direct naar inhoud van Regels
Plan: Tag West fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0076-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Tag West fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.1896.BP0076-VS01 van de gemeente Zwartewaterland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe

verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in

architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 aaneengebouwde woningen

drie of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd.

1.7 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.8 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.9 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden

bebouwd.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.13 bedrijf aan huis

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijke bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.16 bestaand

bij bouwwerken of afstanden: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het plan als ontwerp; bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwvolume

het geheel van aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.29 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.34 druiplijn

de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks verticaal gevelvlak.

1.35 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient ook sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen;

1.36 erf

de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw.

1.37 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.38 garagebox

een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig.

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen.

1.41 halfvrijstaande of twee-onder-één-kap woning

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.42 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 huishouden

een meerderjarige persoon die woont in een woning, of een groep van personen van wie er ten minste één meerderjarig is, die een duurzaam gezamenlijke huishouding voeren in een woning.

1.44 kampeermiddel
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  • c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.45 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.47 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.48 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.49 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.50 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.51 parkeerschuur

een gebouwde parkeervoorziening, met het uiterlijk van een schuur.

1.52 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.53 prostitutie

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

1.54 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.55 raamprostitutie

het etaleren van prostituees achter vensters, gericht op de openbare weg, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie.

1.56 seksinrichting

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.57 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst,

gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.

1.58 trapveldje

verharde speelvoorziening met hek- of kooiconstructie bedoeld voor het beoefenen van een balspel.

1.59 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.61 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.62 vrijstaande woning

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd.

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals oevers alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

1.64 wonen

het gehuisvest zijn in een woning.

1.65 woning

een samenhangend complex van ruimten bestemd en geschikt voor de huisvesting van één huishouden.

1.66 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

Vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/ de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De breedte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.4 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%)
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen met een openbaar karakter, waaronder begrepen bermen, oevers, boombeplanting en plantsoenen;
  • b. paden en verhardingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen de aanbreng van een oever ter plaatse van de aanduiding 'oever';
  • e. kunstwerken;

met daarbijbehorende:

  • f. waterberging ter plaats van de functieaanduiding ‘waterberging’;
  • g. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de

afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid en brandveiligheid;
  • parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor:

  • a. het gebruik van de voor 'Groen' aangewezen gronden voor parkeren;
  • b. aanpassing van het wegprofiel.

Artikel 4 Groen - Park

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. park met daarbij behorende groenvoorzieningen;
  • b. plantsoenen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. paden en verhardingen;
  • e. kunstwerken;
  • f. water;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen de aanbreng van een oever ter plaatse van de aanduiding 'oever';
  • h. overige waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. andere-werken.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen - Park' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;

met daarbijbehorende:

  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. groenstroken;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. kruisingen met water; waaronder bruggen;
  • g. dammen;
  • h. duikers.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen, waterwegen en/of vijvers;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishouding;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen de aanbreng van een oever ter plaatse van de aanduiding 'oever';
  • e. steigers;
  • f. kunstwerken;

met daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • h. andere-werken; met daaraan ondergeschikt:
  • i. kruisingen met wegen; waaronder bruggen;
  • j. dammen;
  • k. duikers.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. de uitoefening van een beroep aan huis;
  • d. wegen, straten, en paden, met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie; wegen sluiten haaks op elkaar aan;
  • e. voet- en rijwielpaden;
  • f. parkeervoorzieningen.
  • g. straatmeubilair, waaronder kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;

7.2.1 Voorwaardelijke verplichting afvoeren hemelwater

Het gebruik van de gronden met de bestemming 'Woongebied' ten behoeve van de functie wonen is uitsluitend toegestaan indien de volgende principes ten behoeve van het afvoeren van hemelwater worden aangehouden:

  • a. het regenwater van het bouwperceel en de op het bouwperceel aangebrachte bebouwing dient bovengronds naar de erfgrens van de openbare ruimte te worden afgevoerd;
  • b. tenminste 30% van het bouwperceel dient te worden ingericht met onverharde groenvoorzieningen, waarbij het regenwater door de bodem van het bouwperceel kan worden opgenomen.

