Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Winschoten – Renselkade e.o. (woningbouw en historische haven)
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.02BP3004-0301

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het realiseren van een historische haven aan de Renselkade te Winschoten. De gemeente Oldambt wil het Winschoter Waterkwartier, de Renselkade en de Havenkade West aantrekkelijker maken. Als onderdeel daarvan wordt de Historische Haven gerealiseerd aan de Renselkade. Hier komen 10 tot 12 historische schepen te liggen. Daarnaast wordt het gebied ontwikkeld met woningbouw en horeca, zodat het een maritiem karakter zal krijgen en een positieve stimulans zal bieden voor het gehele Winschoter Waterkwartier. Het concept van een historische haven is gelanceerd door de Partij voor het Noorden en de Landelijke Vereniging Behoud Historische Bedrijfsvaartuigen (LVBHB).
 
Deze ontwikkelingen zijn in strijd met het bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken, moet deze strijdigheid worden opgeheven. Er wordt derhalve specifiek voor deze ontwikkeling een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Plangebied
Het plangebied bevindt zich in Winschoten aan de Renselkade. De historische haven zal worden gerealiseerd langs de Renselkade en de Havenkade-West, de woningbouw op de Renselkade tussen nummers 1a en 4 en 4 en 5/5a. De horeca zal worden gerealiseerd op Renselkade 5.
 
Plangebied
Afb.: Plangebied
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
In het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerreinen (2013) en Winschoten Centrum (2009) is de locatie grotendeels bestemd als Woongebied en Water. Binnen de bestemming Water zijn geen ligplaatsen toegestaan. Daarnaast is binnen de bestemming Woongebied geen uitbreiding van het aantal woningen toegestaan en zullen de woningen in de vorm van appartementen en rijwoningen worden gerealiseerd. Dit is tevens in strijd met de bestemming. Tenslotte is niet overal een bouwvlak aanwezig. De bestemmingen dienen derhalve te worden aangepast en het bouwvlak wordt aangepast.
Uitsnede bestemmingsplan Centrum
Afb.: Uitsnede bestemmingsplan Winschoten Centrum
 
Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerreinen Winschoten
Afb.: Uitsnede bestemmingsplan Bedrijventerreinen Winschoten
1.4 Opzet van de toelichting
In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante ruimtelijke beleidskaders. De planologische randvoorwaarden komen in hoofdstuk 4 aan bod waarop in hoofdstuk 5 de juridische vertaalslag van de ruimtelijke keuzes in de planregels en de bijbehorende verbeelding wordt toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische) uitvoerbaarheid van het plan en de bijbehorende procedure.
2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Winschoten is, in ieder geval in de periode voor de veertiende eeuw, ontstaan op een zandrug op de grens van klei en veen. Vanuit het zuidwesten doorsneed de Pekel Aa het gebied en vanuit het westen deed de Rensel hetzelfde. Voor bewoning vormde het gebied een goede locatie: droger dan de omgeving maakte het deel uit van tenminste twee verbindingsroutes. Vanuit de stad Groningen bereikte men via Winschoten Westerwolde om van daaruit langs smalle zandruggen in het veen het Saksische gebied binnen te kunnen gaan. Daarmee was Winschoten ook militair een strategisch belangrijke plek. Als vesting maakte het in de vijftiende en zestiende eeuw deel uit van de verdedigingslinie die Groningen en Friesland moest beschermen tegen invallen vanuit het oosten en zuidoosten. Hoewel de versterking na de zeventiende eeuw eigenlijk geen rol van betekenis meer heeft gespeeld, is de militaire functie en omwalling van Winschoten pas veel later definitief verdwenen. Zowel de Rensel als de Pekel Aa zijn in de Middeleeuwen (deels) rechtgetrokken of gekanaliseerd. De Rensel was van belang voor de afwatering, maar fungeerde tevens al vroeg als transportroute. Beide vaarwegen zijn in gebruik geweest als trekvaarten met jaagpad.
 
Het gebied van de bedrijventerreinen in het oosten van Winschoten is jarenlang agrarisch gebied geweest. Het had als agrarisch gebied een geïsoleerde positie en werd beheerd vanuit elders gevestigde boerderijen. De eerste bedrijvigheid was veelal water-gerelateerd. De vroege industriële bedrijvigheid vestigde zich aan de Oosterhaven en daarna oostelijker. Door de aanleg van het Winschoterdiep is de doorgaande waterroute van de Rensel opgeheven. In de tweede helft van de 20e eeuw zijn de bedrijventerreinen Hoogebrug en Reiderland tot ontwikkeling gekomen. De functie van het gebied als bedrijventerrein is de laatste decennia sterk toegenomen.
2.2 Bestaande situatie
De huidige bebouwing aan de Renselkade betreft een menging van functies. Er zijn zowel woningen als kleine bedrijfjes aanwezig. Er liggen tevens enkele kavels braak. Aan de overzijde van de Rensel bevindt zich het Posttilterrein in het noorden (bereikbaar via de Van Gogh-fietsbrug en de Beertsterweg) en het bedrijventerrein De Rensel in het oosten. Ten zuiden van de Renselkade bevinden zich de Tramwerkplaats, de Phaff-fabriek en Halte Democratie.
De Rensel zelf is bestemd voor beroeps- en recreatievaart.
2.2.1 Cultuurhistorie
Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water. Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Er kan onderscheid worden gemaakt in waardevaste elementen (beschermde status) en waardevolle elementen (bijzondere en kansrijke cultureel erfgoed waarden). De aanwezigheid van archeologische waarden wordt beschreven in hoofdstuk 4.
 
