Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Werkerlaan 4, Hasselt
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1896.BP0078-VS01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer heeft een bedrijf in de handel en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. Het bedrijf is sinds het eind van de vorige eeuw gevestigd aan de Werkerlaan 4 in Hasselt. In het geldende 'Bestemmingsplan buitengebied Zwartewaterland' heeft het perceel een agrarische bestemming met landschappelijke waarde met de aanduiding 'afwijkend gebruik voor opslag van en/of handel in stenen'. Deze aanduiding is opgenomen conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van november 2011 in een handhavingsprocedure. Door deze aanduiding worden de in maart 2000 (datum inwerkingtreden bestemmingsplan Buitengebied Hasselt) aanwezige bedrijfsactiviteiten gelegaliseerd. Omdat het bedrijf in omvang groeit, is in september 2016 het bestemmingsplan 'Werkerlaan 4, Hasselt' vastgesteld. Dit bestemmingplan voorziet in een passende bestemming voor de bedrijfsvoering van de steenhandel en legaliseert de uitbreiding van het bedrijf buiten de contouren van de aanduiding uit het voorgaande bestemmingsplan. De groei van het bedrijf gaat verder. Momenteel is het bedrijf, met een tijdelijke vergunning van de gemeente Zwartewaterland, in oostelijke richting uitgebreid. De termijn in de tijdelijke vergunning loopt af, om de bedrijfsactiviteiten voort te kunnen zetten is een herziening van het bestemmingsplan voor het oostelijke deel van het plangebied noodzakelijk.
 
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze herziening en maakt de voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten planologisch mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwmogelijkheden.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Werkerlaan 4 ten zuidwesten van Hasselt, aan de westkant van het bedrijventerrein Zwarte Water. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Werkerlaan, aan de noord- en zuidzijde door agrarische percelen en aan de oostzijde door het bedrijventerrein Hasselt. De Werkerlaan is een parallelweg van de N331, de provinciale weg tussen Hasselt en Zwolle.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Voor het westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Werkerlaan 4, Hasselt'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 september 2016 en voorziet in de bestemming 'Bedrijf - Steenhandel/-opslag'. Deze bestemming geeft de mogelijkheid om ter plaatse een bedrijf ten behoeve van de handel en opslag van (straat)stenen te voeren met de daarbij behorende bebouwing. In het bestemmingsplan is een bedrijfswoning expliciet uitgesloten. Tevens is de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - Industrie 2' van toepassing ten behoeve van het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op de omgeving als gevolg van de ligging van het plangebied naast het bedrijventerrein Zwarte Water.
 
Verbeelding van het bestemmingsplan 'Werkerlaan 4, Hasselt'. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor het oostelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 10 oktober 2013 en voorziet in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze bestemming is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak opgenomen en zijn dus geen bouwwerken toegestaan. Tevens is de gebiedsaanduiding 'Geluidszone - Industrie 2' van toepassing ten behoeve van het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op de omgeving als gevolg van de ligging van het plangebied naast het bedrijventerrein Zwarte Water.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland'. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk drie en vier wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.

2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in en nabij het plangebied beschreven. In eerste instantie staat een beschrijving van het omliggende gebied op hoofdlijnen centraal, waarna vervolgens wordt ingezoomd op het plangebied.

2.2 Het plangebied en omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van de Werkerlaan op de grens van het buitengebied en de bebouwde kom van Hasselt. Het plangebied ligt circa 50 meter ten westen van het bedrijventerrein Zwarte Water. Op de locatie is een steenhandel/opslag gevestigd. Op het verharde oppervlak van het terrein liggen klinkers en natuursteen opgeslagen. Verder zijn er op het terrein een schuur en een paardenbak gesitueerd. Het plangebied wordt begrenst door agrarische percelen.
Het plangebied ligt aan de Werkerlaan 4 te Hasselt. De Werkerlaan ligt parallel aan de N331 van Hasselt naar Zwolle. De Werkerlaan is een historische verbinding tussen Hasselt en Zwolle door de Mastenbroekpolder. De polder strekt zich uit tussen de IJssel en Zwarte Water en wordt begrenst door de IJsseldijk ten zuidwesten, de Kamperzeedijk ten noorden en de dijk van het Zwarte Water ten oosten.
 
Historie
In 1330 liet Jan van Diest, de toenmalige bisschop van Utrecht, een plan opstellen tot bedijking van Mastenbroek, een moerassig en onbewoond gebied. Wegens onenigheid werd dit plan toen nog niet verwezenlijkt. De stad Kampen had toen nog de rechten op Mastenbroek. In 1363 ruilde Kampen zijn rechten op Mastenbroek echter met de Utrechtse bisschop Jan van Arkel voor het Kampereiland en het recht op aanwas in de IJsselmonding. Deze bisschop liet een jaar later Mastenbroek bedijken. Zo begon een van de oudste polders van Nederland. Mastenbroek was daarvoor een groot moerasbos. Naar het moerasbos verwijst de naam Mastenbroek. De straat- en weteringnaam 'Bisschopswetering' herinnert nog aan deze bisschop van weleer. Deze wetering is een van de strakke, kaarsrechte lijnen door de polder, die het gebied herkenbaar en bijzonder maken. Vele malen werd de polder door overstromingen geteisterd. In 1825 was de laatste grote overstroming. Het feit dat de boerderijen in de polder op terpen liggen, herinnert nog aan de bedreiging door het water. Ondanks het feit dat de bebouwing, vooral aan de kant van Zwolle, voortdurend de polder dreigt op te slokken, is het oorspronkelijke karakter van de polder Mastenbroek voor een groot deel nog steeds bewaard. Tegenwoordig is het een beschermd landschap.
 
