In deze regels wordt verstaan onder:
1. moederplan:
het Consolidatieplan Buitengebied Oldambt met identificatienummer
NL.IMRO.1895.01CP0001-0101 van de gemeente Oldambt;
2. consolidatieplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
3. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
5. aanduidingsgrens:
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aan huis gebonden beroep of bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van
ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning
met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in
overwegende mate wordt behouden;
7. afsluiterlocatie:
een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een installatie bevindt, met als
doel het kunnen afsluiten van hogedruk aardgastransportleidingen in geval van
onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten;
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of door het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag
tevens wordt begrepen mono- en co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;
9. archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat
gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
10. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
11. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft
dat maximaal mag worden bebouwd;
12. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin
van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het
terrein, noodzakelijk is;
13. belemmeringenstrook:
zone ter bescherming van gasleidingen of andere nutsvoorzieningen waarbinnen op grond
van een zakelijk recht niet gebouwd mag worden;
14. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor
het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden
15. bestaand:
- het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
16. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
17. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden
onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is
bepaald;
19. biomassavergisting:
het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten,
afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de
bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de afbreekbare fractie van industrieel en
huishoudelijk afval;
20. boerderijwinkel:
verkooppunt waar voornamelijk agrarische producten van het eigen bedrijf en streekproducten
worden verkocht;
21. bos:
bos gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap,
waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
22. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en
ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur,
houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
23. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
24. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
25. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en
kapverdieping;
26. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
27. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
28. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
29. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
30. carport:
overkapping, bedoeld voor het stallen van een auto;
31. cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat
bouwwerk of dat gebied;
32. dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling
tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis
begeeft;
33. dak:
elke bovenbeëindiging van een gebouw;
34. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
35. erf:
een al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel
opzicht is ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of
een ander gebouw dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere
gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en de bestemming deze
inrichting niet verbiedt;
36. evenement:
een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die in de openbare ruimte wordt
gehouden;
37. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
38. gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
39. gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van
stalruimte voor paarden en het geven van instructies aan derden;
40. geluidgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet
geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting
is aangegeven;
41. geurgevoelig object:
gebouw dat is bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf, zoals dat is gedefinieerd in
artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
42. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik
van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
43. habitattoets:
toets als bedoeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Deze toets kan bestaan uit de volgende
stappen:
- nagaan of de activiteit significante effecten kan hebben op de speciale beschermingszone (voortoets);
- een passende beoordeling in geval is geconstateerd dat sprake kan zijn van significante gevolgen;
44. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwvlak of bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel
gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
45. houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
46. huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke
huishouding voeren of willen voeren;
47. intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in
gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren houdt;
48. kampeermiddelen:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander
voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of
opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
49. kampeerplaats:
een stuk grond van maximaal 100 m² voor het plaatsen van één kampeermiddel met
bijzettentjes van maximaal 6 m²;
50. kap:
een geheel of gedeeltelijk niet-horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee
schuinhellende dakschilden;
51. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
52. kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;
53. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde
voor het risico, dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
54. landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de
levende en niet-levende natuur;
55. maatschappelijke doeleinden:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen,
sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve
van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze
voorzieningen;
56. mantelzorg
het bieden van zorg aan een naaste;
57. mestopslagplaats:
een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven
door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;
58. mestsilo:
een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde
constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest.
Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse
bak, die is gecombineerd met een gebouw;
59. mestvergistingsinstallatie (mono- en co-vergisting):
installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen
van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé
dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichts-procenten uitwerpselen van dieren met in
de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor
opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en na opslag van mest;
60. natuurbeschermingswettoets:
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat een
vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, zal worden
verleend;
61. natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische,
bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
62. opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt:
Bomen en struiken die, gerekend vanaf het maaiveld, normaal gesproken een grotere hoogte
bereiken dan 1,5 m;
63. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte
vormt en dat geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;
64. paardenbak:
een door middel van afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan
gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's
en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende
voorzieningen;
65. peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
66. permanente bewoning:
de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
67. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
68. recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op
wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen
groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te
worden bewoond;
69. risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel
op grond van het Vuurwerkbesluit een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een
risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van
kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
70. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische
aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een
seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
71. sleufsilo:
een onafgedekte constructie van beton, dan wel een gemetselde constructie ten behoeve van
de opslag van kuilvoer;
72. tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
- het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
- het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
73. trekkershutten
een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is
bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf;
74. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid
is niet vereist;
75. vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar
aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun
vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
76. verblijfsrecreatie:
recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in recreatieverblijven;
77. recreatieve voorzieningen:
kleinschalige voorzieningen zoals picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en
banken, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen en fietsen;
78. voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen:
gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden onttrokken aan het bedrijfsmatig
gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;
79. voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere
zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen
gevel;
80. woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en
uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
81. zonnepaneel:
een apparaat dat zonlicht omzet in elektriciteit;
82. zorgboerderij:
een bedrijf waar zorgactiviteiten gecombineerd worden met agrarische activiteiten. Er wordt op
kleine schaal opvang geboden aan zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of
aanwezig zijn bij (onderdelen van) hoofdzakelijk agrarische werkzaamheden en eventueel bij
de zorgboerderij verblijven of wonen.