Aan de Tramweghaven, de huidige Havenkade-West, werden in 1915-1916 twee loodsen van de Stoomtramwegmaatschappij Oostelijk Groningen (OG) gebouwd: links (vanuit de haven gezien) de 'werkplaats voor schilder- en bekledingswerkzaamheden' en rechts de 'algemene locomotief werkplaats'. Nadat de maatschappij in 1948 werd opgeheven, werd de algemene werkplaats aangekocht door de Firma H.J. Phaff en opgenomen in de ernaast liggende vruchtenwijn- en likeurfabriek. De Phaff-fabriek uit 1916 kreeg in 2001 de status van rijksmonument. Tegenover de Phaff-fabriek, aan de andere kant van de Brugstraat op de hoek met de Renselkade, ligt het in 1925 gebouwde expeditiekantoor of de schippersbeurs; ook dit pand kreeg in de 2001 de status van rijksmonument.
Het expeditiekantoor met pakhuis en bovenwoning is in 1925 gebouwd voor de Winschoter Expeditie Onderneming naar een ontwerp van architect J. Heikens (1888-1955) uit Winschoten. In de stijl zijn Amsterdamse School elementen te herkennen. De Winschoter Expeditie Onderneming werd in 1919 opgericht door een aantal ondernemers die ontevreden waren over de prijs en kwaliteit van het bestaande vervoer van hun produkten. Directeur was de heer A.C. Mostert. In 1953 sloot het bedrijf zijn deuren. In 1955 werd aan de noordzijde een garage aangebouwd en 1956 aan de westzijde een pakhuis. Zowel het pakhuis als de garage komen wegens te geringe ouderdom niet voor bescherming van rijkswege in aanmerking. Momenteel wordt het pand gebruikt als bedrijf- en opslagruimte en de bovenste verdieping als woonhuis.
 
Het langwerpige blok met ronde gevel is prominent gelegen op de hoek van de Renselkade en de Brugstraat. Door de gerichtheid van de boegvormige gevel op het tegenoverliggende water van de Rensel heeft het pand een sterke markeringsfunctie voor het gehele gebied. Het pand vormt in combinatie met de tegenoverliggende eveneens beschermde Phaff-fabriek (Wilhelminasingel by 99) een fraai stedenbouwkundig ensemble. Beide gebouwen houden gezamenlijk het beeld van een vroeg-twintigste-eeuwse industriestraat levend.
2.3 Planvoornemen
Het Winschoter Waterkwartier omvat de jachthaven van Winschoten, de Renselkad inclusief de kades tussen de Van Goghbrug richting de Wilhelminasingel en de gebouwen: de Tramwerkplaats, de Theaterwerkplaats, een deel van de Phaff fabriek en de Schippersbeurs (expeditiekantoor).
 
Het te realiseren concept van de Historische Haven maakt gebruik van de kades van de Renselkade. Er is zo'n 360 meter kade beschikbaar voor ligplaatsen van historische schepen tussen de Wilhelminasingel en de brug ter hoogte van de Industrieweg. Bij een gemiddelde lengte van 20 tot 30 meter, zouden er dan maximaal 12 tot 18 historische schepen een ligplaats kunnen innemen. In het bestemmingsplan wordt het aantal begrensd op 12. Het gaat dan om historische bedrijfsvaartuigen, die bij voorkeur bewoond worden. De ligplaatsen worden voorzien van nutsvoorzieningen, zoals gas, water en electriciteit en aansluiting op het riool.
 
Door de bewoners van de schepen worden activiteiten ontwikkeld die positief bijdragen aan de ambachtelijke sfeer van een historische haven.
 
Door gebruik te maken van de 'Schepencaroussel' kan het beeld in de haven dynamischer worden. Via dit initiatief kunnen om de 3 maanden andere historische schepen worden uitgenodigd om in de historische haven aan te meren. Schippers kunnen via informatiepanelen en activiteiten laten zien wat de scheepshistorie is van de schepen.
 
Om de historische haven allure te geven, is besloten om ook de (bebouwing aan de) Renselkade een impuls te geven. Zo zal het expeditiekantoor een invulling krijgen met zowel wonen (4 appartementen) als horeca met bijbehorende binnentuin/terras. De braakliggende kavels worden ingevuld met 6 grondgebonden woningen en 6 appartementen.
 
Afb. Vogelvluchtperspectief nieuwe ontwikkeling
 
Afb. Vooraanzicht Renselkade
 
In het plan zijn 24 parkeerplaatsen voorzien bestaande uit garages en vrije parkeerplaatsen. Deze bevinden zich op het terrein met de bestemming 'Woongebied'. Het aantal benodigde parkeerplaatsen kan worden berekend met de parkeerkengetallen van de ASVV (CROW). Voor de categorieën "koop tussen, hoek", "etage duur" en "huur vrije sector" geldt de norm: 1,3 tot 2,1 parkeerplaatsen per woning (schil centrum in matig stedelijk gebied). Hieruit volgt dat er 19 tot 32 parkeerplaatsen benodigd zijn.
Voor de woonboten is geen specifieke norm vastgesteld. Wij gaan uit van 1 parkeerplaats per woonboot. De maximale invulling zal bestaan uit 12 woonboten, waarbij het benodigd aantal parkeerplaatsen op 12 komt.
Voor de horeca wordt gerekend met de parkeernormen voor bar, café, cafetaria. Per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo) moeten 4-6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De horeca heeft een bvo van 1100 m2. Het aantal benodigde parkeerplaatsen komt daarmee op 44-66. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen.
 
FunctieAantal/bvoParkeernormBenodigde parkeerplaatsen
Woning151,3 - 2,119 - 32
Woonboot12112
Horeca1100 m24 - 644 - 66
Totaal  75 - 110
 
Deze parkeerbehoefte kan deels op eigen terrein worden opgelost (24 parkeerplaatsen). De overige parkeerbehoefte kan op openbaar gebied worden opgelost. Bijgevoegde afbeelding geeft in het rood weer waar geparkeerd kan worden. Hier is voldoende ruimte beschikbaar om de overige 53 tot 88 parkeerplaatsen op te vangen.
 
Parkeermogelijkheden in de omgeving
Afb. Parkeermogelijkheden omgeving Renselkade (in rood weergegeven)
 
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
 
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
 
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
 
• het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
• het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
• het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.
 
