direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Velde 1 Zwartsluis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1896.BP0054-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie De Velde 1 te Zwartsluis een opslagloods mogelijk te maken behorende bij het ter plaatse aanwezige bedrijf, te weten 'EVA Optic BV'.

Het bedrijf is in 2014 verhuisd naar het plangebied en heeft daarvoor middels buitenplanse afwijking (kruimelgevallenregeling) een omgevingsvergunning gekregen met betrekking tot de verruiming van de gebruiksmogelijkheden zoals opgenomen in bestemmingplan 'Buitengebied Zwartewaterland' (vastgesteld op 10 oktober 2013). Voordat het bedrijf EVA Optic BV zich had gevestigd in het plangebied, waren de gronden ter plaatse bestemd voor een tuincentrum.

De realisatie van de bedrijfshal is niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland', waarin de gronden ter plaatse zijn bestemd als 'Detailhandel - Tuincentrum' en is daardoor strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarbij ook gelijk de bedrijfsbestemming voor het hele perceel juridisch-planologisch wordt geregeld. Het voorliggende bestemmingsplan 'De Velde 1 Zwartsluis' voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich in de gemeente Zwartewaterland, aan De Velde 1 te Zwartsluis. Het gebied kenmerkt zich als een overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied. Het plangebied grenst direct aan het bedrijventerrein Meppelerdiep dat eveneens binnen de bebouwde kom is gelegen. Door deze aaneensluitende ligging, die qua gebruik meer aansluit bij het bedrijventerrein, kan worden gesteld dat bij het plangebied sprake is van een ligging binnen de bebouwde kom. De ligging- en begrenzing van het plangebied worden weergegeven in figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0002.png" Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (met rood omlijnd)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland' dat op 10 oktober 2013 is vastgesteld. Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Daarop aanvullend ligt het hele plangebied in de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 1' en deels in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. In het uiterste puntje aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied bevindt zich tevens een beschermingszone voor de waterkering. Hiervoor is ter plaatse de dubbelbestemming 'Water - Waterstaat' opgenomen.

Binnen de detailhandelsbestemming zijn gebouwen in het bouwvlak toegestaan en worden maatvoeringen middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven.

Ten behoeve van de verhuizing van EVA Optic BV naar het plangebied is middels een buitenplanse afwijking (kruimelgevallenregeling) afwijking verleend van het gestelde binnen de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Dit met betrekking tot het gebruiken van de bestaande panden voor een bedrijf met een milieucategorie 2 (Staat van bedrijfsactiviteiten: SBI code 293 'elektrotechnische industrie n.e.g.') en een bedrijfswoning. Figuur 1.3 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland'

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere de milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot worden in hoofdstuk 7 alle overleg- en inspraakreacties opgenomen die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschrijven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving plangebied en het aanwezige bedrijf

De beoogde ontwikkeling vindt plaats aan de oostelijke rand van de bebouwde kom van Zwartsluis. Het plangebied is gelegen aan de wegen De Velde 1 en in het verlengde daarvan de Grote Kranerweerd, welke een doorloop heeft naar de Provinciale weg (N331).

Direct ten noorden van het plangebied is een bedrijventerrein gesitueerd en kenmerkt het gebied zich als de bebouwde kom. De overige zijden grenzen aan het landelijk gebied van Zwartsluis, waarbij in de zuidwestelijke richting de uiterwaarden van de rivier 'Zwarte Water' zijn gelegen.

Eva Optic BV

Dit bedrijf (met lichte industriefunctie) zat tot 2014 gevestigd aan de Grote Kranerweerd in Zwartsluis en houdt zich bezig met de ontwikkeling van innovatieve Led verlichting welke speciaal bedoeld zijn voor openbare zwembaden. Vanwege het gebrek aan ruimte om het bedrijf verder te ontwikkeling, is de keuze gemaakt om te verhuizen naar onderhavig plangebied. Ter plaatse van het plangebied zat een tuincentrum gevestigd met een bijbehorende bedrijfswoning. Beide gebouwen en het daarbij behorende gebruik waren positief bestemd. Echter stond de bebouwingen jaren leeg, waarna deze locatie de interesse heeft gewekt bij Eva Optic BV.

Het bedrijf is dan ook in 2014 verhuisd naar het plangebied en heeft daarvoor middels buitenplanse afwijking (kruimelgevallenregeling) goedkeuring gekregen voor verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Hierdoor was het mogelijk om de bestaande gebouwen te gebruiken voor het bedrijf Eva Optic BV (wat qua milieucategorie gelijk te stellen is aan het tuincentrum) en de woning te gebruiken als bedrijfswoning. Echter bieden de bestaande gebouwen niet voldoende capaciteit om de groei van het bedrijf op te vangen. Hiervoor is het nodig om in het plangebied een extra bedrijfsruimte in de vorm van een bedrijfshal te realiseren.

2.2 Huidige situatie

Zoals net ook is omschreven is het bedrijf gevestigd in de bebouwingen van het eerder in het plangebied gevestigde tuincentrum. Dit betreft het voormalige winkelpand aan de westzijde van het plangebied en de bedrijfswoning in de zuidwestelijke hoek. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie. Het gebouw aan de rechterzijde is de bedrijfswoning, het gebouw aan de linkerzijde is bedrijfsmatig in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied De Velde 1, Zwartsluis

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Bedrijfsbebouwing

De toekomstige situatie van het plangebied bestaat enerzijds uit mogelijkheden die gerealiseerd kunnen worden op grond van de vergunde buitenplanse afwijking (kruimelgevallenregeling). Hierdoor is verruiming van de gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt, waardoor de realisatie van een bij de bedrijfswoning behorend zwembad en -serre mogelijk is. Dit bestemmingsplan richt zich dan ook voornamelijk op het opnemen van de bestemming 'Bedrijf' op het perceel en de nieuwe bedrijfshal.

