4.7 Flora en fauna
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten, zoals de Flora- en faunawet die geeft. Als hier sprake van is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden, zoals Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden.
Ligging plangebied ten opzichte van Natuurbeschermingsgebieden, vogel- en habitatrichtlijnen.
Om eenvoudig vast te kunnen stellen of het plangebied is gelegen binnen een natuurbeschermingsgebied, een vogel- of een habitatrichtlijn, is het mogelijk om de gegevens van het natuurloket te raadplegen. De kaart van het natuurloket toont de ligging van natuurgebieden in Nederland.
Uit raadpleging van de kaart van het Natuurloket blijkt dat de planlocatie niet in of nabij een vogel- of habitatrichtlijn is gelegen. Het plangebied is niet in een Natura 2000, natuurbeschermingswet- of milieubeschermingsgebied gelegen.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
- in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Daarnaast zijn van sommige soorten de nesten jaarrond beschermd, o.m. uilen, gierzwaluw en huismus.
- op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
- het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
- het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dienen er ten behoeve van het aspect Flora en Fauna twee standaard aanbevelingen te worden gedaan. Ten eerste ten aanzien van de vleermuizen. Een mogelijk voorkomende soortgroep zijn de beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet.
Naast de standaard aanbevelingen dient op grond van de flora en fauna wetgeving onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten, de zoge-naamde rode lijst, en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van een kerk en een parkeerterrein. Het gebied bestaat uit twee kavels aan de Greenteweg. Op beide kavels is geen bebouwing aanwezig. De kavels bestaan momenteel uit grasland bosopslag en licht begroeiing. Dit zal in het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden verwijderd.
Uit de rapportage van het Natuurloket blijkt dat er binnen het betreffende kilometerhok een aantal beschermde dier- of plantsoorten voorkomen. Daarnaast blijk dat de verzamelde gegevens grotendeels onvolledig zijn. Op grond van de rapportage kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat er nog meer beschermde soorten op de locatie beschermde soorten voorkomen.
Het uitvoeren van een quickscan natuurtoets is derhalve noodzakelijk. Ecogroen advies heeft een Quicks-can
[1] flora en fauna op de locatie uitgevoerd. In het rapport wordt geconstateerd dat het gebied niet valt onder gebiedsbescherming. Ten tweede wordt geconcludeerd in het rapport dat er geen nadelige effecten zullen optreden voor de aanwezige flora en fauna wanneer bij de werkzaamheden rekening gehouden wordt met het broedseizoen. De betreffende broedseizoenen zijn opgenomen in het rapport.
Tenslotte wordt geconcludeerd dat de plannen effect kunnen hebben op provinciaal aangewezen weidevogelgebieden. Geadviseerd wordt om in overleg met de provincie en eventueel door middel van nader onder-zoek te bepalen wat de effecten kunnen zijn en of compenserende maatregelen nodig zijn.
Conclusie
Ten behoeve van de planontwikkeling is door middel van een Quickscan beoordeeld over er nadelige effecten voor de aanwezige flora en fauna optreed. Wanneer er bij het begin van de bouwwerkzaamheden rekening gehouden wordt met het broedseizoen zullen er geen nadelige effecten optreden.
Aanvullend wordt geconcludeerd dat het plan effect kan hebben op het provinciaal aangewezen weidevogelgebied. In overleg met de provincie moet bepaald worden of er nadere maatregelen nodig zijn.
[1] Ecogroen Advies, Quickscan natuurtoets Tag West, projectcode 09427, 15 juni 2010