Historische kaart van de Polder Mastenbroek met daarop de ligging van het plangebied aangeduid
 
Het bedrijventerrein Zwarte Water waar het plangebied aan grenst is gelegen aan de zuidkant van Hasselt, ten zuiden van Zwarte Water. Het bedrijventerrein is binnendijks ontwikkeld vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw met de aanleg van enkele havenarmen. In de jaren daarna is het bedrijventerrein verder uitgebreid, ook buitendijks, tot aan de N331 ten zuiden van het plangebied. Hierdoor wordt het plangebied nagenoeg geheel omgeven door het bedrijventerrein.
 
Bestaande situatie
Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van de Werkerlaan in het buitengebied van Hasselt. In het plangebied is een bedrijf in van de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen gevestigd. Het bedrijf verkoopt deze waar met name aan particulieren en kent beperkte openingstijden (alleen geopend op zaterdag en op werkdagen uitsluitend op afspraak). Op het geheel verharde oppervlak van het terrein ligt bestratingsmateriaal opgeslagen. Verder zijn er op het terrein een schuur en een paardenbak gesitueerd.
 
Het plangebied ligt circa 50 meter ten westen van het bedrijventerrein Zwarte Water. Het bedrijventerrein is recent in zuidwestelijk richting uitgebreid en grenst door deze uitbreiding ten zuiden van het plangebied aan de Werkerlaan/N331. Als gevolg van deze uitbreiding is het plangebied aan de oost- en zuidzijde bijna geheel omgeven door bedrijventerreinen. Ter hoogte van de rotonde in N331 is in 2015 een omgevingsvergunning verleend om een nieuwe ontsluitingsweg van het bedrijventerrein op de N331 te realiseren. In de directe omgeving van het plangebied komen geen woningen of andere gevoelige object voor.

2.3 Toekomstige situatie

Het bedrijf is in de afgelopen jaren vanaf de Werkerlaan in oostelijke richting uitgebreid. De gemeente Zwartewaterland heeft hiervoor een tijdelijke vergunning verleend, waarvan de termijn verloopt. Om het tijdelijk toegestane gebruik permanent mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Ten behoeve van deze herziening is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit plan wordt het terrein waar de handel en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen plaatsvindt geheel omgeven door een groensingel.
 
Landschappelijk inpassingsplan
 
De landschappelijke inpassing wordt met verschillende groenelementen gerealiseerd, waarbij gebruik is gemaakt van zoveel mogelijk gebiedseigen soorten. De voorzijde van het terein, grofweg ter hoogte van de bebouwing, wordt afgeschermd door singel met struwweelbeplanting. Deze singel bestaat uit een menging van liguster, bosroos, vlier, meidoorn en Spaanse aak. Deze beplanting wordt ook toegepast om de achtergrens van het verharde terrein af te schermen. Verder in oostelijke richting wordt het terrein omgeven door een singel van afwisselend schietwilg en haagbeuk. De 10 knotwilgen die in deze beplantingslijn staan worden gerooid, waarvoor 10 zwarte elsen worden geplaatst. Aan de voorzijde wordt de struwweelbeplanting afgewisseld met open delen die worden ingezaaid met een bloemrijk grasmengel voor natte ondergrond. Tot slot wordt de ingang tot het terrein gemarkeerd door enkele bomen, zwarte elsen en essen.
 
Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als bijlage 1 van de bijlagen bij toelichting.

2.4 Strijdigheid geldend bestemmingsplan

Het bestaande gebruik van de als 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde oostelijke deel van het plangebied is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland' uit 2013. De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' staat het gebruik ten behoeve van een bedrijf in de handel en opslag van (straat)stenen niet toe.

3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.5 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.6.

3.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 4.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

3.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.8 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de
hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

3.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 januari 2010 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
3.3.4.1 Wettelijk kader
Met ingang van 1 oktober 2012, is in artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: de Ladder) opgenomen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet vanaf genoemde datum beschreven worden dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Naast voor bestemmingsplannen is deze onderbouwingsplicht van overeenkomstige toepassing voor andere planologische besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken, het uitwerkings- en wijzigingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
 
De twee treden van de Ladder schrijven vooraf geen bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen 'stedelijke ontwikkelingen' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied (BSG): bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
                 
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. In artikel 1.1.1. Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Met de bovengenoemde wijzigingen is voor ‘bestaand stedelijk gebied’ de volgende definitie opgenomen:
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’. 
  
De twee treden van de Ladder schrijven vooraf geen bepaald resultaat voor, omdat het optimale
resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
 
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen 'stedelijke ontwikkelingen' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
• Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
• Bestaand stedelijk gebied (BSG): bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
 
3.3.4.2 Uitwerking
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst
de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe
stedelijke ontwikkeling’. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijf is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van art. 1.1.1 Bro.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Daarbij geldt dat door de recente uitbreiding van het bedrijventerrein Zwarte Water ten zuiden van het plangebied richting de N331, het plangebied nagenoeg geheel omgeven wordt door het bedrijventerrein. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is in 2017 een bestemmingsplan vastgesteld. De agrarische percelen ten noorden en zuiden van het plangebied zijn dan nog slechts als restanten van het voormalige buitengebied aanwezig. In die situatie is het plangebied ruimtelijk gezien onderdeel geworden van het bedrijventerrein en binnen bestaand stedelijk gebied komen te liggen.
 
De initiatiefnemer heeft in het verleden, bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan en het verlenen van de tijdelijke omgevingsvergunning voor de huidige bedrijfsactiviteiten, samen met de gemeente nagegaan of er op bedrijventerreinen geschikte percelen beschikbaar zijn om de bedrijfsactiviteiten binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken. Op bedrijventerreinen in de gemeente Zwartewaterland, bijvoorbeeld het aangerenzende bedrijventerrein Zwarte Water, zijn percelen beschikbaar om de voorgenomen bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Maar door de omvang of ligging zijn deze percelen niet geschikt voor de voorgenomen bedrijfsactiviteiten. Daarnaast geldt dat het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten naar een eventueel beschikbaar en geschikt perceel op een bedrijventerrein om financiele redenen niet haalbaar is. Daarnaast heeft de gemeente Zwartewaterland een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw ten behoeve van de huidige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Een verplaatsing van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten naar een andere locatie, maakt deze vergunning overbodig, terwijl de kosten voor de voorbereiding, aanvraag en het verlenen van de omgevingsvergunning al gemaakt zijn. Tot slot is het bedrijf een lokaal geworteld bedrijf. Op grond van de Omgevingsverordening van Overijssel is uitbreiding van deze bedrijven buiten bestaand stedelijk gebied toegestaan.
3.3.4.3 Conclusie
Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen geschikte bedrijfspercelen beschikbaar voor het verplaatsen van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten. Het verplaatsen van deze activiteiten is daarnaast om financiele redenen niet haalbaar.