De bedrijfshal zal circa 8 meter ten noorden van de bedrijfswoning worden gesitueerd en heeft een oppervlakte van circa 15 bij 35 meter. Hierdoor zal de bedrijfshal het bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan overschrijden. Daarom is het noodzakelijk om het bouwvlak uit te breiden. De bedrijfshal zal met soortgelijke materialen gerealiseerd worden, waardoor het geheel aan bebouwingen één uitstraling krijgt. In navolgende figuren zijn impressiebeelden opgenomen en is de situering van de bedrijfshal te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0005.png"

Figuur 2.2: Situering nieuwe bedrijfshal op perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0006.png"

Figuur 2.3: Impressiebeeld voor- en zijgevels bedrijfshal

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0007.png"

Figuur 2.4: Impressiebeeld nieuwe situatie (geheel)

2.3.2 Ruimtelijke inpassing

Het plangebied zal ingevuld worden met beton- en gebakken klinkers. Daar omheen zullen groenstructuren worden aangelegd om aansluiting te vinden bij de omgeving. In het beoogde ontwerp wordt één boomsoort toegepast, namelijk de Zwarte Els (geknot). Deze boom geeft de grasstroken een stevig structuur. De houtige delen blijven in de winter zichtbaar en zijn dan zeer transparant en prachtig paarsbruin van kleur. Opvallend zijn de zogenaamde elzenproppen en roodbruine mannelijke katjes die al in januari opkomen. De Elsen in het ontwerp worden zodanig geplant dat ze vrijuit groeien maar op z'n tijd flink gesnoeid dienen te worden.

Ook zullen verschillende soorten siergrassen worden gebruikt. Grassen hebben een natuurlijke uitstraling en geven het ontwerp een duidelijke structuur. Zij geven een prachtig winterbeeld welke op die manier weer mooi aansluit op de omgeving. In het voorjaar worden zij geknipt om plaats te maken voor het nieuwe blad en is de aanblik wat kaal. Dit is echter van korte duur want al snel neemt het frisse nieuwe blad de plaats van de oude pol weer in. De siergrassen worden zoveel mogelijk in de groenstroken in het gazon toegepast.

Ook de vaste planten zijn zodanig uitgekozen dat zij gedurende een lange periode afwisselend bloeien. Er is niet alleen gekeken naar de kleur van de bloem maar ook naar de kleur en structuur van het blad. Als de planten niet in bloei staan zijn hun bladeren mooi en gevarieerd. In de winter zorgen de uitgebloeide bloeiiaren en afgestorven bladeren een mooi winter beeld. Pas in het voorjaar worden de meeste planten afgeknipt om ruimte te maken voor het jonge blad. De vaste planten worden alleen toegepast naast de gevel van het pand. In figuur 2.5 is het inrichtingsplan van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0008.png"

Figuur 2.5: Inrichtingsplan plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Via deze duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen van de Ladder

In het Bro staan de drie stappen van de Ladder beschreven:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing van de ontwikkeling aan de Ladder :

  • 1. De voorgenomen ontwikkeling is nodig om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken in de vorm van een extra bedrijfshal. Zoals eerder is benoemd houdt het bedrijf zich bezig met de ontwikkeling van innovatieve- en specifieke producten voor actuele verlichtingsvraagstukken in de maatschappij. Het bedrijf is momenteel de enige verlichtingsfabrikant met een compleet assortiment Led verlichting, speciaal geschikt voor openbare zwembaden. Door veranderingen in lichtgebruik en de (Europese) regelgeving die vanaf 2016 de productie van gloeilampen verboden maakt, wordt groei van het bedrijf verwacht. De realisatie van een bedrijfshal biedt de mogelijkheid voor het bedrijf om deze groei op te kunnen vangen.
  • 2. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied van Zwartsluis. In 2014 is de keuze gemaakt om het te bedrijf naar het plangebied te verhuizen, waarbij de leegstaande gebouwen van het tuincentrum in gebruik zijn genomen. Nu een groei wordt verwacht, is de wens om de hiervoor genoemde ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen en de bouw van de bedrijfshal op dit terrein mogelijk te maken. Het terrein wordt daarbij getransformeerd naar een bedrijfsperceel zodat de bestemming in lijn is met het huidige gebruik.
  • 3. Doordat de beoogde ontwikkeling gerealiseerd zal worden binnen het bestaand stedelijk gebied van Zwartsluis, is trede 3 van de ladder niet van toepassing.
3.1.3 Conclusie rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Zo is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, doordat het een locatie betreft die al een stedelijke functie heeft en de daarop aanwezige bebouwing langdurig leeg heeft gestaan. De beoogde ontwikkeling voorziet dan ook in een transformatie van het plangebied. Tevens voorziet de ontwikkeling in de behoefte aan kwaliteitsverbetering van de dorpsrand van Zwartsluis.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) is de visie geschetst op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. De visie is daarbij gericht op de periode tot 2030. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn 'Duurzaamheid' en 'Ruimtelijke kwaliteit'.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunten daarvoor zijn de essentiële gebiedskenmerken.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzen waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2009) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. Voor ontwikkelingen op het gebied van onder andere woningbouw, moet de zogenaamde 'SER-ladder' doorlopen worden. Bij de 'SER-ladder' worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.

Het plangebied is aan te merken als een gebied wat in de bebouwde kom van Zwartsluis is gelegen.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:


De natuurlijke laag: Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

De gronden van het plangebied zijn aangemerkt als laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambities daarvoor zijn om bij initiatieven voor te bouwen op de natuurlijke laag. Dit wordt ter plaatse gerealiseerd door het bestaande watersysteem (Kostverlorenstreng) in takt te houden en beplanting (zoals de Zwarte Els, siergrassen etc. zoals omschreven in 2.3.2) af te stemmen op natuurlijke vegetaties.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Laagveenontginningen

Kenmerkend zijn langgerekte kavelstructuren geaccentueerd door slotenpatronen en houtsingels. Dergelijke elementen zijn in het plangebied niet zichtbaar. Het plan respecteert de bestaande structuur.


De stedelijke laag en de Lust- en leisurelaag:

geen specifieke kenmerken.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

In het plangebied is sprake van de ontwikkeling van een bedrijfshal op een locatie die hier reeds voor is ingericht. Hierbij worden de bestaande gebiedskenmerken gerespecteerd en vindt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats door het bestaande watersysteem in takt te ouden en beplantingen af te stemmen op de omgeving. Omdat er sprake is van transformatie van het plangebied, past de ontwikkeling tevens binnen de principes van de SER-ladder (zoals onder rijksbeleid weergegeven bij de ladder voor duurzame verstedelijking). Het project is niet in strijd met een provinciaal belang en vormt dit aspect dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie tevens woonvisie 2013

in 2011 is een bezuinigingsronde aangekondigd die de gemeente verplicht goed na te denken over in te zetten middelen en over prioriteiten. De structuurvisie is een daarnaast een strategische denkrichting op de lange termijn.


Zwartewaterland is gelegen tussen drie bijzondere gebieden: het Nationaal Landschap IJsseldelta, de Natura 2000 gebieden Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Weerribben-Wieden (Nationaal park), Olde Maten en Veerslootlanden en het Zwarte meer. Daartussen is sprake van de nodige EHS verbindingen tussen deze gebieden. De kern Zwartsluis ligt met name centraal ten opzichte van verschillende van bovenstaande bijzondere gebieden. Zwartsluis is daarbij uniek als één van de poorten, maar ook als kruispunt. Dit biedt kansen op het gebied van recreatie, toerisme en cultuurhistorie.

Zwartsluis heeft zich vanaf de 17e eeuw ontwikkeld tot de meest vooraanstaande havenplaats van Overijssel. De ligging van Zwartsluis aan de monding van het Meppelerdiep en het Zwarte water is voor de economische ontwikkelingen doorslaggevend geweest en heeft bijgedragen aan een unieke bedrijvigheidstructuur in Zwartewaterland met veel maakindustrie. Anno 2016 levert de bedrijvigheid een derde van de werkgelegenheid in Zwartsluis. De gemeente Zwartewaterland vindt het daarom dan ook cruciaal, dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor bedrijven om dit in stand te houden. De aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is echter nauwelijks mogelijk. Dit omdat de hiervoor de ruimte niet aanwezig is, vanwege landschappelijke en ecologische waarden. De gemeente wil daarom zo efficiënt mogelijk omgaan met de nog beschikbare bedrijfsgronden.

3.3.2 Welstandsnota 'slim bekeken' 2013

De welstandsnota 'Slim bekeken' is een vervolg op de welstandsnota 'Opnieuw bekeken'. De uitgangspunten zijn hierbij grotendeels overgenomen. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'buitengebied'. Hier is gekozen voor niveau 2, een regulier welstandsniveau. Dit omdat er sprake is van een naar verhouding recente verkaveling met gangbare traditionele, hoofdzakelijk, agrarische bebouwing. De inhoudelijke richting van de welstandstoets zal zijn gericht op het respecteren en interpreteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Dit om het dynamische karakter van dit deelgebied (nog in bedrijf zijnde en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen) niet te frustreren.

Om dit te kunnen beoordelen worden bouwplannen aan de hand van criteria getoetst. Bij deze criteria wordt onderscheidt gemaakt in gebiedsgerichte criteria en objectgerichte criteria, te weten als:

Gebiedsgerichte criteria:

  • 1. De plaatsing van een bouwwerk ten opzichte van een ander bouwwerk en ten opzichte van de openbare ruimte.
  • 2. De hoofdmassa en vorm van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving.
  • 3. De verschijningsvorm of het aanzicht van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving; de zogenaamde gevelkarakteristiek.
  • 4. Detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Objectgerichte criteria:

  • 1. Een bouwwerk moet zich qua situering voegen in de voor het deelgebied of betreffende locatie kenmerkende stedenbouwkundige opzet of structuur.
  • 2. De hoofdmassa en vorm van een bouwwerk moeten zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving harmoniëren (architectonisch verantwoord zijn).
  • 3. De gevelkarakteristiek moet architectonisch verantwoord zijn en overeenstemmen met de karakteristieken zoals deze in het deelgebied aanwezig zijn.
  • 4. De detaillering, het materiaal- en kleurgebruik moeten zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving verantwoord zijn.
3.3.3 Bedrijventerreinenvisie (2010)

De gemeenteraad heeft op 16 december 2010 de Bedrijventerreinenvisie vastgesteld. Deze visie is opgenomen in de Structuurvisie Zwartewaterland 2013 als bijlage 2.

