direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westerlee Tranendallaan
Status: concept
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Tranendallaan te Westerlee - ten noorden van de huisnummers 2a en 2c - is een braakliggend perceel aanwezig, die voor woningbouw in aanmerking komt. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is een 'wijzigingsbevoegdheid' opgenomen. Daarmee kan het college van burgemeester en wethouders de huidige bestemming zodanig wijzigen dat de bouw van een woning is toegestaan (zie verder 1.3 en 2.3.1). Het betreffende perceel is kortgeleden aangekocht door een particulier. Deze nieuwe eigenaar is voornemens er eind 2021/begin 2022 een woning te laten bouwen. Om dat mogelijk te maken zal een 'wijzigingsprocedure' doorlopen moeten worden, waarvoor onderhavig wijzigingsplan is opgesteld.

1.2 Locatie

De locatie van de nieuwe woning is kadastraal bekend als perceel 'scheemda K 42' (hierna: 'plangebied'). Het perceel ligt ten oosten van de dorpskern van Westerlee, tussen de Tranendallaan en de spoorbaan Groningen-Winschoten. Afbeelding 1.1 geeft een indruk van de huidige situatie. Het plangebied bestaat op dit moment uit grasland. Aan de noord- en zuidzijde grenst het aan bestaande woonpercelen. Westelijk van het plangebied, aan de overzijde van de Tranendallaan, liggen onbebouwde agrarische percelen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1 Plangebied vanuit noordwesten (bron: Google Street View, mei 2019)

1.3 Planologisch-juridisch kader

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' (vastgesteld d.d. 18 april 2012). Het is bestemd als 'Wonen-1'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Er mag op dit moment geen woning gebouwd worden omdat er geen 'bouwvlak' op de verbeelding is opgenomen. Wel geldt op grond van artikel 26 van de bestemmingsplanregels een wijzigingsbevoegdheid om dit mogelijk te maken. Daarbij horen drie voorwaarden:

  • 1. voor de nieuwe woning moeten de regels van artikel 18 uit het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' gaan gelden;
  • 2. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid moet binnen de provinciale volkshuisvestingsafspraken passen;
  • 3. de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen bedraagt niet meer dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een verkregen hogere waarde.

Aan deze drie voorwaarden kan worden voldaan. In de Artikel 3 van de regels is een directe verwijzing naar artikel 18 uit het geldende bestemmingsplan opgenomen (ad.1). Verder blijkt uit 2.2 dat de nieuwe woning past binnen de provinciale volkshuisvestingsafspraken (ad. 2). Tenslotte kan verwezen worden naar 4.2, waar het akoestisch onderzoek is toegelicht. Uit dit onderzoek volgt dat voor dit wijzigingsplan een hogere grenswaarde wordt vastgesteld.

Er is geen archeologische dubbelstemming in het bestemmingsplan opgenoomen. Op grond van de 'Erfgoedverordening gemeente Oldambt 2010' is de 'Beleidskaart archeologie gemeente Oldambt' leidend voor archeologische verwachtingen en onderzoeksplichten. Zie hiervoor 4.10.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het ruimtelijk beleid van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied. Ook de juridische vormgeving van het wijzigingsplan komt in dit hoofdstuk aan bod. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving, onder meer op het gebied van milieu, archeologie en ecologie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het doel van deze 'laddertoets' is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De laddertoets is niet op onderhavig planvoornemen van toepassing. In de eerste plaats omdat het plangebied deel uitmaakt van het 'stedelijk gebied' (zie 2.2). In de tweede plaats blijkt uit jurisprudentie dat de bouw van ten hoogste 11 woningen niet als 'stedelijke ontwikkeling' in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gezien.1 In 2.3 wordt wel (kort) aandacht besteed aan het aspect 'behoefte'. Zie verder Hoofdstuk 4 voor de gevolgen van dit wijzigingsplan voor de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor onderhavig planvoornemen.

2.1.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang noch van een inperkende werking op grond van het Barro. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het ruimtelijk rijksbeleid.

2.2 Provincie

2.2.1 Omgevingsvisie 2016-2020

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 (vastgesteld d.d. 6 februari 2019)2 bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. Het accent ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken. Een belangrijk doel is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn zoveel mogelijk visies op deelterreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het beleid voor economie, energie, cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie en medeoverheden. Ook voor andere partijen (bedrijven) die invloed uitoefenen op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie richtlijnen. De Omgevingsvisie is onderverdeeld in vijf thema's en elf provinciale belangen:

Ruimte
1. Ruimtelijke kwaliteit
2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
3. Ruimte voor duurzame energie
4. Vitale landbouw

Natuur en landschap
5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
6. Vergroten biodiversiteit

Water
7. Waterveiligheid
8. Schoon en voldoende water

Mobiliteit
9. Bereikbaarheid

Milieu
10. Tegengaan milieuhinder
11. Gebruik van de ondergrond

Uit de kaart 'Ruimte' blijkt dat het plangebied onderdeel is van het 'stedelijk gebied'. Hieronder verstaat de provincie: "een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur." Stedelijke ontwikkelingen - waaronder woningbouw - dienen zo veel mogelijk binnen stedelijk gebied plaats te vinden, om daarmee het contrast tussen stedelijk gebied en buitengebied te behouden en versterken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied.
De kaart 'Landschap' maakt duidelijk dat het plangebied tot de 'Veenkoloniën' behoort. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met:

  • de grootschalige openheid en rationele verkaveling;
  • de koppeling tussen langgerekte bebouwingslinten en kanalen en wijken met planmatige opzet;
  • de herkenningspunten in linten: bruggen, sluizen, fabrieken en watertorens;
  • de karakteristieke doorkijken in de linten;
  • verdichtingen in het lint bij bruggen, sluizen en fabrieken;
  • het contrast tussen het kleinschalige lint en het grootschalige open landschap.

In Hoofdstuk 3 wordt op de inpassing van de nieuwbouw binnen het plaatselijke landschap ingegaan.


Op de kaart 'Mobiliteit' is het meest oostelijke deel van het plangebied aangeduid als 'gereserveerd tracé spoorverbinding' (zie afbeelding 2.1). Dit heeft betrekking op mogelijk te nemen maatregelen ten behoeve van de reistijdverkorting op het tracé Groningen-Bremen. De nieuwe bebouwing binnen het plangebied wordt op ruime afstand van deze reserveringsstrook geplaatst (zie 3.2 en 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0002.png"

Afbeelding 2.1 Tracéreservering spoorbaan Groningen-Winschoten (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De spoorbaan Groningen-Winschoten is onderdeel van het provinciaal basisnet voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op de kaart 'Milieu' is aangegeven dat het plangebied voor ongeveer de helft binnen de zone van de spoorbaan ligt. Deze zone is weergegeven in afbeelding 2.2. In 4.5 wordt op het aspect 'externe veiligheid' ingegaan. De woning komt buiten de zone van de spoorbaan te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0003.png"

Afbeelding 2.2 Provinciaal basisnet spoorbaan Groningen-Winschoten (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De kaart 'Opgaven' maakt duidelijk dat het plangebied een rol speelt in twee opgaven: 'groei en krimp' (deze opgave krijgt onder meer een plek in regionale woonvisies) en 'gaswinning' (onder andere inzet voor een veilige en vitale woningmarkt).

De kaarten 'Natuur', 'Water' en 'Functiekaart Vaarwegen' geven geen waarden of belemmeringen voor het plangebied aan. Op de kaarten 'Schaalvergroting landbouw' en 'Intensieve veehouderij' zijn thema's aangeduid die voor onderhavig planvoornemen geen relevantie hebben.

2.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (vastgesteld d.d. 6 februari 2019)3 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Via de Omgevingsverordening werkt het beleid uit de Omgevingsvisie door in plannen van gemeenten en waterschappen. De Omgevingsverordening maakt duidelijk wat wel en niet aanvaardbaar is met het oog op provinciale belangen. Als gemeenten en waterschappen deze belangen onvoldoende verwerken in hun ruimtelijke plannen, dan zal de provincie hierop ingrijpen via de weg van bestuurlijk overleg, zienswijzen, beroep of - in het uiterste geval - een reactieve aanwijzing.

Op de bijlagenkaarten van de Omgevingsverordening is voor het plangebied het volgende aangegeven:

  • Buitengebied: het plangebied is onderdeel van 'stedelijk gebied' en valt dus buiten de begrenzing van het 'buitengebied'.
  • Bedrijventerrein: niet van toepassing.
  • Veiligheid en milieu: de zone van het provinciaal basisnet (zie 2.2.1) is aangeduid als 'veiligheidszone 3 transport'. Hiervoor geldt de bepaling dat een bestemmingsplan binnen deze zone niet mag voorzien in nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen. Zoals blijkt uit Hoofdstuk 3 wordt aan deze bepaling voldaan. Dit wijzigingsplan sluit de bouw en het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze zone geheel uit.
  • Infrastructuur: de reserveringsstrook van de spoorbaan Groningen-Winschoten uit de Omgevingsvisie (zie 2.2.1) is ook hier weergegeven als 'gereserveerd tracé spoorverbinding'.
  • Windturbines: voor het plangebied geldt dat windturbines niet zijn toegestaan.
  • Natuur: niet van toepassing.
  • Landschap: niet van toepassing.
  • Regionale waterkeringen: 'Veiligheidsnormen regionale waterkeringen: T300 - hoogte kering, stabiliteit kering minimaal T100'. In 4.8 wordt het plan getoetst aan de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
  • Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren: 'Grasland - 1:10 jaar'. Dit betekent dat in dit gebied (zonder maatregelen), eens in de tien jaar rekening moet worden gehouden met wateroverlast. In 4.8 wordt het plan getoetst aan de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
  • Intensieve veehouderij: 'Geen uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij'. Dit heeft geen betrekking op de woningbouw.
  • Aardbevingsgebied: verwijst naar generieke bepalingen over de bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen.
2.2.3 Conclusie

Onderhavig planvoornemen past binnen het algemene streven van de provincie om woningbouw te concentreren binnen 'stedelijk gebied' (zie 2.3.4 voor de gemeentelijke woonvisie). Zoals blijkt uit Hoofdstuk 3 is bij de inpassing van de woning rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. In Hoofdstuk 4 is ingegaan op het aspect 'externe veiligheid''. Ook in dat opzicht wordt rekening gehouden met de provinciale belangen en is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Geconcludeerd kan worden dat dit plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Bestemmingsplan

Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' (vastgesteld d.d. 18 april 2012). Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Wonen-1' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. In afbeelding 2.3 is een uitsnede van de geldende bestemmingsplanverbeelding opgenomen. In 1.3 is reeds op de wijzigingsregels van dit bestemmingsplan ingegaan. Daaruit blijkt dat de invulling die met dit wijzigingsplan wordt gegeven, past binnen de regels die daarvoor in artikel 26 zijn geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0004.png"

Afbeelding 2.3 Uitsnede verbeelding huidig bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Nieuw bestemmingsplan
De gemeente heeft recent een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied in procedure gebracht. Dit is het voorontwerpbestemmingsplan 'Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee' (22 oktober 2020). In dit voorontwerp zijn de bestemming 'Wonen - 1' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opnieuw opgenomen. De opzet van de regels is wel gewijzigd. Zo zijn de bouwmogelijkheden verruimd en wordt niet langer gewerkt met 'bouwvlakken' maar met 'gevellijnen'. Verder zijn er twee aanduidingen toegevoegd. Dit is te zien op afbeelding 2.4. De 'veiligheidszone 3 transport' uit de provinciale Omgevingsverordening is vertaald naar de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Daarnaast is aan het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' toegekend. Binnen deze zone kan bij afwijking van de bouwregels "nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden, of een verkregen hogere grenswaarden." Zoals eerder aangegeven wordt in 4.2 op het akoestisch onderzoek en de hogere grenswaarde ingegaan.
Aangezien het voorontwerpbestemmingsplan 'Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee' (voorlopig) nog niet van kracht is, vormt het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' het planologisch-juridische kader voor onderhavig wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0005.png"

Afbeelding 2.4 Uitsnede verbeelding toekomstig bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3.2 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie (vastgesteld d.d. 30 oktober 2017) biedt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, een integraal beleidskader voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Oldambt. Het uitgangspunt van de Omgevingsvisie is een 'Ja, mits'-beleid. Eén van de kenmerken van Westerlee die benoemd wordt is dat er "veelal gewoond [wordt] op ruime kavels". Dit sluit aan bij het ruimtelijk beeld dat voor het plangebied wordt nagestreefd. Er zijn drie hoofdambities in de Omgevingsvisie geformuleerd, waarvan 'ruimte voor pionieren' het meest relevant voor het plangebied is. In het kader van die ambitie wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van de woonkwaliteit. Hoewel de focus ligt op de bestaande woningvoorraad, blijft ook nieuwbouw in de dorpen (beperkt) mogelijk.

2.3.3 Kwalitatief Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief

Het Kwalitatief Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (februari 2012) geldt als het 'ruimtelijk kwalitatief regiekader' bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen binnen de gemeente Oldambt. In het perspectief komen achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis van de gemeente, de ruimtelijke karakteristieken en de regieaanwijzingen voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen aan bod.
Het plangebied is ingedeeld bij het 'Schiereiland van Winschoten'. Kenmerkend voor dit gebied zijn: "intimiteit, laantjes, arbeiders, dorpen, Blauwestad, groene kamers, met vensters op de Wiede Leegte." Eén van de opgaven binnen dit gebied is ervoor te zorgen dat de tracés van bovenregionale infrastructuur (waaronder het spoor), zodanig begeleid worden dat de eigenheid van de gebieden die worden doorsneden behouden blijft. Een regieaanwijzing voor de laantjes van Westerlee is:"nieuwbouw respectvol inpassen, informele woonsfeer en schaal beschermen." Op dit punt wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 waaruit blijft dat bij de inpassing van de nieuwbouw rekening wordt gehouden met de cultuurhistorie en landschappelijke kenmerken.

2.3.4 Woonvisie 2015-2020

De Woonvisie 2015-2020 (oktober 2015) beoogt een bijdrage te leveren aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor alle typen huishoudens. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving. Gelet op de krimpverwachting zal de nieuwbouw in balans moeten zijn met onttrekkingen aan de woningvoorraad. Daartoe worden op regelmatige basis afspraken met de provincie en de omliggende gemeenten gemaakt. De Woonvisie biedt in ieder geval ruimte voor kleinschalige particuliere initiatieven in de dorpen. Daarbij heeft inbreiding voorrang op uitbreiding. Het plangebied voldoet aan beide criteria. Het betreft een kleinschalig particulier initiatief, binnen een bebouwingslint dat deel uitmaakt van het 'stedelijk gebied' (zie 2.2).

De vereniging Dorpsbelangen Westerlee heeft de 'Woonvisie 2030 Westerlee' (24 juli 2020) opgesteld.4 Geconstateerd wordt dat er grote behoefte is aan nieuwbouw. "Koopwoningen in Westerlee zijn binnen de kortste tijd weer verkocht en huurwoningen kennen weinig leegstand. Zowel jong als oud hebben niet de mogelijkheid om zich in Westerlee te vestigen, of ze moeten al een huis kopen van mensen die naar elders verhuizen." Gepleit wordt voor het aanwijzen van nieuwe locaties voor woningbouw en het toevoegen van wooneenheden aan bestaande bebouwing.

De gemeente werkt op dit moment aan de herziening van de Woonvisie 2015-2020. De verwachting is dat deze in 2021 in werking zal treden.

2.3.5 Welstandsnota

In de welstandsnota 'Beeldkwaliteit bebouwde omgeving' (vastgesteld d.d. 21 maart 2013) is het plangebied ingedeeld bij 'historisch lint' (noordelijk deel) en 'dwarslint' (zuidelijk deel). Nieuwbouw, verbouw en uitbreiding binnen historische linten zijn mogelijk wanneer "plaatsing en hoofdvorm van de bestaande structuur en transparantie worden gerespecteerd." Voor de dwarslinten geldt als beleidsintentie 'incidenteel wijzigen', waarbij "de ruimte wordt gehandhaafd, de plaatsing wordt gerespecteerd en hoofdvorm, aanzicht en opmaak incidenteel kunnen worden gewijzigd." De welstandscriteria voor plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak van nieuwbouw zijn opgenomen op blz. 23 en 29. De initiatiefnemer zal voor de nieuwbouw - in overleg met de welstandscommissie - een woningontwerp opstellen dat aan deze criteria voldoet.

2.3.6 Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan past binnen de 'wijzigingsregels' die in artikel 18 van het geldende bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' zijn opgenomen (zie ook 1.3). Daarnaast sluit het aan bij de hoofdlijnen van de Omgevingsvisie, het Kwalitatief Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief en de Woonvisie 2015-2020. Door een woningontwerp op te stellen dat voldoet aan de welstandscriteria is er zicht op een positief welstandsadvies. Het plan past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Oldambt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Westerlee en beslaat een oppervlakte van circa 1000 m2. Aan de noord- en zuidkant van het plangebied liggen woonerven. De oost- en westkant worden begrensd door de spoorbaan Groningen-Winschoten resp. de Tranendallaan. Aan de 'overzijde' van de Tranendallaan liggen onbebouwde agrarische percelen. Afbeelding 3.1 bevat twee recente foto's van het plangebied. Te zien is dat het plangebied omgeven wordt door opgaand groen. Daarbij vallen de hagen van de direct aangrenzende woonerven op. Deze verschaffen het perceel een groene omlijsting. Daar draagt ook het begroeide talud van de spoorbaan Groningen-Winschoten aan de oostzijde toe bij, evenals de bomen die verder oostelijk en westelijk van het plangebied zijn gelegen. Het aanwezige groen en spoorbaan talud zorgen voor een besloten karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0007.jpg" Afbeelding 3.1 Huidige situatie vanuit het zuidwesten (boven) en zuidoosten (onder)

3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied is in het Kwalitatief Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (zie 2.3.3) ingedeeld bij het 'Schiereiland van Winschoten'. Dit schiereiland bestaat uit een reeks glaciale opduikingen, die tijdens de voorlaatste ijstijd ontstaan zijn in de voormalige zeeboezemvlakte van de Dollard. Er zijn bewonerssporen gevonden die teruggaan tot in de tijd van de Jagers-Verzamelaars. In het Ontwikkelingsperspectief wordt als regieaanwijzing voor dit gebied gegeven: "nieuwbouw respectvol inpassen, informele woonsfeer en schaal beschermen." Om na te gaan op welke wijze de nieuwbouw het best ingepast kan worden is in het navolgende eerst op de (meer recente) cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied ingegaan.

Cultuurhistorische ontwikkeling
In afbeelding 3.2 zijn topografische kaarten uit 1906, 1964, 1986 en 2020 opgenomen. Westerlee ligt op een zuidelijke uitloper van het 'Schiereiland van Winschoten'. De Hoofdweg is aangelegd op een door het landschap slingerende dekzandrug. In het kader van de inpoldering en mede ingegeven door de verdichting van het lint van de Hoofdweg, is op een aantal plekken dwarslinten in de richting van het open land aangelegd. Deze zogeheten 'laantjes' kwamen in de periode 1900-1940 tot stand. De laantjes bestonden hoofdzakelijk uit arbeiderswoningen. Op de kaart van 1906 is het tracé van de Tranendallaan al herkenbaar (de naam verwijst naar de slag bij Heiligerlee, die vermoedelijk in deze omgeving plaatsvond). Parallel aan de spoorbaan is op dat moment een tweede laan aanwezig. Er is sprake van smalle en langgerekte percelen in de omgeving van het plangebied. Langs de Hoofdweg staan vooral verspreid liggende boerderijen. De kaart van 1964 laat zien dat het lint van de Hoofdweg verder is verdicht met (woon)bebouwing en dat de Tranendallaan is opgewaardeerd tot volwaardige wegverbinding. De langgerekte percelen zijn opgedeeld in kleinere kavels, waardoor ook het plangebied in zijn huidige vorm herkenbaar is. Ten noorden en zuiden van het plangebied is bebouwing aanwezig. Op de kaart van 1986 lijkt het plangebied onderdeel van het erf van Tranendallaan 2a/2c te zijn. Opvallend aan dit kaartbeeld zijn verder de bossen die noordelijk van de Hoofdweg en oostelijk van de spoorbaan zijn aangelegd. Ook de aanleg van de Eexterweg vormt een opvallende verandering in het landschap. De kaart van 2020 laat een verdere toename van bebouwing zien, zowel in absolute zin als in schaalgrootte. Ook de tweede woning op nr. 2c valt daarbij op. De verkaveling rond het plangebied is grootschaliger geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0008.png"

Afbeelding 3.2 Topografische kaarten circa 1906, 1964, 1986 en 2020 (bron: topotijdreis.nl)

Toekomstige inrichting
De kenmerken van het veenkoloniale landschap, zoals benoemd in de Omgevingsvisie (zie 2.2.1), zijn binnen het plangebied - vanwege de beperkte omvang - niet direct herkenbaar. De nabije omgeving ademt wel het karakter en de indentiteit van de veenkolonien en de Graanrepubliek uit. Het plangebied zal met de nieuwbouw idealiter hieraan moeten bijdragen.

Het plangebied heeft een besloten en kleinschalig karakter, met name door de aanwezigheid van opgaande beplanting en het spoorbaantalud (zie 3.1). Hierdoor is geen sprake van een plaatselijk doorzicht. De oude verkaveling (zie afeelding 3.2) is nog altijd in tact en wordt met dit planvoornemen gerespecteerd.

In de welstandsnota (zie 2.3.5) is aangegeven dat nieuwbouw in of nabij de bestaande rooilijn dient plaats te vinden (afwijkingsmarge van circa 1 meter). De wijzigingsregels van het vigerend bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' schrijven geen situering van de nieuwbouw voor. Wel wordt verwezen naar de bestemming 'Wonen-1' waarin is vastgelegd dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden. Voor het plangebied is op dit moment geen bouwvlak van toepassing. Het ligt voor de hand om aan te sluiten bij de rooilijn van de bebouwing op nr. 2a.

In het nieuwe bestemmingsplan die op dit moment in procedure is, is niet meer gekozen voor een systematiek met bouwvlakken maar is uitgegaan van gevellijnen. Afbeelding 3.3 geeft een uitsnede van de nieuwe verbeelding weer. De gevellijn van nr. 2a is fictief doorgetrokken in het plangebied.5 Op deze wijze ontstaat een logische invulling van het bebouwingslint. De initiatiefnemer is voornemens een hoofdgebouw van maximaal 195 m2 te realiseren. Dit past bij de schaal van de woonbebouwing in het plaatselijke lint.
Het talud van de spoorbaan Groningen-Winschoten en de erfrandbeplaning van de aangrenzende woonpercelen zorgen voor de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw.

Door de bebouwing aan de westzijde van het perceel te concentreren wordt de binding aan de Tranendallaan (en de verknoping aan het spoor tegengegaan). Tevens wordt daardoor voorkomen dat er gebouwd wordt in de veiligheidszone van het spoor. Dit deel van het plangebied blijft onbebouwd en krijgt een groene invulling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0009.png"

Afbeelding 3.3 Beoogde gevellijn van de nieuwe woning (bron ondergrond: ruimtelijkeplannen.nl)

Er is nog geen woningontwerp opgesteld. Voor dit ontwerp wordt, zoals gezegd, aangesloten bij de geldende welstandscriteria (zie 2.3.5). Verder zijn de bouwregels uit het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' op het plangebied van toepassing. De belangrijkste maatvoeringen zijn weergegeven in tabel 3.1.

  Bouwhoogte   Goothoogte   Dakhelling  
Hoofdgebouw   9 m   3 m   30-60 graden  
Bijgebouw   5,5 m   3 m    

Tabel 3.1 Maatvoeringen bestemming Wonen-1

Het plangebied wordt direct ontsloten op de Tranendallaan. Er zijn geen verkeerskundige maatregelen nodig voor het creëren van deze aansluiting. Ook niet vanwege de verkeersveiligheid. Er is voldoende zicht vanaf het voorerf om passerend verkeer tijdig waar te nemen.

3.3 Juridische vormgeving

Het onderhavige wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 26 van het bestemmingsplan 'Heiligerlee en Westerlee' (vastgesteld d.d. 18 april 2012). Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden (zie 1.3). De procedure die wordt doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van
toepassing.

Een wijzigingsplan dient vergezeld te gaan van een Toelichting. In de toelichting wordt uiteengezet of er vanwege de voorgenomen wijziging sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en Regels. In de regels wordt de bestemming 'Wonen-1' uit het 'moederplan' van toepassing verklaard. Daaraan is als beperking toegevoegd dat binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' het bouwen of in gebruik hebben van (beperkt) kwetsbare objecten - in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen - niet is toegestaan.

Het wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden vallen, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie aspecten genoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Dit wijzigingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk. Het plaatselijke bebouwingsoppervlak neemt daarbij toe met 195 m2. De drempelwaarde van categorie D16.1 (stedelijk ontwikkelingsproject; 2000 woningen of 100 ha) wordt met deze ruimtelijke ingreep niet overschreden. Onderhavig hoofdstuk geldt als een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Uit de beschreven omgevingsaspecten blijkt dat er geen negatieve milieueffecten te verwachten zijn.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in geluidgevoelige bebouwing binnen de zone, is akoestisch onderzoek noodzakelijk (Wgh, hoofdstuk VI). Het plangebied ligt in stedelijk gebied en valt binnen de zones van de Hoofdweg/Halteweg en de Tranendallaan (beide 1 rijstrook, 50 km/uur-regime, 250 m-zone). Daarnaast ligt het plangebied binnen de zone van de spoorbaan Groningen-Winschoten (Wgh, hoofdstuk VII). Deze zone is opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan 'Beerta, Finsterwolde, Drieborg, Nieuw Beerta, Ganzedijk, Hongerige Wolf, Heiligerlee en Westerlee' als gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' (zie 2.3.1). WMA heeft een akoestisch onderzoek vanwege het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 1. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies samengevat.

Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting vanwege de Hoofdweg/Halteweg blijft onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de Tranendallaan geldt een hogere geluidsbelasting. Op de grens van het plangebied is de geluidsbelasting maximaal 53 dB in Lden, inclusief aftrek volgens artikel 10 Wgh. De geluidsbelasting blijft echter ruim onder de maximale waarde van 63 dB. In afbeelding 4.1 is de geluidsberekening voor de Tranendallaan weergegeven. De blauwe stippellijn geeft de plek aan waar de voorgevel van de woning komt. Dit betekent dat er een hogere grenswaarde van 51 dB vastgesteld dient te worden. De geluidsbelasting blijft daarmee ruim onder de maximale waarde van 63 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0010.png" Afbeelding 4.1 Geluidsbelasting Tranendallaan (bron: WMA)

Spoorweglawaai
De geluidsbelasting vanwege de spoorbaan Groningen-Winschoten komt boven de voorkeurswaarde van 55 dB uit. In afbeelding 4.2 is de geluidsberekening voor de spoorbaan weergegeven. De blauwe stippellijnen geeft de plek aan waar de woning gebouwd kan worden. Dit betekent dat er een hogere grenswaarde van 61 dB vastgesteld dient te worden. De geluidsbelasting blijft daarmee onder de maximale waarde van 68 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0011.png"
Afbeelding 4.2 Geluidsbelasting Tranendallaan (bron: WMA)

Cumulatie/binnenklimaat
WMA stelt vast dat er als gevolg van cumulatie van wegverkeer- en spoorweglawaai geen onaanvaardbaar hoge geluidsbelasting zal optreden. Daarnaast is aangegeven dat door voldoende geluidsisolerende maatregelen te treffen er een goed binnenklimaat gerealiseerd kan worden. Voor de overige details van het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 1.

Indirecte hinder
Er is geen sprake van indirecte hinder. De bouw van een vrijstaande woning leidt tot 7,4 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal.6 Dit geringe aantal heeft een verwaarloosbaar effect op de (bestaande) gevelbelasting van omliggende woningen.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De woning binnen het plangebied geldt als gevoelige functie. Er moet dus rekening worden gehouden met omliggende bedrijven.
In de omgeving van het plangebied ligt een aantal bedrijven. Tabel 4.1 laat zien om welke bedrijven het gaat. Voor deze bedrijven geldt dat de feitelijke afstand - gerekend vanaf de plangrens tot het desbetreffende bouwvlak - groter is dan de richtafstand die geldt op basis van de VNG-brochure. In dit opzicht is dus geen sprake van een milieuhygiënisch knelpunt.

Bedrijf   Adres   Richtafstand   Feitelijke afstand  
Installatie zoutwinning   Tranendallaan ong., Westerlee   30 m   160 m  
Kwekerij   Trekweg 1, Heiligerlee   30 m   135 m  
Div. bedrijventerrein Eextahaven   Halteweg e.o., Heiligerlee   30 m   240 m  

Tabel 4.1 Afstand tussen plangebied en bedrijven in de omgeving

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De nieuwbouw leidt, zoals gezegd in paragraaf 4.2, tot 7,4 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor ruimtelijke plannen en verkeersplannen met een dergelijk beperkte verkeerstoename heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de NIBM-tool ontwikkeld. Daarmee kan op eenvoudige wijze berekend worden of een plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Er is sprake van NIBM als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Uit afbeelding 4.3 blijkt dat de bijdrage van onderhavig plan op de luchtkwaliteit NIBM is. Nader onderzoek naar de jaargemiddelde concentraties van PM10 en NO2 is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0012.png"
Afbeelding 4.3 NIBM-toets (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Gevaarlijke inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Het plangebied ligt tevens buiten de invloedssfeer van andere gevaarlijke inrichtingen (bron: Risicokaart).

Aardgastransportleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen aardgastransportleidingen gelegen (bron: Risicokaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0013.png"

Afbeelding 4.4 Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit de Risicokaart blijkt dat de spoorbaan Groningen-Winschoten tot het 'basisnet spoor' behoort. Hiervoor geldt een PR-plafond van 1 m, een GR 10-7 en 10-8 plafond van 16 m resp. 101 m en een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Aangenomen mag worden dat de bouw van één woning in een gebied met een beperkte bevolkingsdichtheid, een verwaarloosbaar effect zal hebben op de toename van het groepsrisico.
De spoorbaan Groningen-Winschoten is in de provinciale Omgevingsverordening (zie 2.2.2) aangeduid als 'Veiligheidszone 3 transport'. Voor deze veiliheidszone (van 30 m) geldt dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen. Zoals gezegd in 3.3 wordt in dit wijzigingsplan het bouwen of in gebruik hebben van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone uitgesloten.

4.6 Stikstof

Er is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de staluitbreiding leidt tot een depositie van > 0,00 mol/ha/jr binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat dit zowel in de aanleg- als gebruiksfase niet het geval is. Dit betekent dat er geen ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd hoeft te worden en dat 'stikstof' dus geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Het Aeriusrapport is als Bijlage 2 opgenomen. In dit rapport zijn de uitgangspunten voor de berekening toegelicht.

4.7 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) is op 1 januari 1987 in werking getreden en beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat deze wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor de bodem en het grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb (via de Ministeriele regeling Omgevingsrecht en de bouwverordening van de gemeente Oldambt), kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor een aantal besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Op de kaart van het Bodemloket (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) zijn geen verontreinigingen of verdachte activiteiten binnen het plangebied gemeld. De 'ontgravings- of 'toepassingskaart' maakt duidelijk dat voor het plangebied de kwaliteitsklasse 'Landbouw-Natuur' geldt.

Klein Bodemonderzoek B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek binnen het plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er enkele licht verhoogde gehalten in de bodem aanwezig zijn. Deze gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en onder de interventiewaarde. Er is geen aanleiding voor het instellen van nader onderzoek.
Klein concludeert dat de bodem en het grondwater geen belemmering vormen voor de woningbouw. Daarnaast wordt de aanwezigheid van asbest in de bodem niet aannemelijk geacht en kan de grond naar verwachting zonder beperkingen hergebruikt worden. Voor de details van het bodemonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.

4.8 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is onder meer vastgelegd in het 'Beheerplan 2010-2014', het 'Beheerprogramma 2016-2021' en de 'Notitie stedelijk waterbeheer'.

Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Er wordt een woning gebouwd (circa 195 m2). Daarnaast zal erfverharding worden aangelegd rond het huis en ter plaatse van de inrit (circa 50 m2). Het verhard oppervlak neemt hierdoor toe met maximaal 250 m2. De drempel voor compensatie van oppervlakteverharding binnen het stedelijk gebied (150 m2) wordt daarmee overschreden. De initiatiefnemer zal de schouwsloot langs de oostgrens - die buiten het plangebied valt - met 1,2 m op eigen terrein verbreden en daarmee minimaal 10% van het toegenomen verharde oppervlak compenseren. Er wordt aldus een extra waterbuffer van ten minste 18 m3 gecreëerd. Dit komt tegemoet aan de uitgangspuntennotitie van het waterschap (zie onder het kopje 'watertoets'). Conform de Keur zal het doorstroomprofiel van deze schouwsloot - in afstemming met het waterschap - schoon worden gehouden.
Voor de bouw van de woning wordt gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Vervuiling van het oppervlaktewater wordt hierdoor voorkomen.
Het plangebied ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Het bouwpeil zal hierop worden afgestemd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de bodemdaling, die het gevolg is van plaatselijke zoutwinning.

Watertoets
Op 14 januari 2021 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is naar voren gekomen dat de 'normale procedure' doorlopen moet worden. In Bijlage 6 is het 'watertoetsdocument' toegevoegd. Op 19 februari 2021 heeft waterschap Hunze en Aa's een uitgangspuntennotitie toegezonden (zie Bijlage 7). Deze uitgangspuntennotitie is verwerkt in onderhavige paragraaf.

4.9 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre natuurwaarden in het geding zijn. Daarbij dient zowel naar soortbescherming als naar gebiedsbescherming gekeken te worden.

Soortbescherming
Het plangebied bestaat uit grasland. Aan de oost- en westkant liggen greppels die de status van 'schouwsloot' hebben (zie 4.8). Beide greppels vallen buiten de begrenzing van het plangebied. Afbeelding 1.1 en 3.1 geven een goede indruk van de huidige situatie. Het grasland wordt enkele keren per jaar gemaaid. Er zijn alleen algemene gras- en kruidensoorten aanwezig (zoals engels raaigras, gestreepte witbol, boterbloem, klavers). Bomen en struiken ontbreken. Voor de inrichting van het plangebied hoeft dus geen groen gerooid worden. De greppels behouden hun functie als waterberging en -afvoer. De nieuwbouw levert geen belemmering op voor eventueel aanwezige vleermuisroutes (de bouwwerkzaamheden vinden alleen bij daglicht plaats).

Gebiedsbescherming
De locatie ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden (circa 12 km). Het dichtstbijzijnde gebied dat tot het Natuu Netwerk Nederland behoort, ligt op circa 1,5 km. Ten noorden en westen van het plangebied liggen bossen die op grond van de provinciale Omgevingsverordening tot de 'Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland' behoren. Deze liggen op minimaal 30 m afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door infrastructuur (de Hoofdweg resp. de spoorbaan Groningen-Winschoten). Mede gelet op de beperkte aard van de ingreep zijn effecten op deze natuurgebieden redelijkerwijs uitgesloten.

Conclusie
Aangenomen mag worden dat er met de uitvoering van dit wijzigingsplan geen verbodsbepalingen in het kader van de Wnb overtreden worden. Negatieve effecten op beschermde soorten of gebieden zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar is.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de (aangepaste) Monumentenwet 1988 te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op de 'Beleidskaart archeologie gemeente Oldambt' is aangegeven dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft. Bij bodemverzet met een oppervlak van meer dan 200 m2 zal een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd moeten worden. Dit onderzoek is uitgevoerd door Libau en opgenomen als Bijlage 4. Libau komt tot de volgende conclusie:
Het plangebied ligt op een dekzandvlakte tussen de middeleeuwse nederzettingen Heiligerlee en Westerlee. Deze dekzandvlakte maakt deel uit van het Schiereiland van Winschoten. Volgens de bodemkaart komen in het plangebied podzolgronden voor. De aanwezigheid hiervan duidt op een goede ontwatering van het dekzand en daarmee op gunstige omstandigheden voor bewoning in de steentijd.

Gezien de landschappelijke situering, de bewoningsgeschiedenis van dit gebied en vondsten in de omgeving moet voor het plangebied rekening worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit het paleolithicum en mesolithicum. Deze zullen vooral bestaan uit vuursteenstrooiingen en eventueel ondiepe haardkuilen. Resten uit andere perioden worden niet direct verwacht, maar kunnen ook niet volledig worden uitgesloten. Dit geldt met name voor resten
uit de middeleeuwen.

Om te bepalen of er in het plangebied daadwerkelijk archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn, dient een archeologisch booronderzoek te worden uitgevoerd. Hierbij moeten verdeeld over het perceel zes boringen worden gezet, bij voorkeur met een 7cm Edelman boor. Het onderzoek is niet alleen gericht op de opbouw en gaafheid van de bodem, maar ook op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals houtskool, bewerkt vuursteen en eventueel aardewerk. Bij het aantreffen van een intacte podzol moeten daarom aanvullende boringen worden gezet met een 15 cm Edelmanboor waarna de opgeboorde grond wordt gezeefd (maaswijdte 3 mm) en onderzocht op archeologische indicatoren. Het onderzoek heeft daarmee een karterend karakter. Op basis van de uitkomsten wordt bepaald of
eventueel verder archeologische onderzoek, planaanpassing/-inpassing of vrijgave van het terrein aan de orde is.

Het archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd door De Steekproef. Dit onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd. De Steekproef adviseert als volgt:
Aangezien het onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, en ook van de aansluitende percelen geen vondsten bekend zijn, adviseren wij om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen en het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande bouw van een woning. Wel wijzen wij erop dat voor al het graafwerk geldt dat als onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Oldambt.

Het rapport van het archeologisch veldonderzoek is opgenomen als Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.19BP0001W10-0301_0014.png"

Afbeelding 4.5 Uitsnede Beleidskaart archeologie gemeente Oldambt

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse. Een en ander is verwerkt in Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat de bouw van de woning geen afbreuk doet aan de historisch gegroeide kwaliteiten van het plangebied.

4.11 Trilling

WeBoost Data heeft in samenwerking met Alcedo een trillingsonderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is vast te stellen of er sprake zal zijn van trillingshinder in de geplande bebouwing, en zo ja, met welke maatregelen deze hinder is te voorkomen. De gevonden trillingen zijn getoetst aan het beoordelingskader, de SBR B-richtlijn (hinder voor personen in gebouwen). Het volgende is geconcludeerd:
In het voorliggende onderzoek zijn de verwachte trillingen bepaald in een nieuw te bouwen vrijstaande woning aan de Tranendallaan in Westerlee. Uit het onderzoek volgt dat er geen overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder (de SBR B-richtlijn) worden verwacht in de geplande woning.

Door de relatief grote afstand tot het spoor, de beperkte rijsnelheid (100 km/h) en de lichte reizigerstreinen zijn de trillingen op deze locatie relatief laag. Na doorrekening van varianten met meerdere types afmetingen, constructieve uitwerkingen, vloertypes en afstanden tot het spoor blijkt dat in een conventioneel gerealiseerd gebouw (dus zonder excessieve vloeroverspanningen, grote, open staalconstructies) de trillingen altijd lager zijn dan de streefwaarden voor trillingshinder. Er zijn daarom geen maatregelen of aanpassingen aan de geplande bebouwing nodig om te voldoen aan het
beoordelingskader.

Zie Bijlage 8 voor de verdere details van het onderzoek.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig plan komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus ‘anderszins verzekerd’ zijn. Omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, zal het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan tevens besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld. Dit is conform artikel 6.12 onder 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten waarin vastgelegd wordt dat eventueel uit te betalen vergoedingen voor planschade, verhaald worden op de initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Dit wijzigingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse 'overlegpartners'. De Veiligheidsregio Groningen heeft op 1 maart 2021 aangegeven dat er, vanwege de spoorlijn Groningen-Winschoten, externe veiligheidsrisico's van invloed zijn. Er worden geen maatregelen voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geadviseerd. Wel wordt geadviseerd nieuwe functies voor verminderd zelfredzame personen geheel uit te sluiten binnen het plangebied. De planregels zijn op dit punt aangescherpt.
De provincie Groningen maakt duidelijk dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Wel wijst de provincie op het algemene belang om bij de uit te voeren werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels. De initiatiefnemer zal hier gehoor aan geven. Verder vraagt de provincie zich af of het uitgevoerde geluidsonderzoek ook betrekking heeft op de extra sneltrein die op het traject Groningen-Winschoten is gaan rijden. Dit laatste is het geval, zo bevestigt Westra Milieuadvies die het akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd. Dit onderzoek toetst namelijk aan het vastgestelde geluidsproductieplafond, waarbinnen rekening is gehouden met (enige) groei van het treinverkeer.
ProRail wijst erop dat het aspect trillingshinder in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten dient te worden afgewogen. Geadviseerd wordt om een trillingsonderzoek uit te voeren en de conclusies daarvan op te nemen in de toelichting van het wijzigingsplan. Op dit punt wordt verwezen naar 4.11 waarin de conclusies van het trillingsonderzoek verwerkt zijn. De belangrijkste bevinding van het onderzoek is dat er geen overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder (de SBR B-richtlijn) worden verwacht. Er zijn daarom evenmin maatregelen of aanpassingen aan de geplande bebouwing nodig om te voldoen aan het beoordelingskader.
Waterschap Hunze en Aa's geeft aan dat als er voldoende waterberging gerealiseerd wordt (18 m3), dat er dan geen grote bezwaren vanuit het waterbeheer gelden.
Alle vooroverlegreacties zijn integraal en geanonimiseerd opgenomen als Bijlage 9.

Inspraak
Het voorontwerp-wijzigingsplan is vanaf 25 februari 2021 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.