3.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van
Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met
een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke
beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel is een Uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit waarbij drie stappen worden onderscheiden. Allereerst moeten ontwikkelingen getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Deze stap stelt de vraag aan de orde OF er wel een opgave is. De generieke beleidskeuzes zijn benoemd in hoofdstuk 7 van de Omgevingsvisie.
De tweede stap is de toets van ontwikkelingen aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze stap stelt de vraag aan de orde WAAR deze opgave een plek zou kunnen krijgen. In hoofdstuk 8 van de Omgevingsvisie Overijssel is de (richtinggevende) betekenis van de aanduidingen op de kaart Ontwikkelingsperspectieven benoemd.
De derde stap is de toets van ontwikkelingen aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde HOE de opgave op een goede wijze kan worden ingepast. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. In hoofdstuk 9 van de Omgevingsvisie en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken is benoemd welke gebiedskenmerken we van provinciaal belang vinden en waarom.
 
Generieke beleidskeuzes (OF)
Het provinciale Uitvoeringsmodel begint met de vraag of er wel een maatschappelijke opgave is op de gekozen locatie. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden (de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking) en gebiedsspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
 
Integraliteit
Het Besluit ruimtelijke ordening eist een integrale afweging van alle betrokken belangen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen. Deze afweging moet inzichtelijk gemaakt worden in de toelichting op bestemmingsplannen. In deze afweging zullen ook de aspecten die samen de duurzaamheid van een ontwikkeling bepalen aan de orde moeten komen.
In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling zo veel mogelijk integraal afgewogen. Daar komen de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling in het gebied, de beleidsmatig relevante aspecten en de van belangzijnde milieu- en omgevingsaspecten aan bod.
   
Toekomstbestendigheid
Volgens de Omgevingsvisie Overijssel (paragraaf 7.1.2) moeten oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. In de Omgevingsverordening (artikel 2.1.4) komt de eis van toekomstbestendigheid terug als een motiveringseis. Deze motiveringseis houdt in dat bij bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in het geding zijn, aannemelijk gemaakt moet worden dat wordt voldaan aan de eis van toekomstbestendigheid.
 
Het plangebied ligt in de Groen Omgeving. Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een lokaal geworteld bedrijf in de Groene Omgeving. Het bedrijf voorziet in een bestaande behoefte, die gezien de groei van het bedrijf ook in de toekomst aanwezig zal zijn.
Het realiseren en in instandhouden van ruimtelijke kwaliteit in de Groene Omgeving is een provinciaal belang, die door de gewenste uitbreiding in het geding kan komen. Om te komen tot een goede ladschappelijke inpassing van het bedrijf is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De realisatie van dit plan is geregeld in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.
 
Concentratie
In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit wordt in artikel 2.1.2 in de verordening het principe van concentratie van stedelijke bebouwing vastgelegd. Dit houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte. Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt in dit verband verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn.
 
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een lokaal geworteld bedrijf, dat sinds enkele decennia op deze plek is gevestigd en voorziet in een lokale behoefte.
 
(Boven)regionale afstemming
In de Omgevingsvisie wordt duidelijk gemaakt waarom (boven)regionale afstemming nodig is als het gaat om de programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt gelegd bij de gemeenten die samen een regionale markt van vraag en aanbod omvatten. De provincie ziet het als haar taak om te zorgen dat het proces van regionale afstemming zodanig vorm krijgt dat daardoor vraag en aanbod in balans is of wordt gebracht. De verplichting tot (boven)regionaal afstemmen van het aanbod voor wonen, werken en voorzieningen is geregeld in enkele specifieke bepalingen in de Omgevingsverordening (artikel 2.2 wonen, 2.3 werklocaties en artikel 2.4 detailhandel).
 
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een lokaal geworteld kleinschalig bedrijf, dat sinds enkele decennia op deze plek is gevestigd en in een lokale behoefte voorziet. Het bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van een nieuw bedrijventerrein dat voorziet in de nieuwvestiging van bedrijvingheid. Het (boven)regionaal afstemmen van de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling is daarmee niet van toepassing.
 
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.
Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.
 
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf in de Groene Omgeving. Hierbij wordt tevens gebruik gemaakt van de bestaande gebouwen en worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Hasselt en grenst aan de oostzijde aan het bedrijventerrein Zwarte Water. Voor dit bedrijventerrein is in 2017 een bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de uitbreiding in westelijke richtting. Het plangebied wordt als gevolg hiervan aan drie zijden, met een kleine buffer ten noorden en zuiden ervan, omgeven door bedrijventerreinen. Door de uitbreiding van het bestaande bedrijf in oostelijke richting, grenzend aan het bestaande bedrijventerrein, is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
 
Hierna wordt ingegaan op andere gebiedsspecifieke beleidskeuzes die relevant zijn voor het plangebied.
 
Weidevogel- en ganzengebied
De provincie besteedt speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt plaats op vrijwillige basis via weidevogelgebiedsplannen. Het plangebied ligt in een ganzengebied.
 
Het plangebied is beperkt van omvang en grenst aan het bestaande bebouwde gebied van Hasselt. In de huidige situatie wordt het plangebied al sinds enkele decennia gebruikt ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. In de nieuwe situatie zal dit gebruik gelijk blijven en worden uitgebreid in oostelijke richting aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Zwarte Water. Gezien de ligging van het plangebied en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden de waarden voor weidevogels en ganzen niet verstoort.
 