Ook afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor wordt de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Indien er een regionale behoefte bestaat aan woningbouw wordt gezocht naar een binnenstedelijke locatie om de woningbouw te realiseren. Indien deze niet aanwezig is, ook niet middels herstructurering, dan kan worden uitgeweken naar een locatie buiten het bestaand bebouwd gebied, mits deze multimodaal is of kan worden ontsloten. Voor de historische haven geldt dat de woningen een kwalitatieve toevoeging zijn aan de woningvoorraad door in het hoge segment te bouwen in een ruime en rustige omgeving. Deze locatie is daarnaast binnenstedelijk en wordt door middel van herstructurering benut.
Tenslotte is een kaart vervaardigd met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
 
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
 
Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied/(uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
 
De Rensel is opgenomen als hoofdvaarweg klasse IV. Om deze vaarweg voor de beroepsvaart geschikt te houden, zijn algemene regels gesteld voor de zone van 25 meter rondom de vaarweg. In het bestemmingsplan is dit opgenomen in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie 2016-2020
 
De omgevingsvisie 2016-2020 is een nota waarin het beleid wordt vastgelegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving van de provincie Groningen. De Omgevingsvisie behandelt onderwerpen als milieu, verkeer en vervoer, ruimte en water. De Omgevingsvisie is de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan en is vastgesteld op 1 juni 2016.
De doelstelling van provinciaal beleid is om het woon- en leefklimaat in de provincie verder te verbeteren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. In de visie wordt nu meer ruimte gecreëerd voor gemeenten en waterschappen, voor duurzame energie en voor ondernemerschap in het buitengebied.
Een belangrijk doel van de omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn zoveel als mogelijk de visies op verschillende terreinen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden.
Het provinciaal beleid dat een raakvlak heeft met de fysieke leefomgeivng is in 5 samenhangende thema's en 11 provinciale belangen gekoppeld:
 
1.
Ruimte
  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw
2.
Natuur en landschap
  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit
3.
Water
  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water
4.
Mobiliteit
  • Bereikbaarheid
5.
Milieu
  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond
 
Voor Winschoten is vooral de opgave Groei en Krimp van belang. In de provincie liggen groei en krimp op korte afstand van elkaar. Zo is de gemeente Oldambt benoemd als één van de gemeenten waar sprake is van een sterke bevolkingsdaling. Vanwege de relatie tussen de verschillende gebieden is een integrale aanpak en maatwerk nodig. Dit betekent geen masterplan, maar wel rekening houden bij het voeren van regie op economische, sociale en ruimtelijke vraagstukken. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de dorpen.
Voor onder andere Winschoten ligt een opgave voor investering in het centrumherstel. Samen met gemeenten wil de provincie inzetten op:
  • concentratie van winkel-, welzijns-, zorg- en onderwijsvoorzieningen in de centrumgebieden;
  • het maken van keuzes welke voorzieningen in welke centrumgebieden geconcentreerd worden;
  • herstel en verbetering van de stedenbouwkundige structuur en ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden. Dit impliceert duidelijke keuzes voor herstructurering en combinaties van sloop en inbreiding boven uitbreiding/nieuwbouw;
  • behoud, herstel, ontwikkeling en herbestemming van het cultureel erfgoed;
  • het aantrekkelijk houden van de openbare ruimte van de betrokken centrumgebieden, onder andere door oplossen/voorkomen van leegstand van winkels, woningen en ander (beeldbepalend) vastgoed;
  • het creëren van draagvlak voor het gegeven dat buiten de robuuste centrumgebieden het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid minder hoog zal worden. Prioriteit wordt met name gegeven aan impulsen voor de leefbaarheid en vitaliteit van de aanwezige gemeenschap.   
Provinciale Omgevingsverordening
 
Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verboden met de Omgevingsvisie 2016-2020 en is samen met de visie op 1 juni 2016 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de doelstellingen voor het provinciale beleid. Met de verordening kan het beleid doorwerken in de plannen van gemeente en waterschappen.
De Omgevingsverordening gaat uit van deregulering, decentralisering en dualisering. Dit betekent dat er minder regels zijn gesteld en de bevoegdheden worden overgedragen aan gemeente of de waterschappen.
Het centurm van Winschoten behoort tot het gebied dat in de verordening is aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Vanuit de verordening zijn regels over de nieuwbouw van woningen van toepassing. Een bestemmingsplan kan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover de aard, locatie en aantal woningen in overeenstemming is met een regionale woonvisie die rekening houdt met de regionale woningbehoeftenprognoses van de provincie.
 
De verordening kent met name specifieke regelingen voor het buitengebied. Het plangebied bevindt zich hier echter niet in, dus zijn er geen extra eisen vanuit de verordening. Het plan betreft een toevoeging van 15 woningen en maximaal 12 ligplaatsen in permanente vorm. De bouw van zestien woningen past binnen het gemeentelijk woonprogramma. Het woonprogramma wordt periodiek geactualiseerd en hier is overleg over met de provincie. Het programma blijft, inclusief de nog niet benutte plancapaciteit, onder het maximaal toe te voegen woningen. Er is derhalve geen reden om bezwaren te zien tegen de bouw van genoemde woningen.
 
De Renselkade is een regionale waterkering. Er worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd die de waterkering bedreigen. Het plangebied valt tevens binnen het zoekgebied voor een nieuwe spoorverbinding. Er is echter al veel bebouwing in het plangebied en de directe omgeving aanwezig. Het toevoegen van bebouwing levert geen grotere beperking op ten opzichte van het zoekgebied.
 
Het bovenstaande in beschouwing genomen, is het plan passend binnen het provinciaal beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
Toekomstvisie
 
In december 2009 is de Toekomstvisie voor de gemeente Oldambt gepubliceerd. Hierin wordt aangegeven wat de sterke en zwakke punten zijn en waar de kansen en bedreigingen liggen voor de gemeente. Daarbij is gekeken naar het zelfbeeld en het imago van de gemeente.
 