7.2.2 Woningen algemeen

Voor woningen gelden de volgende regels:

  • a. er worden ten hoogste 240 woningen gebouwd;
  • b. woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. de voorgevel van woningen wordt in of op een afstand van ten hoogste 3m van de naar de openbare weg gekeerde bouwvlakgrens gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal woningen ten hoogste het aangeduide aantal;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' worden uitsluitend halfvrijstaande of twee-onder-één-kap woningen gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden uitsluitend aaneengebouwde woningen gebouwd;
  • h. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen ten hoogste 40%;
    • 2. bij twee aaneengebouwde woningen ten hoogste 50%;
    • 3. bij drie of meer aaneengebouwde woningen ten hoogste 60%;
  • i. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6,60 m en de bouwhoogte ten hoogste 13,20 m;
  • j. de dakhelling bedraagt tenminste 15°.

7.2.3 Woningen langs de dijk en langs de Tagsloot

Op bouwvolumes ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tagsloot en dijk' zijn de bepalingen van lid 7.2.2 van toepassing met de volgende wijzigingen:

  • a. in afwijking van 7.2.2 onder i bedraagt de goothoogte ten hoogste 3,30 meter;
  • b. in het gevelvlak is een druiplijn toegestaan op ten hoogste 6,60 m boven het peil;
  • c. het is toegestaan om van een bouwvolume:
    • 1. òf de dakgoot binnen het dakvlak over ten hoogste 40% van de lengte van de gevel te verschuiven in de richting van de nok tot een bouwhoogte van maximaal 6,60 m boven het peil;
    • 2. òf de dakgoot, uitgezonderd ter plekke van de kopgevels, binnen het dakvlak over ten hoogste 70% van de lengte van de gevel te verschuiven in de richting van de nok tot een bouwhoogte van maximaal 6,60 m boven het peil.

7.2.4 Woningen rietkamer

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rietkamer' zijn de bepalingen van lid 7.2.2 van toepassing met de volgende wijzigingen:

  • a. in afwijking van lid 7.2.2 onder i hebben vrijstaande woningen en twee aaneengebouwde woningen een goothoogte van ten hoogste 3,30 m;
  • b. in het gevelvlak een druiplijn toegestaan op ten hoogste 6,60 m boven het peil;
  • c. het toegestaan om van een bouwvolume:
    • 1. òf de dakgoot binnen het dakvlak over ten hoogste 40% van de lengte van de gevel in de richting van de nok te verschuiven tot een hoogte van maximaal 6,60 m boven het peil;
    • 2. òf de dakgoot, uitgezonderd ter plekke van de kopgevels, binnen het dakvlak over ten hoogste 70% van de lengte van de gevel in de richting van de nok te verschuiven tot een hoogte van maximaal 6,60 m boven het peil;
  • d. ten hoogste drie vrijstaande woningen hebben een goot- en nokhoogte van ten hoogste 9,90 m respectievelijk 13,20 meter.

7.2.5 Woningen elzenkamer

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - elzenkamer' zijn de bepalingen van

lid 7.2.2 van toepassing met de volgende wijzigingen:

  • a. ten hoogste twee vrijstaande woningen hebben een goot- en nokhoogte van ten hoogste 9,90 m respectievelijk 13,20 meter.

7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevel(s) van de woning en het verlengde daarvan bedraagt niet minder dan 3 m;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dat het op grond van 7.2.2 onder j van toepassing zijnde bebouwingspercentage toestaat;
  • d. de goot- en nokhoogte van een aanbouw, een uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,30 m respectievelijk 5,50 m met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,40 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en nokhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt niet meer dan 3,30 m respectievelijk 5,50 m.

7.2.7 Parkeerschuren

Voor parkeerschuren gelden de volgende regels:

  • a. een parkeerschuur is toegestaan voor collectieve parkeerplaatsen;
  • b. de goothoogte en nokhoogte bedragen niet meer dan 2,65 m respectievelijk 7 m;
  • c. de gevels van een parkeerschuur lopen evenwijdig aan of staan haaks op de voorgevellijnen van de omringende woningen.