Beekdal- en veenweidegebieden
Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is een leidraad van de provincie. Door het voortborduren op die dragende structuren wordt samenhang en karakter versterkt. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan. Herontdekken van de landschappelijke dragers en daarop voortbouwen kan ook het contrast tussen de verschillende landschappelijke ensembles groter maken.
 
Het plangebied ligt in een veenweidegebied met opstrekkende kavels vanaf de Werkerlaan in oostelijke richting en van wisselende breedtes. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande verkavelingsstructuur van het veenweide landschap, waarbij de bestaande slootstructuur in tact wordt gelaten. Ten behoeve van de inpassing van het bedrijf is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De realisatie van dit plan is geregeld in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.
 
Nationale Landschappen
De provincie zet hier in op het koesteren, conserveren, consolideren van -bestaande kwaliteiten en het versterken van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten in ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt in een gebied dat wordt aangemerkt als een Nationaal Landschap.
 
Het plangebied is beperkt van omvang en grenst aan het bestaande bebouwde gebied van Hasselt. In de huidige situatie wordt het plangebied al sinds enkele decennia gebruikt ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. In de nieuwe situatie zal dit gebruik gelijk blijven en worden uitgebreid in oostelijke richting aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Zwarte Water. Ten behoeve van de inpassing van het bedrijf is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De realisatie van dit plan is geregeld in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Gezien de ligging van het plangebied en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden de waarden van het Nationale Landschap niet verstoort.
 
Windenergie
De provincie heeft voor de ontwikkeling van duurzame energie een kaart met zoekgebieden voor windenergie opgezet. Het plangebied valt in een gebied wat aangemerkt is als 'uitsluitingsgebied nationale landschappen'. Het plangebied voorziet in de bouw van windmolens voor het opwekken van windenergie.
          
Ontwikkelingsperspectieven (WAAR) 
Het plangebied ligt op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart in de 'stedelijke omgeving' en ligt in een gebied wat aangemerkt is als 'gepland bedrijventerrein'. Voor de stedelijke omgeving geldt dat het een uitdaging is om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van bedrijfslocaties te vergroten. Dit is in overeenstemming met de voorgenomen ontwikkeling.
       
Gebiedskenmerken
 
Natuurlijke laag
Binnen deze laag ligt het plangebied binnen 'laagveengebieden (in cultuur gebracht)'. In de veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.
 
Het plangebied ligt in een veenweidegebied met opstrekkende kavels vanaf de Werkerlaan in oostelijke richting en van wisselende breedtes. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande verkavelingsstructuur van het veenweide landschap, waarbij de bestaande slootstructuur in tact wordt gelaten. Ten behoeve van de inpassing van het bedrijf is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De realisatie van dit plan is geregeld in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Daarnaast  ligt het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Hasselt en grenst het aan de oostzijde aan het bedrijventerrein Zwarte Water. Voor dit bedrijventerrein is in 2017 een bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de uitbreiding in westelijke richtting. Het open karakter van het gebied in de directe omgeving van het plangebied staat hierdoor al onder druk. Tot slot heeft de voorgenomen ontwikkeling geen invloed op het waterpeil.
 
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied ligt binnen 'laagveenontginning'. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/werkmilieus. Het voorgestelde plan voor het plangebied draagt bij aan het beleefbaar maken van het cultuurhistorische kwaliteiten.
 
Het plangebied ligt in een veenweidegebied met opstrekkende kavels vanaf de Werkerlaan in oostelijke richting en van wisselende breedtes. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande verkavelingsstructuur van het veenweide landschap, waarbij de bestaande slootstructuur in tact wordt gelaten. Ten behoeve van de inpassing van het bedrijf is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, met beplanting van een gebiedseigen karakter. De realisatie van dit plan is geregeld in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Daarnaast  ligt het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Hasselt en grenst het aan de oostzijde aan het bedrijventerrein Zwarte Water. Voor dit bedrijventerrein is in 2017 een bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de uitbreiding in westelijke richtting. Het open karakter van het gebied in de directe omgeving van het plangebied staat hierdoor al onder druk. Als gevolg de ligging van het plangebied en de beperkte omvang van de ontwikkelingen zijn de specifieke cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het laagveenlandschap niet onder druk.
 
Stedelijke laag
Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.
 
Lust- en leisurelaag
Voor het plangebied en omgeving is 'donkerte' van belang. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen en dergelijke en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Ingezet wordt op bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
 
In het plangebied zijn de bedrijfsactiviteiten reeds toegestaan. Bij de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met lichthinder.

3.4.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Om ruimtelijke ontwikkelingen die niet gebonden zijn aan de Groene Omgeving mogelijk te maken, hanteert de provincie de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is van toepassing in de volgende gevallen:
  • Nieuwe verblijfsrecreatieve verblijven en complexen;
  • Uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
  • De bouw van nieuwe woningen;
  • Nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
  • Grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een bestaande locatie voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden. Of een uitbreiding als grootschalig of kleinschalig moet worden aangemerkt, hangt af van de aard van de ontwikkeling en het type landschap waar de ontwikkeling zich voordoet. Kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving worden afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
 
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op een plangebied van beperkte omvang, ligt tegen het bebouwde gebied van Hasselt en wordt aan drie zijden omgeven door andere bedrijventerreinen. De ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor het landschapstype en andere gebiedsspecifieke gebiedskenmerken waarin het plangebied ligt. Deze afweging is in paragraaf 3.4.2 gemaakt. Daarnaast worden de ontwikkelingen zorgvuldig landschappelijke ingepast en wordt deze inpassing geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkelingen zijn daarmee aan te merken als een kleinschalige uitbreiding en valt daarmee buiten het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.4.4 Omgevingverordening

 
3.4.4.1 Algemeen
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat
wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke
beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.4.4.2 Uitwerking
In de Omgevingsverordening worden als gevolg van de ligging van het plangebied regels gesteld ten aanzien van een aantal onderwerpen. Deze worden hierna puntsgewijs beschreven.
 
Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit 
  
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Het Oversticht. Dit is beschreven in paragraaf 2.3 van de toelichting.
 
Glastuinbouw
Het plangebied ligt in een gebied waarvoor een verbod op nieuwvestiging glastuinbouwbedrijven geldt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van een glastuinbouwbedrijf.
 
Verblijfsrecreatie
Het plangebied ligt in een gebied waarvoor een verbod op de bouw van nieuwe recreatiewoningen geldt.  De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van nieuwe recreatiewoningen.
 
Waterveiligheid
Het plangebied ligt in een gebieden met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden). In het kader van de watertoets is een overstromingsrisicoparagraaf opgenomen in paragraaf 4.6 van de toelichting.
 
Windenergie
Het plangebied ligt in een uitsluitingsgebied voor windturbines. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de bouw van nieuwe windturbines.

3.4.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen raken geen provinciale belangen en passen binnen het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Zwartewaterland 2013

Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad de ‘Structuurvisie, tevens woonvisie Zwartewaterland 2013’ vastgesteld. Met de structuurvisie spreekt het gemeentebestuur zich uit over het beoogde beleid voor de komende jaren. De structuurvisie biedt het ruimtelijke kader voor de uitwerking van concrete plannen en projecten. De uitwerking van de structuurvisie vindt plaats door middel van het vaststellen van bestemmingsplannen voor de diverse ontwikkelingslocaties.
 
Werken
De unieke bedrijvigheidstructuur in Zwartewaterland met veel maakindustrie en hiervan afhankelijke sectoren is typerend en bepalend voor de sociaal-economische structuur van de gemeente. De gemeente vindt het daarom cruciaal dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor bedrijven om dit in stand te kunnen houden. De aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is echter nauwelijks mogelijk, omdat er nauwelijks ruimte beschikbaar is vanwege landschappelijke en ecologische waarden. De gemeente wil daarom zo efficiënt mogelijk omgaan met de nog beschikbare bedrijfsgronden. In nauw overleg met het bedrijfsleven wordt er gekeken naar de mogelijkheden om het huidige areaal bedrijventerreinen te transformeren naar moderne bedrijventerreinen.
 
Op het bedrijventerrein van Hasselt vindt momenteel een ingrijpende herstructurering plaats. De gemeente zet, conform rijks- en provinciaal beleid en vanuit landschappelijk oogpunt, in op de toepassing van de SER-ladder bij de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Daarbij wordt eerst nagegaan of er nog ruimte beschikbaar is op de bestaande bedrijventerreinen of dat er door herstructurering ruimte kan worden gecreëerd. Daarbij worden tevens de mogelijkheden onderzocht om de bestaande ruimte intensiever te benutten. Pas wanneer blijkt dat er geen mogelijkheden zijn gaat de gemeente over tot aanleg van nieuw terrein. Parallel hieraan richt de gemeente zich, bij het uitvoeren van de herstructureringsopgave, op kansen voor intensiever ruimtegebruik.
 
Op de volgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de kaart behorend bij de structuurvisie met daarbij de globale ligging van het plangebied.
 
Uitsnede kaart behorend bij structuurvisie Zwartewaterland 2013
     
Het plangebied ligt in een gebied ligt wat aangeduid wordt als toekomstig werkterrein, waarbij de gronden langs de weg net als bij het bestaande bedrijventerrein bedoeld zijn voor groene inpassing van het terrein. De locatie is een bestaande bedrijfslocatie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herstructureringsopgave waarmee de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk verbetert.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen

Het landschapsontwikkelingsplan heeft als doel om de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de regio Zwolle-Zwartewaterland-Kampen te verbeteren. Hierbij is het uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn als die voldoende rekening houden met of bijdragen aan de bijzondere landschappelijke kwaliteiten en kenmerken.
 
Het plangebied ligt in de polder Mastenbroek. Voor dit gebied de volgende randvoorwaarden bij ontwikkelingen opgesteld:
  • Versterken van de wijdsheid, behouden van bijzondere verkaveling.
  • Behouden van terpen en kreken.
  • Versterken van de landbouw en inzetten op recreatief medegebruik (over water en wegen).
  • Versterken van erfbeplanting.
  • Behouden van de bruggen.
  • Ontwikkelen van natuur lang weteringen en sloten en langs de randen van de polder.
  • Ontwikkelen van halfnatuurlijke graslandvegetaties en weidevogelgebied.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsactiviteiten, deze is beschreven in paragraaf 2.3 van de toelichting. Ingezet wordt op het versterken van belijning van de verkaveling door middel van de aanplant van bomen. Het versterken van erfbeplanting vindt plaats door middel van een streekeigen erfbosje en de aanplant van wilgen en haagbeuken. Tevens zal langs de randen van de sloten die langs het plangebied lopen een 'groene' grasberm/talud worden gerealiseerd.

3.5.3 Stadsrandvisie Hasselt

De historische ontwikkeling van de Hanzestad Hasselt heeft geleid tot een aantal zelfstandige
ruimtelijke gebieden met elk een stadsrand. Het stadshart, rivier en dijken, omliggend landschap,
20e-eeuwse woongebieden, recreatie en bedrijven vormen nu niet één ruimtelijk geheel met
daaromheen één stadsrand, maar vormen een vlechtwerk van gebieden en randen die het
historische centrum aan het zicht onttrekt.
De opgave voor de Stadsrandvisie Hasselt is om de barrièrewerking van de stadsranden en
infrastructuur te veranderen in verbindingen, waardoor de verschillende gebieden elkaar weer meer
betekenis en belevingswaarde kunnen geven.
 
