • een adequate hemelwatervoorziening, berekend op een neerslaghoeveelheid van 80 mm in 2 uur met een noodoverlaat, is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden;
  • de bebouwing die aanwezig is op het moment van vaststelling van dit plan, en in dit plan onder het overgangsrecht wordt gebracht, dient voorafgaande aan ingebruikname van de camping te zijn gesloopt;
  • voor de bouw- en milieuvergunningen (omgevingsvergunningen) na het onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan een aanvraag tot intrekking is ingediend.

In een zone van 50 meter rondom de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' te bestemmen gronden is de bestemming 'Agrarisch met waarden' vastgelegd. Binnen deze zone is een gebiedsaanduiding 'milieuzone - spuitvrije zone' opgenomen waarbinnen het gebruik maken van boomgaardbespuitingen en andere opwaarts en zijwaarts gerichte gewasbeschermingstechnieken welke leiden tot schadelijke effecten niet is toegestaan vanwege het garanderen van een goed woon- en leefklimaat. Betreffende gronden behoren tot het eigendom van de bedrijfsvoerders.

Naast de twee hoofdbestemmingen is een vijftal dubbelbestemmingen overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, inclusief 1e herziening' en wijzigingsplan 'Keerestraat 7 te Eckelrade' overgenomen. Dit betreft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6', 'Waarde - Landschapselement', 'Waarde - Recreatieve ontsluitingsstructuur', en 'Waterstaat - Erosie'. Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' overeenkomstig overgenomen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraakprocedure te worden doorlopen.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 28 december 2023 tot en met 7 februari 2023 voor zienswijzen ter visie gelegen.