De woonkwaliteit is door Blauwestad in de lift gekomen. Er is nadrukkelijker gekozen voor gevarieerd bouwen, zowel voor starters als spijtoptanten. Tevens omdat de afstand naar het werk steeds minder een probleem is, hebben veel mensen die elders werken gekozen voor een specifiek woonmilieu in het Oldambt, van wonen in stadswijken tot in intieme dorpslinten. In de vele karakteristieke panden van Oldambt zijn bedrijven gekomen die leven van recreatie, cultuur, ambacht en zorg.
 
De gemeente ziet het als haar verantwoordelijkheid om starters op de woningmarkt en jonge mensen te helpen aan een eerste en passende woning. Het wegtrekken van jonge mensen om reden van studie en/of baan is niet altijd te voorkomen maar als jonge mensen willen blijven, is passende huisvesting een aandachtspunt. Tevens wordt er aangegeven dat de gemiddelde leeftijd van de bewoners in Oldambt op 49 ligt tegen 38 in de rest van Nederland. Ook hier dient voorzichtig mee te worden omgegaan omdat niet bekend is of mensen langer gezond zijn en zelfstandig blijven wonen in het Oldambt. Ongetwijfeld zal ook de vergrijzing hierin een rol spelen.
 
Woonplan
 
Het Woonplan 2009-2018 is een strategisch beleidsplan voor de middellange termijn waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven. Deze zijn uitgewerkt in strategische en tactische doelen.
Het woonplan gaat uit van de onvermijdelijke krimpende bevolking in deze regio en een afnemende woningbehoefte. Het plan richt zich niet op groei, maar op verbetering van de kwaliteit van het wonen en van de leefomgeving en het vernieuwen van de bestaande woningvoorraad. Er wordt voortgeborduurd op de huidige sterke punten van de woonkwaliteit. Dat zijn de ruimte in de woning, de rust van de omgeving, het ontbreken van overlast en de sociale samenhang. Hoewel er sprake is van krimp, wordt nieuwbouw wel gestimuleerd indien het een kwalitatieve aanvulling is op de bestaande woningvoorraad.
 
Centrumvisie Winschoten
De Centrumvisie Winschoten is op 26 oktober 2011 vastgesteld. De gemeente Oldambt profileert zich als "jongste watergemeente van Nederland". Middels de Blauwestad is hier een grote impuls aan gegeven, maar er wordt gezocht om Winschoten ook meer als waterstad te ontwikkelen. Dit wordt onder andere gezocht in de recreatieve sfeer met als hoofdtonen groen en water. Binnen het centrumgebied zijn vier deelgebieden onderscheiden:
  1. Waterkwartier
  2. Het Hart
  3. De Zuidpool
  4. Langestraat/Venne
Het plangebied bevindt zich in het Waterkwartier. Hiervoor is een toekomstbeeld geschetst, waarbij er vanuit Winschoten gevaren kan worden naar de Waddeneilanden, Groningen en Duitsland. Daarbij wordt tevens gedacht aan het wonen aan het water en het creeren van een stadsboulevard. De historische panden aan de Oosterhaven worden gerestaureerd en krijgen een recreatieve en/of watergerelateerde functie. Ook horecagelegenheden in de route naar het centrum worden voorzien.
 
Welstandsnota
 
Op 21 maart 2013 is de Welstandsnota van de gemeente Oldambt vastgesteld. Deze bevat welstandsgebieden met elk hun eigen uitgangspunten. Deze vormen het kader waarbinnen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.
 
In de welstandsnota van de gemeente Oldambt valt het plangebied onder gebied 16; bedrijventerrein zichtlocatie. De beeldkwaliteitcriteria zijn opgesteld ten behoeve van de bouw van nieuwe bedrijven en niet zo zeer voor woningen. Er zal daarom worden afgeweken van de opgestelde criteria.
  
Conclusie
Het plangebied is onderdeel van het Waterkwartier en voldoet aan het toekomstbeeld hiervan. De woningen passen bovendien binnen het woonplan van de gemeente. Het bovenstaande in beschouwing genomen, is het plan passend binnen het gemeentelijk beleid.
  
4 Planologische randvoorwaarden
In voorliggend hoofdstuk zijn de planologische randvoorwaarden voor het plangebied in kaart gebracht. In het navolgende is ingegaan op de verschillende milieuaspecten (zoals geluid, luchtkwaliteit en bodem) en omgevingsaspecten (zoals milieuzonering, externe veiligheid, archeologie en ecologie).
4.1 Geluid
Geluidhinder is een van de belangrijkste factoren die meebepalend is voor de kwaliteit van ons leefmilieu. Geluidhinder wordt door diverse bronnen veroorzaakt, zoals industrie en (spoor)verkeer. Voor het onderhavig plangebied zal er gekeken worden naar industrielawaai en wegverkeer. Ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder (2007) gelden van rechtswege zones langs wegen waarbinnen aandacht besteed moet worden aan de geluidhinder. Wegen met een 30-kilometerregime zijn hiervan uitgezonderd en er geldt dan ook geen normenstelsel zoals volgens de Wet geluidhinder.
 
De Omgevingsdienst Groningen heeft de geluidbelasting voor het plan onderzocht (2014, zie bijlage). Hieruit volgt dat het plangebied aan de Renselkade is gesitueerd binnen de zone van het voor geluid gezoneerde industrieterrein Winschoten Oost te Winschoten. Daarnaast ligt het plangebied ook binnen de geluidszone van de
Wilhelminasingel/Beersterweg. Dit is een doorgaande weg met een snelheidsregime van 50 km/u. Met twee rijstroken in een stedelijk gebied heeft deze weg een geluidszone van 200 meter.
 
Beschouwing cumulatie conform RMV 2012
Overheersend is het geluidsniveau ter plekke van de beoogde ligplaatsen in de historische haven als 'redelijke' te beschouwen. Alleen op de ligplaats die het dichtst bij de Wilhelminasingel is gelegen zijn de geluidsbelastingen op twee zijden van de ligplaats als 'matig' te beschouwen. Gezien het feit dat de historische haven is geprojecteerd binnen de geluidszone van een voor geluid gezoneerd industrieterrein en (deels) dicht bij een doorgaande weg zijn er hogere geluidsbelastingen te verwachten dan de daarvoor geldende normen. Een kwalificatie 'redelijk' ten aanzien van het heersende geluidsniveau is dan ook zeer goed te rechtvaardigen.
 