Het plangebied ligt in deelgebied 4 Mastenbroeker Polder. Op deze plek bestaat er een contrast tussen de rand van het bedrijventerrein en het open laagveenlandschap van de polder. Vanaf de N331 is dit contrast goed zichtbaar. De voorgenomen ontwikkeling past met name door de landschappelijke inpassing binnen uitgangspunten van de Stadsrandvisie.

3.5.4 Groenbeleidsplan 2019 - 2029

Het beleid van de gemeente ten aanzien van de groenstructuur is vastgelegd in het Groenbeleidsplan 2019 - 2029. In dit Groenbeleidsplan zijn de visie en het beleid van de gemeente Zwartewaterland verwoord voor het openbaar groen in de kernen Genemuiden, Hasselt, Zwartsluis en Kamperzeedijk. De groenvisie en het groenbeleid zijn samenvattend aan onderstaande opgaven gekoppeld.
  • Groene raamwerk beschermen, versterken en ontwikkelen;
  • Cultuurhistorie zichtbaar maken;
  • Biodiversiteit en klimaatadaptief handelen vergroten;
  • Belevingswaarde van groen vergroten;
  • Betrokkenheid van inwoners en bedrijven bij groen vergroten.
Door de landschappelijke inpassing van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf wordt vooral ingestoken op het punt van biodiversiteit en klimaatadeptatie.

3.5.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het ruimtelijke beleid van de gemeente Zwartewaterland.

3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De aspecten X zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

4.2 Bodem

 

4.2.1 Vooronderzoek

Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie: het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. Het terrein is hiertoe volledig verhard. Dit gebruik stelt geen eisen specifieke hoge kwaliteitseisen aan de bodemkwaliteit. Om deze reden is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek met als doel de milieuhygienische kwaliteit van de bodem vast te stellen niet noodzakelijk.

4.2.2 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Verkeer

Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie: het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. De vaststelling van dit bestemmingsplan leidt mede door de beperkte openingstijden van het bedrijf niet in zeer beperkte mate tot een toename van de verkeersaantrekkende werking. Het plangebied wordt ontsloten via de ventweg langs de N331. In het noorden sluit de ventweg aan op de Randweg en in het zuiden door middel van de rotonde op de N331. De zeer beperkte toename van het verkeer leidt niet tot het ontstaan van knelpunten op de ontsluitingswegen van het plangebied.
4.3.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.2 Parkeren

Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie: het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. Ten opzichte van de huidige planologisch toegestane situatie neemt daartoe de omvang van het bedrijf toe. Als gevolg van de beperkte openingstijden van het bedrijf zal de parkeerbehoefte van het bedrijf niet of in zeer beperkte mate toenemen.
 
Niettemin dient de eigenaar van het plangebied te voorzien in parkeergelegenheid voor bezoekers op eigen terrein. In het landschappelijke inpassingsplan zijn ter hoogte van de ingang tot het bedrijf in elk geval 9 parkeerplaatsen ingetekend. Dit aantal parkeerplaatsen voldoet aan de gangbare parkeerbehoefte van het bedrijf. In het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar, om in situaties waarbij het aantal bezoekers groter is dan het aantal beschikbare parkeerplaatsen, plekken aan te wijzen waar kan worden geparkeerd, zodat het parkeren van auto's langs de Werkerlaan niet noodzakelijk is.
4.3.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

4.4.1 Beoordelingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
 
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.

4.4.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie: het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen. De steenhandel/-opslag is zelf geen geluidgevoelige bestemming voor wegverkeerslawaai in de zin van de Wet geluidhinder, waardoor geen beoordeling van het wegverkeerslawaai hoeft plaats te vinden. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
 
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen in de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein Zwarte Water, maar het perceel maakt zelf geen onderdeel uit van het geluidgezoneerde industrieterrein (zie afbeelding 3). De steenhandel/-opslag is geen geluidgevoelige bestemming, zodat de geluidbelasting als gevolg van industrielawaai (interne werking) niet hoeft te worden beoordeeld.
Voor de externe werking van het door de steenhandel/-opslag geproduceerde geluid, zijn de geluidnormen van het Activiteitenbesluit van toepassing. Er bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen in de nabijheid van de inrichting en deze zijn ook planologisch niet mogelijk. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat aan de norm van 50 dB wordt voldaan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

4.5.2 Onderzoek

Externe werking effecten van het plan
Als gevolg van het uitbreiden van de steenhandel/-opslag zal er een geringe toename zijn van emissies van fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofoxiden (NOx) als gevolg van wegverkeersemissies. Het is voldoende aannemelijk dat er geen toename zal zijn van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 van meer dan 1,2 µg/m3, zodat er sprake is van een ‘niet in betekenende mate’ verslechtering van de luchtkwaliteit in de zin van de Wet milieubeheer. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
 
Interne werking luchtkwaliteit op het plan
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) van het RIVM blijkt dat er ter hoogte van het plan in het jaar 2020 stikstofdioxide (NO2) concentraties worden verwacht van circa 12,0 µg/m3 als jaargemiddelde en fijn stof concentraties van 16,0 (PM10) en 10,1 (PM2,5) µg/m3 als jaargemiddelde.
 
Hiermee wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer van 40 µg/m3 als jaargemiddelde voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5.
De concentraties voldoen tevens aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) van 40 µg/m3 als jaargemiddelde voor NO2 en 20 µg/m3 als jaargemiddelde voor PM10. Aan de WHO-advieswaarde van 10 µg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5 wordt (nog) net niet voldaan. Voor de periode richting 2030 wordt nog een verdere verbetering van de luchtkwaliteit verwacht: de jaargemiddelde concentratie PM2,5 zal in dat jaar circa 7,6 µg/m3 bedragen, waarmee aan de WHO-advieswaarde wordt voldaan.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Beoordelingskader

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden gekeken of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

4.6.2 Onderzoek

De in het plangebied gevestigde steenhandel/-opslag is geen geurgevoelige bestemming op basis van de Wet geurhinder en veehouderij, zodat er geen beoordeling op grond van deze wet hoeft plaats te vinden.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘geur’ geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
 
Relevant beleid
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het
deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.
  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap probeert niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook wi het van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.
Invloed op de waterhuishouding
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie: het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf in de handel en opslag van (straat)stenen. Daarmee wordt niet voorzien in de bouw van meer dan 10 wooneenheden en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m², doordat de uitbreiding van het bedrijf al was toegstaan middels een tijdelijke vergunning. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
 
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
 
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 á 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
 
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het waterschap. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken.
 
Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de watergangen in beheer van het waterschap (een 'hoofdwatergang' aan de westzijde en een 'watergang' aan de zuidzijde van het plangebied) dient een Watervergunning aangevraagd te worden. Voor het dempen van watergangen (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap. 
 
Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
  • Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
 
Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:
  • voorkomen en hergebruik van afvalwater;
  • voorzieningen moeten voldoen aan best bestaande techniek (bbt);
  • de restlozing kan worden getoetst aan de effecten op het ontvangend oppervlaktewater (emissie / immissietoets).
  • Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).
Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.   
Het plan bevat geen rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel niet toe.
 
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
Watertoetsproces
Via www.dewatertoets.nl is het waterschap geinformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het resultaat van de watertoets is in bijlage 1 en heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
 
Overstromingsrisicoparagraaf
Op de Risicokaart van de provincie is aangegeven dat het plangebied in zijn geheel in een overstromingsgebied ligt. Het ligt ten zuidwesten van het Zwarte Water binnen het dijkringgebied 10 Mastenbroek.
 
Risicokaart overstromingsgebied
 
Het plangebied valt in een gebied waar de overstromingsdiepte 0,2 - 0,5 meter kan zijn. De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van < 1:10.000 jaar. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden. 
Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
 
Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:
  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijvoorbeeld materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijvoorbeeld generator en dergelijke) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

4.7.1 Beoordelingskader

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

4.7.2 Digitale watertoets

Via www.dewatertoets.nl is het waterschap geinformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het resultaat van de watertoets is in bijlage 1 en heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. 

4.7.3 Relevant beleid

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het
deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.
  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap probeert niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook wi het van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

4.7.4 Waterparagraaf

Uitgangspuntennotitie
Op grond van de digitale watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie ten behoeve van dit bestemmingsplan opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie bevat een beschrijving van de volgende onderdelen:
  • de bestaande waterhuishouding van het plangebied;
  • concrete uitgangspunten voor het plan op basis waarvan de waterhuishouding wordt geregeld;
  • informatie over het vervolg van de watertoets en de uiteindelijke beoordeling van het waterschap in het kader van de watertoets.
Voorgenomen ontwikkeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de uitbreiding van een bedrijf in de handel in en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen met circa 3.000 m². Deze uitbreiding bestaat geheel uitverharding wordt gebruikt ten behoeve van de opslag van bestratingsmaterialen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen neemt het oppervlakte aan verhardingen toe met 3.000 m².
 
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het plangebied liggen primaire en secundaire watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van
-1,1 m. NAP. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
 
Overzicht van de bestaand waterhuishouding rondom het plangebied (bron: waterschap Drents-Overijsselse Delta).
 
Concrete uitgangspunten nieuwe situatie
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien niet in het dempen, verleggen of graven van primaire of secundaire watergangen die onderdeel zijn van het watersysteem.
 
Op de Risicokaart van de provincie is aangegeven dat het plangebied in zijn geheel in een overstromingsgebied ligt. Het ligt ten zuidwesten van het Zwarte Water binnen het dijkringgebied 10 Mastenbroek.
 
Risicokaart overstromingsgebied
 
Het plangebied valt in een gebied waar de overstromingsdiepte 0,2 - 0,5 meter kan zijn. De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van < 1:10.000 jaar. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden. 
Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
 
Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:
  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijvoorbeeld materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijvoorbeeld generator en dergelijke) verhoogd of op eerste verdieping situeren.
Omdat de sprake is van een toename van het verharde oppervlak groter dan 1.500 m² (het verharde oppervlak neemt toe met 3.000 m²) dient er watercompensatie gerealiseerd te worden. In de noordoostelijke hoek van het plangebied is hiertoe een deel als groen bestemd. Dit deel van het terrein heeft een oppervlakte van ruime 1.950 m² en biedt daarmee voldoende ruimte om 10% van het nieuwe verharde oppervlak te compenseren en het afstromende hemelwater te infiltreren in de grond. De verharding op het terrein is zo ontworpen dat het hemelwater dit terreindeel afstroomt. In situaties waarbij deze oplossing niet meer voldoet kan het hemelwater afstromen naar de om het plangebied liggende primaire en secundaire watergangen. Deze watergangen staan in verbinding met een bergingsvijver die op circa 50 meter ten noorden van het plangebied ligt.
 
In normale situaties infiltreert het hemelwater in de groenzone ten noordoosten van de verharding en vindt geen lozing van overtollig hemelwater op de omliggende primaire en secundaire watergangen plaats. In uitzonderlijke gevallen zal het hemelwater afstromen op het oppervlaktewater. In dat geval mag alleen schoon hemelwater direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. 
 
De afvoer van afvalwater van het bedrijfsgebouw vindt plaats via het gemeentelijke rioolstelsel. Verder leiden de voorgenomen ontwikkelingen niet tot externe werking op de waterhuishouding in de directe omgeving.

4.7.5 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Beoordelingskader

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

4.8.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming

Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
 
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
 
Onderzoek
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van het circa 800 meter ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. Gezien de aard en de omvang heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het natura 2000-gebied. Daarnaast is er een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstof depositie van de aanlegfase en de gebruiksfase als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen op het Natura 2000-gebied te bepalen. Uit de bereking blijkt dat er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op het natura 2000-gebied. De AERIUS-berekening is als bijlage 2 van de bijlagen bij toelichting opgenomen.

