Plan: | Nijverheidscentrum 2013 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1892.BpNijverheidscentr-On01 |
Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland en Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht.
Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.
Soortbescherming - conserverende plandeel
Het grootste gedeelte van het plangebied wordt conserverend bestemd. Door dit conserverende karakter, waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en is een overtreding van de Flora- en faunawet door het vaststellen van het plan uit te sluiten.
Een aantal beschermde soorten, zoals vogels en vleermuizen zijn waarschijnlijk wel in het plangebied aanwezig. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst moet hiermee rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen zoals slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de Flora- en faunawet kan betekenen. In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.
Soortbescherming - ontwikkelingslocatie
Voor de ontwikkelingslocatie is op basis van luchtfoto's ingeschat of het terrein geschikt kan zijn voor beschermde soorten. Omdat zeer weinig begroeiing aanwezig is en het terrein intensief gebruikt wordt, is dit deel van het plangebied niet heel geschikt voor beschermde soorten. Er kan echter niet uitgesloten worden dat er beschermde vissen in de sloten voorkomen en / of er mogelijkheden zijn voor vogels om te broeden. Ook de rugstreeppad kan mogelijk voorkomen. Voor andere beschermde soorten lijkt het plangebied ongeschikt. Eventuele effecten op beschermde soorten kunnen tijdens de uitvoering voorkomen worden, er zijn daarom geen ecologische bezwaren tegen het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de werkzaamheden en het aanvragen van een omgevingsvergunning moet wel een natuurtoets met veldbezoek plaatsvinden om definitief de geschiktheid voor beschermde soorten te bepalen en te bekijken of eventueel nader soortgericht onderzoek nodig is en mitigatiemaatregelen genomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Op basis van literatuuronderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Structuurvisie (EHS, weidevogelgebied) ligt.
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Directe effecten op Natura 2000-gebieden worden daarom uitgesloten. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 10,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, te weten het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' (zie figuur 6.7). Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en het plangebied is in zijn huidige vorm als habitat ongeschikt (weiland is te veel verstoord en versnipperd) voor de vier aangewezen vogelsoorten Kleine zwaan, Smient, Krakeend en Slobeend. Dit betekent dat externe effecten op de vogels van het Natura 2000-gebied met zekerheid uitgesloten kunnen worden.
Ook van een toename van stikstof (heeft vaak een grote invloedssfeer met een grote reikwijdte) door een grotere verkeersintensiteit en/of een toename van vervuilende industrie wordt uitgesloten vanwege het conserverende karakter van het plan. Samengevat hoeft bij dit conserverende plan geen rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998.
Op het moment dat er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met een zeer grote invloedssfeer (stikstofemissie) plaats gaan vinden in het plangebied, dienen deze getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998.
Figuur 6.7: Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (rode contour)
Ten westen van het plangebied ligt, op een afstand van ruim 1,5 kilometer, het EHS-gebied met de naam 'Koornmolengat e.o.', behorende bij het gebied 'Rottemeren'. Daarnaast ligt het plangebied op een afstand van circa 500 meter van de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (evz), onderdeel van de EHS (zie figuur 6.8). Omdat het bestemmingsplan grotendeels conserverend is, blijft de huidige situatie gehandhaafd. Effecten op de EHS zijn daarom, voor het conserverende deel, niet mogelijk, en worden daarom uitgesloten. Voor het te ontwikkelen plandeel worden negatieve effecten op de EHS eveneens uitgesloten, omdat de ruimtelijke ontwikkelingen die hier gaan plaatsvinden geen aantasting van de EHS-gebieden, verbindingszones en bijbehorende doelen veroorzaken. De geplande ontwikkeling is daarvoor te kleinschalig van aard en het type habitat dat in het plangebied wordt aangetast is niet van belang van de EHS-gebieden.
Andere provinciaal beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied, zijn niet aanwezig nabij het plangebied. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op circa 5 kilometer afstand (zie figuur 6.8). Op basis van deze grote afstand en het feit dat het bestemmingsplan voor het grootste deel conserverend van aard is, worden effecten hierop uitgesloten.
Figuur 6.8: EHS-gebieden in de omgeving van het plangebied (rode contour).
Omdat geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het conserverende bestemmingsplandeel is schade aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet mogelijk. Ruimtelijk verandert er namelijk niets. Voor het agrarische deel worden geen effecten op beschermde soorten verwacht en gelden er geen aanvullende beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De afwezigheid van effect op beschermde soorten moet nog wel bevestigd worden door een natuurtoets inclusief een veldbezoek bij de omgevingsvergunningen die voor dit gebied worden aangevraagd.
Door het grotendeels conserverende karakter van het plan, het type habitat in het plangebied en de relatief grote afstand tot beschermde gebieden zijn ook geen effecten op beschermde gebieden mogelijk. Samengevat zijn er vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren tegen het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, ook diegenen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan, moet echter rekening worden gehouden met de Natuurwetgeving. Initiatiefnemers moeten voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning een natuurtoets uitvoeren. Vooral bij sloopmeldingen, renovatie en nieuwbouw moet de gemeente beoordelen of beschermde soorten (met name vogels en vleermuizen) geschaad kunnen worden.
Vanwege de relatief grote afstand tot beschermde gebieden, hoeft in sterk verminderde mate rekening gehouden te worden met Natura 2000-, EHS- en weidevogelgebieden. Alleen bij ruimtelijke ontwikkelingen met een (zeer) grote invloedssfeer moet toetsing van effecten op beschermde gebieden plaats vinden.