Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Verzamelplan Zuidplas 2019
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1892.BpVerzamelp01Zpl-Va01

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Verzamelplan Zuidplas 2019 van de Gemeente Zuidplas als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpVerzamelp01Zpl-Va01;
  
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
  
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Verzamelplan Zuidplas 2019, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpVerzamelp01Zpl-Va01;
  
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.7 aan-huis-verbonden beroep
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.8 agrarisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen interne adviseur inzake landbouw en tuinbouw;
 
1.9 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.12 bestaand
  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.14 beperkt kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, in de vorm van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen;
 
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.21 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant niet direct op de zijkant van het dakvlak is gesitueerd;
 
1.22 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt;
 
1.23 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  
1.25 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel; hieronder vallen in elk geval niet: intensieve veehouderij, glastuinbouw, paardenhouderij, manege en paardenfokkerij;
 
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.27 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en
continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
 
1.28 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
 
1.29 kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.30 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare - al dan niet begroeide - deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
 
1.31 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen en zendmasten;
 
1.32 peil
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.33 recreatiewoning
een tot bewoning bestemd gebouw dat gelegen is op een officieel voor recreatie aangewezen terrein en-of bestemd is voor bewoning gedurende de vakantie;
 
1.34 recreatieve voorzieningen
gebouwde en niet gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en verblijfsrecreatie;
 
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.36 voorgevel
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
1.37 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevellijn.
 
1.38 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.39 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
 
1.40 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 bebouwingspercentage
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de breedte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 de verticale bouwdiepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
 
2.9 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
  1. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven c.q. -bedrijfsactiviteiten;
  2. tevens voor één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. tevens voor één recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
met de daarbij behorende: 
  1. tuinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; met dien verstande dat de bouw van bedrijfsgebouwen vanaf 200 m² uitsluitend is toegestaan ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf; ter toetsing hiervan dient in zo'n geval vooraf schriftelijk advies in te worden gewonnen bij een onafhankelijk agrarisch deskundige;
  2. het percentage van het bouwvlak dat is bebouwd, bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage;
  3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte;
  4. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter.
3.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd, waarbij ten hoogste één bedrijfswoning is toegelaten;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  4. de minimale afstand tot een zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m;
  5. de maximale inhoud bedraagt 750 m³, inclusief bijbehorende bouwwerken;
3.2.4 Recreatiewoning
Voor het bouwen van een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:
  1. een recreatiewoning mag uitsluitend binnen een aanduiding 'recreatiewoning' worden gebouwd;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd,
  2. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,50 m;
  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,50 m;
  5. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,3 m1 en de bouwhoogte maximaal 5 m;
  6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken in de vorm van een overkapping bedraagt maximaal 3 m;
  7. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 70 m² per bedrijfswoning.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
  2. de hoogte van silo's en overige opslagtanks bedraagt maximaal 15 m;
  3. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van onderkomens, stacaravans en recreatiewoningen, tenzij anders bepaald;
  2. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. seksinrichtingen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde artikel 3 lid 3, ten behoeve van:
  1. de opslag en/of stalling van caravans en goederen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlagen bij de regels, bijlage 1; indien deze activiteiten niet specifiek in die staat genoemd zijn maar naar aard en invloed wel gelijk te stellen zijn aan de hiervoor genoemde categorieën, zijn deze ook toegestaan;
  2. bed & breakfast;
een en ander met dien verstande dat:
  1. maximaal 200 m² van bebouwing gebruikt wordt;
  2. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  3. opslag en/of stalling van caravans en goederen in kassen en op onbebouwde grond niet is toegestaan;
  4. een seksinrichting niet is toegestaan.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijzigingsregel m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
  1. de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
  2. de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
  3. de nieuwe functie in bestaande opstal, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
  4. bij vestiging van een bedrijfsfunctie een bedrijf met maximaal een milieucategorie 2 is toegestaan.
3.5.2 Wijzigingsregel m.b.t. bewoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van wonen in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
  1. nieuwbouw alleen mag plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert, hetgeen moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing waarin nadrukkelijk aandacht is besteed aan de beeldkwaliteit;
  2. de voormalige agrarische bedrijfswoning kan worden bestemd als burgerwoning;
  3. voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing kan een woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie;
  4. de minimale oppervlakte te slopen bebouwing per perceel bedraagt in dat geval 250 m²;
  5. de inhoudsmaat van de compensatiewoning (inclusief erfbebouwing) mag niet meer dan 750 m³ bedragen. Deze inhoudsbeperking geldt niet indien de compensatiewoning binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd;
  6. de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving van de compensatiewoning mogen niet worden belemmerd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. voorzieningen van openbaar nut;
  3. water en kunstwerken;
  4. objecten van beeldende kunst;
  5. speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen ten dienste van de bestemming gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  2. de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m²;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 5 m;
  2. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  3. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  4. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 2,5 m;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Recreatie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatieve voorzieningen en 
  2. extensieve dagrecreatie;
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ voor recreatiewoningen;
met de daarbij behorende:
  1. wegen en fiets- en voetpaden;
  2. onverharde paden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels:
  1. recreatiewoningen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
  2. het aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' bedraagt ten hoogste het aantal aangegeven wooneenheden;
  3. de onderlinge afstand tussen recreatiewoningen mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  4. de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  6. per recreatiewoning mag niet meer dan één bijbehorend bouwwerk gebouwd worden, met een oppervlakte van niet meer dan 10 m²;
  7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  2. toegangspaden en in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 meter vóór de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 7 Verkeer
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden, waaronder een inrit van een parkeergarage;
  2. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. voet- en fietspaden;  
  2. groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen; 
  4. voorzieningen van openbaar nut;
  5. straatmeubilair;
  6. water en kunstwerken;
  7. objecten van beeldende kunst.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
7.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut bedraagt maximaal 3 m;
  2. de oppervlakte van een gebouw voor een voorzieningen van openbaar nut bedraagt maximaal 25 m² per gebouw.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 9 m;
  2. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m;
  3. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b.: ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – maximale oppervlakte’ tevens voor wonen, al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf tot een maximum van 70 m²;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – molen’ tevens voor het wonen in een molen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water;
  6. kunstwerken.
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. 
 
8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. indien een 'gevellijn' is aangegeven, dient de voorgevel van hoofdgebouwen gerealiseerd te worden ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of op maximaal 2,0 m afstand daarvan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  7. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt, ten hoogste het aantal aangegeven wooneenheden binnen het desbetreffende bouwvlak;
  8. de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  9. de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;
  10. in afwijking van het bepaalde onder i. geldt ter plaatse van het op de verbeelding aangegeven 'maximum volume (m³), het aangeven maximum volume;
  11. de afstand van vrijstaande woningen en van de niet-aangebouwde zijde van twee-aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 meter.
8.2.3 Woningen in molens
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen' gelden, aanvullend op dan wel in afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2.2, tevens de volgende regels:
  1. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
  2. de inhoud mag niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
  3. nieuwbouw van woningen in molens is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
  4. bij vervangende nieuwbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande woning.
8.2.4 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de afstand tot de voorgevellijn mag niet minder dan 1 meter bedragen;
  3. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c. mag de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd;
  5. in geval van doortrekken van het dakvlak van het hoofdgebouw, gelden de bestaande goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw als maximum goot- en bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk; in alle andere gevallen mag de maximale goot- en bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 meter, tot een maximum van 4 meter;
  6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m voor de voorgevellijn;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m achter de voorgevellijn.
  3. de hoogte van pergola's en carports bedraagt maximaal 3 m;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. horeca;
  2. seksinrichtingen;
  3. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 9 Wonen-1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
met de daarbij behorende:
  1. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
  2. bergings- en stallingsruimte;
  3. tuinen en erven;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de volgende woningtypen mogen worden gebouwd, met in achtneming van het maximum aantal woningen, zoals op de verbeelding is aangegeven middels de aanduiding "maximum aantal wooneenheden":
    • gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gs';
    • vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrij'
    • vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'tae';
  2. woningen ter plaatse van de aanduiding ‘gs’ mogen zowel plat als met een kap worden afgedekt;
  3. de dakhelling van woningen bedraagt ten minste 45 graden;
  4. de goothoogte van een woning mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven goothoogte bedragen;
  5. de bouwhoogte van een woning mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen;
  6. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal de hoogte van de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, met een maximum van 4 meter;
  7. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
  8. de inhoud van een woning mag maximaal 800 m³ bedragen met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding 'gs';
  9. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 meter;
  10. de oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bouwaanduiding [vrij] bedraagt maximaal 35% van de oppervlakte van een bouwperceel;
  11. de oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bouwaanduiding [tae] bedraagt maximaal 40% van de oppervlakte van een bouwperceel;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag de maximaal te bebouwen oppervlakte niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven percentage;
  13. de minimale maaiveldhoogte voor gebouwen bedraagt NAP + 3 meter.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken in de vorm van overkappingen die zijn aangebouwd aan een bijbehorend bouwwerk maximaal de bouwhoogte zoals aangegeven in artikel 9.2.1 onder d;
  3. de totale oppervlakte van een bijbehorende bouwwerken in de vorm van een overkapping bedraagt maximaal 30 m² per bouwperceel.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 sub j  en artikel 9 lid 2.1 sub k, voor een toevoeging van het maximale oppervlak aan gebouwen met 25 m². Deze afwijkingsregel wordt uitsluitend toegepast indien zulks noodzakelijk is met het oog op inwoning van niet tot het gezin behorende personen in verband met de zorg voor die personen, mits:
  1. met een medische verklaring en/of een sociale indicatie de noodzaak van inwoning wordt aangetoond;
  2. er geen twee zelfstandige woningen ontstaan;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  4. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend.
  5. niet meer dan een oppervlak van 75 m² van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor inwoning in gebruik is.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 16 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9 lid 3;
  2. horeca;
  3. seksinrichtingen.
9.4.2 Aan-huis-gebonden beroep en aan-huis-gebonden bedrijf
Binnen deze bestemming is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en aan-huis-gebonden bedrijf toegestaan van een hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de gebouwen, met een maximum van 40 m²;
  2. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan onder andere de gevel en dakrand zijn niet toegestaan);
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  4. detailhandel (behalve als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten) en seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  5. de activiteit moet uitgevoerd worden door een bewoner.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
10.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 10 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 100 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 10 lid 4.2;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
10.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 10 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 3
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
11.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken in andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 3 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 1.000 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in artikel 11 lid 3;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 
11.4.3 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
De in artikel 11 lid 4.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits wordt voldaan aan één van onderstaande voorwaarden:
  1. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waaruit blijkt dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden die gericht zijn op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  4. op basis van een archeologische onderbouwing van het bevoegd gezag geconcludeerd kan worden dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.
Artikel 12 Waarde - Rivierzone
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Rivierzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden in de vorm van:
    1. de identiteit van de rivier als een samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  2. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers;
  3. gebruik ten behoeve van berging en afvoer van water, sediment en ijs;
  4. gebruik ten behoeve van scheepvaartverkeer.
12.2 Bouwregels
Op of in de gronden mag niet gebouwd worden.  
 
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
  1. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  2. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  3. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  4. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  5. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de waterkering.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.
 
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Algemeen
Op of in de in artikel 13 lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
13.2.2 Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerders van de betreffende waterkering.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.4.2 Uitzondering
Het verbod van artikel 13 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 
13.4.3 Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 13 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerders van de waterkering.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst en/of verwijderd, indien:
  1. de functie van de waterkering in tact blijft;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 15 Algemene bouwregels
15.1 Toegestane overschrijding
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, entreepartijen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, antennes, zonnepanelen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
    
16.1 Verboden gebruik
Het is verboden de in de bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
 
16.2 Afwijking
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
17.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
 
17.1.1 Aanduidingsomschrijving
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen als landschapsbepalend element.
 
17.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken en beplanting op de in artikel 17 lid 1.1 bedoelde gronden:
  1. tot 100 meter uit de middelpunt van de molen niet meer bedragen dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen waartoe de molenbiotoop behoort;
  2. tussen 100 meter en 400 meter uit de middelpunt van de molen: de maximale hoogte zoals die mogelijk is op grond van de onderstaande berekening:
Hx = X/30 + z
Daarbij zijn de variabelen als volgt gedefinieerd:
  • Hx = toegestane hoogte NAP van een bouwwerk op afstand x
  • X = afstand van het bouwwerk tot de betreffende molen;
  • z = de hoogte NAP van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane hoogte NAP niet mag worden overschreden.
 
17.1.3 Afwijking
In afwijking van het bepaalde in artikel 17 lid 1.2 geldt dat, voor zover de bouwhoogte van een bestaand bouwwerk hoger is dan op grond van het bepaalde onder a of b is toegestaan, de bouwhoogte van vervangende nieuwbouw bouwwerk dat wordt gebouwd ter plaatse van het bestaande bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het bestaande bouwwerk.
 
17.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  2. het ophogen van gronden.
17.1.5 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod in artikel 17 lid 1.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting betreffen die als zij volgroeid is, niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte NAP van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in dit plan onder artikel 17 lid 1.2 is toegestaan of dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
17.1.6 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig (vrije windvang) en als beeldbepalend element (vrij zicht op de molen).
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.
  
17.2 Geluidzone langs verkeerswegen
17.2.1 Regelgeving
Bij de uitvoering van het plan dienen voor het bouwen van woningen (nieuwbouw of herbouw) of andere geluidsgevoelige objecten de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer, volgens het bepaalde in de Wet geluidhinder te worden gerespecteerd.
 
17.2.2 Afwijking
In afwijking van het bepaalde in artikel 17 lid 2.1 mogen woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, indien geheel of gedeeltelijk op de woningen of andere geluidsgevoelige objecten geen grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de z.g. 'dove gevel') dan wel een hogere grenswaarde is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.
 
17.3 Geluidzone langs spoorwegen
 
17.3.1 Regelgeving
Bij de uitvoering van het plan dienen voor het bouwen van woningen (nieuwbouw of herbouw) en de aanleg van geluidgevoelige terreinen de voorkeursgrenswaarden van 55 dB en voor de realisering van andere geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarden van 53 dB vanwege het spoorwegverkeer te worden gerespecteerd.
 
17.3.2 Afwijking
In afwijking van het bepaalde in artikel 17 lid 3.1 mogen woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, indien geheel of gedeeltelijk op de woningen of andere geluidsgevoelige objecten geen grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld het geval is bij de z.g. 'dove gevel') dan wel een hogere grenswaarde is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

17.4 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen risicozone 2
17.4.1 Veiligheidszone
De voor 'Veiligheidszone – Vervoer gevaarlijke stoffen risicozone 2' aangewezen gronden zijn – naast voor de voor die gronden aangewezen basisbestemming en andere dubbelbestemmingen – aangewezen om een toename van het groepsrisico beperkt te houden.
 
17.4.2 Bouwregels
Milieugevoelige nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, mogen slechts worden gerealiseerd na het verantwoorden van het groepsrisico.
 
17.4.3 Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als bijzonder kwetsbare objecten.
 
17.4.4 Wijziging Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen risicozone 2
17.4.4.1 Wijziging zone
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het plan te wijzigen, door de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen risicozone 2' te verkleinen of te verwijderen.
 
17.4.4.2 Verwijdering zone
De zone mag alleen worden verwijderd als de externe veiligheid (EV) relevante transporten als zodanig blijvend zijn beëindigd of als in redelijkheid kan worden aangenomen dat de transporten op jaarbasis zodanig blijvend zullen afnemen dat het groepsrisico niet groter dan 0,1 x de oriëntatiewaarde zal worden of als door risicobeperkende maatregelen aan de externe veiligheid (EV) relevante transporten in redelijkheid kan worden aangenomen dat het groepsrisico niet groter dan 0,1 x de oriëntatiewaarde zal worden.
 
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
18.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de ruimtelijke kwaliteit, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
18.2 Waterstaatkundige objecten
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in de bestemmingsregels voor het aanbrengen, plaatsen, wijzigen of vervangen van waterstaatkundige objecten zoals hoofdwatergangen, overige watergangen, peilscheidingen, stuwen, inlaten, kleine gemalen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor maatvoering en onderhoud dient te worden voldaan aan de Keur en Legger van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
 
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
 
Artikel 20 Overige regels
20.1 Parkeren en laden en lossen
 
20.1.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de op 29 september 2013 vastgestelde 'Beleidsnota Parkeernormen'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
20.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
20.1.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 20 lid 1.1 is niet van toepassing indien ten tijde voorafgaand aan de vaststelling van deze parapluherziening in afwijking van de op 29 september 2013 vastgestelde ‘Beleidsnota Parkeernormen’ reeds andere parkeernormen zijn afgesproken, zoals blijkend uit een raadsbesluit, collegebesluit of contractuele overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelende partij.
Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
 
20.1.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 1.1:
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
20.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer';
  3. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden;
  5. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
20.3 Afwijking ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
  3. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
20.4 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
20.5 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Verzamelplan Zuidplas 2019 van de gemeente Zuidplas.