Toekomstige ontwikkelingen zonebeheer
Als de berekende geluidsbelastingen worden vastgelegd met een ontheffing voor een hogere geluidsbelasting is op het industrieterrein geen geluidsruimte meer beschikbaar voor toekomstige ontwikkelingen. Dit is ten nadele van de economische ontwikkelingen en tegenstrijdig met de doelstellingen zoals vastgelegd in het zonebesluit en bestemmingsplan.
 
Conclusie
Vanwege beide afzonderlijke bronnen (industrielawaai en wegverkeerslawaai) zijn overschrijdingen berekend van de voor die geluidsbron geldende voorkeursgrenswaarden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter voor geen van de bronnen overschreden. Er kan een hogere grenswaarde worden verleend, gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende wegen en industrie.
4.2 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden.
 
Luchtkwaliteitsnormen
Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
  • Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO2) en stikstofdioxide (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling.
  • Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden. 
  • Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie; in 2010 aan te voldoen) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie; in 2005 aan te voldoen).
 
De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een maximum aantal blijven.
 
In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:
  • het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;
  • dit ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
nibm
Of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)’. Deze ‘nibm-projecten’ mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten “niet in betekenende mate” bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3. Daarnaast zijn verschillende ontwikkelingen specifiek genoemd in de Ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’, waaronder woningbouw tot 3.000 woningen.
 
In het plan is sprake van de bouw van 16 woningen, het aanleggen van 18 woonboten en het realiseren van horeca. De woningbouw draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Hetzelfde kan gezegd worden over de woonboten. De horeca zal wel een verkeersaantrekkende werking hebben. De gemiddelde achtergrondwaarden (2013) in de gemeente Oldambt zijn echter dermate laag (17,2/m3 PM10 en 13,1/m3 NO2), dat er door het project geen sprake is van een overschrijding van de normen (31,2/m3 PM10 en 40/m3 NO2).
 
Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. 
4.3 Bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems.
 
De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.
 
Een deel van het plangebied is reeds gesaneerd. Dit betreft het perceel tussen Renselkade 4 en 5. Voor het overige deel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
 
Het verkennend bodemonderzoek is gedaan naar drie locaties liggend binnen het gebied en zes locaties die binnen de 25-meter buffer rond het plangebied liggen. Voor de onderzochte locaties die binnen het plangebied liggen, is vastgesteld door middel van het verkennend bodemonderzoek dat er voldoende onderzoek gedaan is naar mogelijke bodemverontreiniging. Het perceel tussen Renselkade 4 en 5 is hierin ook opgenomen en hiervoor is geconstateerd dat voldoende sanering heeft plaatsgevonden. Voor de zes locaties binnen de 25-meter buffer is bij drie locaties geadviseerd om historisch onderzoek te doen en voor de overige drie locaties is geen verder onderzoek vereist. Op de drie te onderzoeken worden geen werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de geplande ontwikkeling.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
  
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. Voor externe veiligheid ten aanzien van inrichtingen, de zogenoemde stationaire bronnen, is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, de zogenoemde mobiele bronnen, is het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing.
 
De regelgeving voor ondergrondse buisleidingen valt per 1 januari 2011 onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb gaat uit van dezelfde systematiek zoals die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt toegepast.
Dit betekent dat het Bevb ook uitgaat van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
In Nederland hanteren we een kans van 10-6 per jaar. Dat betekent de kans van 1 op een miljoen dat je op een bepaalde plek komt te overlijden als gevolg van een ongeval (met gevaarlijke stoffen).
 
Groepsrisico (GR)
Onder het groepsrisico wordt verstaan, de kans dat een groep mensen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
 
Inventarisatie
Het aantal personen binnen het plangebied zal veranderen. In onderstaande tabel is dit weergegeven.
 
 
Uitsnede risicokaart
 
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een contour van het plaatsgebonden risico van een Bevi-inrichting. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van het bedrijf JPB Logistics. Het plangebied ligt op circa 900 meter afstand van JPB Logistics en daarmee binnen het invloedsgebied van een toxisch scenario. Voor deze inrichting zijn in 2009 risicoberekeningen uitgevoerd. Daaruit volgde dat het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde lag. Hieronder staan de resultaten van de berekening van de twee uiterste situaties.
 
 
Nu er binnen het invloedsgebied nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan, moet het groepsrisico worden verantwoord. De verwachting is dat het groepsrisico gering zal toenemen ten opzichte van het in 2009 berekend groepsrisico. De verwachting is echter dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde zal blijven.
 
Wegen
De dichtstbijzijnde van belang zijnde weg is de provinciale weg N367, welke op circa 1.030 meter van het plangebied ligt. Aangezien de afstand van de weg tot het plangebied groter is dan 200 meter, hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.
 
Spoorwegen
De dichtstbijzijnde spoorweg is het spoortraject Groningen - Bad Nieuweschans, welke op circa 300 meter van het plangebied ligt. Het invloedsgebied is volgens het Provinciaal basisnet Groningen gesteld op 1.500 meter. Aangezien het plangebied zich op meer dan 200 meter van het spoor bevindt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet nodig en kan worden volstaan met een advies van de Veiligheidsregio Groningen met betrekking tot zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
 
Water
Het Winschoterdiep ligt op circa 1.380 meter van het plangebied. In het definitief-ontwerp Basisnet Water (januari 2008) is het Winschoterdiep aangewezen als een ‘Binnenvaartcorridor zonder toetsafstand’. Dit is de categorie scheepvaart zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat gelet op het geringe aantal transporten er geen 10-6 contour van het plaatsgebonden risico is en er geen groepsrisicoverantwoording nodig is, vanwege nauwelijks merkbare effecten van een ongeval. Ook is er geen plasbrandaandachtsgebied.
 
Buisleidingen
De dichtstbij gelegen leiding is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie, welke op circa 325 meter ligt. De leiding met leidingcode N-524-22 heeft een diameter van 4,5 inch en een werkdruk van 40 bar. Het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en het invloedsgebied is circa 45 meter. 
 
Conclusie
Het groepsrisico als gevolg van JPB Logistics moet worden verantwoord. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico kan gerefereerd worden aan eerder uitgevoerde risicoberekeningen. Het groepsrisico als gevolg van het spoor moet worden verantwoord, waarbij een berekening van de hoogte van het groepsrisico niet nodig is, maar uitsluitend hoeft te worden in gegaan op de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het plan zal derhalve voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.
4.5 Archeologie
Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het ‘Verdrag van Valetta’. In Nederland zijn de uitgangspunten van dit verdrag per 1 september 2007 opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.
 
Wamz
In de Memorie van Toelichting bij de Wamz is aangegeven dat de archeologische waarden kunnen worden ontzien door bouwlocaties zodanig te situeren dat deze waarden niet worden aangetast. De archeologische waarden kunnen ook worden ontzien door zodanig te bouwen dat deze zo ongeschonden mogelijk blijven. Een geringe planaanpassing of gewijzigde bouwmethode kan hiervoor al voldoende zijn. Indien behoud niet mogelijk blijkt, wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke documentatie door middel van opgraving voorafgaand aan de bouw. Tot slot kan worden gekozen voor het teniet laten gaan van de archeologische waarden, indien het gaat om minder waardevolle vindplaatsen.
 
Door Libau is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd op 30 maart 2015 (zie bijlage).  
Het plangebied is gesitueerd aan de oostelijke rand van de oude kern van Winschoten, nabij het voormalige bastion Rabenhaupt. In het oostelijk deel van het plangebied zijn tijdens veldonderzoek in 2008 geen intacte archeologische resten aangetroffen. Direct ten westen van het plangebied zijn tijdens veldonderzoek in 2009 archeologische resten vanaf de late middeleeuwen aangetroffen. Op basis van de bovenstaande informatie wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten voor het westelijk deel van het plangebied groot geacht. Daarom dienen eventuele bodemingrepen vooraf te worden gegaan door een archeologisch booronderzoek bestaande uit 6 boringen verdeeld over het westelijk deel van het plangebied. Het booronderzoek heeft tot doel de bodemopbouw in kaart te brengen en de aan- of afwezigheid van archeologische resten aan te tonen.
Tijdens het onderzoek dient te worden gelet op het voorkomen van archeologische indicatoren zoals stadsophogingspakketten, aardewerk, botmateriaal, oud puin onder de bouwvoor, oude akkerlagen en brandlagen. Afhankelijk van de uitkomsten van het booronderzoek wordt bepaald of en in welke vorm aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Binnen het oostelijk deel van het plangebied worden op basis van het in 2008 uitgevoerde veldonderzoek geen intacte archeologische resten verwacht. Nader archeologisch onderzoek wordt daarom voor dit deel van het plangebied niet nodig geacht. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen dan geldt krachtens de Monumentenwet (1988) een meldingsplicht. Vondsten dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag (de gemeente Oldambt) en bij Libau.
4.6 Flora en fauna
Flora- en Faunawet
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart – 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden.
 
Natuurbeschermingswet
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.
 
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een ‘nee-tenzij’ procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.
 
Op 21 januari 2015 is een veldinspectie uitgevoerd ten behoeve van het ecologisch onderzoek door Geofox-Lexmond. Daarnaast heeft een bureau-onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage).
 
Afb. Onderzoekslocaties
 
Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer rondom het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Op een afstand van ca. 1,7 kilometer is een deel van de EHS gelegen. Gezien de afstand tot de locatie en de aard van de ontwikkeling (nieuwbouw) wordt geen invloed verwacht van de ontwikkeling op de EHS.
 
Soortbescherming
Amfibieën, reptielen en vissen
Er is geen oppervlaktewater op de locatie aanwezig. Dit maakt de locatie ongeschikt voor vissen. Het is onwaarschijnlijk dat er streng beschermde amfibieën of reptielen op locatie voorkomen vanwege de slechte bereikbaarheid, gebrek aan geschikte watervoerende watergangen, gebrek aan beschutting en ligging van de locatie tussen de bebouwing.
 
Broedvogels
Er zijn geen (jaarrond beschermde) nesten op beide deellocaties waargenomen. Beide deellocaties zijn geschikt als foerageerplaats voor de vogels. Gezien het ontbreken van beschutting worden de deellocaties niet geschikt geacht voor nestgelegenheden. De rondom beide deellocaties gelegen hagen, de huizen aan de Renselkade 3 en 4 en het pand aan de oostzijde van deellocatie A (Renselkade 5) vormen echter wel broedgelegenheid voor vogels. Het pand aan de Renselkade 5 wordt geschikt bevonden als broedgelegenheid voor huismussen gezien de aanwezige kieren en gaten in het pand. Het is niet vastgesteld of in het pand nesten aanwezig zijn van huismussen. De nesten van huismussen zijn jaarrond beschermd. Deze nesten vallen ook buiten het broedseizoen onder artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor gierzwaluwen is het pand niet geschikt bevonden.
 
Zoogdieren
Voor de strenger beschermde soorten zoals eekhoorn en das is de locatie niet geschikt (ontbreken van bomen en te veel verstoring, verkeersdrukte). Voor steenmarter is de locatie wel geschikt als foerageergebied. Beide deelgebieden zijn ongeschikt als rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen en steenmarter. Het pand aan de Renselkade 5 is geschikt bevonden als mogelijke rust- en/of verblijfplaats voor vleermuizen en steenmarter. Het is niet vastgesteld of steenmarter en vleermuizen gebruik maken van het pand. Steenmarters vallen onder tabel 2 van de Flora- en faunawet en vleermuizen vallen onder tabel 3 van de Flora- en faunawet. Volgens de Flora- en faunawet is verboden om beschermde diersoorten te verjagen, vangen of doden en is het verboden om nesten, holen, of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
 
Ongewervelden
Op locatie zijn geen geschikte habitats aanwezig voor beschermde insecten of overige beschermde ongewervelden.
 
Flora
Er zijn algemene plantsoorten op locatie aangetroffen. Op locatie zijn geen geschikte habitats aanwezig voor strikt beschermde flora.
 
Aanbevelingen
 
Voor de beide deellocaties A en B is nader onderzoek is op basis van de huidige resultaten niet noodzakelijk.
Voor alle vogelsoorten geldt dat de meest kwetsbare periode het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) betreft voor het bouwen van hun nesten. Deze periode is een richtlijn. Alle broedende vogels zijn beschermd, ook voor of na deze periode. Daarnaast zijn er enkele vogelsoorten aangewezen door het (voormalige) ministerie van LNV, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van broedvogels hiermee voorkomen. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde.
4.7 Water
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
 
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
In de provinciale overzichtskaart vaarwegen is een groot deel van de Rensel aangeduid als een provinciale vaarweg, maar dit gebied begint buiten het plangebied ter hoogte van de hoek Renselweg-Oliemolenweg. Het water binnen het plangebied is aan geduid als groot water. Derhalve dient wel een adequate en veilige doorvaart te zijn vanuit de Oosterhaven naar het deel van de Rensel welke als provinciale vaarweg is aangeduid.
 
Watertoets
Het uitgangspunt is dat hemelwater gescheiden wordt opgevangen, zo mogelijk vast wordt gehouden en/of geïnfiltreerd en vervolgens afgevoerd naar het watersysteem. Bij nieuwbouw wordt tegenwoordig de hemelwaterafvoer niet gekoppeld aan de riolering. Het infiltreren van hemelwater in de bodem heeft de voorkeur, wanneer dit niet mogelijk is kan het naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Hierbij dient er voldoende waterbergende capaciteit te zijn.
 
De Renselkade is een secundaire waterkeing en behoort bij hoofdwatergang De Rensel. Aan weerszijden van de secundaire waterkering ligt een beschermingszone van 5 meter, die dient ter bescherming van deze kering. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is. Daarnaast moet deze zone vrij blijven van obstakels.
 
Doordat in het plangebied verhard oppervlak wordt toegevoegd (ca. 1.895 m2) dient dit gecompenseerd te worden door middel van het toevoegen van extra wateroppervlak. Een deel van het gebied was in het verleden echter ook al verhard. Overleg over de hoeveelheid te compenseren verharding vindt plaats met het Waterschap Hunze en Aa's.
4.8 M.e.r.-beoordeling
Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald worden of een m.e.r.(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn.
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.beoordeling.
 
m.e.r.-beoordeling
Het project omvat de bouw van 16 woningen. Het plangebied bevindt zich in een stedelijke omgeving en is niet als kwetsbaar gebied aangemerkt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op minimaal 3 km afstand van het plangebied. Door de relatief grote afstand van het plangebied tot dit Natura 2000-gebied worden geen negatieve effecten verwacht op het functioneren van het Natura 2000-gebied. Een m.e.r.-beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
 
4.9 Duurzaamheid en duurzame energie
Ten aanzien van duurzaam bouwen voert de gemeente Winschoten in algemene zin een actief beleid. Daartoe is het convenant Duurzaam Bouwen ondertekend en is door de Gemeenteraad een Plan van aanpak Duurzaam Bouwen Oost Groningen vastgesteld in 1997. Bij duurzaam bouwen worden de milieu- en gezondheidseffecten van het bouwen en de gebouwde omgeving tot een minimum beperkt. Om aan deze inspanningsverplichtingen vorm te geven zullen met toekomstige bouwers nadere afspraken worden vastgelegd, naast de regeling in het bestemmingsplan. Verder beperkt een op duurzaamheid ingestelde samenleving haar afvalstromen en haar energieverbruik. Een belangrijke bijdrage aan duurzaamheid wordt echter geleverd door de inrichting van de panden en de directe (woon)omgeving. Een aantal aspecten is geregeld in bestaande wetgeving en daarmee onderdeel van de gebruikelijke bouwvergunningverlening.
 
De gemeente heeft samen met de provincie het "Energieakkoord Noord Nederland" ondertekend. Daarin wordt de ambitie uitgesproken met een verscherpte Energie Prestatie Coëfficiënt te bouwen. Materiaalkeuze in relatie tot duurzaam bouwen kenmerkt zich door een zuinig gebruik, het verminderen van schadelijke emissies en het gebruik van vernieuwbare grondstoffen. Daarnaast gelden er maatregelen die de flexibiliteit van gebouwen bevorderen, opdat ze in de toekomst aangepast kunnen worden aan veranderende woongebruikfuncties en -wensen. Ook het aspect veiligheid heeft in diverse maatregelen een plaats gekregen.
 
In de openbare ruimte is de gemeente Oldambt bezig de openbare verlichting energiezuinig te maken door het vervangen van de bestaande armaturen door energiezuinige ledverlichting. De ontwikkelaar wordt gevraagd om aan beide aspecten aandacht te besteden bij het realiseren van de nieuwe appartementen.
5 Juridische toelichting
5.1 Inleiding
De opzet van voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op het vastgestelde bestemmingsplan Winschoten Centrum (2009). Verder is de opzet van het bestemmingsplan gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening. Tevens dient een bestemmingsplan (per 1 januari 2010) te voldoen aan de RO standaarden en regels. Inmiddels gelden de standaarden en regels 2012. Dit houdt onder meer in dat het plan opgesteld dient te worden conform IMRO 2012 en Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen: SVBP 2012.
5.2 Nadere toelichting op de regels
Hieronder wordt ingegaan op de regels in het bestemmingsplan.
 
Inleidende regels
In artikel 1 en 2 worden de gehanteerde begrippen gedefinieerd en wordt beschreven hoe de maten worden gemeten.
 
Bestemmingsregels
In de artikelen 3 t/m 7 worden de verschillende (dubbel)bestemmingen geregeld.
 
Water
Deze bestemming (artikel 3) betreft de Rensel, dat een functie voor waterberging en waterhuishouding heeft. Onder de bestemming vallen tevens oevers met groenvoorzieningen. Het gebruik ten behoeve van (vaste) ligplaatsen voor (woon)boten is alleen toegestaan daar waar dit is aangeduid met de aanduiding 'ligplaats'. Er zijn maximaal 12 woonschepen toegestaan. De fietsbrug is tevens specifiek aangeduid.
 
Woongebied
Een groot deel van het plangebied is bestemd tot woongebied. Deze bestemming regelt het wonen (artikel 4). De rond de woningen voorkomende functies als verkeers- en verblijfsdoeleinden, speel- en groenvoorzieningen,
waterlopen en nutsvoorzieningen vallen binnen deze bestemming. Ook zijn binnen de bestemming aan huis verbonden beroepen toegestaan. Deze passen binnen de woonomgeving en worden daarom als zodanig bestemd. Daarnaast is een horecazaak toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2'. Hieronder vallen onder andere restaurants, snackbars en café's.
Zoals aangegeven is in de voorbeeldregeling Winschoten gekozen voor een systematiek waarbij het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen binnen de woonbestemming wordt losgelaten. Er wordt gekozen voor een zogenaamde bebouwingsenvelop. Dit houdt in dat niet zozeer het gebruik van de bebouwing, maar de maatvoering bepalend is. Het gebruik moet uiteraard wel binnen de bestemmingsomschrijving passen. Uitgangspunt bij deze keuze is onder andere dat het, voor zover gebruik binnen de woonfunctie valt, niet uitmaakt waarvoor welk deel van de bebouwing gebruikt wordt. Wel van belang is de schaal van een gebouw ten opzichte van het perceel waarop het staat. In dit bestemmingsplan is gekozen voor een regeling waarin staat hoeveel m2 van een perceel mag worden bebouwd en onder welke voorwaarden (ten aanzien van situering van bebouwing en de goot- en bouwhoogte) dit mag.
 
In principe is het realiseren van nieuw te bouwen woningen niet toegestaan, met uitzondering van het vervangen van bestaande woningen. Hierbij mag het aantal woningen per bouwvlak niet toenemen en moeten deze woningen binnen het bouwvlak opgericht worden. Daarnaast mogen woningen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met als maximum het aangeduide aantal. Deze zijn in overeenstemming met de (provinciale) nieuwbouwruimte.
 
Alle gebouwen moeten binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijgebouwen geldt dit voor alle soorten bebouwing (inclusief overkappingen/carports). Binnen de aanduiding 'garage' op de plankaart mogen garages worden gerealiseerd. Alleen vergunningvrije gebouwen zijn hiervan uitgezonderd, omdat zij buiten de werkingssfeer van het bestemmingsplan vallen.
 
De maximale goot- en bouwhoogtes die voor een bouwperceel gelden staan op de verbeelding aangegeven. Deze gelden echter niet voor het gehele perceel. Ter bescherming van de belangen van omwonenden is een regel opgenomen dat aan de niet aangebouwde zijkant(en) van een perceel en op de achterperceelgrens de hoogte op deze grens niet meer dan 3 meter mag bedragen en dat de bouwhoogte tussen 0 en 3 meter vanuit deze zijdelingse perceelgrens en achterperceelgrens mag oplopen naar 6 meter. Bestaande afwijkingen zijn ook hierbij echter toegestaan.
 
Uit stedenbouwkundig oogpunt mag aan de zuidzijde een muur worden opgericht ter afscheiding van de tuinen/ parkeren aan de zijde van de Brugstraat van maximaal 2,.5 meter hoogte.
 
Waarde - Archeologie  3
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Bij ingrepen in de bodem groter dan 200 m2 dient middels archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat de aanwezige waarden niet worden aangetast, niet aanwezig zijn of dat er maatregelen worden getroffen ter bescherming van de archeologische waarden. Indien dit kan worden aangetoond, kan een omgevingsvergunning worden afgegeven.
 
Waterstaat - Waterkering
De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering zijn gelegen langs de Rensel. Een op de kaart aangeduide zone is, naast de andere basisbestemmingen tevens bestemd voor het waterbeheer en de waterkering. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken ten behoeve van het waterbeheer en de waterkering toegestaan, tenzij het bestaande gebouwen betreffen. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan een omgevingsvergunning worden ontleend voor de bouw van bouwwerken die niet ten dienste staan van het waterbeheer en waterkering onder de voorwaarde dat de waterbelangen niet onevenredig worden geschaad en nadat hierover advies is ingewonnen bij het waterschap/de beheerder van de waterkering.
 
Algemene regels
In artikel 8 t/m 11 zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, algemene aanduidinsregels en de algemene afwijkingsregels opgenomen. Hieronder vallen de regels voor de geluidzone - weg, geluidzone - industrie en de vrijwaringszone - vaarweg.
 
Overgangs- en slotregels
Artikel 12 bevat de regels met betrekking tot het overgangsrecht en artikel 13 bevat de slotregel.
6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
 
Daarnaast dient een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht te geven in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid is wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit het bestemmingsplan in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten.
 
Het bestemmingsplan heeft betrekking op percelen die in eigendom zijn van Beja Beheer BV en Condor Hoogeveen BV, waarbij de ontwikkelingen aan bouwbedrijf Slomp uit Hoogeveen worden overgelaten. De kosten worden door deze partij gedragen. Eventuele planschade zal worden verhaald op de ontwikkelaar. Dit is middels een planschadeovereenkomst gegarandeerd. De gemeente heeft naast de leges geen overige kosten. De leges worden doorberekend aan de ontwikkelaar. Het is derhalve niet noodzakelijk een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst op te stellen.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Over het onderhavige bestemmingsplan wordt de gelegenheid tot inspraak geboden. Hiervoor zal het plan 6 weken ter inzage worden gelegd. Daarnaast zullen in het kader van het verplichte overleg ex art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening onder andere de betrokken diensten van rijk en provincie en het waterschap worden gehoord. De overlegreacties zullen worden verwerkt en opgenomen in het bestemmingsplan.