Plan: | Verbindingsweg 5, Nieuwerkerk aan den IJssel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.WpVerbweg05Nwk-Va01 |
Op het perceel Verbindingsweg 5 in Nieuwerkerk aan den IJssel staat een voormalig agrarisch glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning dat is bebouwd met een (agrarische) bedrijfshal met hierachter een kleine tuinbouwkas. De agrarische activiteiten zijn lang geleden gestaakt. De bedrijfsloods wordt momenteel gebruikt als lasbedrijf. In het geldende bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Het gebruik als lasbedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij een lasbedrijf als mogelijke invulling wordt genoemd. De eigenaar van Mulder Lastechniek wenst gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid om het huidige gebruik positief te bestemmen en tegelijkertijd een beperkte uitbreiding met een werkplaats mogelijk te maken achter het bestaande bedrijfsgebouw. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.
Het plangebied aan de Verbindingsweg 5 ligt aan de noordoostkant van Nieuwerkerk aan den IJssel en ten zuiden van de A20 ter hoogte van afrit 17. Het dorp wordt gescheiden van het agrarische gebied door de N219 (Schielandweg). In figuur 1 is de ligging van het plangebied met omgeving weergegeven.
Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnd rechthoek) en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas West" | 16 juni 2009 | 10 augustus 2011 | |
"Parapluherziening Parkeren" | 24 april 2018 | n.v.t. | |
"Parapluherziening Archeologie" | 6 maart 2018 | n.v.t. |
Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Zuidplas West' bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de functieaanduiding 'Glastuinbouw'. Het plangebied maakt onderdeel uit van de 'Gebiedsaanduiding wro-zone – wijzigingsbevoegdheid 5'. Verschillende geluidszones (wegen) en veiligheidszones (vervoer gevaarlijke stoffen) zijn binnen het plangebied aangegeven door middel van gebiedsaanduidingen.
De gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 5' maakt het mogelijk om de vigerende bestemming onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op grond hiervan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een duurzaam bedrijventerrein waarin de ontwikkeling van een modern gemengd bedrijventerrein wordt nagestreefd met de vestiging c.q. uitoefening van industriële, logistieke-transport, nijverheids- en ambachtelijke bedrijven/ inrichtingen en bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven voor zover deze voorkomen in milieucategorie 2 t/m 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels). Hierin zijn o.a. smederijen, lasinrichtingen en bankwerkerijen opgenomen met een productie oppervlak groter dan 200 m². Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 3.2.
De uitspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuidplas West (wijzigingsbevoegdheid van het perceel
rood gearceerd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten en de waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De Verbindingsweg was vroeger een glastuinbouwgebied. In de loop der jaren zijn deze activiteiten nagenoeg beëindigd en verplaatst naar duurzame glastuinbouwgebieden elders in de gemeente. In het gebied zijn tegenwoordig meerdere bedrijven gevestigd. Langs de weg staan (bedrijfs)woningen. In het gebied tussen de Verbindingsweg (achter het bebouwingslint) en de Schielandweg is een caravanstalling gevestigd, nadat de kassen met een totale oppervlakte van circa 6.870 m² waren gesloopt. De totale oppervlakte vervangende nieuwbouw bedraagt circa 8.300 m². Dit bedrijf wordt ontsloten op de Parallelweg-Zuid.
Tegenover gelegen glastuinbouwbedrijf. Dak caravanstalling zichtbaar achter plangebied.
Caravanstalling achter bebouwingslint Verbindingsweg. Caravanstalling aan Parallelweg-Zuid.
Planspecifiek
Het perceel is circa 1.800 m² groot met aan de voorzijde een bedrijfswoning en hierachter een tuin. Naast de woning staat een bedrijfsloods die tegenwoordig in gebruik is door een lasbedrijf. Hierachter staat een kas die niet meer als zodanig in gebruik is.
Plangebied vanaf Verbindingsweg. Links bedrijfsloods en midden bedrijfswoning.