4.8.3 Beschermde flora en fauna

Het plangebied is in de huidige situatie geheel in gebruik ten behoeve van het bedrijf, hiervoor is het geheel verhard. In het plangebied worden op basis van de terreinkenmerken geen beschermde plant- en diersoorten verwacht. Ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan is niet noodzakelijk bomen te kappen. In het plangebied is geen sprake van vliegrotes of fourageergebied van vleermuizen.
Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties zoals Huismus, uilen en roofvogels zijn niet aangetroffen en/of te verwachten binnen de invloedsfeer van de plannen. Geschikte nestlocaties ontbreken.

4.8.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

4.9.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
4.9.1.2 Onderzoek
Voor de gemeente Zwartewaterland is de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart Zwartewaterland opgesteld. Het plangebied heeft een een archeologische verwachtingswaarde van 10%. Op basis van de gemeentelijke erfgoedverordening geldt in dit geval dat bij een lage verwachting geen archeologisch onderzoek nodig is.
 
Uitsnede Archeologische Waardenkaart Zwartewaterland
4.9.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9.2 Cultuurhistorie

4.9.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en omgeving. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.
4.9.2.2 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

4.10.1 Beoordelingskader

Voor de toets milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG brochure wordt een richtafstandenlijst gegeven voor milieubelastende activiteiten met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieucategorie. Daarbij worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen.
Tevens wordt in deze lijst een index gegeven voor aspecten verkeer, visueel, bodem en lucht. Wanneer woningen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG paragraaf 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden.

4.10.2 Onderzoek

Interne werking op het plan
De steenhandel/-opslag is geen gevoelige of kwetsbare bestemming voor geluid, geur of externe veiligheid, zodat de interne werking niet hoeft te worden beoordeeld.
 
Externe werking van het plan
De activiteiten van de steenhandel/-opslag zijn conform de richtafstandenlijst bijlage 1 van de VNG-brochure te scharen onder SBI-2008-code 4752: “Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten”, met milieucategorie 2 en bijbehorende richtafstanden tot een rustige woonomgeving van 0 meter voor geur, 0 meter voor stof, 30 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar.
 
Er zijn geen woningen of andere gevoelige bestemmingen aanwezig binnen de genoemde richtafstanden, zodat aan de richtafstanden wordt voldaan.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
 
Externe Veiligheidsbeleid Gemeente Zwartewaterland
De gemeente Zwartewaterland wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente in november 2013 het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.
 
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Zwartewaterland aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR) te overwegen.
 
De gemeente Zwartewaterland streeft naar een verantwoord evenwicht tussen de risico’s en de behoefte aan activiteiten die de risico’s veroorzaken. Dit streven is gebaseerd op de overtuiging dat de veiligheidsrisico’s een onderdeel zijn van het maatschappelijke verkeer. De gemeente kan daarbij niet op alle gevaarlijke activiteiten direct invloed uitoefenen. Deze verantwoordelijkheid ligt ook bij de gebruiker of eigenaar en bij de provinciale- en rijksoverheid. Dit laat onverlet dat de gemeente wel een verantwoordelijkheid heeft om veiligheidsrisico’s te minimaliseren en beheersbaar te maken door grenzen te stellen en deze te handhaven. Op het gebied van externe veiligheid wil de gemeente Zwartewaterland dit bereiken door het hanteren van beleidsregels.
 
In het plangebied bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten voor externe veiligheid. Voor de volledigheid is het plan getoetst aan de EV-signaleringskaart (zie onderstaande afbeelding).
 
Uitsnede EV-signaleringskaart.

4.11.2 Plaatsgebonden risico

Het plangebied is niet gelegen binnen een aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico PR10-6 van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroutes voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 

4.11.3 Groepsrisico

Het plangebied is bovendien niet gelegen binnen een invloedsgebied van Bevi inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen waarvoor een verantwoording van het groepsrisico is vereist.

4.11.4 Externe werking

In paragraaf 3 is beschreven dat voor de steenhandel/-opslag rekening dient te worden gehouden met een richtafstand van 10 meter voor gevaar. Binnen deze afstand zijn geen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig.

4.11.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘externe veiligheid’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.13 Besluit Milieu-effectrapportage

4.13.1 Beoordelingskader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D
van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten). In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de
drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de
oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de
activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-
beoordeling gehanteerd.

4.13.2 Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het realiseren van woningen is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de
volgende activiteit opgenomen: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.’ (D 11.2).
 
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht.
Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2.000 woningen of meer) wordt
vergeleken met de omvang van voorliggende ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een
wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
 
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

4.13.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan 'Werkerlaan 4, Hasselt' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de uitbreiding van bestaande bedrijfsactiviteiten in oostelijke richting mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
De bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 5: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 6: in de algemene bouwregels zijn regels opgenmen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en, indien van toepassing, laad- en losvoorzieningen;
  • artikel 7: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 8: in het plangebied is een gebiedsaanduidingen opgenomen. In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen voor deze gebiedsaanduiding;
  • artikel 9: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 10: bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in de algemene procedureregels een procedure voorgeschreven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 11 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

5.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan is de enkelbestemming 'Bedrijf - Steenhandel en -opslag' opgenomen. Deze bestemming voorziet in het voeren van een bedrijf in de handel en opslag van stenen, verhardingen en bestratingsmaterialen met daarbij behorende bebouwing, erven en terreinen. Bebouwing is enkel toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwen van een bedrijfswoning is expliciet uitgesloten in de regels van deze bestemming.
 
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het terrein is rondom de bedrijfsbestemming de enkelbestemming 'Groen' opgenomen. Om te borgen dat de maatregelen uit het landschappelijke inpassingsplan worden gerealiseerd, is het gebruik van gronden en gebouwen gekoppeld aan de aanleg van de in het inpassingsplan opgenomen maatregelen. Het landschappelijke inpassingsplan is daartoe als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen.

6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

7.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen, zodat eenieder de mogelijkheid had een zienswijze in te dienen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingebracht.