direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Roskam en Klaver
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0072-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Westeinde 13a en Westeinde 15 in Zwartsluis, het voormalige bedrijventerrein van zeevisgroothandel Roskam en Klaver, is een plan ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. De initiatiefnemers zijn voornemens om de bestaande bebouwing te slopen, zodat ruimte ontstaat voor de ontwikkeling van 13 appartementen en maximaal 9 vrijstaande woningen waarbij de mogelijkheid wordt gegeven om van twee vrijstaande woningen maximaal 4 twee-onder-1 kap woningen te maken. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden dit niet toelaat. Door het ontbreken van relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Zwartsluis en bestaat uit het bedrijfsperceel ter plaatse van Westeinde 13a en het woonperceel Westeinde 15. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Zwartsluis, sectie D, perceelnummers 3995 en 3997. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart met kadastrale begrenzingen weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing komt overeen met de kadastrale begrenzing. Zie onderstaande figuur voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen binnen de beheersverordening ‘Bedrijventerreinen Zwartewaterland’, vastgesteld door de gemeente op 06-06-2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede beheersverordening 'Bedrijventerrein Zwartsluis' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied behorende bij Westeinde 13a is de bestemming 'Bedrijf' toegekend met een bouwvlak, de maatvoering maximale bouwhoogte van gedeeltelijk 7 meter en 6 meter, en een maximum bebouwingspercentage van 70%. Daarnaast bestaat de aanduiding 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor bestaande bedrijven. Daarnaast heeft de toegang tot het perceel de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

Aan het plangebied behorende bij Westeinde 15 is de bestemming 'Wonen' toegekend met een bouwvlak, de maatvoering maximum goothoogte 4 meter, maximum bouwhoogte 6 meter en op het zuidelijke deel van het perceel de aanduiding 'Waterstaat - Waterkering'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor reguliere woningen. Het zuidelijke deel van het kadastrale perceel heeft de bestemming 'Water'.

Een gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de voorgenomen herontwikkeling te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Herontwikkeling Roskam en Klaver' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1896.BP0072-VO01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het westelijke deel van de kern Zwartsluis. De nabije omgeving kenmerkt zich met name door woonfuncties en bedrijfsfuncties. Het plangebied wordt globaal begrenst door een groensingel aan de westzijde, de weg Westeinde aan de noordzijde, het water De Whaa aan de oostzijde en de provinciale weg aan de zuidzijde. In onderstaand figuur is een luchtfoto opgenomen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto met de kadastrale grenzen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied betreft het voormalige bedrijventerrein van de zeevisgroothandel Roskam en Klaver. Momenteel worden de opstallen gebruikt voor opslag ten behoeve van het bedrijf wat momenteel ter plaatse gevestigd is. Ten zuiden van het bedrijfsterrein is een woonperceel aanwezig. Onderstaand zijn enkele foto's van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0005.png"

Figuur 2.2: Westeinde 15 Zwartsluis (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0006.png"

Figuur 2.3: Westeinde 13a Zwartsluis (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Voorliggend bestemmingsplan voorziet derhalve in de realisatie van 13 appartementen en 9 vrijstaande woningen waarvan twee vrijstaande woningen omgezet kunnen worden naar maximaal 4 twee-onder-1-kap woningen. Dit heeft initiatiefnemer doorvertaald naar twee verschillende situatietekeningen die als bijlage 1 en 2 in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen, waar in figuur 2.4 en 2.5 fragmenten van zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0007.png"

Figuur 2.4: Fragment situatietekening variant 1, 13 appartementen & 9 vrijstaande woningen (bron: bdg architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0008.png"

Figuur 2.5: Fragment situatietekening 2, 13 appartementen, 7 vrijstaande woningen en 4 tweekappers (bron: bdg architecten).

Hoe de grondgebonden woningen en het appartementengebouw eruit komen te zien, is momenteel nog niet bekend. Wel is bekend hoe het plangebied verdeeld zal worden. Zoals in figuur 2.4 en 2.5 te zien is, wordt er een ontsluitingspad gerealiseerd die vanaf het Westeinde door het plangebied naar het zuiden loopt. Rondom deze weg zullen hier en daar bomen en andere beplanting worden geplant, teneinde te zorgen voor een aantrekkelijke ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied. Aan beide kanten van het ontsluitingspad zullen grondgebonden woningen worden gesitueerd achter verspringende rooilijn. Op eigen terrein zal ruimte zijn voor het parkeren van auto's. Het appartementengebouw wordt op het zuidelijke deel van het plangebied gesitueerd met daarnaast een parkeerterrein voor de bewoners van het appartementengebouw.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van de huidige bebouwing aan de Westeinde 13-15 en in de realisatie van nieuwbouw in de vorm van 13 appartementen en 9 vrijstaande woningen, waarbij twee vrijstaande woningen omgezet kunnen worden naar maximaal 4 twee-onder-1-kap woningen. Zoals hierboven is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In paragraaf 3.2 wordt het initiatief getoetst aan het provinciale beleid. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorend groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden’.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt:

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit een uitspraak van de ABRvS op 16 september 2015 blijkt dat bij een ontwikkeling van 11 woningen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 Bro (ABRvS 16 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2921). Uit een ander uitspraak van de ABRvS op 25 maart 2015 blijkt dat bij een ontwikkeling van 12 woningen wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 Bro (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er minder dan 12 woningen worden ontwikkeld.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 13 appartementen en 9 vrijstaande woningen waarbij de mogelijkheid gegeven wordt om van maximaal twee vrijstaande woningen 4 twee-onder-1-kap-woningen te maken. Bij een volledige planologische maakt onderhavig bestemmingsplan dus 24 woonfuncties mogelijk. Hieruit volgt de conclusie dat met dit totaal aantal te realiseren woonfuncties sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 Bro.

Een stedelijke ontwikkeling dient in een behoefte te voorzien. Hieronder wordt ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Kwantitatief

Naast de gemeentelijke woonvisie waarin het gemeentelijke beleid is vastgelegd is er in Overijssel een systeem van regionale woonafspraken. Uitgangspunt is dat iedere gemeente ontwikkelt voor de eigen behoefte, de provincie borgt dit. In het RWP Twente/West-Overijssel zijn afspraken vastgelegd waaraan gemeenten in Twente/West-Overijssel zich moeten houden. De woningvraag en -aanbod voor deze regio’s zijn in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en er zijn afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen. Over het plan dient regionale afstemming plaats te vinden, wanneer een plan bestaat voor een woningbouw van meer dan 25 woningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 24 woningen mogelijk. Een regionale afstemming kan derhalve achterwege blijven.

Er is in de gemeente Zwartewaterland nog voldoende ruimte in de verhouding tussen de netto woningvraag en het planologische aanbod van 395 woningen. De nieuwe woningen / appartementen binnen het plangebied zullen slechts een klein deel van deze ruimte benutten. Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan in overeenstemming is met de woonafspraken. Voor een nadere toelichting hierop wordt naar paragraaf 3.3.2 verwezen.

Kwalitatief

In 2017 heeft de gemeente Zwartewaterland een woonvisie vastgesteld. Voorafgaand aan deze woonvisie is in de gemeente Zwartewaterland een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hierin staan een aantal zaken benoemd, die herontwikkeling van het terrein ten behoeve van woningbouw voor gezinnen (grondgebonden woningen) en ouderen (appartementen) ondersteunen (Bron: Woningbehoefteonderzoek Zwartewaterland en Woonvisie Zwartewaterland (2017). Hierna wordt op de verschillende van belang zijnde onderdelen ingegaan:

Veel gezinnen, weinig jonge eenpersoonshuishoudens

Zwartewaterland is niet de gemiddelde gemeente in Nederland. Er wonen relatief veel gezinnen en maar weinig jonge eenpersoonshuishoudens. Zwartewaterland kent dan ook relatief veel koopeengezinswoningen. Het hoge aandeel gezinnen zorgt in de gemeente Zwartewaterland voor veel aanwas van jonge kinderen. Het geboorteoverschot (verschil tussen het aantal geboortes en het aantal sterfgevallen) ligt bijna 5 keer hoger dan het landelijk gemiddelde. Daar staat tegenover dat de gemeente Zwartewaterland de laatste jaren inwoners verliest door verhuizingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0009.png"

Figuur 3.1: Huishoudenssamenstelling in Zwartewaterland (bron: Woonvisie Zwartewaterland).

Sterke groei huishoudens tot 2025

De huishoudensgroei zet in de komende jaren nog stevig door in gemeente Zwartewaterland. In de periode 2015-2025 komen er zo’n 1.000 huishoudens bij. Vanaf 2025 wordt een afvlakking van de toename verwacht. Naast deze trendraming is ook een raming gemaakt van de situatie waarbij er geen sprake is van een negatief migratiesaldo (‘migratiesaldo=0’, oftewel natuurlijke bevolkingsgroei). In deze variant komt de huishoudensgroei een stuk hoger uit (2.070 extra huishoudens tot 2040). Deze twee varianten van de huishoudensprognose bieden een bandbreedte waarbinnen het aantal huishoudens in Zwartewaterland zich kan gaan ontwikkelen. Recent is ook de referentieraming van Primos 2016 voor de gemeente Zwartewaterland verschenen. Deze voorspelt de komende 10 jaar tot 2040 een lagere huishoudensgroei dan de referentieraming van Primos 2015 (770 extra huishoudens versus 980 extra huishoudens). Voor de woonvisie en onderliggend woningbehoefteonderzoek is verder uitgegaan van Primos 2015.

Behoorlijke toename gezinnen en vergrijzing in Zwartewaterland

In de afgelopen tien jaar was er in de gemeente Zwartewaterland reeds sprake van enige ‘vergrijzing’. Met name het aantal ‘emptynesters’ (een- en tweepersoonshuishoudens van 55 tot 75 jaar) nam toe. Het aantal gezinnen nam iets af, maar bleef relatief hoog ten opzichte van het landelijke beeld. Ook in de toekomst is er sprake van een sterke vergrijzing, met name van het aantal huishoudens van 75 jaar en ouder. De verwachting is dat dit aantal tot 2040 meer dan verdubbelt tot circa 1.900 huishoudens (zie figuur 3.1). Zwartsluis is van de drie kernen momenteel het meest vergrijst en Genemuiden juist het minste. Naar de toekomst toe worden de verschillen tussen de kernen kleiner en wordt de grootste toename van het aantal oudere huishoudens in Hasselt verwacht. Ook heeft Zwartewaterland te maken met ontgroening: het aantal jonge een- en tweepersoonshuishoudens zal naar verwachting op termijn dalen. Maar in tegenstelling tot veel andere dorpse en landelijke gemeenten wordt in Zwartewaterland wel een toename van het aantal gezinnen met kinderen verwacht tot 2040 met een kleine 300 huishoudens.

Conclusie

Met de realisatie van voorliggend plan kan er voorzien worden in een aanwezige behoefte binnen de gemeente Zwartewaterland. De vrijstaande woningen zijn geschikt voor gezinnen en de twee-onder-1-kap-woningen voor zowel starters als kleine gezinnen. De appartementen zijn geschikt voor senioren/ouderen die een- en tweepersoonshuishoudens hebben. Daarnaast worden de woningen/appartementen duurzaam gebouwd, waardoor deze de milieu niet zullen belasten. Verder wordt geacht dat de appartementen, maar ook de grondgebonden woningen, geschikt zijn om daar voor een langere tijd te wonen. Dit omdat de kavels redelijk groot zijn voor eventueel toekomstige uitbreidingen en omdat zowel de appartementen als de woningen in alle hedendaagse wensen zullen voorzien.

Tot slot is de beoogde woningbouwontwikkeling gelegen binnen het bestaande stedelijk gebied, waardoor wordt voldaan aan het principe van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik (inbreiding voor uitbreiding).

Resumerend kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan een meerwaarde heeft voor de gemeente Zwartewaterland.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0010.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Hieronder worden de relevante beleidskeuzes besproken:

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en in de nieuwbouw van nieuwe woningen/appartementen. Er is sprake van een herstructurering van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied. Het plan voldoet daarmee aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Eén van de kenmerken van Zwartsluis is dat er aan het water wordt gewoond. De locaties voor woningbouw zijn in Zwartsluis zogenaamde 'transformatielocaties'. In voorliggend plan wordt het bestaande voormalige bedrijventerrein herontwikkeld, zodat mogelijk wordt om appartementen, vrijstaande en/of twee-onder-1 kap woningen te realiseren. De grondgebonden woningen worden aangesloten op de rooilijn van de woningen in de omgeving. Dit wordt gedaan op een verspringende wijze. Door het gebruiken van een transformatielocatie wordt tevens gebruik gemaakt van de kwaliteiten ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat er voldaan wordt aan artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.2.2 lid 1 en lid 4 (Realisatie nieuwe woningen)

1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 13 appartementen en 9 vrijstaande woningen, waarbij de mogelijkheid wordt gecreëerd om van twee vrijstaande woningen maximaal 4 twee-onder-1-kap woningen te maken. Er is sprake van een concrete behoefte vanuit de gemeente Zwartewaterland om deze locatie te herontwikkelen. In Zwartsluis is er namelijk meer ruimte voor woningen, uitgaande van het aanbod aan locaties, dan er woningvraag is. Dit wordt nader in paragraaf 3.3.2 toegelicht.

Het voornemen verzet zich niet tegen het gestelde in artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0011.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is globaal omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Zoals uit bovenstaande figuur af te leiden valt, bevindt de locatie zich binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Hier geldt dat er altijd gebouwd mag worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de functies in de omgeving. Er wordt rekening gehouden met de groen bestemmingen door het behouden van die bestemmingen en door het extra beplanten van bomen binnen het plangebied. Als gevolg van de ontwikkeling zullen de woningen aan de oostzijde van het plangebied en appartementen aan het water liggen, zodat aan het water gewoond kan worden. Dit is in lijn met de kenmerken van dit gebied.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Laagveengebieden (in cultuur gebracht)' (zie figuur 3.4). Het plangebied is globaal omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0012.png"

Figuur 3.4: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De laagveengebieden beslaan grote gebieden waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zjin ontstaan. Zwartsluis behoort tot de ontgonnen gebieden. De gronden hier zijn geschikt gemaakt om op te bouwen. Om die reden kan de natuurlijke laag buiten beschouwing worden gelaten, aangezien de oorspronkelijke waarden van deze laag niet meer voorkomen in het plangebied en/of de directe omgeving.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden - en worden - gebracht. De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Laagveenontginningen' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0013.png"

Figuur 3.5: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van de 'Laagveenontginningen' zijn open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.

Bij het realiseren van de appartementen en grondgebonden woningen wordt er aangesloten op de karakteristieke bebouwingsstructuur van Zwartsluis. Ter plaatse is het oorspronkelijke slotenpatroon door begroeiing niet meer te zien. Omdat de sloot geen functie meer heeft en in de toekomst geen functie zal hebben, wordt deze drooggelegd. De begroeiing wordt zoveel mogelijk behouden en er worden in het plangebied bomen geplant om het eventuele verlies aan groen te compenseren.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes.

De stedelijke laag kent het kenmerk 'Bedrijventerrein' aan het gebied toe. In figuur 3.6 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0014.png"

Figuur 3.6: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

Als gevolg van de ontwikkeling zullen er op het voormalige bedrijventerrein woningen en appartementen worden gebouwd. De nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel van de omgeving.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie tevens woonvisie Zwartewaterland 2013

Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad van Zwartewaterland de Structuurvisie tevens woonvisie Zwarterwaterland 2013 vastgesteld. In deze structuurvisie is de visie van de gemeente Zwartewaterland opgenomen over de ruimtelijke ontwikkelingen die tot 2025 wenselijk zijn in de gemeente. Daarbij moet worden opgemerkt dat er voor een aantal ontwikkelingen een onderscheid gemaakt wordt tussen de visie op korte termijn en de visie op langere termijn. We verstaan dan onder 'korte termijn' een periode van vijf jaar. Dit onderscheid komt ook terug in het uitvoeringsprogramma. Dat heeft er mee te maken dat bij visies op langere termijn niet goed te voorzien is of er niet voorziene (externe) ontwikkelingen zullen komen, die op termijn een correctie op de visie noodzakelijk maken.

Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangemerkt als 'Cultuurhistorie' en op de visiekaart voor de specifiek gebied is het plangebied aangemerkt als 'Voorzieningen bestaand'. In figuur 3.7 is de visiekaart weergegeven. Het plangebied is globaal omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0015.png"

Figuur 3.7: fragment visiekaart (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Volgens de structuurvisie is er bijzondere aandacht nodig voor de kernontwikkeling in Zwartsluis. Door de beperkte uitbreidingsmogelijkheden zal de woningbehoefte vooral via transformatie moeten worden opgevangen, omdat de herstructurering van de corporatievoorraad grotendeels is afgerond. Extra aandacht en inzet van (onorthodoxe) middelen is noodzakelijk, omdat woningbouw in transformatiegebieden kostbaar en moeizaam te plannen is. In de visie wordt er op de invulling van deze locaties ingezet. In Zwartsluis is ruimte voor meer woningen, uitgaande van het aanbod aan locaties, dan er woningvraag is. Dit staat in de structuurvisie 2005-2020. De herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie en een woonperceel sluit aan bij het beleid van de gemeente.

3.3.2 Woonvisie Zwartewaterland 2017

Het toekomstbeeld voor de gemeente Zwartewaterland is een gemeente met onderscheidende en vitale kernen met een goed woon- en leefklimaat, waar iedereen met ‘roots’ in de gemeente kan (blijven) wonen als dat de woonwens is. Door ontgroening, vergrijzing en het grote vertrekoverschot van de laatste jaren, kan het voorzieningenniveau en de leefbaarheid van de kernen op termijn echter onder druk komen te staan. Om een gedifferentieerde en evenwichtige bevolkingsopbouw te behouden is meer differentiatie in de woningvoorraad gewenst, zodat zowel jongeren als ouderen en gezinnen in Zwartewaterland kunnen (blijven) wonen. De gemeente wil voorkomen dat bepaalde doelgroepen wegtrekken vanwege een gebrek aan passend aanbod in de gemeente Zwartewaterland. De ontwikkeling van levensloopbestendige appartementen en kavels waar gezinnen een vrijstaande woning kunnen bouwen, draagt bij aan de diversiteit van het woningaanbod.

De demografische ontwikkelingen in Zwartewaterland zijn vergelijkbaar met de ontwikkelingen in andere gemeenten in Overijssel. Vergrijzing en toename van het aantal huishoudens zijn onderwerpen van gesprek.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0016.png"

Figuur 3.8: Plancapaciteit tot 2025 vergeleken met behoefte (bron: Woonvisie 2017)

In bovenstaande tabel is de plancapaciteit tot 2025 afgezet tegen de woningbehoefte in die periode. Daaruit blijkt dat er in de huidige programmering tot 2025 nog ruimte is voor ca. 270 extra woningen, op basis van de trendraming van Primos 2015. Op basis van de trendraming van Primos 2016 bedraagt deze ruimte ca. 60 woningen. Wanneer wordt uitgegaan van de cijfers op basis van migratiesaldo=0 zal er echter tot 2025 nog ruimte zijn voor ca. 420 woningen. Op basis van alle scenario’s past de geplande capaciteit tot 2025 in de verwachte woningbehoefte. Voor de periode tot 2040 wordt een verdere toename van het aantal huishoudens voorzien. Afhankelijk van de prognose (Primos 2015 of 2016 en Primos 2015 migratiesaldo = 0’) ligt dit binnen de bandbreedte 290 tot 950 woningen. Deze prognose biedt voldoende ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling.

In het bestemmingsplan ‘Om de Weede fase 1B Zuid, Hasselt’ wordt aangegeven dat er in de gemeente Zwartewaterland sprake is van een kwantitatieve actuele behoefte van 670 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe komen we door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose af te zetten tegen het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden).

  • Woningvraag voor gemeente Zwartewaterland bedraagt 670 woningen.
  • Aanbod in harde plannen goed voor 412 woningen.
  • De resterende actuele behoefte die hieruit volgt is 258 woningen.

Er is dus ruimte in de verhouding tussen de woningvraag en het planologische aanbod van 258 woningen. Er resteert naast Hasselt om de Weede 1B Zuid nog ruimte voor 196 woningen.

Daarnaast sluit het initiatief aan bij het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ omdat onder andere een voormalige bedrijfslocatie herontwikkeld wordt waarbij zuinig en zorgvuldig wordt omgegaan met de ruimte.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de principes van het woonbeleid van de gemeente Zwartewaterland.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht.

Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dit omdat de nieuwe woonfuncties, mede dankzij de nieuwe woonfuncties die met het bestemmingsplan 'Westpunt Zwartsluis' mogelijk zijn gemaakt, goed binnen de omgeving past. Daarnaast wordt met de realisatie van nieuwe woonfuncties een bestaand bedrijfsfunctie wegbestemd, wat voor de omgeving vanuit milieuoogpunten wenselijker is. Een woonfunctie is immers geen milieubelastende functie voor de omgeving. Tot slot is het e.e.a. tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Geacht wordt hiermee dat deze paragraaf in dit geval beschouwd kan worden als de vormvrije m.e.r.-toets en derhalve een m.e.r.-aanmeldnotitie niet noodzakelijk is.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0017.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie

In het voorliggende geval ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied in Zwartsluis. Door de aanwezigheid van meerdere functies (o.a. bedrijf, wonen en maatschappelijk) en doordat het plangebied gelegen is aan een vrij druk bereden weg, wordt geacht dat er sprake is van een gemengd gebied. Geacht wordt hiermee dat de richtafstanden vanuit de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' met 1 trede verlaagd kunnen worden.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient er gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Aangezien woonfuncties milieugevoelige functies betreffen, dient er tussen een milieubelastend object (bedrijf) en de beoogde woningen/appartementen een bepaalde afstand te bestaan. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere bedrijven gelegen. In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige bedrijven/andere milieubelastende functies genoemd welke van invloed kunnen zijn op het plangebied. Daarbij is uitgegaan van de maximale planologische invulling van de betreffende bestemming. Tevens is aangegeven onder welke milieucategorie deze bestemmingen of functies vallen, welke richtafstand op basis van de VNG uitgave geadviseerd wordt en wat de onderlinge afstand is met de beoogde woonfuncties op het plangebied. Daarbij is gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens van de milieubelastende functie tot de plek waar de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie (woning) wordt beoogd.

Adres   Bestemming   Huidige functie   Maximale planinvulling/
Milieucategorie  
Richt
afstand gemengd gebied  
Onderlinge afstand met de beoogde woon functies  
Westeinde 17   Bedrijf   Drukkerij   Bedrijfsfuncties/ Milieucategorie 2   10 m   ca. 15 m  
Westeinde 27   Bedrijf   Bouwmarkt   Bedrijfsfuncties/Milieucategorie 2   10 m   ca. 15 m  
Westeinde 41   Wonen   Softwarebedrijf/- kantoor   Bedrijfsfuncties/Milieucategorie 1   0 m   ca. 80 m  
Stroombeek 1a   Maatschappelijk Begraafplaats   Begraafplaats   Begraafplaats/ Milieucategorie 1   0 m   ca. 120 m  
Wolvenjacht 2   Recreatie Jachthaven   Botenverhuur   Botenverhuur/ Milieucategorie 3.1   30 m   ca. 100 m  
Adelaarstraat 6   Bedrijf   Tapijtfabriek   Tapijtfabriek/
Milieucategorie 4.1  
100 m   ca. 178 m  

Gezien de onderlinge afstand vanaf de perceelsgrens van de genoemde bedrijven tot ongeveer de plek waar de dichtstbijzijnde woonfunctie wordt beoogd telkens meer bedraagt dan de grootste richtafstand die voor de betreffende functie wordt geadviseerd op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de beoogde woonfuncties sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van zowel grondgebonden woningen als appartementen mogelijk. Woonfuncties zijn niet milieubelastend. Dit betekent dat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Omgekeerd worden ook geen bedrijven aangetast in hun ontwikkelingsmogelijkheden gezien de richtafstanden vanuit de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ruimschoots worden behaald.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets en conclusie

In de nabije omgeving bevinden zich geen agrarische bedrijven met dieren. Vanuit dit aspect worden dan ook geen belemmeringen verwacht voor voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 193931/JJS , d.d. 20 juni 2019) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie bijlage 3).

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdachte niet-lijnvormige locatie. De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de locatie is met het uitgevoerde actualiserend verkennend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. In de onderzochte bovengrondmonsters zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen aan lood, zink, PAK, PCB en minerale olie aangetoond. In de onderzochte monsters van de ondergrond zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen aan cadmium, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater is maximaal een streefwaarde overschrijding aan barium aangetoond.

De achtergrondwaarde overschrijdingen zijn deels te relateren aan de bijmengingen (baksteen, puin, kooltjes, glas) in de grond. De achtergrondwaarde overschrijdingen in de zintuiglijk schone grond zijn niet eenduidig te verklaren. Op grond van onderliggend onderzoek zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Ter plaatse van inspectiegat 03, 04 en 11 op de noordwestzijde van de locatie is asbest (<20 mm) en asbestmateriaal (>20 mm) aangetoond. Hierbij overschrijdt het totaal gewogen asbestgehalte de norm voor nader onderzoek van 50 mg/kg ds. Ter plaatse van de overige inspectiegaten is plaatselijk analytisch asbest (<20 mm) en geen asbestmateriaal (>20 mm) aangetoond. Hierbij overschrijdt het totaal gewogen asbestgehalte de norm voor nader onderzoek van 50 mg/kg ds niet. Naar aanleiding van de resultaten is een nader bodemonderzoek asbest uitgevoerd. Op de noordwestzijde van de locatie is in 4 van de 5 sleuven asbestmateriaal (> 20 mm) aangetoond. Daarnaast is in 3 van de 5 sleuven analytisch asbest (< 20 mm) aangetoond. Hierbij overschrijdt het totaal gewogen asbestgehalte de interventiewaarde van 100 mg/kg ds ter plaatse van inspectiesleuf SL04 (traject: 0,0 – 0,3 m –mv.) en SL05 (traject: 0,0 – 0,3 m –mv.). Ter plaatse van de overige inspectiesleuven wordt de interventiewaarde niet overschreden. De herkomst van het asbestmateriaal in de grond is niet bekend. Mogelijk is er vroeger een pad of verhardingslaag aangebracht richting de schuur op de noordwestzijde van de locatie bestaande uit gebroken baksteen, beton en asbest. De verontreiniging met asbest is met het uitgevoerde verkennend- en nader bodemonderzoek asbest voldoende vastgesteld. In bijlage 10 van het bijgevoegde bodemonderzoek is een tekening met de interventiewaarde contour opgenomen. De interventiewaarde contour is gebaseerd op het verkennend- en nader bodemonderzoek asbest. Geconcludeerd wordt dat het asbest heterogeen verdeeld aanwezig is op de noordwestzijde van de locatie. Het asbest is aanwezig in zowel de fijne fractie (< 20 mm) als grove fractie (> 20 mm).

De totale omvang van de verontreiniging met asbest in de grond wordt geschat op circa 234 kubieke meters bodemvolume (circa 780 m2 oppervlakte, traject: 0,0 – 0,3 m –mv.). In bijlage 10 is een overzichtstekening bijgevoegd met de ontgravingscontour.

De bodemverontreiniging met asbest is vermoedelijk veroorzaakt vóór 1993 waarmee sprake is van een historische bodemverontreiniging. Zolang de noordwestzijde van de locatie permanent bedekt is met gras en niet wordt bewerkt zijn er geen humane risico’s te verwachten volgens bijlage 3 van de Circulaire bodemsanering 1 juli 2013. Er hoeft dus niet met spoed gesaneerd te worden bij het huidige gebruik van de locatie.

Aanbevelingen

Op de locatie worden woningen met tuin gerealiseerd. Aanbevolen wordt om de verontreiniging met asbest in de grond op de noordwestzijde van de locatie te saneren. Het asbest is heterogeen verdeeld aanwezig op de noordwestzijde van locatie. Daarom wordt aanbevolen de ontgravingscontour ten opzichte van de interventiewaarde contour iets te verruimen zodat al het asbestmateriaal verwijderd wordt. De interventiewaarde- en ontgravingscontour zijn opgenomen in bijlage 10 van het bijgevoegde bodemonderzoek.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgesteld geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied bevindt zich in stedelijk gebied langs twee wegen, de provinciale weg N331 en de Westeinde. Westeinde is een weg met één rijstrook waarbij een snelheidsregime geldt van 30 kilometer per uur. Hiervoor geldt geen geluidszone. En hoeft geen nader onderzoek voor worden gedaan.

Voor de Provinciale weg (N331) geldt een geluidszone van 200 meter, aangezien het een weg is binnen stedelijk gebied, bestaande uit twee rijstroken. Nu de mogelijke bouwlocatie zich binnen deze 200 meter bevindt (circa 35 meter), is er een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende het bepalen van de geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van te bouwen woningen en appartementen gelegen aan de Westeinde te Zwartsluis. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. Hierna worden de resultaten kort besproken. Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 4.

Uit het onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Provinciale weg (N331) wordt overschreden ter plaatse van de woningen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. Datzelfde geldt voor alle appartementen. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor stedelijk gebied wordt niet overschreden. Daarmee wordt tevens voldaan aan de maximale ontheffingswaarde uit het geluidbeleid van de gemeente Zwartewaterland. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Provinciale weg (N331) voor de benoemde woningen en appartementen.

Voorts is gebleken dat de gecumuleerde geluidsbelastingen exclusief aftrek ten gevolge van de Provinciale weg (N331) ter plaatse van de woningen 4, 7, 8, 9 en alle appartementen hoger zijn dan 53 dB. Voor deze woningen en appartementen dienen er extra geluidwerende voorzieningen bepaald te worden om aan het maximale binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelwering onderzoek moeten worden aangetoond.

Op 22 oktober 2020 is door Munsterhuis Geluidsadvies een vervolg onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de te bouwen woningen en appartementen gelegen aan de Westeinde in Zwartsluis te bepalen. Het doel van dit onderzoek is inzicht te geven in de geluidbelasting op de woningen wanneer het wegdek van de provinciale weg voorzien zal worden van stillere asfalt dan de SMA11 en wanneer de snelheid van 80 naar 50 km/uur verlaagd zal worden. Daarnaast inzicht in de geluidbelasting met een combinatie van deze twee maatregelen. De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Het vervolg onderzoek is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. De resultaten van dit onderzoek worden hierna kort besproken. Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 5.

Uit het vervolg onderzoek is gebleken dat wanneer het wegdek van de Provinciale weg (N331) voorzien zal worden van stillere asfalt dan de SMA11 en wanneer de snelheid van 80 naar 50 km/u zal worden verlaagd, dit gunstig is voor een aantal woningen en appartementen. Op het moment dat alleen het wegdek wordt aangepast en voorzien van bijvoorbeeld dunne deklagenl, dan zal de geluidbelasting met 2 a 3 dB worden verlaagd en zijn op een aanzienlijk minder aantal woningen en appartementen aanvullende geluidwerende maatregelen nodig.

Wanneer de snelheid op de Provinciale Rondweg van 80 naar 50 km/uur zou gaan, dan zal de geluidbelasting met 1 a 2 dB worden verlaagd en zijn op een minder aantal woningen en appartementen aanvullende geluidwerende maatregelen nodig.

Wanneer zowel het wegdektype wordt aangepast als de snelheid wordt verlaagd zal de geluidbelasting met 3 a 4 dB worden verlaagd en zijn op een aanzienlijk minder aantal woningen en appartementen aanvullende geluidwerende maatregelen nodig.

Industrielawaai

Er wordt voldaan aan de richtafstanden in het kader van industrielawaai. Dit is in paragraaf 4.2 beschreven.

Conclusie

Met inachtneming van de voorgestelde maatregelen en het aanvullende onderzoek, vormt dit aspect geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 9 vrijstaande woningen en 13 appartementen waarbij twee vrijstaande woningen tot twee 2-onder-1 kap woningen kunnen worden omgezet. Woningen zijn opgenomen in de Regeling NIBM (Niet in betekenende mate). Dit is een lijst met categorieën van gevallen, waaronder dus wonen. Er is ter plaaste van het plangebied sprake van twee ontsluitingswegen, namelijk de Westeinde en de Provinciale weg (N331). Hierbij geldt dat tot 3000 woningen plannen worden aangemerkt als NIBM. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Om ook te kijken of de voorgenomen ontwikkeling onder de 3% valt, is van het NIBM-tool gebruikgemaakt. Voor het bepalen van het extra verkeer wordt gebruik gemaakt van de kengetallen zoals die zijn opgenomen in CROW publicatie 381. De maximale verkeersgeneratie van een vrijstaande woning bedraagt 8,6 verkeersbewegingen. Voor 9 vrijstaande woningen geldt derhalve een verkeersgeneratie van 77,4 verkeersbewegingen. Aangezien twee vrijstaande woningen omgezet kunnen worden naar twee 2-onder-1-kap woningen, wordt de verkeersgeneratie van de vrijstaande woningen verhoogd met de verkeersgeneratie van de tweekappers. Eén 2-onder-1-kap woning heeft op basis van CROW publicatie 381 een verkeersgeneratie van maximaal 8,2 verkeersbewegingen per woning. Voor twee 2-onder-1-kap woningen komt dit neer op 16,4 verkeersbewegingen. Samen met de verkeersgeneratie van de vrijstaande woningen komt dit neer op 93,8 verkeersbewegingen.

Voor wat betreft de appartementen geldt op basis van CROW publicatie 381 een verkeersgeneratie van maximaal 7,8 verkeersbewegingen per appartement. Voor 13 appartementen bedraagt de verkeersgeneratie derhalve 96,2 verkeersbewegingen. Samen met de verkeersgeneratie van de grondgebonden woningen, komt dit neer op in totaal 190 verkeersbewegingen.

Als dit aantal ingevuld wordt in het NIBM-tool, dan blijkt uit het NIBM-tool dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. In figuur 4.2 wordt een fragment van het NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0018.png"

Figuur 4.2: Fragment NIBM-tool (Bron: Info Mill)

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets en conclusie

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich twee mogelijke risicobronnen. Op een afstand van 0,6 km zit er een zwembad met mogelijke gevaarlijke stoffen en op een afstand van 1,3 km een autobedrijf met mogelijke gevaarlijke stoffen. Zie figuur 4.3 voor een fragment van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0019.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Gezien de relatieve afstand tussen het plangebied en de risicobronnen, geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied werden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 bereikt moesten worden. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019 (GRP 2015-2019)

Het beheer van het riool is één van de kerntaken van de gemeente. Het beleid voor rioleringszorg in Zwartewaterland staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), zoals vastgesteld op 20 november 2015. Duurzaamheid en de scheiding van hemel- en afvalwater staan in Zwartewaterland centraal. Bovendien is er aandacht voor sociale- milieu-, omgevings- en economische aspecten. In het GRP staat op welke wijze de gemeente binnen de planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost en op welke wijze deze kosten gedekt worden.

Waterplan Zwartewaterland

Gelet op de ligging van de gemeente te midden van veel water is een goede waterhuishouding van dit gebied van essentieel belang. Diverse woonwijken hebben te maken met relatief hoge grondwaterstanden en relatief hoge oppervlaktewaterstanden. Dit vergt een goede afstemming. In het waterplan zijn met de waterpartners in dit gebied afspraken gemaakt ten aanzien van het beleid en de uitvoering van maatregelen. Het beleid en maatregelen zijn geformuleerd rondom de pijlers waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. Ook is een samenhangend beeld geschetst van de wensen en de noodzakelijke ingrepen die hiervoor nodig zijn.

Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de ‘normale procedure’. Het waterschap heeft in dit kader een uitgangspuntennotitie gestuurd, waarbij het waterschap adviseert om deze uitgangspunten te verwerken in het plan. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. Het waterschap heeft in een mail (d.d. 6 februari 2020) uitgangspunten gegeven voor het opstellen van een waterparagraaf. Hierna wordt hier op ingegaan.

Waterhuishoudkundige aspecten

Watersysteem

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. De functie van deze watergang moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergang zoals in de Keur beschreven. In dit plan wordt hiermee rekening gehouden, door het opnemen van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan.

Wateroverlast

Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies. In de grote, onverharde binnentuin kan het regenwater goed worden opgevangen.

Riolering en waterkwaliteit

Er is in dit plan sprake van een gescheiden stelsel. Vuilwater wordt via het riool afgevoerd. Het hemelwater wordt vastgehouden en vervolgens oppervlakkig afgevoerd naar grond- en oppervlaktewater. Tevens wordt er rekening gehouden met klimaatveranderingen. Er is in dit geval sprake van een afname aan verharding. Dit heeft een positieve invloed, omdat dit zorgt dat hemelwater eenvoudig kan worden geïnfiltreerd in de grond. Er worden in dit plan voldoende groenvoorzieningen gerealiseerd om deze infiltratie te realiseren.

Externe werking ruimtelijk plan

Bij de externe werking gaat het erom dat het grond- en oppervlaktewatersysteem wordt beschermd en gehandhaafd om nadelige gevolgen op de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. In dit geval wordt dit bereikt door de grondwaterstanden binnen het in te richten plangebied tijdens en na het bouwrijp maken niet structureel te verlagen. Daarnaast wort er bij de bouw rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden.

Beheer en onderhoud

De manier van onderhoud van de watergang veranderd door de nieuwe situatie niet ten opzichte van de oude situatie. Er blijft, conform de huidige situatie, voldoende ruimte om de watergang te beheren en onderhouden. Ook tijdens de bouwfase zal hier rekening mee gehouden worden.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing  

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van een quickscan natuurwaarden, zie ook bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt op minimaal 60 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Zie figuur 4.4 voor een fragment van de ligging van het plangebied vergeleken met het Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0020.png"

Figuur 4.4: Fragment ligging plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied. Ook ligt het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland. mdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Op een afstand van circa 60 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht'. Dit gebied is teven aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Op een afstand van circa 450 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. In figuur 4.5 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0021.png"

Figuur 4.5: Fragment ligging plangebied en Natura 2000-gebied (Bron: AERIUS Calculator 2020)

Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan niet uitgesloten worden. Mogelijk leiden voorgenomen activiteiten tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Op 20 oktober 2021 is er een stikstofberekening uitgevoerd. De uitwerking van deze berekening is als bijlage 7 opgenomen in de voorliggende bestemmingsplan. Hieronder wordt de conclusie van deze berekening besproken. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar bijlage 7.

Uit de berekening is gebleken dat er als gevolg van de realisatie en het gebruik van de nieuw te realiseren woningen aan de Westeinde 13a15 te Zwartsluis er NOx en NH3 vrijkomt. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg het gebruik van de beoogde woningen/appartementen. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Voor de amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, die vaste rust en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren niet aangetast.

Conclusie

Afhankelijk van de tijd van het jaar, waarin de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden, kunnen beschermde dieren gedood worden, eieren beschadigd/vernield worden en vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van beschermde dieren beschadigd/vernield worden. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet aangetast. Voor de beschermde dieren en de vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen die mogelijk negatief beïnvloed worden als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels en bezette vogelnesten.

Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet zonder ontheffing negatief beïnvloed worden. Voor het doden van de grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen.

Een negatief effect op Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht kan volledig uitgesloten worden op basis van de AERIUS berekening opgenomen als bijlage 7. Er zijn dus geen wettelijke consequenties voor wat betreft stikstof.

Wettelijke consequenties samengevat:

- Geen bezette vogelnesten negatief beïnvloeden zonder ontheffing;

- Broedvogelscan uitvoeren indien bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode (i.v.m. zorgplicht).

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn, dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toetsing

De gemeente Zwartewaterland beschikt over een eigen archeologische verwachtingskaart. Hieruit blijkt dat het gebied ligt binnen een gebied met een 0% verwachtingswaarde. Dit houdt in dat er geen kans is op het aantreffen van archeologische waarden. Daarom wordt geconcludeerd dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0072-VO01_0022.png"
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Zwartewaterland)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toetsing

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verscheidene monumenten. De in dit plan besloten ontwikkeling doet echter geen afbreuk aan de kwaliteiten van deze monumenten, aangezien de locatie wordt herontwikkeld met een passende functie die qua bebouwing aansluit bij omliggend gebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat zowel het aspect 'Archeologie' als 'Cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (december 2018)' van het CROW en het gemeentelijk beleid. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie en de parkeerbehoefte. Middels een maximum en minimum wordt een bandbreedte gegeven. In dit geval is voor wat betreft de gemeente Zwartewaterland uitgegaan van een stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’ (Bron: CBS Statline). Gezien de ligging van het plangebied binnen Zwartsluis kan het worden aangemerkt als stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’.

Toets

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 9 vrijstaande woningen en 13 appartementen mogelijk, waarbij tevens de mogelijkheid wordt gegeven om van twee vrijstaande woningen 4 twee-onder-één kapwoningen te maken. Bij maximale planinvulling kan het bouwprogramma onderverdeeld worden in:

  • 13 appartementen
  • 7 vrijstaande woningen
  • 2 twee-onder-één kapwoningen

Op basis van de CROW publicatie 381 heeft een vrijstaande koopwoning, gelegen in een gebied als hierboven aangegeven, een verkeersgeneratie van dagelijks maximaal 8,6 verkeersbewegingen en een parkeernorm van minimaal 1,9 parkeerplaatsen. Voor 7 vrijstaande woningen geldt derhalve een verkeersgeneratie van dagelijks afgerond 60 verkeersbewegingen en een parkeernorm van afgerond 13 parkeerplaatsen. Voor wat betreft de twee-onder-één kapwoningen geldt per woning een verkeersgeneratie van dagelijks maximaal 8,2 verkeersbewegingen en een parkeernorm van minimaal 1,8 parkeerplaatsen. Omdat er maximaal 4 twee-onder-één kapwoningen gerealiseerd kunnen worden, komt dit neer op een verkeersgeneratie van dagelijks afgerond 33 verkeersbewegingen en een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen. Voor de appartementen geldt per appartement een verkeersgeneratie van dagelijks maximaal 7,8 verkeersbewegingen (uitgaande van dure koopappartementen) en een parkeernorm van minimaal 1,7 parkeerplaatsen. Voor 13 appartementen komt dit neer op afgerond 101 verkeersbewegingen en op afgerond 22 parkeerplaatsen.

Het plan voorziet in de realisatie van 24 parkeerplaatsen voor de appartementen en voor de grondgebonden woningen geldt dat er voldoende ruimte beschikbaar is op de kavels. Vanuit het aspect parkeren worden derhalve geen belemmeringen verwacht.

Ten aanzien van verkeer wordt aan de noordzijde van het plangebied een ontsluitingspad gerealiseerd. De in- en uitrit sluit aan op de weg Westeinde welke in een directe verbinding staat met de N331. Het Westeinde betreft een erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/h. Het hierop aansluiten van het plangebied past bij de functie. Het verkeer kan eenvoudige op deze weg afgewikkeld worden. Daarbij kan over het algemeen worden opgemerkt dat de werkelijke verkeersbewegingen aanzienlijk lager zullen zijn, aangezien de voorheen aanwezige bedrijfsfunctie reeds een bepaalde verkeersgeneratie met zich meebracht en deze als het ware gesaldeerd kan worden met de verkeersbewegingen als gevolg van het beoogde gebruik van het plangebied. Vanuit het aspect verkeer worden dus geen belemmeringen verwacht.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' geen belemmeringen vormen voor onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Artikel 3 Groen

Deze bestemming betreft de groen bestemmingen die zich binnen het plangebied bevinden (o.a. bomen).

Artikel 4 Verkeer

Deze bestemming betreft de ontsluitingspad die het plangebied met de Westeinde verbindt, waardoor de woningen en/of appartementen met de auto dan wel met een ander vervoermiddel bereikt kunnen worden.

Artikel 5 Wonen - Gestapeld

Deze bestemming betreft de appartementen, waarbij een bouwvlak is opgenomen om de appartementen te kunnen bouwen. Daarnaast kent deze bestemming een maatvoering die het maximum aantal woonheden aangeeft. Aangezien in onderhavig geval het gaat om 13 appartementen, is de maatvoering op 13 gesteld.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming betreft de vrijstaande woningen en/of 2-onder-1 kap woningen. In de regels is opgenomen dat er maximaal 18 woningen binnen deze bestemming gerealiseerd kan worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is voor het plan een vooroverleg noodzakelijk met de provincie.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 17 april 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Drents Overijsselse Delta. Daarbij is gebleken dat de normale procedure gevolgd dient te worden. De uitgangspunten van het waterschap zijn uitgewerkt in 4.8 Water. Hierover dient het waterschap een advies uit te brengen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.