Voorterrein plangebied. Te slopen kassen achter bedrijfsloods.
In dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' om een lasbedrijf mogelijk te maken in het plangebied.
De bestaande kassen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De transformatie naar bedrijfsbebouwing betekent een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ten behoeve hiervan worden de bestaande kassen gesloopt om een uitbreiding achter de bestaande bedrijfsloods te kunnen realiseren. In dit deel van het plangebied wordt een lasbedrijf mogelijk gemaakt in milieucategorie 3.2. De nieuwe werkplaats met een oppervlakte van circa 290 m² en bouwhoogte van 6 meter sluit aan op de reeds aanwezige bedrijfshal. De bedrijfswoning met achtererf blijft behouden. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 3. Enkele aanzichttekeningen van de nieuwe werkplaats zijn in figuur 4 weergegeven.
Figuur 3: situatietekening nieuw. Plangebied rood gestippeld omlijnd.
Figuur 4: Aanzichttekeningen nieuw te bouwen werkplaats.
Verkeer
Op de Verbindingsweg is de maximumsnelheid 30 km/uur. In noordelijke richting takt deze weg aan op de naast de A20 gelegen Parallelweg-Zuid. In zuidelijke richting ligt de Zuidplasweg. Via deze weg is de Schielandweg bereikbaar van waaruit het centrum van Nieuwerkerk aan den IJssel en rijksweg A20 is aan te rijden. Het bedrijf wordt ontsloten op de bestaande uitrit. Op het voorerf is voldoende gelegenheid voor stalling van voertuigen.
Verbindingsweg. Uitrit naar woning en werkplaats.
Parallelweg-Zuid. Schielandweg.
Parkeren
Op 5 november 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. De gemeente Zuidplas wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de dorpen kan worden gewaarborgd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van groot belang dat er een oplossing wordt gecreëerd voor het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn instrumenteel in het behouden van evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen. Het college hanteert bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de hoge parkeernormen, zoals deze zijn verankerd in het door de gemeenteraad op 24 april 2018 vastgestelde bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeernormen
Funties | Norm maximum matig stedelijk | Aandeel bezoekers |
Woning koop, vrijstaand | 2,6 per woning | waarvan 0,3 per woning |
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekers- extensief (industrie, werkplaats) | 2,6 per 100 m² bvo | 5% |
Het lasbedrijf betreft een éénmanszaak waar maximaal 3 werknemers werkzaam zijn. Een lagere parkeernorm is dan ook verdedigbaar. Op het buitenterrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op het voorerf te kunnen opvangen. Dit betekent dat kan worden voldaan aan de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2019 met inbegrip van de hierin opgenomen afwijkingsregeling. In de Overige
regels wordt dit geborgd in atikel 9.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot het wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief."
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vervolgfunctie van een agrarische functie naar bedrijfsfunctie overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze vervolgfunctie sluit aan bij een eerder gerealiseerde ontwikkeling om een caravanstalling mogelijk te maken van een voormalig glastuinbouwbedrijf. Deze ontwikkeling sluit hierop aan in het bestaande bebouwingslint.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (thans 14 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt een bedrijf mogelijk gemaakt op een bedrijfsperceel van afgerond 1.800 m². Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma Zuid-Holland zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een droogmakerij (veen) (figuur 5). Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen. Als richtpunt wordt aangehouden dat eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied ten oosten van de stads- en dorpsrand (figuur 5). Op de Laag van de Beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Figuur 5: Links uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' en rechts uitsnede
'Laag van de stedelijke occupatie'.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een herbestemming mogelijk van een (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex. De bedrijfsbebouwing sluit aan op het zuidwestelijk gelegen bedrijvenlandschap waar een caravanstalling is gerealiseerd. In het bestemmingsplan Zuidplas West zelf is voorts al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar 'Bedrijventerrein' om bedrijven in de milieucategorieën 2 tot en met 4.1 mogelijk te maken, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. Deze bestemmingswijziging geeft een duurzame kwaliteitsverbetering van dit bebouwingslint in de Zuidplaspolder.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' ligt het plangebied ten oosten van de stads- en dorpsrand. Deze kleinschalige ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie, omdat het bebouwingslint wordt getransformeerd naar bedrijvigheid, zoals dat is vastgelegd in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. De belevingswaarde van het oorspronkelijke droogmakerij wordt niet aangetast, omdat nieuwbouw van een loods achter de bestaande bebouwing plaatsvindt. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt een kleinschalige bedrijfsontwikkeling mogelijk op een bedrijfsperceel groot circa 1.800 m². De uitbreiding met werkplaats heeft maar een oppervlakte van afgerond 290 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied ligt in een droogmakerij (veen). De richtpunten voor de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen voor droogmakerij (veen) hebben betrekking op het bewaren van het verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden. Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders. Het tegengaan van bodemdaling in veenweidegebieden is een gezamenlijke opgave voor provincie, gemeenten, waterschappen en grondgebruikers. De provincie onderkent dat de problematiek niet simpel is op te lossen door waterbeheerder, grondgebruiker/-eigenaar of ruimtelijke ordeningsautoriteiten alleen. Een van de uitdagingen zit in het feit dat het vertragen van bodemdaling extra water vraagt.
De herontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande structuren/linten. Het bebouwingslint wordt gewijzigd naar bedrijfsdoeleinden met behoud van de bedrijfswoning en de naastgelegen voormalige agrarische bedrijfsloods. Hierachter wordt, grenzend aan de caravanstalling, een nieuwe werkplaats mogelijk gemaakt van 290 m². Dit is passend in het bebouwingslint.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk naar bedrijfsdoeleinden overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door verrommeling tegen te gaan op deze voormalige agrarische gronden. Gesteld kan worden dat sprake is van 'aanpassing'. Voldaan wordt aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Restveengebied
In het zuiden van de Zuidplaspolder is nog veen aanwezig in de ondergrond. Dit wordt het restveengebied genoemd. De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is hier over het algemeen goed bewaard gebleven. Deze verkaveling is kleiner en het gebied is grotendeels in gebruik als weiland. Hierdoor ontstaat een zeer kenmerkende gradiënt in de Zuidplaspolder van grotere kavels en akkerbouw op de kleigronden in het noorden naar kleinere kavels en weideland op de veengronden in het zuiden. Een deel van het restveengebied is benoemd tot knikpuntgebied. Hier zal op termijn het waterpeil niet langer verlaagd gaan worden. Het accent zal hier daarom verschuiven naar recreatie en natuur. Ambities zijn o.a. inzet op een duurzame waterhuishouding en behoud van de kenmerkende verkavelingsstructuur en het open karakter.
Verspreide glastuinbouw
Verspreid in de polders van Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas liggen meerdere glastuinbouwbedrijven. Deze zijn weliswaar kleinschalig maar zijn wel van invloed op de beleving van het landschap. Zij dragen bij aan de versnippering van het gebied. Daarom wordt gestreefd naar de sanering van verspreid glas. Uitbreidingsplannen rondom de bestaande concentratiegebieden (Waddinxveen, Zevenhuizen (Knibbelweg-Oost en tussen Zevenhuizen en Moerkapelle) moeten voorzien in kwalitatieve alternatieve locaties. Een goede landschappelijke inpassing is bij alle vormen van glastuinbouw een vereiste. Ambitie is dat gestreefd wordt naar de sanering van verspreide glastuinbouw. Dit geldt met name voor het gebied tussen Nieuwerkerk aan de IJssel en Zevenhuizen. De verspreide kassen worden zoveel mogelijk geclusterd in duurzame complexen. Bovendien wordt ingezet op een landschappelijke inpassing en waar mogelijk een goede aansluiting op de omgeving.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het plangebied maakt onderdeel uit van een werkgebied met verspreide glastuinbouw. Sanering wordt hier voorgestaan. Dit wijzigingsplan speelt hierop in. Het bebouwingslint wordt opgewaardeerd door aansluiting te zoeken met het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap. Zo is achter het bebouwingslint van de Verbindingsweg tot de Schielandweg al een bedrijvenontwikkeling mogelijk gemaakt (2018) voor een caravanstalling. Deze ontwikkeling sluit hierop aan. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).
Conclusie
Een bedrijfsontwikkeling ten behoeve van een lasbedrijf is in overeenstemming met de uitgangspunten het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas. Aansluiting wordt gezocht met de reeds in gang gezette bedrijfsontwikkeling tussen de Schielandweg en Verbindingsweg.
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP heeft de voormalige gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel 7 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
Conclusie
De plankaart (figuur 6) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied ten oosten van de woonkern is hierin aangeduid als 'nieuw: accent werken/ voorzieningen'. De vervolgfunctie van agrarische doeleinden naar bedrijfsdoeleinden is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP, zoals dat later is vertaald in het bestemmingsplan 'Zuidplas West' waarin de planontwikkeling door middel van een wijzigingsbevoegdheid al is opgenomen. Het plangebied is met een gele stip aangeduid op de plankaart.
Figuur 6: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip en zwarte pijl aangeduid.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 13 juli 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente het unieke karakter van gemeente Zuidplas. In de visie staan de ambities voor de lange termijn, tot 2040. Met de omgevingsvisie geeft de gemeente richting aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit voor inwoners. De fysieke leefomgeving gaat over bijna alles buiten, dus: gebouwen, bodem, water, natuur, lucht, maar ook wegen en duurzame opwek van energie. De visie is gebaseerd op de volgende ambities.
Van visie naar uitvoering
De visie op gemeente Zuidplas is uitgewerkt in een visie per dorp. Zij heeft daarin aangegeven hoe een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas eruitziet voor ieder dorp. De omgevingsvisie van gemeente Zuidplas geeft de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkeling van de gezonde en veilige leefomgeving weer. De volgende stap is de uitvoering. De ontwikkeling van de leefomgeving werkt de gemeente in meerdere instrumenten uit. De omgevingsvisie geeft per thema, voor heel Zuidplas en per deelgebied en per dorp ambities, opgaven, kansen en te maken keuzes weer. Deze hoofdlijnen vormen de basis voor de uitvoering.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente. De gevraagde vervolgfunctie is vanuit ruimtelijk oogpunt inpasbaar, omdat in de Omgevingsvisie is opgenomen dat transformatie zich kan voordoen aan de Verbindingsweg waar vanuit de huidige situatie veranderingen gewenst zijn. Sprake is van een transformatie naar een lichte vorm van bedrijvigheid, die gecombineerd kan worden met wonen (onderdeel ondernemend Zuidplas). Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zuidplas.
De gemeenteraad heeft op 13 mei 2015 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota Zuidplas 2015 gaat uit van het principe welstandsvrij tenzij, zonder dat daarbij tekort gedaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuidplas. De regelgeving is verder vereenvoudigd. De Welstandsnota Zuidplas 2015 bevat nog maar twee regiems: zwaar regime en welstandsvrij.
De kaart laat de verdeling tussen het zware welstandsregime (paars) en welstandsvrij (groen) zien. Deze lijkt een gelijke verdeling weer te geven. Het is echter zo dat het overgrote deel van de bestaande bebouwing en te ontwikkelen plannen in welstandsvrij vallen en het zware regime op de open en relatief lege polders ligt en andere landschappelijke en cultuurhistorische elementen met een lager ontwikkelpotentieel. Het plangebied maakt op de kaart onderdeel uit van een welstandsvrij niveau.
Conclusie
De nieuwe werkplaats wordt achter de bestaande bedrijfshal gerealiseerd. Het gebouw zal qua ligging en uiterlijk worden ingepast naast de reeds aanwezige bebouwing (caravanstalling).
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit wijzigingsplan maakt een vervolgfunctie naar bedrijfsdoeleinden mogelijk met een kleine uitbreiding van een lasbedrijf. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Droogte
De draagkracht van de bodem is niet optimaal. In het plangebied is geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen bedrijfsloods wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit wijzigingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie naar bedrijfsdoeleinden mogelijk gemaakt van een perceel 1.800 m² groot met een nieuw te bouwen werkplaats van 290 m². Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat het toevoegen van deze kleinschalige ontwikkeling volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r. kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat in het plangebied van 1.800 m² groot alleen een werkplaats van 290 m² wordt toegevoegd. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het wijzigingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De Verbindingsweg kan worden beschouwd als een gemengd gebied, omdat naast (bedrijfs)woningen ook (agrarische) bedrijven zijn gevestigd. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de geplande bedrijfsontwikkeling. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn.
In het plangebied zijn bedrijven toegestaan in milieucategorie 2, alsmede een lasbedrijf in categorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning van derden staat aan de Verbindingsweg 3 op circa 22 meter afstand. De overige woningen op nummers 6 en 7 staan op een afstand van circa 25 meter. De werkzaamheden vinden in de dag- en avondperiode inpandig plaats. Het bedrijf kan voldoen aan de geluidvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals is aangetoond in het onderzoek naar industrielawaai van Cauberg Huygen te Rotterdam (rapport van 1 november 2022, referentie 08690-56187-02v2, Bijlage 1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit de berekeningen volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) onder de grenswaarde van 50 dB(A) ligt ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen. Het maximaal geluidniveau (LAmax) voldoet eveneens aan de gehanteerde normstelling. De vastgestelde geluidimmissie vormt daarmee naar verwachting geen beperking voor een wijziging van het bestemmingsplan.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied staan. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan voor de bestaande woningen van derden worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit wijzigingsplan.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Onder geluidsgevoelige gebouwen wordt verstaan (artikel 1 Wgh en artikel 1.2 Bgh):
Onderzoek/ beoordeling
Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze situatie worden evenwel geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. De bedrijfswoning blijft als zodanig bestemd. Uit onderzoek blijkt verder dat de woning niet op een saneringslijst staat en er geen hogere waarde Wgh is verleend.
De bedrijfsactiviteiten vallen niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de omliggende wegen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.
Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
Met dit wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. De bedrijfswoning blijft als zodanig bestemd, zodat er vanuit dit oogpunt geen beperkingen zijn.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling,
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 5.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. De richtafstanden voor milieuzonering ten opzichte van de bestaande woningen wordt gerespecteerd, zoals middels akoestisch onderzoek is aangetoond in paragraaf 5.1.2. Dit betekent dat bestaande (bedrijfs-)woningen niet worden beperkt door deze planontwikkeling. Voor de woningen blijft er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit betekent dat er voor de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een wijzigingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede heeft Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd (rapport van 6 dcember 2022, kenmerk U22-0295 Bijlage 2). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op dit moment zijn op de locatie enerzijds een vrijstaande woning met siertuin en hobbykas en anderzijds (bedrijfsmatig) een magazijn/werkplaats met voormalig kassencomplex (opslag). Het gehele kassencomplex wordt in de toekomstige situatie vervangen door een nieuwe bedrijfsloods. Het onderzoek beslaat twee percelen. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, sectie B, nummers 6985 en 6986 met een totaaloppervlak van circa 2.000 m².
Uit de locatie-inspectie blijkt dat bij het huidige gebruik en inrichting er geen aanwijzingen zijn voor (historische) bodembedreigende activiteiten. Uit verschillende digitaal beschikbare informatiebronnen zijn geen aanwijzingen gevonden dat op de onderzoekslocatie bodembedreigende bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. De locatie bevindt zich niet in een zone voor diffuse spoed (verkennend bodemonderzoek verplicht bij omzetten functie/bestemmingsplan naar wonen met tuin) en is geen aandachtsgebied met betrekking tot bodemlood. Wel is op de locatie een voormalige watergang bekend. Deze watergang heeft zich bevonden ter hoogte van de noordwestelijke perceelsgrens van de huidige inrichting. Deze slootdemping ligt echter op geruime afstand (meer dan 15 meter) van de voorgenomen nieuwbouw. De verwachting is dat er geen grondroeringsactiviteiten in de nabije afstand van de slootdemping zullen plaatsvinden en dat onderzoek hiernaar weinig zinvol is.
Op basis van de bodemkwaliteitskaart voldoet de bodemkwaliteit op de locatie aan klasse wonen of beter. Het uitvoeren van daadwerkelijk bodemonderzoek ten behoeve van de geplande bestemmingswijziging en nieuw te bouwen bedrijfsloods wordt niet nodig geacht. Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen functiewijziging in het plangebied. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de tabel 5.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek luchtkwaliteit
Met het plan wordt beoogd een kleinschalig bedrijventerrein te realiseren. Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Het aantal verkeersbewegingen is beperkt, omdat er sprake is van een éénmansbedrijf. Hierbij is uitgegaan van 17 verkeersbewegingen, waarvan 20% vrachtverkeer (10 verkeersbewegingen voor lasbedrijf en 7 verkeersbewegingen van woning). In tabel 5.3 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.
Tabel 5.3: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van het plan op de luchtkwaliteit.
Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.
Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Schielandweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van een bedrijf mogelijk. Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor dit plan is voorts de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2 en PM10 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
De Spoorbaan Utrecht – Rotterdam ligt op circa 310 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied (figuur 7). Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aan deze transporten zijn risico's verbonden. In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage II de 'Tabel Basisnet spoor' opgenomen. Het plangebied is langs het traject 'Rotterdam Blijdorp – Gouda' gelegen, trajectnummer 'AK'. In de tabel is aangegeven dat de PR 10-6 contour hier op 1 meter vanaf het midden van de spoorbaan ligt. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied, zodat bij ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met het groepsrisico. Uit de berekeningen in het kader van het Basisnet spoor blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het lasbedrijf leidt tot een beperkte toename van het aantal personen. Het groepsrisico zal als gevolg van dit bedrijf niet significant toenemen. Een berekening van de toename van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. Conform Bevt en de Visie EV van de gemeente Zuidplas moet er wel een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.
Wegtransport
N219
De N219 ligt op circa 180 meter van het plangebied (binnen de zone van 200 meter). De weg maakt geen deel uit van het Basisnet transport, maar er vindt in beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen plaats over deze weg. Hiervoor is een beperkte kwalitatieve onderbouwing voldoende. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.
Rijksweg A20
Ten noordwesten van het plangebied ligt rijksweg A 20 op circa 390 meter afstand.
Plaatsgebonden risicocontour
In de 'Regeling basisnet' is in Bijlage I de 'Tabel Basisnet weg' opgenomen. Het plangebied is ter hoogte van het wegvak Z136 gelegen. De PR 10-6 is volgens deze tabel op dit wegvak maximaal 22 meter vanaf het midden van de weg gelegen. Het plangebied ligt buiten deze zone. Het plaatsgebonden risico vormt geen beperking voor het plangebied.
Groepsrisico
Ter hoogte van het traject Z136 is in het Basisnet weg een groepsrisico berekend voor de huidige situatie die kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het lasbedrijf bevinden zich personen op een grotere afstand dan 200 meter vanaf de A20. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezigheid van personen (binnen 200 meter vanaf de snelweg) in verband met het scenario van een incident met brandbare gassen (bijv. LPG, propaan). Omdat de bestemming op meer dan 200 meter afstand van de snelweg plaatsvindt, is de toename van het groepsrisico zeer beperkt. Het berekenen van de toename van het groepsrisico wordt daarom niet nodig geacht. Conform de Visie EV van de gemeente Zuidplas moet het groepsrisico wel worden verantwoord. In paragraaf 5.1.6.1 wordt hierop ingegaan.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 7) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planwijziging.
Figuur 7: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart omlijnd).
Beperkte verantwoording van het groepsrisico
Er dient een verantwoording te worden opgesteld, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van de A20, N219 en spoorlijn Rotterdam - Utrecht. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde, omdat het groepsrisico ten gevolge van de bestemmingswijziging nagenoeg niet wijzigt. De hoogte van het groepsrisico moet worden onderzocht en bestuurlijk worden verantwoord. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied in de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Toetsing plan aan plaatsgebonden risico en verantwoordingsplicht groepsrisico
De ontvluchting vanuit het plangebied vanaf de risicobronnen is voldoende. Via de voorzijde van het plangebied kan in zuidelijke en/of noordelijke richting worden ontvlucht. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en dat deze goed in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als goed beoordeeld. De Verbindingsweg is goed bereikbaar en de bluswatervoorziening ter plaatse is voldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden. Er kan vanuit de meerdere aanwezige sloten water worden verkregen voor de bestrijding van een incident. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Voor deze risicobronnen is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 die over het plangebied ligt. Ook ligt het plangebied niet binnen een veiligheidszone en een plasbrand- aandachtsgebied.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
De risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de A20, N219 en de oostelijk gelegen spoorlijn liggen ter hoogte van het plangebied op maximaal 0,01* oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW). Er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet nodig.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het bestaande wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn zelfredzaam. Er wordt een lasbedrijf mogelijk gemaakt met bedrijfswoning waar zelfredzame personen wonen. Het wijzigingsplan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Eventueel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten in de bedrijfswoning worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Verantwoording
Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas hebben kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en de gegeven adviezen en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A20, N219 en spoorlijn Rotterdam- Utrecht. Met de voorgenomen ontwikkeling is de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit wjzigingsplan dan ook niet in de weg.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2014 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet-gesprongenexplosieven (NGE) voor het beheergebied van HHSK. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengronden. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Het gedeelte tussen de waterscheiding aan de Verbindingsweg ligt in peilgebied GPG-884 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een vastpeil van - 6,62 m NAP. Het overige gebied ligt in het peilgebied GPG-883 met een vastpeil van -6,92 m NAP. De watergang langs de weg betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Deze ligt binnen de waterscheiding, zoals aangegeven in figuur 8. Aan de zuidoostzijde en achterzijde van het plangebied ligt overig water met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In deze beschermingszone vinden geen bouwactiviteiten plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 8: Uitsnede Legger Water.
Waterkwantiteit
Op het perceel staan een bedrijfshal, kassen en bedrijfswoning met bijgebouw. De kassen achter de bedrijfsloods worden gesloopt ten behoeve van een nieuw te bouwen werkplaats van afgerond 290 m². Het verhard oppervlak blijft nagenoeg gelijk. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de bedrijfsbebouwing is/wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfsloods wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 17 maart 2022 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterbelang is. In verband hiermede wordt het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Het wateradvies wordt hierin verwerkt. Met inachtneming hiervan zal de ruimtelijke ontwikkeling voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Het ontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadchap heeft hierop niet gereageerd.
Conclusie
Er zijn vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het plangebied heeft op de Cultuur historische atlas geen archeologische waarden.
De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 23 november 2010 de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld. In deze nota is voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken is de archeologische beleidsadvieskaart aan verandering onderhevig en hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Door deze actualisaties is de archeologische verwachting van gebieden veranderd met als gevolg dat er minder snel onderzoek hoeft plaats te vinden. Het meest recente geactualiseerde archeologiebeleid is vastgelegd in de nota “Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas” (juni 2017) dat als aanvulling gezien wordt op de in 2010 vastgestelde beleidsnota. De archeologische beleidsadvieskaart is afgeleid uit de archeologische verwachtingskaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen. Op de geactualiseerde kaart heeft de locatie geen archeologische verwacht (figuur 9). In de door de gemeenteraad op 6 maart 2018 vastgestelde Parapluherziening Aarcheologie heeft het plangebied evenmin een dubbelbestemming gekregen. Onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Gelet hierop kan het terrein worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om bij toekomstige grondingrepen de uitvoerder te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 9: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bouwwerken hebben geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt deze bebouwing voor op inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuur netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 9,5 km afstand. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 10 km ten zuiden van het plangebied. Verder ligt zuidoostelijk op circa 13,5 km het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten'. Sprake is alleen van het oprichten van een bedrijfsloods, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Het plangebied ligt circa 1,2 kilometer ten westen van de ecologische verbindingszone (figuur 10). De dichtstbijzijnde bestaande natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt 500 meter ten noorden van het plangebied. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Figuur 10: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van een bedrijfsgebouw in het plangebied. Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op ruim 9,5 km afstand. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' bevindt zich circa 10 km ten zuiden van het plangebied. Verder ligt zuidoostelijk op circa 13,5 km het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten'. Deze Natura2000-gebieden zijn alleen Vogelrichtlijngebieden en daarmee niet stikstofrelevant, met dien verstande dat de Polder Stein mogelijk binnenkort wel wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
De nieuwe bedrijfsloods wordt duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit. Gelet op de grote afstand tussen de planlocatie en het dichtstbijzijnde stikstofrelevante Natura2000-gebied kan zonder onderzoek worden gesteld dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake van toename van stikstofdepositie, zodat een stikstofberekening achterwege is gelaten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van mei 2022, Bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen |
Er zijn binnen een straal van 10km geen Natura2000-gebieden aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie voor de gebruiksfase is niet nodig. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/-verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bunzing, Egel, Haas en Konijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Aanbevelingen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:
Conclusie
Bij uitwerking van het plan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Bedrijventerrein
Overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan 'Zuidplas West' zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Omdat deze bestemming ontbreekt in bestemmingsplan 'Zuidplas West', is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de bestemming 'Bedrijf' zoals opgenomen in dat bestemmingsplan.
De bedrijfsactiviteiten die zijn toegestaan hebben enkel betrekking op bedrijven in milieucategorie 1 en 2, alsmede een lasbedrijf in milieucategorie 3.2. Onder voorwaarden is een hogere milieucategorie toegestaan. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m voor bedrijfsgebouwen. Voor de bestaande bedrijfswoning is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de inhoudsmaat en bouwregels van de bestemming 'Bedrijf' uit het geldende bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Geluidzone – verkeer
In verband met verkeerslawaai is de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone - weg’ opgenomen. Binnen deze zone is uitsluitend een nieuwe (bedrijfs)woning toegestaan die voldoet aan de voorkeurswaarden van de Wet geluidhinder. Er is een afwijkingsregeling opgenomen om hiervan ontheffing te verlenen door een hogere waarde vast te stellen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen of functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het wijzigingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het wijzigingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet.
Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het wijzigingsplan of een afwijking.
Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving.
Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting.
Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente.
Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling is in overeenstemming met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
Initiatiefnemer heeft de direct omwonenden aan de Verbindingsweg 3, 5 en 7 geïnformeerd over het in voorbereiding zjnde wijzigingsplan om het lasbedrijf, inclusief uitbreiding met een werkplaats, mogelijk te maken. Het (bouw)plan is getoond om de bestaande overkapping te wijzigen naar een geïsoleerd pand/ loods volgens bouwtekening. De aanwezigen hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkelingen. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 4.
Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4, artikel 3:1 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerp wijzigingsplan vanaf 9 maart 2023 tot en met 19 april 2023 gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.