Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Winschoten – Renselkade e.o. (woningbouw en historische haven)
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.02BP3004-0301

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan "Winschoten – Renselkade e.o. (woningbouw en historische haven)" van de Gemeente Oldambt;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1895.02BP3004-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
1.4 aan huis verbonden beroep
een (para) medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede het beroep van schoonheidsspecialist en pedicure, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bestaand
het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde situatie;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een aanbouw;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, o.a. overkappingen;
1.21 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.23 erker
kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.26 horeca, categorie 1
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaakt wordt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en ‘s avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms, snackbars, cafetaria’s en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
1.27 horeca, categorie 2
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés en bars;
1.28 kap
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.29 nutsvoorzieningen
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.30 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden;
1.31 peil
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; 
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil;
  4. het peil zoals door of namens het bevoegd gezag is bepaald;
1.32 platte dakafdekking
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;
1.33 privacyscherm
een bouwwerk in de vorm van een scherm om een terras mee af te scheiden;
1.34 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.35 verbeelding
de digitale en/of analoge weergave met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.36 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens het bevoegd gezag aangewezen gevel(s);
1.37 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.38 woonschip
een varend schip met een als zodanig herkenbaar uiterlijk dat geschikt is voor permanente bewoning;
1.39 zijdelingse perceelgrens
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
1.40 zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
      
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een waterloop met een functie ten behoeve van waterberging en waterhuishouding;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘ligplaats’ ligplaatsen ten behoeve van woonschepen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ een fietsbrug;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'steiger' een steiger;
  5. oevers met groenvoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
  1. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a:
    1. mag ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ een fietsbrug worden opgericht tot een maximale hoogte van 6 meter;
    2. mogen ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' schepen worden aangelegd, met dien verstande dat:
      1. het totaal aantal woonschepen niet meer bedraagt dan 12;
      2. de schepen mogen niet meer dan 1 laag bovendeks hebben waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter boven waterpeil met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals masten en een stuurhut;
      3. de onderlinge afstand tussen de woonschepen minimaal 2 meter bedraagt;
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten aanzien van het bouwen van steigers, mits overleg is gevoerd met de provincie en het waterschap.
3.4 Specifieke gebruiksregels
voor de ligplaatsen met de aanduiding 'ligplaats' gelden de volgende gebruiksregels:
  1. permanente bewoning is niet toegestaan;
  2. de ligplaatsen mogen uitsluitend gebruikt worden in de periode 1 mei tot en met 1 oktober.
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen met als primaire functie wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' een horecabedrijf tot en met categorie 2, uitsluitend op de begane grondvloer;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'garage', garages;
  4. gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwen' mag maximaal 1 bouwlaag ondergronds gebouwd worden ten behoeve van bergingen en toegangsvoorzieningen;
  6. (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. woonstraten en paden;
  9. parkeervoorzieningen;
  10. groenvoorzieningen en waterlopen;
  11. speelvoorzieningen;
  12. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden, behoudens verbetering met het oog op een betere verkeersdoorstroming, de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, blijft gehandhaafd met uitzondering van de toepassing van eventuele afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen ten behoeve van wonen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
  1. het realiseren van nieuw te bouwen woningen is niet toegestaan, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen, mits het aantal woningen niet toeneemt per bouwvlak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag in een (deel van een) bouwvlak dat op de kaart wordt aangeduid met “maximum aantal wooneenheden” ten hoogste het op de kaart aangegeven aantal nieuwe woningen/wooneenheden worden gebouwd;
  3. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  4. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  5. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt ten hoogste 200 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
    1. het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 60%.
4.2.2 Gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels: 
  1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. behoudens erf- en terreinafscheidingen, slagboom, speeltoestellen en/of tuinmeubilair dienen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 meter;
  4. op woongebouwen mag een antenne/vlaggemast worden geplaatst met een maximale hoogte gerekend boven het hoogste toegestane punt van het dakvlak, van maximaal 3 meter
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en/of de verkeersveiligheid, nadere regels stellen aan:
  1. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 meter.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 ten behoeve van het gebruik voor nieuwe kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van de gebruiksoppervlakte van de gerealiseerde gebouwen op het bijbehorende bouwperceel, mits:
  1. het bedrijvigheid betreft die valt onder categorie 1 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  2. de bedrijfsmatige activitieten uitsluitend op de begane grondvloer plaatsvinden en de woonfunctie zichtbaar dient te blijven;
  3. er geen zodanig verkeersaantrekkende werking plaatsvindt dat extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn en er, uitzonderingen in de beroepsuitoefening daargelaten, geparkeerd kan worden op eigen erf;
  4. er geen vergunningsplichtige activiteiten op grond van de Wet milieubeheer plaatsvinden;
  5. de bedrijfsuitoefening of activiteiten ten behoeve daarvan (aan- en toelevering) geen zodanige (geluid)hinder voor de woonomgeving opleveren dat het woongenot op naburige erven met een zekere regelmaat in belangrijke mate wordt verstoord;
  6. geen detailhandel plaatsvindt;
  7. het karakter van de woonomgeving behouden blijft, in die zin dat reclame-uitingen beperkt blijven tot aan de gevel gemonteerde naamborden met een oppervlakte van ten hoogste 0,5 m2 en gevelveranderingen ten behoeve van bedrijfsuitoefening niet plaatsvinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen hoofdbestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m²;
  2. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
5.3.2 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
5.3.3 Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  3. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming gebieden van archeologische waarde (Waarde - Archeologie 3) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologische waarde (Waarde - Archeologie 3) toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat – Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het waterbeheer en de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ten behoeve van het waterbeheer en de waterkering;
  2. steigers, ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’;
  3. bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 voor de bouw van bouwwerken die niet ten dienste staan van het waterbeheer en de waterkering;
  2. Alvorens af te wijken als bedoeld in artikel 6 lid 3 sub a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap inzake omtrent de vraag of voldoende wordt rekening gehouden met het waterbelang ter plaatse (watertoets);
  3. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien de waterbelangen niet onevenredig geschaad worden.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
  1. Bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen, dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd conform de geldende gemeentelijke parkeernormen. Op het moment van vaststelling wordt gerekend met de normen die opgenomen zijn als parkeerkengetallen in de ASVV (CROW).
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1 Geluidzone - weg
  1. De ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Geluidszone – weg” aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege weglawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
  2. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
  4. Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.
  5. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
9.2 Geluidzone - industrie
  1. De ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Geluidszone – industrie” aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
  2. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
  4. Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.
  5. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van: 
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 meter mag bedragen, mits:
    1. de noodzaak wordt aangetoond;
    2. plaatsing op een bestaande mast of op een bestaand bouwwerk niet mogelijk is;
    3. de plaatsing aansluit bij bestaande verticale elementen en;
    4. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m3 bedraagt;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 16 meter bedraagt, met dien verstande dat voor reclamemasten geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen.
De hierboven bedoelde mogelijkheden voor afwijken mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
"Regels van het bestemmingsplan "Winschoten – Renselkade e.o. (woningbouw en historische haven)" van de Gemeente Oldambt