7.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. op bouwpercelen:
    • 1. indien het voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m.
  • e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder h en 7.2.6 onder a, indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het aangeduide woningtype als bedoeld in lid 7.2.2 onder e, f en g, ter realisatie van een ander woningtype. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning kan ook worden afgeweken van de situering, grootte, vorm en/of aantal van bouwvlakken, voor zover dit plaatsvindt binnen de bestemming. De omgevingsvergunning wordt veleend indien: 
    • 1. de aanvrager met een marktonderzoek aantoont dat door gewijzigde marktomstandigheden aan het bestemde woningtype geen behoefte bestaat en wel behoefte bestaat aan het woningtype waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd; 
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
      • een goede woonsituatie; 
      • de verkeersveiligheid; 
      • de sociale veiligheid; 
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; 
    • 3. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 12.2;
    • 4. het maximum aantal als bedoeld in lid 7.2.2 onder a niet zal worden overschreden; en 
    • 5. niet meer dan 15% procent wordt afgeweken van de bij dit plan voorziene verdeling in de woningtypologie, zijnde: 
      • vrijstaande woningen: 6; 
      • twee aaneengebouwde woningen: 12; 
      • drie of meer aaneengebouwde woningen: 18. 
    • 6. de bevoegdheid tot afwijken meer dan 1 keer mag worden toegepast, met dien verstande het de aantallen in sub 5 als het totale maximum geldt om af te mogen afwijken.
7.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf.

7.5.2 Beroep aan huis

Ten aanzien van een beroep aan huis gelden de volgende specifiek gebruiksregels:

  • a. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 1/3 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijgebouwen beslaan met een maximum van 100 m2;
  • b. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • d. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • e. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
  • g. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
  • h. reclame- en naamborden worden getoetst in het kader van de welstand;
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in 7.5.1 en 7.5.2 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis onder de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. activiteiten die vergunningplichting zijn in het kader van de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  • d. het bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel; detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • e. de voor de bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 1/3 van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijgebouwen beslaan met een maximum van 100 m2;
  • f. reclame- en naamborden worden getoetst in het kader van de welstand.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen;
  • b. aanleg en verbetering van waterkeringen;
  • c. het beheer en het onderhoud van de waterkeringen;
  • d. wegen en paden.
8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de basisbestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

  • a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ini8.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. afwijken kan slechts voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • b. voordat een besluit tot afwijken wordt genomen hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.
8.5 Specifieke procedureregels
  • a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
9.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

9.3 Ondergronds bouwen
  • a. het is verboden om gebouwen te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met uitzondering van kruipruimtes en fundering en kleine kelders met een maximum hoogte van 3 m en maximum oppervlak van 20 m2;
  • b. Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod bedoeld als in lid a mits:
    • 1. er niet dieper dan 4 m beneden peil wordt gebouwd;
    • 2. er toestemming is gegeven door de provincie Overijssel indien sprake is van permanente grondwaterstandverlaging;
    • 3. de bouwregels die gelden voor de bovengrondse bebouwing ten aanzien van situering, maximum bebouwingspercentage en maximum oppervlakte bijgebouwen/aan- en uitbouwen, daarbij in acht worden genomen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruiksverbod (onbebouwd)

Onder verboden gebruik wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vlieg- en vaartuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. als locatie voor het uitoefenen van straatprostitutie.

10.2 Gebruiksverbod (bebouwd)

Onder verboden gebruik wordt in elk geval begrepen het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van de bestemming detailhandel. Niettemin is de verkoop toegestaan van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning; van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid tot het afwijken van regels

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor nutsvoorzieningen waarbij het oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m2 bedraagt en de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 4 m bedraagt;
  • b. het in geringe mate, doch met niet meer dan 2,50 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen
11.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken van regels

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

12.2 Parkeernormen
12.2.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en waarbij de in aanvulling hierop de in navolgende tabel genoemde parkeernormen gelden voor parkeerplaatsen in de openbare ruimte:
Woningtype   Parkeernorm (per woning)  
rijwoning   2  
hoekwoning   2 (of 1 indien 1 pp op het kavel)  
twee-onder-een-kap   1 indien (indien 1 pp op het kavel)  
vrijstaand   0 (indien 2 pp op het kavel)  

  • c. Indien de vastgelegde parkeernormen gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • d. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten minimaal 2,50 m bij 5 m en maximaal 3,25 m bij 6 m bedragen;
    • 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - minimaal 3,50 m bij 5 m bedragen;
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het afwijken uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Tag West fase 2' van de gemeente Zwartewaterland.