De unieke bedrijvigheidstructuur in Zwartewaterland met veel maakindustrie en hiervan afhankelijke sectoren (zoals transport) is typerend en bepalend voor de sociaal-economische structuur van de gemeente. De gemeente vindt het daarom cruciaal dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor bedrijven om dit in stand te kunnen houden. De aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is echter nauwelijks mogelijk, omdat er nauwelijks ruimte beschikbaar is vanwege landschappelijke en ecologische waarden. De gemeente wil daarom zo efficiënt mogelijk omgaan met de nog beschikbare bedrijfsgronden.

De gemeente hanteert strenge regels en voert geen actief beleid voor het binnenhalen van nieuwe bedrijvigheid van buitenaf. Wel wil de gemeente ruimte vrij houden voor het bestaande bedrijfsleven in Zwartewaterland en voor starters uit de eigen bevolking.

De gemeente zet, conform rijks- en provinciaal beleid en vanuit landschappelijk oogpunt, in op de toepassing van de SER ladder bij de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Daarbij wordt eerst nagegaan of er nog ruimte beschikbaar is op de bestaande bedrijventerreinen of dat er door herstructurering ruimte kan worden gecreëerd. Daarbij worden tevens de mogelijkheden onderzocht om de bestaande ruimte intensiever te benutten. Pas wanneer blijkt dat er geen mogelijkheden zijn gaat de gemeente over tot aanleg van nieuw terrein. Parallel hieraan richt de gemeente zich, bij het uitvoeren van de herstructureringsopgave, op kansen voor intensiever ruimtegebruik. Zo bieden extensief bebouwde en braakliggende kavels kansen voor verdichting.
De gemeente richt zich ook bij het bedrijventerrein in Zwartsluis op een facelift van het bedrijventerrein en zal gekeken worden naar kansen voor intensiever ruimtegebruik. In dit kader zal gemeente actief meedenken met ondernemers over de mogelijkheden voor verdichting.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Zoals in de voorgaande paragrafen is behandeld, voldoet de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladders van het rijk en de provincie. Daarop aanvullend is het ontwerp in lijn met de in de Welstandsnota genoemde criteria. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het gemeentelijk beleid en dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden - Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije-merbeoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkelingen (de juridisch-planologische regeling van de bedrijfsbestemming en het mogelijk maken van de realisatie van de bedrijfshal) blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen en dergelijke, kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

Zwartsluis ontleent zijn bestaansrecht aan het water. Het is ontstaan in de 14e eeuw op de kruising van het Zwartewater en het Meppelerdiep nadat deze laatste was afgedamd. Parallel aan het Meppelerdiep loopt de provinciale weg naar Meppel en Giethoorn. Zo ontstond een strategisch gelegen plaats die allerlei economische activiteiten aantrok.

Van oorsprong is Zwartsluis een kleinschalige gemeenschap. Door de ligging langs een handelsroute werkten er veel (turf)schippers en daaraan gelieerde ambachtslieden. Dit verleden is vandaag de dag nog steeds terug te vinden in het dorp; de kleinschalige bebouwing wordt afgewisseld met watergerelateerde bedrijvigheid dat zich in de loop van de tijd steeds verder ontwikkeld heeft.

Toetsing cultuurhistorie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de cultuurhistorische regio 'Ijsseldelta' en -deelgebied 'Zwarte Water', welke in landschappelijk- en cultureel opzicht een duidelijke samenhang hebben met de landschapseenheden (zoals afgebeeld in figuur 4.1). Zoals in paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel ook is toegelicht, bevindt het plangebied zich op laagveengebieden. In het provinciaal beleid is daarvoor criteria opgenomen, waar de beoogde ontwikkeling in lijn mee is. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden in- en om het plangebied heen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0009.png"

Figuur 4.1: uitsnede Cultuurhistorisch waardenkaart provincie Overijssel (plangebied globaal met rood gearceerd)

Archeologie

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaan staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Onderzoek en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0010.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Archeologische Waardenkaart Zwartewaterland (plangebied globaal met rood omlijnd)

Zoals uit bovenstaande kaart is op te merken hebben de gronden ter plaatse een lage trefkans op archeologische resten. Dit blijkt ook uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zwartewaterland, voor het perceel is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging van detailhandel naar bedrijf. Hiervoor wordt deels gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing en wordt tevens een bedrijfshal mogelijk gemaakt. Uit het bodemloket komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is, of is geweest, van bodem verontreinigingen. Bovendien vormt de bestemmingswijziging van detailhandel naar bedrijf geen transformatie naar een functie die gevoeliger is voor bodemverontreiniging. Voor de planologische wijziging is daarom geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.4 Ecologie

Algemeen

In dit onderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.


Huidige situatie

Het plangebied betreft een bestaande bedrijfslocatie, aan drie zijden omringd door wegen. Het plangebied grenst direct aan het bedrijventerrein Meppelerdiep dat eveneens binnen de bebouwde kom ligt. Langs de randen van het perceel bevinden zich watergangen en enkele bomen, struiken en ruigtes.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een opslagloods mogelijk (rode vlak in onderstaande figuur) op de locatie De Velde 1 te Zwartsluis, behorende bij het ter plaatse aanwezige bedrijf. Voor deze bouw behoeven geen grote bomen te worden gekapt, sloten worden gedempt of bestaande gebouwen gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0011.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied met toekomstige ligging bedrijfsloods

Beleid en Normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Overijssel in de provinciale omgevingsvisie en -verordening nader uitgewerkt.

Normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet kan worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Overijssel

In de provincie Overijssel wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van een aantal soorten genoemd in bijlage 7.4. bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Ten aanzien van bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker geldt dat tevens vrijstelling wordt verleend in het belang van de bescherming van wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De nieuwe loods ligt op circa 130 meter van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en vecht, tevens onderdeel van de EHS/NNN. Vanwege de externe werking van de Natuurbeschermingswet dienen de effecten op het Natura 2000-gebied wel te worden beoordeeld. Denkbare effecten zijn verstoring en vermesting/verzuring door extra stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP0054-VS01_0012.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied (rood omlijnd) t.o.v. beschermde natuurgebieden

Verstoring

De nieuwe loods wordt gebouwd en gebruikt naast een bestaand bedrijf en nabij een tweetal drukke wegen die onder meer het nabij gelegen bedrijventerrein Meppelerdiep ontsluiten. Het bestaande niveau van verstoring door licht, geluid en beweging is dus al hoog. De extra verstoring als gevolg van de nieuwe loods is verwaarloosbaar klein.

Tenslotte is relevant dat in het omliggende gebied geen kwalificerende habitats van het Natura 2000-gebied aanwezig zijn binnen 500 meter van de locatie. Hetzelfde geldt voor de kwalificerende soorten (bron: www.waarneming.nl, deelgebied Zwarte Water - Veldiger Buitenland en Binnenland).

Vermesting/verzuring

De extra loods zal leiden tot een klein aantal extra verkeersbewegingen en bijbehorende emissies. Deze extra verkeersbewegingen gaan op de naastgelegen wegen direct op in het heersende verkeersbeeld. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-habitats liggen op ruim 900 meter van het plangebied (bron: AERIUS-Calculator). Gezien de minimale extra emissies en de grote afstand tot stikstofgevoelige habitats wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een relevante extra stikstofdepositie op Natura 2000.

De effecten op het omliggende EHS zijn inhoudelijk identiek aan de bovenbeschreven effecten op Natura 2000. Samenvattend wordt geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet en het beleid ten aanzien van de EHS de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.waarneming.nl).

Vogels

In het groen langs de randen van het perceel broeden mogelijk kleine zangvogels als tjiftjaf, roodborst, winterkoning en merel. In de slootkanten broeden mogelijk waterhoen, meerkoet en wilde eend. De gebouwen zijn ongeschikt als nestplaats. Jaarrond beschermde nestplaatsen zijn op het hele perceel afwezig.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn en wezel. De bomen en bebouwing zijn ongeschikt als vaste verblijfplaats van vleermuizen. De watergangen langs het plangebied fungeren mogelijk wel als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen.

Amfibieën

In de omliggende watergangen zijn naar verwachting meerdere soorten beschermde amfibieën en vissen aanwezig zoals bruine en groene kikker, gewone pad en kleine modderkruiper.

Overig

Het plangebied en omgeving biedt geen leefgebied voor zwaarbeschermde dagvlinders, libellen of andere soortgroepen. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied en het plangebied voldoet daar niet aan.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Wet Natuurbescherming  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen  
Overige soorten   Algemeen

Vrijstellingsregeling provincie Overijssel  


egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, groene en bruine kikker, gewone pad  

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wnb niet optreden.

Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe opslagloods ter plaatse van bestaand gazon. Het groen en water langs de randen van het perceel alsmede de bestaande gebouwen blijven bij de bouw en het gebruik van de loods ongemoeid. Het plan heeft derhalve geen relevante gevolgen voor zwaarbeschermde soorten. Er worden immers geen vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten aangetast. Bij de uitvoeringswerkzaamheden gelden wel enkele voorwaarden;

  • Er is geen ontheffing nodig voor de overige soorten van de Wnb omdat hiervoor een provinciale vrijstelling geldt van de relevante verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens de aanlegwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden op grond van de Wnb. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Bestaande bebouwing, verkeer en straatverlichting vormen reeds bestaande verstoringsbronnen voor vleermuizen. De nieuwe loods voegt hier nauwelijks extra licht aan toe. Het verdient wel aanbeveling om de loods te bouwen in de winterperiode en eventuele verlichting aan de loods te richten naar de binnenzijde van het perceel, dus aan de westgevel van de loods. Deze verlichting dient op maximaal vier meter hoogte te worden aangebracht en alleen naar beneden te schijnen. De ramen in de nieuwe loods dienen eveneens aan de westzijde van het gebouw te worden geconcentreerd en zo min mogelijk aan de noord- en oostzijde. Op deze wijze wordt extra lichthinder voor vleermuizen in de omgeving voorkomen.

Conclusie

Met inachtneming van genoemde voorwaarden leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • a. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • a. er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • b. een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.

Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Beoordeling en conclusie

De beoogde ontwikkelingen betreft een functiewijziging van detailhandel naar bedrijf en de realisatie van één bedrijfshal van circa 526 m2. Vanwege deze kleinschalige karakter- en het gegeven dat het bedrijf reeds is gevestigd in het plangebied, wordt deze ontwikkeling aangemerkt als 'niet in betekende mate'. Het beoogde bedrijfshal zorgt er namelijk voor dat het bedrijf meer producten ter plaatse kan opslaan. Dit leidt niet of nauwelijks tot een toename aan verkeersbewegingen. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Milieuzonering

Beleid en Normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Beoordeling en conclusie

Circa 120 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op circa 200 meter van het plangebied. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zullen geen gevoelige functies gerealiseerd worden in het plangebied. Daarop aanvullend zijn de afstanden van deze functies tot het plangebied zodanig dat de richtafstanden voor deze functies niet worden overschreden. Het aspect milieuzonering staat daarmee de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) overleg gevoerd met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling (zie hiervoor bijlage 1).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan

2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.

Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met -vooral- de gemeenten in het gebied.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Zwartewaterland (2008) worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en een gezonde leefomgeving. Daarnaast is water voor de gemeente een economisch belangrijk transportmiddel. Vanuit het kader van de wet- en regelgeving, het huidige watersysteem en de wensen van belangengroepen, inwoners, betrokken ambtenaren en bestuurlijke partners, zijn wensen en streefbeelden geïnventariseerd. Tevens is een visie geformuleerd waarin prioriteiten zijn bepaald en is uitgewerkt op welke wijze deze streefbeelden bereikt kunnen worden. De visie is opgesteld vanuit de thema’s: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterveiligheid en medegebruik van water.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan De Velde 1 te Zwartsluis. Het perceel is in de huidige situatie deels bebouwd, deels verharde en deels onverhard. ter plaatse van het onverharde noordoostelijke deel van het perceel zal de bebouwing plaatsvinden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen. De grondwaterstanden liggen ter plaatse tamelijk ondiep onder maaiveld. Op basis van de grondwatertrappenkaart (Bron: Atlas van Overijssel) is ter plaatse sprake van grondwatertrap II. Daarbij geldt een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand van minder dan 40 cm onder maaiveld en een Gemiddeld Laagste Grondwaterstand van 50 - 80 cm onder maaiveld. Met dergelijk ondiepe grondwaterstanden is de aanleghoogte van bebouwing een aandachtspunt.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan het noorden van het plangebied grenst het kanaal 'Kostverlorenstreng'. De beoogde bebouwing bevindt zich niet in de beschermingszones van dit oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt in de nabijheid van een waterkering langs het Zwartewater (Hasselterdijk). Deze waterkering ligt op circa 100 meter ten westen van de te bouwen loods Het plangebied ligt ook niet in de kernzone van deze waterkering. Wel bevindt het plangebied zich met een zeer klein gedeelte in de hiervoor bedoelde beschermingszone. Echter is dit zeer minimaal en heeft de beoogde ontwikkeling hier geen invloed op. Het plan is dan ook niet van (negatieve) invloed op de waterkering/ waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkelingen bestaan uit een functiewijziging van detailhandel naar bedrijf en de realisatie van een bedrijfshal met een oppervlakte van 526 m2. Het verharde oppervlak neemt daarom toe met 526 m2, met daarbij een beperkte aanvulling op de bestaande terreinverhardingen.

Waterkwantiteit

Toename in verhard oppervlak dient conform de eisen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta te worden gecompenseerd. Dit indien er meer dan 10 wooneenheden- of een toename aan het verharde oppervlak van meer dan 1.500 m2 gerealiseerd wordt. Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling wordt de drempelwaarde van 1.500 m2 verharding niet gehaald en is compensatie niet aan de orde.

Waterkwaliteit

Er vinden in het plangebied geen activiteiten plaats die (mogelijk) een verslechtering van de waterkwaliteit tot gevolg heeft. De ontwikkeling betreft de bouw van een loods. Hemelwater dat afstroomt van dakoppervlakken wordt als relatief schoon gezien, mits geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast. Dit is niet het geval. Het plan heeft derhalve geen gevolgen voor de waterkwaliteit.

Ontwateringsdiepte

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

De grondwaterstanden ter plaatse liggen relatief dicht onder maaiveld. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand kan zich minder dan 40 cm onder maaiveld bevinden. Met een beperkte ophoging kan op het terrein worden voldaan aan de geadviseerde ontwateringsdiepte.

Afvalwaterketen en riolering

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Bij de bebouwing worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast. Dit heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit. Gezien het feit dat hemelwater niet kan worden geïnfiltreerd vindt de afvoer van hemelwater plaats naar het belendende oppervlaktewater.

Watervergunningplicht

Voor eventuele aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. Met dit plan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot een watervergunningplicht. Het plan ligt buiten de beschermingszones van waterkeringen en/ of watergangen. Een aanvraag watervergunning is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Gelet op de bestaande waterhuishoudkundige situatie en de beoogde ontwikkelingen, zorgt deze ontwikkelingen niet voor een verslechtering van de waterhuishouding. De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd buiten de beschermingszones van waterkeringen en watergangen. Bovendien is er gezien de beperkte toename aan verharde oppervlakken geen watercompensatie aan de orde.

Aandachtspunt voor de bebouwing is de aanleghoogte daarvan. Gezien de plaatselijk ondiep voorkomende grondwaterstanden wordt door het waterschap geadviseerd de locatie van de bebouwing enige decimeters op te hogen, zodat een ontwateringsdiepte ontstaat van minimaal 80 cm.

4.9 Overstromingsrisico

Waar in het klassieke waterkeringsbeleid wordt uitgegaan van waterkeringsnormen wordt in de nieuwe benadering uitgegaan van overstromingsrisico. Deze nieuwe normen zijn tot stand gekomen met de risicobenadering: de normen hangen niet alleen samen met de kans op een overstroming, maar ook met de gevolgen van een overstroming. Daarbij wordt ingezet op meerlaagsveiligheid. Dit betekent dat de waterveiligheid niet alleen afhankelijk is van de kwaliteit van dijken, dammen en sluizen. In de nieuwe benadering is sprake van waterveiligheid in drie lagen:

  • 1. maatregelen om overstromingen te voorkomen (zoals versterking van dijken, dammen en duinen en rivierverruiming);
  • 2. gevolgen van overstromingen beperken via ruimtelijke inrichting;
  • 3. gevolgen van overstromingen beperken via rampenbestrijding.

Het plangebied ligt in dijkring 9 (Vollenhove). De totale lengte van de primaire waterkering (categorie a) van dijkring 9 is ruim 46 kilometer en grenst aan de zuidzijde aan de Vecht vanaf Ommen westwaarts, en in het westen aan het Zwarte Water en het Zwarte Meer tot de Kadoelersluis. In het noorden en oosten wordt het dijkringgebied volledig begrensd door hoge grond, in het noordwesten bestaat de kering uit categorie c-keringen. Omdat het projectgebied gelegen is in dijkring 9 is in de ruimtelijke onderbouwing een overstromingsrisicoparagraaf relevant voor deze ontwikkeling.

Laag 1: voorkomen

Voor de primaire waterkeringen van dijkring 9 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/1250 per jaar. Op basis van de provinciale risicokaart ligt het projectgebied in een gebied met een kleine kans op overstroming. Bij een dijkdoorbraak maakt het projectgebied dus onderdeel uit van het potentiele overstromingsgebied. De maximale waterdieptes voor de projectlocatie zijn in te schatten op maximaal circa 2,5 meter. Dit komt neer op het nagenoeg volledig overstromen van de begane grond van de bebouwing.

Laag 2: beperking door ruimtelijke inrichting

Om het aantal slachtoffers te beperking kunnen maatregelen worden getroffen in de ruimtelijke inrichting. De kern Zwartsluis ligt over het algemeen enigszins hoger boven dan het omliggende agrarische gebied. Dit leidt in de kern tot iets lagere maximale overstromingsdiepten, maar beperkt de omvang van de overstroming niet. Tussen Zwartsluis en de primaire waterkering zijn geen hoge elementen (compartimenteringskeringen of hooggelegen wegcunetten) die een overstroming kunnen beperken. Binnen het plan zelf zijn nauwelijks mogelijkheden om via ruimtelijke inrichting de gevolgen van de overstroming te beperken. Enige optie is de bebouwing op een hoger peil aan te leggen. Het plan voorziet echter in een bedrijfsfunctie waar slechts enkele personen gedurende de werkdag aanwezig zullen zijn.

Laag 3: rampenbestrijding

Om het aantal slachtoffers te beperken kan dijkring 9 preventief worden geëvacueerd. In het algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt. Gezien de lage bevolkingsdichtheid van de regio en de relatief nabije ligging van de hoge gronden is evacuatie hier mogelijk in een korter tijdsbestek.

Bij preventief evacueren wordt aangenomen dat het aantal slachtoffers met 80-90% wordt verminderd (uitgaande van het feit dat niet iedereen gehoor zal geven aan een evactuatieoproep).

In geval van een hoogwater op de Vecht, Zwartewater of Zwarte Meer kan om die reden  redelijkerwijs worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging van het hoogwater te onderkennen en te besluiten tot evacuatie. Er is dus voldoende handelingsperpectief. De werkzame personen binnen het beoogde bedrijf zullen tevens voldoende zelfredzaam en mobiel zijn om te evacueren naar hogere gronden.

Voor dijkring 9 geldt dat niet in alle gevallen evacueren mogelijk is. Bij storm of het plotseling falen van (een van) de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Dit geldt zeker als het gaat om plotseling falen van de waterkering op korte afstand  van de projectlocatie.

Evacueren is dan niet realistisch. In dat geval is vluchten naar een hogere plek in de bebouwing de enige optie (verticale evacuatie). Aangezien het bij dit plan gaat om de realisatie van een gebouw in twee lagen is vluchten naar een hogere verdieping zeer goed mogelijk en veilig. De beoogde bebouwing is beperkt hoger dan de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Binnen deze bebouwing is dus iets meer mogelijkheid tot verticaal evacueren dan in de bestaande bebouwing op deze plek en de bestaande bebouwing in de directe omgeving.

4.10 Industrielawaai

Het industrieterrein 'Kranerweerd-Zomerdijk' is in de kader van de Wet geluidhinder een zoneringsplichtig industrieterrein. Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbij de geluidbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Onder geluidbelasting vanwege het terrein wordt verstaan de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle inrichtingen gelegen binnen de grens van het gezoneerde industrieterrein.

het industrieterrein 'Kranerweerd-Zomerdijk' heeft een geluidzone, waarbinnen nieuwbouw van gevoelige functies niet mogelijk is tenzij daarvoor ontheffing is verkregen. Het gemeentelijke geluidbeleid staat in bepaalde situaties nieuwbouw toe met een maximum hogere grenswaarde van 55 dB(A) industrielawaai. Verruiming van de geluidzone is mogelijk in het kader van het gemeentelijke geluidbeleid indien er geen nadelige gevolgen ontstaan aan Natura 2000 gebieden of geluidgevoelige gebouwen (woningen, scholen e.d.). Voor onderhavig plangebied is in 2005 door de provincie ontheffing verleend voor hogere grenswaarden (55 dbA).


De beoogde ontwikkeling vindt zoals net genoemd plaats in de geluidzone van het bedrijventerrein 'Kranerweerd-Zomerdijk'. De ontwikkeling betreft de juridisch-planologische regeling van de bedrijfsbestemming en het mogelijk maken van de realisatie van de bedrijfshal. Deze ontwikkelen zijn van een niet-gevoelige karakter in het kader van de Wet geluidhinder, waardoor dit aspect geen nader onderzoek behoeft en geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.11 Duurzaamheid

In toenemende mate hebben gemeenten de afgelopen jaren bij de opzet van bestemmingsplannen de taak gekregen om milieudoelstellingen in het ruimtelijke beleid te integreren. Ook de provincie Overijssel vraagt in de Omgevingsverordening gemeenten in de toelichting bij bestemmingsplannen hier aandacht aan te besteden.

In algemene zin kan worden opgemerkt dat bij locatie en inrichting rekening wordt gehouden met milieurandvoorwaarden vanuit de omgeving (geluidscontouren, afstand tot hinderlijke bedrijven, bodem en water). Daarnaast draagt het verhuizen van Eva Optiv b.v. naar onderhavig plangebied, feitelijk bij aan een duurzaam ruimtegebruik. Dit door een binnenstedelijke locatie te transformeren. Daarmee vindt optimaal benutting van locaties binnen de bestaande grenzen van het dorpsgebied plaats. Ook de provincie hecht volgens de Omgevingsverordening en de Omgevingsvisie aan het benutten van de principes van duurzaam ruimtegebruik en vraagt de gemeenten in bestemmingsplannen de zogenaamde SER-ladder te hanteren (zie hiervoor paragraaf 3.2.2).

In april 2011 heeft de gemeenteraad de Notitie Duurzaamheidbeleid Zwartewaterland 2011-2015 vastgesteld. De gemeente wil onder andere inzetten op reductie van CO2 en het verankeren van duurzaamheid in de ruimtelijke processen. Dit werkt op velerlei terreinen door zoals milieu- en bodembeleid en water- en rioleringssystemen.

De reductie van CO2 en het gebruiken van energievriendelijke producten heeft ook geleidt tot het afschaffen van gloeilampen. Ook halogeenlampen zijn anno 2016 uitgefaseerd. Het bedrijf op onderhavig plangebied richt zich hierop door innovatieve LED-verlichting te ontwikkeling. Het bedrijf richt zich ook op andere actuele verlichtingsvraagstukken, zoals het verlichten van natuurgebieden door het realiseren van Ecodynamische verlichting.

Verder wordt op zowel stedenbouwkundig als bouwkundig niveau zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de principes van een duurzame inrichting. In de bouw van de bedrijfshal wordt de toepassing van duurzame materialen nagestreefd. Vanuit het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan het toepassen van materialen en isolatie van de buitenschil.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP 2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO 2012.

5.2 Opbouw van regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent één bestemming, namelijk de bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming is gehanteerd voor het in het plangebied aanwezige bedrijf. Het bedrijf wordt in de regels mogelijk gemaakt met een specifieke bedrijfscode conform de in de bijlagen opgenomen lijst met bedrijfstypen. Op deze gronden is tevens een zonering gesitueerd vanuit het bedrijventerrein wat ten noorden van het plangebied is gelegen. De zoneringsmethode is afgeleid van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. In de regels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een hogere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen indien er een investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt en de bebouwing tevens goed landschappelijk wordt ingepast. Reguliere detailhandel is binnen de bestemming niet toegestaan. Detailhandel in de vorm van e-commerce en productiegebonden detailhandel wordt onder voorwaarden toegestaan. Bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming uitsluitend toegestaan op de bestaande bouwpercelen, in beginsel overeenkomstig de bestaande situatie. Het is echter wel toegestaan op bouwpercelen waar bestaande bedrijfswoningen aanwezig zijn de bedrijfswoning te verplaatsen, mits dit inpandig gebeurt. De bedrijfswoning dient in dat geval deel uit te maken van het hoofdgebouw waarin de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, zodanig dat de bedrijfswoning en het bedrijfspand als één hoofdgebouw worden beschouwd. Bebouwingen mogen uitsluitend gerealiseerd worden in het daarvoor opgenomen bouwvlak, waarvoor regels zijn opgenomen conform de bedrijfsbestemming in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Zwartewaterland'. Daarbij dient de inrichting van het perceel vergezeld te gaan met een inrichtingsplan dat tenminste voldoet aan het gestelde in bijlage 2.

Daarop aanvullend kent het plan ook één dubbelbestemming, namelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming is opgenomen op de gronden in het uiterste hoekje aan de zuidwestelijke zijde en legt aanvullende regels op ten opzichte van de bedrijfsbestemming. De dubbelbestemming is gebruikt om de waterstaatkundige functie in verband met de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater en het vergroten van de afvoercapaciteit veilig te stellen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.

De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten, conform de legesverordening van de gemeente Zwartewaterland. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Op het plan zijn twee reacties ontvangen, welke zijn opgenomen in bijlage 2. De ingekomen reacties hebben geleid tot een wijziging in het bestemmingsplan.

Aanpassingen naar aanleiding van de reacties

De overlegreactie van brandweer IJsselland heeft geleid tot een wijziging in het ontwerpbestemmingsplan. Dit door een paragraaf toe te voegen met betrekking tot het overstrominggsrisico.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 3 februari tot en met 27 april 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heef eenieder de gelegenheid gekregen om een zienswijze in te dienen. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Het bestemmingsplan is vervolgens op 29 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zwartewaterland.